Wat wil het marxisme?

Marxisten strijden voor een nationale en internationale socialistische omvorming van de maatschappij. Wij geloven dat de historische rol van het kapitalistische systeem uitgespeeld is en dat het kapitalisme gedegenereerd is tot een systeem van monsterlijke onderdrukking, onmenselijkheid en onrechtvaardigheid. De eerste stap in de richting van een nieuwe en hogere samenlevingsvorm is het beëindigen van de uitbuiting en het creëren van een harmonieuze socialistische wereldorde, gebaseerd op een rationele en democratische planeconomie.

Wij geloven dat het de taak van elk menselijk individu is om strijd te voeren tegen het kapitalisme, een systeem dat ellende, ziekte, onderdrukking en uitbuiting met zich meebrengt voor miljoenen mensen in de hele wereld. We zijn dan ook enthousiast over de deelname van elk progressief individu, ongeacht nationaliteit, huidskleur of geloof. We verwelkomen de mogelijkheid om de dialoog aan te gaan met christenen, moslims en andere groepen.

Om de strijd tegen de kapitalistische wereldorde efficiënt te voeren is het echter noodzakelijk een ernstig programma en perspectief uit te werken. Wij geloven dat enkel het marxisme zo’n perspectief kan bieden. Het vraagstuk van de religie is complex en kan benaderd worden van een aantal verschillende standpunten: historisch, filosofisch, politiek enzovoort. Het marxisme ontstond als een filosofie: het dialectisch materialisme. Een goede verklaring van deze filosofie kan men vinden in geschriften zoals Engels’ ‘Anti-Dühring’ en ‘Ludwig Feuerbach’, en een actuele uitwerking van dezelfde ideeën kan men terugvinden in ‘Reason in Revolt, Marxist philosophy and modern science’ [geschreven door Alan Woods en Ted Grant, te verkrijgen bij de redactie van Vonk, n.v.d.r.].

Filosofisch materialisme en de wetenschap

Marxisten baseren zich op het filosofisch materialisme dat het bestaan van elke bovennatuurlijk wezen of alles wat ‘buiten’ of ‘boven’ de natuur staat, verwerpt. Er bestaat eigenlijk geen reden voor zo'n verklaring van het leven en het universum, zeker niet vandaag. De natuur verschaft haar eigen verklaringen en ze verschaft deze in overvloed. De wetenschap heeft aangetoond dat de mensheid zich, zoals elke andere soort, gedurende miljoenen jaren heeft ontwikkeld, en dat het leven zelf uit anorganische materie is geëvolueerd. De hersenen kunnen niet zonder een centraal zenuwstelsel functioneren, en dit zenuwstelsel kan niet bestaan zonder materieel lichaam, bloed, beenderen, spieren enzovoort. Het lichaam moet onderhouden worden door voedsel uit de materiële omgeving. De recente ontdekkingen in de genetica – the human genome project – hebben het materialistische standpunt onweerlegbaar versterkt. De onthulling van de lange en complexe geschiedenis van het menselijke genoom heeft voor een uitbarsting van discussies gezorgd over de aard van de mens.

Het is dus bijna niet te geloven dat in het eerste decennium van de 21ste eeuw de ideeën van Darwin verworpen worden door de zogenaamde creationistische beweging in de Verenigde Staten. Deze beweging ijvert ervoor dat Amerikaanse schoolkinderen leren dat God de wereld in zes dagen geschapen heeft, dat de man uit stof en as gemaakt is en de vrouw uit één van zijn ribben, conform het boek Genesis. De laatste ontdekkingen hebben echter de nonsens van het creationisme definitief aangetoond. Het onderzoek naar het menselijk genoom heeft de bewering dat elke soort apart geschapen werd en dat de mens met zijn eeuwige ziel het summum van de schepping was, definitief naar het rijk der fabelen verwezen. Men heeft nu immers aangetoond dat mensen geen unieke wezens of schepsels zijn. De resultaten van het project tonen juist dat we onze genen met andere soorten delen en dat we zijn wie we zijn mede dankzij deze oude genen. Mensen delen hun genen met andere soorten die vandaag zelfs al van de aardbodem verdwenen zijn. Een klein deel van deze gezamenlijke genetische erfenis, zo’n tweehonderdtal genen, gaat zelfs terug op primitieve organismen zoals bacteriën. In vele gevallen hebben mensen dezelfde genen als ratten, muizen, katten, honden en fruitvliegjes. Op deze manier is het laatste, fundamentele bewijs voor de evolutietheorie geleverd. We hebben geen goddelijke tussenkomst nodig om het bestaan en de ontwikkeling van het leven te verklaren.

Een leven na de dood?

Ondanks de wetenschappelijke vooruitgang heeft de religie nog steeds een grote vat op miljoenen mensen. Religie geeft mensen immers in vele gevallen de troost van een leven na de dood. Filosofisch materialisme ontkent echter de mogelijkheid van een leven na de dood. De menselijke geest, ideeën en ziel zijn slechts producten van gestructureerde materie. In een zeker stadium komt organisch leven voort uit anorganisch leven, en eenvoudige vormen van leven zoals bacteriën, eencelligen enzovoort, evolueren tot meer complexere organismen met een ruggengraat, een centraal zenuwstelsel en hersenen.

Het verlangen naar het eeuwige leven is op zijn minst zo oud als de beschaving, misschien zelfs nog ouder. Iets in ons wezen verwerpt het idee dat het ‘ik’ op een bepaalde dag zal ophouden met leven. Dit is heel begrijpelijk: het opgeven van deze wonderlijke wereld vol zon en bloemen – de waaiende wind, het geluid van water, het gezelschap van geliefden – om weg te zakken in een oneindig rijk van ‘niets’ is heel moeilijk te begrijpen, laat staan te aanvaarden. De mens zocht dus al in vroege tijden naar een denkbeeldige eenheid met een niet-materiële wereldgeest waar hij in voort kon leven. Het leven na de dood was een van de sterkste boodschappen van het christendom. Het probleem is dat het leven dat door een meerderheid van mensen in deze samenleving geleid wordt vaak zo hard, zo ondraaglijk en zo zinloos is, dat het idee van een leven na de dood soms de enige manier is om er zich bij neer te leggen. Later zullen we op deze belangrijke kwestie terugkomen. Laten we ondertussen de precieze betekenis van het leven na de dood analyseren. We zullen zien dat dit idee geen serieuze analyse doorstaat.

Dit probleem werd reeds lang geleden erkend door onder andere de Griekse neoplatonist Plotinus, die over onsterfelijkheid zei: “Je kan er niet over praten, want als je er iets van zou zeggen dan maak je het tot een specifiek feit.” Hetzelfde idee vindt men in Indiase teksten over de ziel: “Het zelf moet beschreven worden als ‘Nee, Nee’ (neti, neti). Het is onbevattelijk, omdat het niet begrepen kan worden.” (A.C. Bouquet, Comparative Religion, p. 162.) Voor filosofen en theologen is de ziel dus een “nacht waarin alle koeien zwart zijn” zoals Hegel stelde. Nochtans spreken in het alledaagse leven mensen die slechts weinig of soms helemaal geen onderwijs genoten hebben met grote zekerheid over de ziel en het leven na de dood. Ze denken bijvoorbeeld dat sterven is zoals wakker worden na een diepe slaap en dat ze dan herenigd zullen worden met hun verloren geliefden om daarna voor eeuwig gelukkig te leven.

De ziel schijnt immaterieel te zijn. Maar wat is leven zonder materie? De vernietiging van het fysieke lichaam van een wezen betekent tevens het einde van het leven van dat individueel wezen. Het is inderdaad waar dat de miljoenen atomen die het lichaam vormen niet zomaar verdwijnen, maar voortbestaan in andere combinaties. In die optiek zijn we onsterfelijk, aangezien materie niet gecreëerd of vernietigd kan worden. Bepaalde spiritisten beweren stemmen te horen hoewel er geen fysieke wezens aanwezig zijn. Als ze echter een stem horen, dan moet die stem bestaan uit geluiden – geluidsgolven meer specifiek – die door een bepaalde materiële actie (bijvoorbeeld trillende stembanden) worden opgewekt. Probeer zoveel je wil, je kan geen enkele manifestatie van ons menselijk leven en van onze menselijke activiteiten scheiden van het materiële lichaam.

De alledaagse idee van een ‘leven na de dood’ is min of meer een voortzetting van ons huidig leven hier op aarde. Nadat de ziel het lichaam is ontvlucht, wordt zij blijkbaar wakker in een prachtig land waar ze zich op wonderbaarlijke manier met haar geliefden herenigt. Daar zal de ziel een leven van eeuwige vreugde leiden. Voor ziekte en ouderdom is er geen plaats. Het is echter voldoende om de vraag naar het ‘leven na de dood’ wat concreter te stellen om te zien dat dit onmogelijk is. Als we alle zaken die het leven op aarde de moeite maken – goed eten en drinken, zingen, dansen, omhelzen, de liefde bedrijven, de natuur bewonderen enzovoort – in gedachten nemen, dan wordt het onmiddellijk duidelijk dat al deze activiteiten onlosmakelijk verbonden zijn met het lichaam en zintuigen. Ook meer ‘mentale’ bezigheden zoals praten, lezen, schrijven en denken zijn verbonden met fysieke organen. Hetzelfde gaat op voor ademhalen of gelijk welke andere activiteit die een aspect is van wat wij ‘leven’ noemen.

Een bestaan waarin alle lijden en pijn afwezig zijn, zou overigens ook ondraaglijk zijn voor mensen. Een wereld waarin alles wit is, zou eigenlijk hetzelfde zijn als een wereld waarin alles zwart is. Pijn heeft, vanuit een strikt medisch standpunt, een belangrijke functie. Het is niet gewoon een kwaal, maar een signaal van het lichaam om aan te duiden dat er iets mis is met de gezondheid. Pijn maakt deel uit van het menszijn. Pijn en genot zijn zelfs dialectisch met elkaar verbonden. Zonder het bestaan van pijn zou genot niet kunnen bestaan. Don Quichote verklaarde aan Sancho Panza dat honger de beste saus is. Evenzo rusten we beter na een krachtige inspanning.

