Op donderdag 7 juli trok N-VA onder de nodige media-aandacht de stekker uit het politiek overleg. Daardoor werd een arrest van het Grondwettelijk Hof nauwelijks opgemerkt. In het VRT-journaal kregen we een item van nauwelijks een minuut te zien zonder enige noemenswaardige duiding. Met deze uitspraak begint echter de klok te tikken. Indien binnen twee jaar het onderscheid arbeiders-bedienden niet is weggewerkt, volgt der große Kladderadatsch.

De voorgeschiedenis

Op 8 juli 1993 heeft het Grondwettelijk Hof (arrest 56/93) voor de eerste maal het onderscheid tussen arbeiders en bedienden op de korrel genomen. In een pragmatisch arrest stelde het Hof de discriminatie vast, maar meende het dat het onverantwoord (sic) was om het onderscheid ineens op te heffen. Dit moest geleidelijk gebeuren. De sociale partners en de wetgever hebben dan schuchtere stappen gezet op weg naar een harmonisatie. Het zeer voorzichtig optrekken van de opzeggingstermijnen voor arbeiders in de cao nr. 75 was daar een exponent van. Door de wet van 12 april 2011 ter uitvoering van het IPA werd de trein op de rails gezet voor een definitieve gelijkschakeling. Een arbeider die vandaag aan de deur wordt gezet, trekt echter nog steeds een veel lagere opzeggingsvergoeding dan zijn collega-bediende met dezelfde anciënniteit. Op korte termijn zal daar ook niet veel aan veranderen. Volgens voorzichtige berekeningen wordt het eenheidsstatuut maar binnen enkele tientallen jaren gerealiseerd. Een en ander is nu echter in een stroomversnelling gekomen…

De procedure voor het Hof

In 2008 werd een arbeider ontslagen met een opzeggingsvergoeding van 28 dagen. Deze vorderde voor de Brusselse arbeidsrechtbank een vergoeding wegens willekeurig ontslag. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om de ontslagvergoeding te vorderen als was hij een bediende geweest en de betaling van een onbezoldigde carenzdag. Met het oog hierop werden twee prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof.

De antwoorden stonden in de sterren geschreven. Het is overduidelijk dat de carenzdag geen reden van bestaan heeft. Waarom zou een arbeider wel een dag moeten derven en een bediende niet? Ook voor het verschil in opzeggingstermijnen is geen zinnige uitleg te bedenken. Het onderscheid arbeiders-bedienden is discriminatoir. Normaliter zou dit als gevolg hebben dat de arbeidsrechtbank de discriminatoire wetgeving niet mag toepassen en geldt dus de regeling voor bedienden. In discriminatiezaken gebruikt men immers de techniek van de “levelling up”. Het slachtoffer krijgt dezelfde voordelen als de bevoordeelde categorie.

De truc met de duif

Een onmiddellijke gelijkschakeling zou uiteraard voor de werkgevers (die arbeiders tewerkstellen) grote financiële gevolgen kunnen hebben. Het Hof bedient het patronaat op zijn wenken en bouwde een vertragingsmechanisme in. De wetgever krijgt tijd tot 8 juli 2013 (dus exact 20 jaar na het arrest 56/93). Daarna kan elke arbeider wiens carenzdag niet wordt betaald of die een opzeggingsvergoeding heeft ontvangen die anders is dan deze voor bedienden, naar de rechtbank stappen om de gelijkschakeling te vorderen.

Het Bundesverfassungsgericht had in 1990 dezelfde truc gebruikt. Alle Duitse Grundlichkeit ten spijt kwam de gelijkschakeling van arbeiders-bedienden maar net voor het verstrijken van de termijn in 1993 tot stand. In Duitsland was het verschil echter kleiner dan bij ons. Dat belooft…

Wat te doen?

Deze uitspraak legt een bom onder de Wet van april 2011. Het zal allemaal veel sneller moeten gaan. Betekent dit dat de arbeiders maar rustig moeten wachten tot 2013 en dat dan alles in orde komt?

Helaas, de kans dat de levelling up er komt, is onbestaande. De wetgever zal tussenkomen om de concurrentiepositie te beschermen en men zal de mosterd halen in de buurlanden (net zoals voor de loonnorm). De termijnen zullen dan wel gelijk zijn maar vrij laag worden voor zowel arbeiders als voor bedienden.

In landen met lage opzeggingstermijnen geldt meestal een ontslagverbod dat maar kan worden opzij geschoven mits een ernstige reden of mits goedkeuring door een extern orgaan. Het ontslag is dus de uitzondering, moet steeds gemotiveerd worden en de motivering wordt gecontroleerd.

De natte droom van N-VA, VLD/MR en de rechtervleugel van CD&V is evenwel dat de opzeggingstermijnen drastisch worden verlaagd zonder te raken aan de absolute ontslagvrijheid, m.a.w. de nadelen van buitenlandse regelingen combineren met de nadelen van de Belgische. Een dergelijk model in combinatie met een kortere periode van werkloosheidsuitekeringen betekent gegarandeerd een retour naar de 19e eeuw, naar het “Arm Vlaanderen”, maar ditmaal van Bart De Wever.