Op dezelfde manier is de dood een integraal deel van het leven. Men kan ‘leven’ niet bevatten zonder ‘dood’. We beginnen te sterven het moment dat we geboren worden, aangezien het fenomeen van ontwikkeling, groei en ouderdom enkel het afsterven is van miljoenen oude cellen en de vervanging door triljoenen nieuwe cellen. Zonder dood zou er geen leven zijn, geen groei, geen verandering, geen ontwikkeling. De poging om de dood uit het leven te bannen – alsof deze twee zaken gescheiden kunnen worden – is dus een poging om de staat van absolute onveranderlijkheid, een statisch equilibrium te bereiken. Dit is echter gewoon een andere omschrijving voor… de dood. Er kan immers geen leven zijn zonder verandering en beweging.

Welk kwaad schuilt er in het geloof in een leven na de dood? Weinig, zou men op het eerste gezicht zeggen. Is het echter niet onverantwoord om mensen aan te moedigen om hun levens op te bouwen rond een illusie? Als we alle illusies achter ons laten en de wereld zien zoals ze werkelijk is, en onszelf zoals we werkelijk zijn, dan pas kunnen we de noodzakelijke kennis vergaren om de wereld en onszelf te veranderen. Wie we zijn als individuele persoonlijkheden is vast verbonden met ons materieel lichaam en onze omgeving, en onze persoonlijkheid leidt geen bestaan op zich. We worden geboren, we leven en we sterven, net zoals alle andere levende organismen in het heelal. Elke generatie moet zijn leven leven en dan plaats maken voor de volgende, nieuwe generaties wiens lot is onze plaats in te nemen. De ambitie om eeuwig te leven is uiteindelijk egoïstisch en onrealistisch. In plaats van te streven naar een niet bestaande ‘andere wereld’, een hemel of nirvana, is het nodig om te streven naar een betere wereld hier op aarde. Voor het grootste deel van de mensen die in deze wereld geboren worden is de belangrijkste vraag niet of er een leven is na de dood, maar voor de dood.

De wetenschap dat dit leven vergankelijk is, dat wij en onze geliefden hier niet altijd zullen zijn, mag geen oorzaak zijn van wanhoop, maar moet ons daarentegen inspireren met een passionele liefde voor het leven en een verlangen om het leven voor iedereen beter te maken. We weten dat elke bloem ontluikt om te verwelken en juist de vergankelijkheid van de bloem toont haar tragische schoonheid. Maar elke lente bloesemt de natuur opnieuw in alle frisheid, en de eeuwige cyclus van geboorte en dood, die de essentie is van alle leven, geeft het leven haar bitterzoete smaak. Die komedie en tragedie, lach en traan maken van het leven juist de rijke mozaïek van menselijke gewaarwordingen en sensaties dat het is. Dit is ons onvermijdelijke lot als menselijke wezens. We zijn immers mensen, geen goden, en we moeten onze menselijke aard aanvaarden. In vergelijking met goden hebben we het nadeel dat we sterfelijk zijn. Maar ons groot voordeel is dat we echt bestaan in vlees en bloed, terwijl zij enkel lichaamsloze verzinsels van onze verbeelding zijn.

Een pessimistische conclusie?

Het filosofisch materialisme heeft een lange en eervolle geschiedenis. De vroege Griekse Ionische filosofen waren allen materialisten. Volgens Plato werd Anaxagoras, één van de meest opmerkelijke van hen en de leermeester van Pericles, beschuldigd van atheïsme. Protagoras (5de eeuw v.C.) zei met de gebruikelijke ironie van een sofist: “Ik was niet bij machte kennis om kennis te verwerven over al of niet bestaan van de goden, of over hun vorm; vele zaken belemmeren immers de verwerving van dit soort kennis, zowel door de duisterheid van het onderwerp als door de korte duur van het menselijke leven.” (A.C. Bouquet, Comparative Religion, pp. 105-6) Diagoras, een tijdgenoot, ging zelfs verder. Toen iemand zijn aandacht vestigde op de votieftabletten in een tempel die opgericht waren door de dankbare overlevenden van een schipbreuk, merkte hij droogjes op: “Degenen die verdronken zijn, hebben geen tabletten opgericht.”

Houdt het materialistisch standpunt dan een pessimistische of nihilistische levensbeschouwing in? Integendeel. De eerste voorwaarde voor een volwaardig en voldoening gevend leven op aarde is het aannemen van een waarheidsgetrouw beeld van de werkelijkheid. De kijk op het leven zoals die tot uiting komt in de filosofie van Epicurus is één van de meest verheven en humane denkbeelden die ooit uiteengezet zijn. Epicurus (341-270 v.C.) was een geniale filosoof die, samen met Democritus en Leucippus, stelde dat de wereld samengesteld is uit atomen. Zijn nagedachtenis is echter gedurende eeuwen zwartgemaakt door de Kerk. Hij wilde de mensheid bevrijden van angst, vooral van angst voor de dood. Zijn kijk op het leven was blijmoedig en optimistisch. Volgens de legende zei hij toen hij stierf: “Het is een goede dag om dood te gaan.”

De stoïcijnen preekten een soort universele broederschap waarin iedereen lid was van één grote gemeenschap en ze geloofden dat, gezien het universum onvernietigbaar is, de zielen van de mensen de dood overleefden, maar niet als individuen. De dood moet niet gevreesd worden omdat er ons niets kan gebeuren wat niet in het verloop en de aard van de natuur ligt. Het was een stoïcijn die voor het eerst zei: “Alle mensen zijn vrij.” Het stoïcisme heeft een grote invloed op het christendom gehad via de geschriften van Epectetus en Marcus Aurelius.

De stoïcijnen geloofden echter helemaal niet in een god. Ze gebruikten het woord ‘theos’ (god), maar met een volledig andere betekenis dan het christendom. Hun ideaal was niet naar de hemel te gaan, maar op aarde een goed leven te leiden – dit noemden ze ‘apatheia’. Apatheia kreeg pas later de negatieve betekenis van apathie. In de Oudheid betekende apatheia echter de beheersing van de emoties.

De meeste antieke volkeren stonden overigens vrij onverschillig tegenover de vraag wat met hen na de dood zou gebeuren. Het 'leven' na de dood was vooral bij de Grieken een ongezellige plaats – een grijze, vreugdeloze wereld van glibberige geesten.

De Egyptenaren hadden een meer uitnodigende kijk op het hiernamaals. Na de dood wachtte hen eten en drinken, muziek, naakte danseressen en een leger slaven om hen te dienen. Dit hiernamaals was echter enkel gereserveerd voor de leden van de heersende klasse, wiens monumentale tombes dezelfde weelde en luxe weergeven als toen ze nog onder de levenden waren. In de meeste vroege klassenmaatschappijen was het vooruitzicht op een leven na de dood het privilege van de aristocratie, de chef, de koning, de krijger. De privileges die ze tijdens hun leven genoten duurden gewoon voort na hun dood.

Het christendom daarentegen heeft de hemel ‘gedemocratiseerd’. Iedereen is er toegelaten, maar wel tegen een bepaalde prijs. Deze prijs is het opofferen van het aardse leven voor een beter leven in de hemel.

De rijken op aarde werden inderdaad bedreigd met straf voor hun zonden. Slechts enkelen van hen zullen zich daar echter grote zorgen over gemaakt hebben. De heersende klasse keek met een opmerkelijke onbezorgdheid uit naar het toekomstige hellevuur en wijdde zich liever aan haar rijkdommen en de goede dingen in het leven. De armen echter zagen de passieve aanvaarding van een wereld vol pijn en lijden in dit tranendal als de prijs van een toekomstige verlossing na de dood. Deze belofte heeft miljoenen mensen naar de vergetelheid geleid, als beloning voor een hard leven vol fysieke en mentale smart.

Sommige mensen beweren dat dit rechtvaardig is, maar voor ons, marxisten, lijkt dit meer op onverholen bedrog en diefstal. Het argument van de sofist luidt: “Als we de mensen deze hoop (op een leven na de dood) wegnemen, wat blijft er dan nog voor hen over?” Het antwoord hierop is duidelijk: ze zouden de waarheid kennen, en volgens de bijbel maakt de waarheid ons vrij. Zolang de ogen van de mensen naar de hemel gericht zijn, zullen ze niet bij machte zijn om hun blik te verleggen naar de echte problemen die hen teisteren en zullen ze hun ware vijand niet kennen.

Als ze het uitzicht op echt geluk en de vervulling van hun menselijk potentieel inruilen voor het valse idee van een onbestaand leven na de dood, zullen ze hun menszijn offeren, net zoals de geofferde slachtoffers van bloeddorstige oude godsdiensten in het verre verleden. Echte levens worden vernietigd in naam van een illusie.

De liefde voor het leven die de basis is van het filosofisch materialisme, moet ook een passioneel verlangen inhouden om deze wereld te veranderen en te verbeteren voor elke mens. Religie leert ons om onze ogen naar de hemel te richten, terwijl marxisme ons vertelt om te vechten voor een beter leven op aarde. Marxisten geloven dat mannen en vrouwen moeten strijden voor een echte menselijke samenleving die de mensen de kans geeft zich vrij te ontwikkelen. Wij geloven dat mannen en vrouwen slechts één leven hebben en dat iedereen zich dus beter zou wijden aan het mooi en gelukkig maken van dit leven. Beter gezegd: wij strijden voor een paradijs op aarde, omdat we weten dat er geen ander is. De strijd voor een wereld waar het goed leven is, is tevens de strijd voor de toekomst van onze kinderen en kleinkinderen. Hoewel elk individu een eindig leven leidt, gaat de geschiedenis van de mensheid verder – onze individuele bijdrage aan de mensheid blijft voortleven nadat we er niet meer zijn. Als mens kunnen we de onsterfelijkheid verkrijgen, niet door de wetten van de natuur te ontkennen, maar in de herinnering van toekomstige generaties. Dit is de enige vorm van onsterfelijkheid waarop mensen enig recht hebben.

Er bestaat dus een fundamenteel filosofisch verschil tussen marxisme en alle vormen van religie. Betekent dit echter dat we daarom niet samen voor een betere wereld kunnen strijden? Helemaal niet. Iedereen heeft het recht om ideeën te hebben over wat ons te wachten staat na de dood. Dit verschil in mening, belangrijk vanuit een filosofisch standpunt, mag ons in geen geval verhinderen om ons te verenigen in de strijd tegen onderdrukking en onrechtvaardigheid hier op aarde. Het is enkel een kwestie van een akkoord bereiken over het basisprogramma van de socialistische omvorming van de samenleving en de middelen waardoor we dit programma in de praktijk kunnen omzetten. We zullen later nog tijd genoeg hebben om over andere zaken te discussiëren!

Het religieuze beeld van de wereld is mystiek, een vervormde indruk van de realiteit. Zoals alle ideeën hebben echter ook religieuze ideeën hun oorsprong in de echte wereld. Meer zelfs, in laatste instantie zijn ze altijd een uitdrukking van de tegenstellingen van de klassensamenleving. Dit komt duidelijk naar voor in de oudste religies.

De Babylonische god Mardoek kondigde de schepping van de mens als slaaf van de goden aan als een ‘bevrijding voor de goden’. Dit is een directe weerspiegeling van de klassensamenleving, waar de mens in twee grote groepen onderverdeeld is: de heersende klasse als de 'onaanraakbare goden in de hemel' en de werkende klassen als 'houthakkers en waterdragers'. Het doel van deze godsdienst was een ideologische rechtvaardiging te geven voor de slavernij en voor de heerschappij van een minderheid over de meerderheid. De priesterklasse was immers bevrijd van alle arbeid en genoot vele privileges als fysieke vertegenwoordigers van god op aarde.

S.H. Hooke, die een onderzoek voerde naar de Babylonische scheppingsmythen (waarvan ook het eerste boek van Genesis is afgeleid), schrijft het volgende: “We hebben al gemerkt dat de mythe van Lahar en Ashnan eindigde met de schepping van de mens in dienst van de goden. Een andere mythe (…) beschrijft de manier waarop de mens geschapen werd. Hoewel de Soemerische mythe significant verschilt van het Babylonische scheppingsepos, zijn beide versies het eens over de reden waarom de mens geschapen werd; namelijk als slaaf van de goden, om de grond te bewerken en de goden te verlossen van fysieke arbeid.” (S.H. Hooke, Middle Eastern Mythology, p. 29)

Religie in de precieze zin van het woord [wat wij in het Nederlands godsdienst noemen, n.v.d.r.] – niet te verwarren met de magie, het totemisme en animisme van eerdere, klassenloze samenlevingen – ontspringt uit de verdeling van de maatschappij in tegengestelde klassen. Religie is een uitdrukking van de onoplosbare contradicties die uit een klassenmaatschappij voortvloeien. In de vroegste religieuze periode bleef een vage herinnering bestaan aan een tijd waarin iedereen gelijk was. In de mythologie komt dit aan de oppervlakte onder de vorm van een ‘gouden tijd’; in de Bijbel komt het naar voor als de Tuin van Eden. Deze ideeën drukken een idee van verlies uit en een verlangen naar een verloren tijd van gelukzaligheid. Religie probeert deze tegenstellingen op te heffen of op zijn minst te verzwakken, door mensen te verzoenen met een werkelijkheid vol lijden en uitbuiting en dit voor te stellen als de wil van God of het falen van de mens om God te gehoorzamen. De mens moet gehoorzamen, offers brengen en zich onderwerpen, pas dan zal alles in orde komen. Uiteindelijk komt dit neer op het loochenen van hetgeen ons juist tot mens maakt – onze menselijkheid. Deze vervreemding van de mensheid kan enkel overstegen worden door de afschaffing van de klassensamenleving en het herstellen van échte menselijke banden tussen individuen.

Dit psychologisch verband tussen mensen en de godheden die ze voor zichzelf scheppen, vertelt ons veel over de ware aard van de mensheid. Het is duidelijk dat de goden van een bepaalde samenleving slechts een weerspiegeling zijn van die samenleving, haar productiewijze, haar sociale relaties, maar ook van haar moraal en vooroordelen. Zoals in ‘Reason in Revolt’ gesteld wordt: “Het was niet God die de mens naar zijn eigen beeld schiep, maar, integendeel, het waren de mensen zélf die de goden naar hun beeld en voorkomen schiepen". Ludwig Feuerbach stelde dat als vogels een religie hadden, hun god vleugels zou hebben. “Religie is een droom waarin onze eigen concepten en emoties als aparte entiteiten bestaan, los van ons zelf. De religieuze geest maakt geen verschil tussen subjectief en objectief – hij twijfelt niet; hij kan geen zaken buiten hemzelf onderscheiden, maar hij ziet wel zijn eigen concepten buiten zichzelf als aparte entiteiten.” Xenophanes van Colophon (565-c.470 v.C.) zag dit reeds in. Deze filosoof schreef: “Homerus en Hesiodus hebben de goden elke schaamtelijke en oneerbare daad van de mens toegeschreven: diefstal, overspel en bedrog… De Ethiopiërs maken hun goden zwart en stompneuzig, en de Thraciërs die van hen grijsogig en roodharig… Mochten dieren kunnen schilderen en dingen maken zoals de mens, dan zouden paarden en koeien ook hun goden naar hun eigen beeld maken.”

Deze goden zijn echter niet zomaar kopieën van de werkelijkheid, maar van een werkelijkheid gezien door de bril van de religie; een vervreemde, mystieke, omgekeerde wereld waar alles op zijn kop staat. Ze zijn alles wat de mens wil zijn, maar niet is. Ze bezitten alle eigenschappen die mensen verlangen, maar niet kunnen verwerven. In deze betekenis stelt religie het verlangen naar het onmogelijke voor. Dit religieus gevoel bevat ook een ander element: het verlangen naar een betere wereld en een beter leven. Als de hongerige en onderdrukte boer zijn god aanroept, dan roept hij eigenlijk om rechtvaardigheid en tegen het onrecht, de wreedheid en de onmenselijkheid van deze wereld.

Het geloof in gelijkheid en de gemeenschap van gelovigen komt vaak tot uitdrukking onder vorm van primitief communisme, zoals bij de eerste christenen. De massabewegingen die door de islam en het christendom tot leven werden gewekt, deden de wereld op haar grondvesten daveren. Door de afwezigheid van het noodzakelijke ontwikkelingsniveau van de productiemiddelen werd de mensheid echter gedwongen om nog tweeduizend jaar onder klassenslavernij te leven.

De droom van gelijkheid en broederschap werd aan diggelen geslagen. Achter de landheer – en later de kapitalist – stond niet alleen de aardse monarch met zijn soldaten en politiemannen, maar ook een spirituele wachter. Opstand tegen de gevestigde orde werd niet alleen gestraft door het vuur en het zwaard, maar ook door excommunicatie en de veroordeling tot een eeuwig branden in de hel. Iemand die geen rechtvaardigheid in de echte wereld vindt, zal de gedachte gaan koesteren dat er wel rechtvaardigheid bestaat, namelijk in het hiernamaals.

Tijdens het grootste deel van de geschreven geschiedenis werd de samenleving gedomineerd door mannen, terwijl vrouwen werden beschouwd als slaven. De man was dus de dienaar van zijn heer, zijn koning en zijn god, en de vrouw was de dienares van haar man – haar heer en meester. Voor vele vrouwen was de troost van de religie de enige manier om het intense lijden dat uit hun slavernij ontsprong te verzachten. Dit verklaart waarom in vele samenlevingen vooral vrouwen zo gehecht zijn aan religie. Zonder religie zou hun leven onverdraaglijk zijn. Religie is zoals een drug die de zintuigen verdooft en het lichaam ongevoelig maakt voor elk lijden. De oorzaak van het lijden wordt echter niet weggenomen, en het lot van de vrouwen wordt niet verbeterd. Integendeel. Het christendom gaf in zijn ontstaansperiode nieuwe hoop aan vrouwen, en werd door zijn Romeinse vijanden beschreven als ‘een religie van slaven en vrouwen’. Het latere christendom werd echter gekenmerkt door een intense vrouwenhaat. De eerste zonde van de mens werd immers door een vrouw, Eva, veroorzaakt.

De meest natuurlijke relaties tussen mannen en vrouwen werden onderdrukt en vervloekt als een doodzonde. Sint Augustinus beschreef de seksuele daad als een ‘hellemis’. De plaats van de vrouw is aan de voeten van de man, lijden ten dienste van hem. De smartelijke Heilige Maagd is de grafische uitdrukking van deze situatie. Tijdens het aardse bestaan mag geen geluk verwacht worden.

Vele godsdiensten hebben hun stempel gedrukt op het ongelukkige lot van de vrouw. Er bestaat een oud joods gebed: “Gezegend zijt gij, o Heer, die mij niet als vrouw op de wereld heeft laten komen.” In bepaalde islamitische landen heeft de onderdrukking van de vrouwen een extreme vorm aangenomen, zoals in Iran, Afghanistan en Saoedi-Arabië. In India heeft de hindoetraditie duizenden weduwen gedwongen zich op de brandstapel van hun overleden echtgenoten te werpen. De emancipatie van de vrouw en haar verlossing van een eeuwenoude slavernij is dus in directe tegenstelling met religie.

Alle grote wereldreligies – christendom, islam, boeddhisme, enzovoort – stonden in hun oorsprong kritisch tegenover de wereld en predikten een betere wereld waarin er geen rijken noch armen, onderdrukkers noch onderdrukten bestaan, waarin alle mannen en vrouwen broers en zussen van elkaar zijn. Zowel in de christelijke kerken als in de islamitische moskeeën wordt de illusie van de ‘communie’ of de broederschap van alle gelovigen gewekt en stelt men dat iedereen gelijk is voor God. De dag daarop herneemt de christelijke of islamitische baas nochtans zijn rol van uitbuiter en onderdrukker tegenover zijn arbeiders, die nochtans zijn medegelovigen zijn. Als je deze flagrante tegenstelling tussen theorie en praktijk van deze godsdiensten aankaart, dan zal men dit afschuiven op de onvolmaaktheid van de mens in deze zondige wereld, wat natuurlijk een magere troost is voor de arbeider.

De oorsprong van het christendom

De rol van religie in de samenleving is vele malen veranderd doorheen de geschiedenis. Het is belangrijk dat we de oorsprong en de historische evolutie van de grote religies kennen en begrijpen.

Oorspronkelijk waren zowel het christendom als de islam revolutionaire bewegingen van de armen en onderdrukten. Ongeveer 2000 jaar geleden organiseerden de eerste christenen een massabeweging van de armste en laagste delen van de samenleving. Het is geen toeval dat de Romeinen het christendom als een slavenbeweging zagen. Engels schreef hierover: “De geschiedenis van het vroege christendom komt op vele punten overeen met de huidige beweging van de arbeidersklasse(…) Beide worden vervolgd en hun aanhangers worden veracht en onderworpen aan exclusieve wetten; de eerste groep (christenen) als vijanden van de mensheid, de andere groep (arbeiders) als vijanden van de staat, de religie, de familie, de sociale orde. Ondanks alle vervolging, of beter, aangemoedigd door elke vervolging, gaan ze de overwinning tegemoet.” (Marx en Engels ‘On Religion’, p.281)

In de ‘Handelingen van de Apostelen’ komt duidelijk de communistische aard van de eerste christenen naar voor. Christus zelf begaf zich onder de armen en bezitlozen en bekritiseerde geregeld de rijken. Het is geen toeval dat, toen hij Jeruzalem binnenkwam, hij eerst en vooral de geldwisselaars uit de Tempel dreef. Hij stelde ook dat het voor een kameel gemakkelijker is om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een rijke man om het Rijk Gods binnen te treden. (Lucas 18:24) De eerste christenen schaarden zich aan de zijde van de armen en stonden op tegen de rijken en machtigen. In de Bijbel vindt men dergelijke passages veelvuldig terug.

Het communisme van de eerste christenen blijkt ook uit het feit dat in hun gemeenschappen alle rijkdom gemeenschappelijk goed was. Van ieder die christen wilde worden, werd verwacht dat hij zijn wereldse goederen opgaf. In de ‘Handelingen van de Apostelen’ staat: “En ze volhardden in de Leer van de Apostelen en de broederschap (‘koinonia’ in het Grieks; eigenlijke betekenis: communisme), en in het breken van het brood en de gebeden (…) En al degenen die geloofden waren tezamen, en bezaten alles gemeenschappelijk; en ze verkochten hun bezittingen en goederen en verdeelden ze over alle mensen, naar ieders behoefte.” (Handelingen 2:42) Men kan nog vele voorbeelden aanhalen: “En de massa gelovigen waren als één hart en één ziel: er was niemand onder hen die beweerde dat iets zijn bezit was, want ze bezaten alles gemeenschappelijk (…) noch was er iemand van hen die iets tekort kwam: want de eigenaars van landerijen of huizen verkochten hun bezit, en legden dit neer aan de voeten van de apostelen, en dit werd verdeeld aan elke mens naar gelang zijn behoefte.” (Handelingen 4:32)

Dit communisme had natuurlijk een vrij naïef en primitief karakter. Dit is geen verwijt aan de mensen uit die tijd, die heel moedig waren en niet bang waren hun leven op te offeren in de strijd tegen de monsterlijke Romeinse slavenstaat. Het bereiken van het echte communisme, een klassenloze maatschappij, was toen echter onmogelijk omdat de materiële voorwaarden voor een klassenloze samenleving ontbraken. Marx en Engels waren de eersten om het communisme een wetenschappelijk karakter te geven. Ze stelden dat de emancipatie van de mens afhing van het niveau van de ontwikkeling van de productiemiddelen (industrie, landbouw, wetenschap en technologie). De ontwikkeling van de productiemiddelen moet ervoor zorgen dat de werkdag verminderd wordt en dat door de gecreëerde vrije tijd, iedereen toegang krijgt tot cultuur en politiek. Dit is de enige weg om de houding van mensen tegenover elkaar, hun gedrag en gedachten, te veranderen. De materiële voorwaarden tijdens het vroege christendom waren nog niet voldoende ontwikkeld om zo’n evolutie mogelijk te maken. Het communisme van de eerste christenen bleef primitief en beperkte zich tot het niveau van de consumptie (voedsel, kleren, enzovoort verdelen). Echt communisme daarentegen is gebaseerd op het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen. De vroege christenen hadden geen wetenschappelijk inzicht in de ontwikkeling van de samenleving en konden, ondanks hun enorm revolutionaire en heroïsche geest, hun idealen niet verwezenlijken. Hun communisme was utopisch en gedoemd te falen.

Het christendom en communisme

Toen de Kerk ontstond, bleven haar vertegenwoordigers de originele – communistische – visie van de beweging belijden. St. Clementius schreef: “Het gebruik van alle zaken die in deze wereld bestaan, moet voor alle mensen gemeenschappelijk zijn. Alleen de grootste ongelijkheid maakt dat de een tegen de ander zegt: ‘Dit is van mij en dat is van jou.’ Dit is de oorsprong van twist tussen de mensen.” Dit is een terechte opmerking, en stelt duidelijk dat de oorsprong van de klassenstrijd het bestaan is van privé-eigendom.

Een zelfde idee werd door St. Basilus de Grote uitgedrukt: “Welk ding duid je aan als ‘het jouwe’? Van welke zaak kan je zeggen dat die van jou is? Van wie heb je het gekregen? Je spreekt en handelt als iemand die ooit eens vroeg naar het theater ging en die zich zo zonder probleem meester kon maken van de zitjes die bedoeld waren voor de rest van het publiek. Je protesteert tegen hun aankomst omdat ze niet op tijd waren en je verhindert hen te zitten. Je wijst jezelf de eigendom toe die in feite bestemd is voor gemeenschappelijk gebruik. Het is precies op deze manier dat de rijken handelen.”

Zo stelde ook St. Gregorius: “Als iemand zich meester wil maken van alle rijkdom, als hij alles wil bezitten en zijn broeders hiervan uitsluit, dan is zo’n ellendeling geen broeder meer, maar een onmenselijke tiran, een wrede barbaar, of eerder, een wild dier waarvan de mond altijd open staat om voor eigen gebruik het voedsel van zijn andere kameraden te verslinden.”

St. Ambrosius zei over deze kwestie: “De natuur schept al haar rijkdom gemeenschappelijk voor alle mensen. God in zijn goedaardigheid heeft alle zaken geschapen zodat alle levende wezens hiervan kunnen genieten en zodat de aarde gemeenschappelijk voor iedereen is. Het is de Natuur zelf waaruit het recht van de gemeenschap voortvloeit, terwijl het recht op privé-bezit enkel een onterechte toe-eigening is.”

St. Gregorius de Grote merkte op: “De aarde waarop iedereen geboren wordt, is gemeenschappelijk voor iedereen, en dus behoren ook de vruchten die de aarde voortbrengt aan iedereen zonder onderscheid.” St. Chrysostomos voegt hier aan toe: “De rijke man is een dief.”

Deze uitspraken illustreren op voldoende wijze de revolutionaire visie van het vroege christendom. De vroege christenen waren bereid om de meest wrede folteringen te ondergaan ter verdediging van hun geloof, om de staat en de heersende klasse uit te dagen en te sterven in de arena. De reden voor hun felle vervolging was dat deze beweging van de armen en bezitlozen een bedreiging vormde voor de bestaande orde. Op geen enkele manier kon deze beweging echter vernietigd worden, integendeel, de martelaren hielden het vuur van de beweging brandende.

Door het gebrek aan een materiële basis om een klassenloze samenleving op te richten en door de neiging van de heersende klasse om de beweging uiteindelijk te recupereren, veranderde de christelijke visie langzaam in het tegenovergestelde. De leiders van de Kerk en vooral de bisschoppen die de schatbewaarders waren, kwamen onder druk van de heersende klasse en de staat te staan, en ze dwaalden langzaam af van het originele communistische gedachtegoed. De heersende klasse realiseerde zich dat ze de christenen onmogelijk door zware repressie kon verslaan en veranderde van tactiek. De manier waarop de bovenste lagen van de Kerk werden gecorrumpeerd door Keizer Constantijn kom tot uiting in het verslag van Eusebius, een historicus van de vroege Kerk, over het belangrijke Concilie van Nicaea in 325 n.Chr. Dit concilie werd voorgezeten door de keizer zelf, “als een soort boodschapper van God”.

In Eusebius’ woorden: “Het banket was fantastisch en onbeschrijfelijk. Lijfwachten en andere troepen stonden met getrokken zwaarden voor de ingang van het paleis en de mannen van God liepen zonder vrees langs hen naar de keizerlijke kamers. De gezellen van de keizer zaten aan tafel of lagen langs weerszijden op banken. Men kon zich indenken dat dit een beeld was van Christus' koninkrijk, eerder een droom dan realiteit.” (T. Ware ‘The Orthodox Church’ p.27)

Deze methodes zijn de socialisten en de vakbondslieden van vandaag maar al te bekend. Het zijn precies dezelfde methoden waarmee de leiders van de vakbonden en de arbeidersbeweging onder invloed van de burgerij gebracht worden, gecorrumpeerd worden en geabsorbeerd worden door het systeem. De top van de beweging wordt uitgenodigd op dure diners en feesten waar ze in aanraking komen met de rijken en beroemdheden. Sinds het Concilie van Nicaea is de Kerk een van de grootste voorstanders geworden van rijkdom, privileges en onderdrukking. De winst die het keizerrijk met deze uitverkoop verkreeg, was tastbaar. De eerste christenen weigerden de staat te erkennen of in het leger te dienen. Dit werd nu omgedraaid. De Kerk werd een van de belangrijkste pijlers van de staat en vervolgde fel iedereen die haar nieuwe doctrines in vraag stelde. Toen Arius van Alexandrië de doctrine van Nicaea verwierp, werden zijn volgelingen verschrikkelijk afgeslacht. Ongeveer drieduizend christenen werden vermoord door hun christenbroeders – meer dan in drie eeuwen van Romeinse vervolging! Hierdoor veranderde de Kerk van de armen en onderdrukten in een van de voornaamste instellingen van hun knechting.

Hoe zonden vergeven… en winst maken

Gedurende een lange periode werd de christelijke Kerk geabsorbeerd, via haar bovenste lagen, door de staat. Doorheen de rest van haar bestaan maakte de Kerk gebruik van de menselijke zwaktes en de angst voor de dood om de geesten van de mensen te knechten en op deze manier een enorme macht en rijkdom op te bouwen. Dit stond in fel contrast met de leerstellingen van de arme rebel uit Galilea in wiens naam ze beweerde te spreken. Van een revolutionaire beweging van de armen en onderdrukten evolueerde ze naar een bolwerk van reactie en de spreekbuis van de rijken en machtigen. De geschiedenis van de Kerk is eigenlijk de volledige en absolute ontkenning van haar originele ideeën, geloofsopvattingen en tradities. Over de daden van het pausdom in de Middeleeuwen en de Renaissance – een ongeëvenaarde kroniek van schande en misdaad – is al genoeg literatuur verschenen. We beperken ons hier tot één voorbeeld dat de situatie samenvat en dat de diepe kloof aantoont tussen werkelijkheid en hypocriete mythe.

In het jaar 1517 organiseerde Paus Leo X de ‘Taxa Camerae’, zodat de Kerk aflaten kon verkopen. Dit betekende dat iemands ziel gered kon worden voor een bepaalde som geld. Er was geen misdaad die zo erg was dat hij niet kon opgeheven worden door een bepaalde aflaat. Dit zijn een paar van de 35 artikelen van de Taxa Camerae:

1. De geestelijke die de zonde van het vlees begaat, zowel met nonnen, zijn neven, nichten of dochters of met welke vrouw dan ook, zal verlost worden door de betaling van 67 ponden en 12 schellingen.

2. Als de geestelijke, naast de zonde van overspel, ook nog absolutie zoekt voor zonden tegen de natuur of bestialiteit, dan moet hij 219 ponden en 15 schellingen betalen. Als hij echter zich enkel aan onnatuurlijke zonden met jongens en dieren heeft schuldig gemaakt, dan moet hij slechts 131 ponden en 15 schellingen betalen.

3. De priester die een meisje ontmaagt moet 2 ponden, 8 schellingen betalen.

4. De non die abdis wil worden, maar zichzelf aan een of meerdere mannen tegelijkertijd of opeenvolgend heeft gegeven, binnen of buiten haar convent, moet 131 ponden, 15 schellingen betalen.

7. De overspelige vrouw die absolutie zoekt, zal van elk proces vrijgesproken worden (…) moet de Paus 87 ponden, 3 schellingen betalen. De man zal dezelfde som betalen. Maar als hij incest pleegt met zijn kinderen, zal hij een bijkomend gewetensbedrag van 6 ponden betalen.

8. Absolutie en zekerheid van niet-vervolging voor de misdaden verkrachting, beroving en brandstichting zal de schuldige 131 ponden, 7 schellingen kosten.

9. Absolutie voor een eenvoudige moord gepleegd door een leek bedraagt 15 ponden, 3 penningen.

10. Als de moordenaar de dood van twee of meer mensen op dezelfde dag heeft gepleegd, zal hij betalen alsof hij slechts één iemand had gedood.

11. De man die zijn vrouw slecht behandelt zal aan de schatkist van de kanselarij 3 ponden, 4 schellingen betalen; als hij haar heeft vermoord, zal hij 17 ponden, 15 schellingen betalen, en als hij haar heeft gedood om met een andere vrouw te trouwen, dan zal hij aanvullend 32 ponden, 9 schellingen betalen. Degenen die de echtgenoot hebben geholpen, zullen worden verlost door de betaling van elk 2 ponden.

12. Degene die zijn kind verdronken heeft, zal 17 ponden en 15 schellingen betalen en indien de vader het met toestemming van de moeder gedood heeft, dan zullen ze 27 ponden, 1 schelling betalen.

13. De moeder die haar eigen kind doodt als ze het uit haar baarmoeder verwijdert en de man die aan deze misdaad heeft bijgedragen, zullen elk 17 ponden, 15 schellingen betalen. Hij die de abortus van een kind dat niet het zijne is toestaat, zal één pond minder betalen.

Veel erger dan moord, verkrachting of kindermoord, was echter de veile misdaad van ketterij; het er op na houden van andere ideeën dan de officiële doctrine van de Kerk. Zelfs als een ketter zich bekeerde, moest hij nog steeds 269 ponden betalen, en “de zoon van een ketter die verbrand of opgehangen werd of op een andere manier werd geëxecuteerd, kan niet worden gerehabiliteerd tenzij hij 218 ponden, 16 schellingen en 9 penningen betaalt”. (19) De lijst gaat voort met misdaden zoals fraude, het niet betalen van schulden, smokkelarij, vlees eten op heilige dagen, bastaardzonen van priesters en eunuchen die priester willen worden. Deze laatsten moesten niet minder dan 310 ponden, 16 schellingen betalen. (33)

Ondanks deze cynische lijst van misdaden, werd Paus Leo X door katholieke geschiedkundigen omschreven als de hoofdrolspeler in “de meest briljante en gevaarlijke periode van het pausdom in de geschiedenis van de Kerk.” (P. Rodrïguez, (1997) ‘Mentiras fundamentales de la Iglesia católica.’ Barcelona: Ediciones B., Anexo, pp. 397-400)

Religie en revolutie

Doorheen de eeuwen heeft de Kerk steeds de zijde van de onderdrukkers tegenover de onderdrukten gekozen. De Engelse landeigenaars werkten nauw samen met de predikers van de Protestantse Kerk. In Frankrijk, Spanje en Italië waren de priesters de kruiperige dienaren van de landeigenaars en later de kapitalisten. De klassentegenstellingen in een samenleving hebben zich vaak uitgedrukt onder een religieuze vermomming.

Trotski schreef hierover het volgende: “Religieuze ideeën worden, zoals alle andere ideeën, geboren uit de materiële omstandigheden van het leven en uit de klassentegenstellingen. Ze kunnen zich hier slechts gradueel van losmaken en dankzij de krachten van het conservatisme langer voortleven dan de noden die hen deden ontstaan. Ze verdwijnen slechts volledig na de effecten van serieuze sociale conflicten en crisissen." (Trotsky, Brailsford and Marxism, On Britain, vol. 2, p. 167)

Op verschillende momenten hebben verschillende religies, kerken en sekten verschillende rollen gespeeld, die, in laatste instantie, verschillende en zelfs tegengestelde klassenbelangen weerspiegelden. De eerste oprispingen van de grote revolte tegen het feodalisme waren de aanvallen op de macht en autoriteit van de Rooms-katholieke Kerk. Een katholieke historicus merkte dat de “revolutionaire geest van haat voor de Kerk en clerus de massa in haar bezit had genomen in verschillende delen van Duitsland… De kreet ‘dood aan de priesters!’, die lang in het geheim werd gefluisterd, werd nu het wachtwoord van de dag.” (Geciteerd in W. Manchester, A World Lit only by Flame, p. 161.)

Eerdere uitbarstingen zoals die van de Lollards in Engeland en de Hussieten in Duitsland hadden de weg vrijgemaakt voor Luthers Reformatie. In al deze bewegingen was er ook een communistische tendens die terugging naar de vroege tradities van de Kerk, en deze werd te allen tijde brutaal onderdrukt. Tijdens de Engelse boerenrevolte van 1381, rapporteert de kroniekschrijver Froissart de activiteiten van een beweging van dissidente ‘hagepriesters’ die geleid werden door een zekere John Ball. Deze propagandeerde communistische ideeën onder een bijbelse vermomming met zijn gevierde slogan:

"When Adam delved and Eve span, Who was then the gentleman?" (Toen Adam groef en Eva spinde, wie was dan de edelman?)

In de periode van de opkomst van de burgerij weerspiegelde de protestantse religie de revolte van deze nieuwe klasse tegen het aftakelende feodalisme. Het protestantisme speelde hier zeker een progressieve rol. De nieuwe religie was echter al van bij haar geboorte verdeeld. In deze turbulente tijden ontstonden een heleboel sekten die de ideeën en verwachtingen van verschillende klassen en onderklassen vertegenwoordigden: anabaptisten, mennonieten, bohemiërs, congregationalisten, presbyterianen, unitariërs enzovoort. De linkervleugel vertegenwoordigde duidelijk een communistische tendens, zoals bij Thomas Müntzer en de anabaptisten in Duitsland. Müntzer brak met Luther en riep de boeren op om in opstand te komen. Luther zelf stond heel erg vijandig tegenover de revolutionaire beweging van Duitse boeren, die door zijn leerstellingen in actie waren geschoten. Met een gewelddadig discours riep hij de aristocratie op om deze beweging te verpletteren. Dit gebeurde dan ook. De meest christelijke prinsen slachtten zo’n honderdduizend boeren af. Alleen al in Saksen werden vijfduizend mensen over de kling gejaagd. Driehonderd mannen werden gespaard, maar enkel nadat hun vrouwen ermee instemden de hersenen in te slaan van twee priesters die ervan beschuldigd waren de opstand aangestoken te hebben. Müntzer werd gefolterd tot hij bijna dood was, waarna hij werd onthoofd.

De activiteiten van de Heilige Inquisitie, de Gestapo van de Contrareformatie, zijn te bekend om van veel commentaar te voorzien. In de Spaanse Nederlanden was het een zware misdaad om een bijbel in huis te hebben. Veroordeelde ketters werden levend verbrand, maar als ze hun dwalingen toegaven, toonde de Inquisitie genade: de mannen werden dan ‘genadevol’ onthoofd en de vrouwen levend begraven. Minder bekend zijn de activiteiten van de protestanten op het gebied van onderdrukking van de dissidentie. Calvijn, die in Genève een theocratische dictatuur had gevestigd, liet Michael Servetus levend verbranden toen hij op het punt stond om de bloedcirculatie te ontdekken. Servetus vroeg om genade, niet voor zijn leven, maar hij wilde onthoofd worden. Deze genade werd hem ontzegd en hij werd gedurende een half uur geroosterd.

De Engelse en Franse Revoluties

In de Engelse Revolutie van de 17de eeuw vond de meest revolutionaire vleugel, die de belangen verdedigde van de onderste lagen van de samenleving, de handwerkers en de embryonale arbeidersklasse, haar uitdrukking in een religieuze vorm. De linkervleugel van de beweging was georganiseerd in een paar radicale en democratische sekten zoals de ‘Fifth Monarchy men’, de ‘Ranters’ en de anabaptisten. In de gegeven historische context hadden deze bewegingen een progressief en revolutionair karakter. Ze weerspiegelden de eerste verwarde oprispingen van het bewustzijn van een klasse die nog maar in haar kinderschoenen stond.

Na de Restauratie verschenen deze radicale volksstrekkingen onder de vorm van religieuze dissidenten. Ze werden vervolgd door de monarchie met de enthousiaste steun van de Anglicaanse Kerk en velen van hen emigreerden naar Amerika, waar hun revolutionaire energie opging in de immense taak van het opbouwen van een thuis aldaar. Doorheen de jaren verloren ze hun radicale en revolutionaire oorsprong. Sommigen onder hen, zoals de Quakers, houden nog steeds enkele elementen van de oude ideeën in ere, maar deze zijn erg verwaterd en verzwakt zodat ze niet in conflict kunnen komen met hun zakenbelangen. In de meeste gevallen echter veranderden deze bewegingen in bolwerken van reactie en felle verdedigers van rechts. In Latijns Amerika werden de evangelistische sekten de stoottroepen van de reactie en de verdedigers van militaire dictaturen, terwijl sommige priesters van de Rooms-katholieke Kerk dan de zaak van de armen en onderdrukten verdedigden.

Een eeuw later, ten tijde van de Franse Revolutie, was het bewustzijn van de mensen op het punt gekomen dat religie geen rol meer speelde in hun denken. De nauwe relatie tussen Kerk en de absolutistische staat was voor iedereen duidelijk. In de periode die leidde tot de bestorming van de Bastille wisten materialistische filosofen als Diderot en Holbach ook de spirituele Bastille van de religie te vernietigen. De Franse Revolutie ontdeed zich van de Kerk. De jacobijnse staat was officieel atheïstisch, alhoewel Robespierre dit trachtte te verbergen door het vijgenblad van ‘het Opperwezen’, dat niemand – behalve hemzelf misschien – overtuigde.

Het Franse volk werd verondersteld fervent katholiek te zijn, maar in de meeste regio’s, behalve in de meest achterlijke en reactionaire districten, verdween de religie praktisch in haar geheel. De meeste mensen haatten de priesters, die ze terecht beschouwden als vertegenwoordigers van de heersende klasse. Slechts op het einde van de 19de eeuw, na de schok die de Commune van Parijs de burgerij had toegebracht, begon deze laatste een reactionaire religieuze heropleving aan te moedigen, en maakte ze gebruik van trucjes zoals de verzonnen ‘mirakels’ in Lourdes.

Tijdens de Russische revolutie was de situatie nog duidelijker. Hoewel de Russische arbeidersklasse aanvankelijk op het toneel van de geschiedenis verscheen in januari 1905, met aan haar hoofd een priester, en terwijl ze religieuze iconen met zich meedroeg, was dit allemaal snel weggevaagd na het bloedbad op 9 januari, toen de christelijke tsaar zijn kozakken het bevel gaf het vuur op de ongewapende mensen te openen. Ze kwamen enkel een petitie afgeven. Hierna speelde religie geen enkele rol meer in de beweging, die georganiseerd en geleid werd door marxisten. Na de overwinning van de Oktoberrevolutie stortte de macht en invloed van de Kerk nog sneller en vollediger ineen dan in Frankrijk.

Trotski schreef: “De orthodoxe Kerk kon de primitieve boerenmythologie niet opheffen en werd een apparaat van het tsarisme. De priester liep hand in hand met de politieagent en elk sektarisch meningsverschil werd beantwoord met repressie. Het was hierom dat de wortels van de orthodoxe Kerk zwak in het bewustzijn van het volk verankerd waren, vooral in de industriecentra. Door het van zich afschudden van het bureaucratische geestelijke apparaat, gooide de Russische arbeider en de boer meteen ook het religieuze denken overboord.” (Trotsky, Brailsford and Marxism, On Britain, vol. 2, p. 164)

Het stalinisme gooide echter het bewustzijn van de samenleving enkele decennia terug. Onmiddellijk na de val van de USSR werd al de oude rommel immers opnieuw uit de kast gehaald: nationalisme, antisemitisme, fascisme, monarchisme, religie en bijgeloof. Deze restanten van de middeleeuwse barbarij verspreidden zich als een plaag door het zieke en uiteengereten lichaam van Rusland. De echte natuur van de ‘markt’ en het feit dat de burgerij in Rusland niets te bieden heeft dan het vooruitzicht van economische, sociale en culturele ineenstorting, is nu voor de gehele wereld zichtbaar.

De Kerk en socialisme

De opkomst van de moderne arbeidersbeweging in het laatste decennium van de 19de eeuw en de periode voor de Eerste Wereldoorlog vormde een uitdaging voor het religieuze establishment. De Kerk schaarde zich aan de zijde van de uitbuiters en stelde zich diametraal tegenover het socialisme en de arbeidersbeweging. Om te voorkomen dat socialistische ideeën zich doorheen de arbeidersklasse zouden verspreiden, trachtte de Kerk de arbeidersbeweging te splitsen door aparte katholieke vakbonden, vrouwen- en jeugdorganisaties op te richten om te concurreren met de organisaties van de sociaal-democratie. In feite kopieerde de Kerk gewoon de organisatorische methodes van de sociaal-democratie.

Paus Leo XIII onderlijnde de vijandigheid van het Vaticaan tegenover het socialisme in zijn Encycliek over arbeid: “De socialisten, die zich richten op de afgunst van de arme tegenover de rijke, willen het privé-eigendom vernietigen en beweren dat persoonlijke eigendom de gemeenschappelijke eigendom van iedereen moet worden. Ze zijn nadrukkelijk onrechtvaardig, omdat ze de wettelijke bezitter willen beroven. (…) Als iemand zijn kracht of bedrijvigheid aan iemand anders verhuurt, dan doet hij dit om in ruil zijn levensvoorzieningen te krijgen, met de intentie om een echt recht te verkrijgen. Het gaat immers niet alleen om zijn loon, maar ook om zijn vrije beschikking over dit loon. Investeert hij in land, dan is dit loon enkel zijn loon in een andere vorm. (…)”

“Het is precies uit deze kracht van beschikking dat het bezit bestaat, of het nu een kwestie van land of andere eigendom is. Socialisten (…) gaan in tegen de vrijheid van elke loontrekkende, omdat ze hem beroven van zijn recht om vrij over zijn loon te beschikken. Elke man heeft, door de wet van de natuur, het recht om eigendom te bezitten. (…)”

“Het moet zijn recht zijn om dingen te bezitten, niet alleen voor tijdelijk gebruik, niet alleen zaken die verslijten door hun gebruik, maar ook zaken wiens nut permanent en stabiel is.”

“ (…) De mens was er voor de staat, en zijn natuurlijke rechten gaan voor op die van de staat. (…) Als een man de slimmigheid van zijn geest en de kracht van zijn lichaam gebruikt om de vruchten van de natuur te verwerven, dan maakt hij die plek van de natuur die hij bewerkt, de plek waarop hij de stempel van zijn persoonlijkheid drukt tot de zijne. Het is niet meer dan rechtvaardig dat deze plek van hem is, vrij van inbreuken van buitenaf (…)”

Paus Leo XIII schreef ook: “De christen-democratie moet gebaseerd zijn op de principes van het Heilig Geloof in haar wens om het lot van de massa’s te verbeteren, aangezien haar aard christelijk is. Daarom is rechtvaardigheid heilig voor de christen-democratie. Zij moet ervoor zorgen dat het recht van het verwerven en bezitten van eigendom niet betwist wordt, en zij moet het onderscheid en de verschillen die onmisbaar zijn in elke gemeenschap bewaren. Het is daarom duidelijk dat er geen overeenkomsten zijn tussen christen- en sociaal-democratie. Ze verschillen zoveel van elkaar als de sekte van het socialisme verschilt van de Kerk van Christus.”

James Connolly, de grote Ierse marxist en revolutionaire martelaar wiens vele polemieken tegen de katholieke Kerk klassieke stellingen van het socialisme blijven, gaf de volgende kritieken: “Beeld je een priester in die het grootgrondbezit verdedigt (…), en de Paus zegt dat ‘de man die een veld doorheen de winter en lente heeft bewerkt, het recht heeft om de oogst voor zich te houden, die hij heeft verkregen.’ Moet dit een argument tegen het socialisme voorstellen? Socialisten willen zeker het recht niet afnemen van iemand om ‘te houden wat hij heeft verdiend’; maar ze houden juist nadrukkelijk vol dat zo iemand, een boer of een arbeider, niet gedwongen mag worden om het grootste deel of ook maar een deel af te staan van ‘hetgeen hij verdiend heeft’ aan een klasse die niet werkt, maar die hun greep op het eigendom van de natie in stand houden door brute kracht, intimidatie en fraude.” (Parafrasering van: J. Connolly, Selected Writings, pp. 78-9)

Op 21 september 1958 schreef Paus Pius XII: “De verscheidenheid aan klassen komt ten volle overeen met de ontwerpen van de Schepper.” Dit betekent dat de Kerk de klassenmaatschappij ziet als vast, eeuwig en van goddelijke oorsprong. Vergelijk dit met wat St. Clementius (cf. supra) schreef: “Het gebruik van alle zaken die in deze wereld bestaan, moeten gemeenschappelijk voor alle mensen zijn. Alleen de grootste ongelijkheid maakt dat de een tegen de ander zegt: ‘Dit is van mij en dat is van jou.’ Dit is de oorsprong van twist tussen de mensen.”

De positie van Pius XII is net dezelfde als wat in de oude Anglicaanse hymne ‘All Things Bright and Beautiful’ verwoord wordt. Deze hymne bevat de beruchte passage:

“The rich man in his castle, the poor man at his gate: He [God] made the high and lowly and ordered their Estate.” (“De rijke in zijn kasteel, de arme aan zijn poort: Hij [God] maakte de hoge en lage in rang, en regelde hun stand.”)

Dit is een typisch voorbeeld van de houding van de Kerk gedurende eeuwen: een openlijke verdediging van de status-quo en de verdeling van de samenleving in klassen. Door de groei van de arbeidersbeweging en haar neiging naar het socialisme, werd de Kerk gedwongen om haar houding te veranderen. Paus Johannes Paulus XXIII – de intelligentste paus van de 20ste eeuw – nam een progressievere houding aan. De huidige paus keerde echter terug naar het conservatisme van de 19de eeuw.

De Kerk vandaag

“Ontkracht elke minuut van jullie praktische leven dan niet jullie theorie? Beschouwen jullie het als verkeerd om een beroep te doen op de rechtbanken wanneer jullie zijn bedrogen? Maar de apostel schrijft dat dit verkeerd is. Bieden jullie je rechterwang aan wanneer jullie op de linker zijn geslagen of starten jullie een proces wegens gewelddadigheden? Het evangelie verbiedt dit echter. (…) Handelen niet de meeste van jullie processen en de burgerlijke wetten over eigendom? Maar jullie is verteld dat jullie schat niet van deze wereld is.” (Marx and Engels, On Religion, p. 35)

De activiteiten van de Kerk in de moderne samenleving zijn gebaseerd op de meest flagrante contradicties en hypocrisie, iets waar Marx in bovenstaande passage op wees. De revolutionaire tradities van het vroege christendom staan in geen enkel verband meer met de huidige situatie. Sinds de 4de eeuw na Christus, toen de christelijke beweging werd overgenomen door de staat en in een instrument van de verdrukkers werd veranderd, heeft de Kerk altijd aan de zijde van de rijken en de machtigen gestaan, tegenover de armen. Vandaag zijn de grote kerkgemeenschappen buitengewoon rijke instellingen, nauw verbonden met de ‘big business’ en de staat, van wie ze grote sommen geld toegestopt krijgen, zowel in islamitische als christelijke landen.

In Spanje werd de katholieke Kerk tot voor kort gesubsidieerd met het belastingsgeld van alle burgers, of ze nu religieus waren of niet. Het Spaanse volk werd hierover nooit geraadpleegd. De Spaanse Kerk is nochtans rijk genoeg aan land, gebouwen en bankrekeningen. Hetzelfde geldt voor andere landen waar de Kerk een overeenkomst heeft gesloten met de staat, die hen in een geprivilegieerde en lucratieve positie brengt. Ongeacht wat iemand denkt over religie, een dergelijke situatie is een ontoelaatbare schending van de democratie. Zelfs nu de Spaanse belastingbetalers het recht verworven hebben om te kiezen of hun geld al dan niet naar de Kerk gaat, dan heeft de Kerk nog steeds een geprivilegieerde positie en krijgt zij makkelijker toegang tot openbare fondsen.

In de Middeleeuwen had de katholieke Kerk de woeker (het lenen van geld aan intrest) gebrandmerkt als een doodzonde, nu bezit het Vaticaan een grote bank en is het in het bezit van enorme rijkdommen en macht. De Kerk van Engeland is een van de grootste landeigenaars in Groot-Brittannië. Deze situatie bestaat bijna overal. Dit fenomeen is natuurlijk niet beperkt tot de christelijke godsdienst. Ook de Koran verbiedt woeker, maar in alle zogenaamde islamitische landen bestaan grote banken in handen van moslims. Men probeert dit wel op allerlei manieren te verbergen, maar de woekerpraktijken zijn precies hetzelfde.

Op politiek gebied hebben de Kerken systematisch de krachten van de reactie gesteund. In de jaren ’30 zegenden katholieke bisschoppen de legers van Franco in hun campagne om de Spaanse arbeiders en boeren te verpletteren. De Spaanse fascistische pers publiceerde regelmatig foto’s van kerkvorsten die de fascistische groet brachten. Paus Pius XII steunde stilzwijgend Hitler en Mussolini. Hij zweeg over de miljoenen die werden uitgeroeid in de kampen van de nazi’s. Sterker nog, ondanks de zogenaamde neutraliteit van het Vaticaan tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn haar nazi-sympathieën goed gedocumenteerd. G. Lewy schrijft hierover:

“Van in het begin tot op het einde van Hitlers heerschappij, maanden de bisschoppen onvermoeid de gelovigen aan zijn regering te aanvaarden als de legitieme autoriteit aan wie ze gehoorzaamheid verschuldigd waren (…) Na de mislukte poging tot moord op Hitler in München op 8 november 1939, zonden Kardinaal Bertram, in naam van het Duitse bisdom, en Kardinaal Faulhader, in naam van de Beierse bisschoppen, telegrammen naar Hitler om hem te feliciteren dat hij de aanslag overleefd had. De katholieke pers in geheel Duitsland onderwierp zich aan de instructies van de Reichspresskammer en sprak over de miraculeuze werking van de voorzienigheid die de Führer had beschermd.” (G. Lewy, The Catholic Church and Nazi Germany, NY, 1965, p.310-11)

Saul Friedhandler stelt: “De Duitse documenten tonen een opmerkelijke overeenkomst op twee vlakken. Enerzijds had het Pontificaat een voorkeur voor Duitsland die niet verminderde door de aard van het nazi-regime en die niet werd afgewezen tot 1944. Anderzijds vreesde Pius XII boven alles een ‘bolsjewisering’ van Europa en het lijkt erop dat hij hoopte dat het Duitsland van Hitler, eenmaal verzoend met de westerse geallieerden, de belangrijkste buffer zou worden tegen de Sovjetunie.” (Saul Friedhandler, Pius XII and the Third Reich, A Documentation, NY, 1958, p. 236)

In de geschiedenis van de ideeën en theorieën heeft de Kerk altijd een uiterst reactionaire rol gespeeld. Galileo Galilei werd gedwongen zijn ideeën te verwerpen onder bedreiging met foltering door de Inquisitie. Giordano Bruno werd op de brandstapel gezet. Charles Darwin werd genadeloos gehoond door het religieuze establishment in Engeland omdat hij het aandurfde het aanvaarde idee dat God de wereld in zes dagen geschapen had, in vraag te stellen.

Tot op de dag van vandaag ligt de evolutietheorie onder vuur van de religieuze rechterzijde in de Verenigde Staten. Deze religieuze rechterzijde wil dat het eerste boek van Genesis in Amerikaanse scholen onderwezen wordt, in plaats van de evolutietheorie. In de VS is de religieuze rechterzijde een sterk gesponsorde beweging in dienst van de reactie. Enkele jaren geleden schonk Nelson Bunker Hunt, de oliemagnaat uit Texas, meer dan 10 miljoen dollar aan een fonds met een vermogen van 1 miljard dollar van de ‘Campus Crusade for Christ’. De ‘Christian Freedom Foundation’, een ‘opvoedkundige lobbygroep’, wordt gesponsord door J. Howard Pew, de oprichter van de ‘Sun Oil Company’. Zo zijn er nog talloze voorbeelden die de nauwe samenwerking tussen de religieuze rechterzijde en de ‘big business’ aantonen. Deze rijke zakenmensen investeren dergelijke grote sommen niet voor niets. Religie wordt hier uitdrukkelijk gebruikt als het wapen van de reactie.

De creationistische beweging in de Verenigde Staten wordt gedragen door miljoenen mensen en wordt, ongelooflijk maar waar, geleid door wetenschappers, waaronder enkele genetici. Dit is een duidelijke uitdrukking van de intellectuele gevolgen van het verval van het kapitalisme. Het is een goed voorbeeld van de dialectische contradicties die het menselijk bewustzijn beheersen. In het technologisch meest geavanceerde land van de wereld zijn de geesten van miljoenen mensen verzonken in de laagste barbarij. Hun bewustzijn is niet veel hoger dan dat van de mensen in vroegere tijden, die krijgsgevangen offerden aan de goden, die zich geselden voor afgodsbeelden en heksen tot de brandstapel veroordeelden. Mocht de creationistische beweging slagen in haar opzet, dan zouden we terug in de Middeleeuwen gekatapulteerd worden.

Op het gebied van sociale rechten, en vooral dan op het vlak van de vrouwenrechten, heeft de Rooms-katholieke Kerk altijd al een uiterst reactionaire rol gespeeld. De Kerk ontzegt nog steeds het recht van vrouwen over hun eigen lichaam, het recht om te scheiden, het recht op geboortebeperking en abortus. De huidige paus, Karol Wojtyla, heeft een uitgesproken mening over deze kwesties. Het voortdurende verzet van de Kerk tegen kunstmatige vormen van geboortebeperking is desastreus wat betreft AIDS. Een enquête die in 1999 werd gehouden door Amerikaanse katholieken, toonde echter dat 80 procent van niet-geestelijken en 50 procent van de priesters kunstmatige geboortebeperking goedkeuren. Bovendien bleek uit een onderzoek van de Universiteit van Maryland dat twee derden van de katholieke gelovigen eerder hun geweten zouden volgen dan de mening van de paus, indien deze verschilden. Gelijkaardige cijfers kunnen aangehaald worden met betrekking tot andere ontwikkelde landen.

Op politiek vlak is de huidige paus een uitgesproken reactionair en een vijand van het marxisme en het socialisme. Hij werd aan de macht geholpen door Opus Dei, de beruchte katholieke maffia die een stevige greep heeft op het politieke leven in Italië, Spanje en andere landen.

Lenin over religie

Engels stelde in zijn voorwoord tot ‘De burgeroorlog in Frankrijk’: “In verhouding tot de staat is religie een zuiver private zaak.” Lenin gaf in 1905 hierop het volgende commentaar: “De staat moet zich niet bemoeien met religie; religieuze gemeenschappen mogen niet aan de staat gebonden worden. Iedereen moet vrij zijn om de religie te beoefenen die hij wil, of om geen religie aan te hangen, dus atheïst te zijn, zoals elke socialist meestal is.” (Lenin, On Religion, p. 8)

In verhouding tot de partij wees Lenin er echter op dat Engels een revolutionaire partij aanraadde om ook te strijden tegen religie. “De partij van het proletariaat eist dat de staat de religie als een privé-zaak behandelt, maar daarom beschouwt de partij de strijd tegen de opium van het volk – de strijd tegen religieus bijgeloof, enzovoort – niet als een privé-kwestie. De opportunisten hebben deze stelling zo omgebogen dat het lijkt alsof de sociaal-democratische partij religie als een privé-zaak beschouwt.” (Lenin, On Religion, p. 18)

Hij voegde hier aan toe dat “de wortels van de moderne religie diep vervat liggen in de sociale verdrukking van de werkende massa’s, en in hun schijnbare volledige hopeloosheid tegenover de blinde krachten van het kapitalisme (…). Geen literatuur, hoeveel en hoe verlichtend ook, kan religie opheffen.” Enkel “wanneer de massa’s zélf leren vechten tegen de sociale omstandigheden waaruit religie voortvloeit, op een gezamenlijke, gedisciplineerde, geplande en bewuste wijze – wanneer ze leren te vechten tegen de heerschappij van de kapitalist in al haar vormen,” alleen dan kan de religieuze illusie uit het bewustzijn van de mensen verdwijnen. (Lenin, On Religion, p. 14-15)

Marxisten moeten echter alles in het werk stellen om alle arbeiders te betrekken in de strijd tegen het kapitalisme, ook degenen die religieus zijn. We mogen geen barrières oprichten tussen onszelf en deze werkers, maar we moeten hen aanmoedigen om actief deel te nemen in de klassenstrijd. De Russische arbeidersklasse verscheen wel op het toneel van de geschiedenis met een priester aan haar hoofd (cf. supra), religieuze iconen dragend en met een petitie gericht aan de tsaar, de ‘kleine Vader’. Ze wantrouwden de revolutionairen en sloegen hen soms zelfs in elkaar. Dit veranderde echter in een tijdspanne van 24 uur, na het bloedbad van de 9de januari. Dezelfde arbeiders kwamen ’s nachts bij de revolutionairen en vroegen hen om wapens. Zo snel kan het bewustzijn omslaan in het vuur van de gebeurtenissen! Vader Gapon, de priester die de petitie en de vreedzame betoging had georganiseerd en die voor de tsaristische politie had gewerkt, onderging ook een plotse verandering na deze Bloedige Zondag. Hij eiste de revolutionaire omverwerping van de tsaar en kwam dicht bij het gedachtegoed van de Bolsjewieken. Lenin stootte hem niet af, maar trachtte hem juist voor de Bolsjewieken te winnen, zelfs al was Gapon religieus.

Lenins flexibele houding komt goed tot uiting in zijn houding tegenover stakingen. Hij waarschuwde voor een sektarische houding tegenover de arbeiders die religieus waren, maar die deelnamen aan een staking: “Het atheïsme propaganderen op zo’n moment [tijdens een staking] en in dergelijke omstandigheden speelt enkel en alleen in het voordeel van de Kerk en de priesters, die niets liever willen dan arbeiders deelnemen aan de stakingsbeweging terwijl ze verdeeld zijn over religieuze lijnen.” (Lenin, On Religion, p. 16)

Dit is de essentie van de zaak. Wij vechten voor de eenheid van de arbeidersorganisaties zonder verdelingen op gebied van religie, nationaliteit, taal of cultuur. Onze taak is alle onderdrukten en elke uitgebuite te verenigen in één leger tegen de burgerij. Marxisten hebben nooit van de aanvaarding van het atheïsme een programmapunt gemaakt. Dit soort nonsens was het prerogatief van sommige anarchistische en radicale bewegingen. Het gebeurt vaak dat een gelovige arbeider nader tot de beweging komt, overtuigd van de algemene lijnen van haar programma en bereid om voor het socialisme te strijden, maar geen afstand wil doen van zijn godsdienst. Welke houding moeten we dan aannemen? We mogen hem of haar zeker niet afstoten. Zo iemand vervoegt de beweging immers niet om andere arbeiders te bekeren, maar om het kapitalisme te bevechten. Waarschijnlijk zal hij zelf in de loop van de tijd de tegenstelling zien tussen zijn politieke en religieuze overtuigingen. Deze kwestie is echter heel delicaat, en mag zeker niet geforceerd worden. Zoals Lenin uitlegt, zijn marxisten “absoluut tegen de minste belediging van de religieuze overtuiging van dergelijke arbeiders.” (Lenin, On Religion, p. 17)

Het is echter een heel andere zaak wanneer een intellectueel van de middenklasse die actief is in de beweging, ideologische verwarring wil zaaien, zoals het geval was toen Lenin over religie schreef. Een groep van extreem-linkse Bolsjewieken (Bogdanov, Lunacharsky, enzovoort) probeerden het marxisme te herzien door mystieke filosofische begrippen en concepten te introduceren. Lenin verzette zich terecht met hand en tand tegen deze tendens.

De toekomst van religie

Wat is dan de toekomst van religie? Hierover bestaat natuurlijk een grondig meningsverschil tussen marxisten enerzijds en christenen en andere gelovigen anderzijds. Het is uiteraard onmogelijk om de toekomst te voorspellen, maar we kunnen wel een paar algemene perspectieven vooropstellen. Filosofisch gezien is het marxisme incompatibel met religie, maar het is evident dat we elke vorm van onderdrukking van religie veroordelen. We ijveren voor de volledige vrijheid van het individu om gelijk welke godsdienst of religie aan te hangen, of helemaal geen religie. We zeggen wel dat er een drastische scheiding tussen Kerk en staat moet zijn. De Kerken mogen echter niet direct of indirect gesteund worden via belastingen, noch mag religie op school onderwezen worden. Als mensen kiezen voor een religie, dan moeten ze hun Kerk onderhouden met het geld van hun geloofsgemeenschap en moeten ze hun leerstellingen prediken in hun vrije tijd. Deze eisen gaan op voor het christendom, de islam of gelijk welke andere godsdienst of religie.

De discussie over religie moet voortbestaan, maar mag het fundamentele probleem van onze tijd niet overschaduwen. Onze eerste en voornaamste taak is ons te verenigen met iedereen die een einde wenst te stellen aan de dictatuur van het Kapitaal, dat de mensheid in een toestand van slavernij houdt. Alleen een echt socialisme kan de vrije ontwikkeling van de individuen garanderen, zonder de hinder van materiële noden.

Gedurende eeuwen is georganiseerde religie gebruikt door de heersende klassen om de meerderheid van de mensen te bedriegen en te knechten. Met de regelmaat van de klok ontstonden er revoltes tegen deze situatie. Sinds de Middeleeuwen tot nu protesteerde men tegen de onderwerping van de Kerk aan de rijken en machtigen. Ook vandaag zien we protestbewegingen ontstaan. Het lijden van arbeiders en boeren, het martelaarschap van de mensheid onder het despotisme van het Kapitaal, leidt tot de verontwaardiging van brede lagen van de bevolking, waarvan de meesten niets afweten van de marxistische filosofie, maar die bereid zijn te strijden tegen onrecht en uitbuiting. Onder hen zijn er vele eerlijke christenen en ook delen van de onderste lagen van de clerus die vaak dagelijks getuige zijn van het lijden van de massa.

De bevrijdingstheologie is bijvoorbeeld een uitdrukking van het revolutionaire vuur in Centraal- en Latijns-Amerika. De onderste lagen van het priesterschap zijn geraakt door het lijden van de onderdrukte massa’s en verenigen zich met hen in de strijd om een beter leven. De kerkelijke hiërarchie die reeds honderden jaren een pact heeft gesloten met de rijke grootgrondbezitters, bankiers en kapitalisten, bestrijdt deze nieuwe tendens of moet haar wrokkig aanvaarden. De klassenstrijd is dus zelfs tot in de rangen van de Rooms-katholieke Kerk doorgedrongen. Ook onder islamieten begint het gedachtegoed van het marxisme wortel te schieten wanneer de onderdrukte massa’s van het Midden-Oosten, Iran, Indonesië, enzovoort, proberen hun levens te verbeteren en op zoek zijn naar een strijdprogramma om hun onderdrukkers omver te werpen.

De noodzakelijke voorwaarde is de omverwerping van kapitalisme, grootgrondbezit en imperialisme. Zonder dit is er geen vooruitgang mogelijk. Het enige programma dat de overwinning kan garanderen is dat van het revolutionaire marxisme. Een vruchtbare samenwerking tussen marxisten, christenen, islamieten, hindoes, boeddhisten, joden, enzovoort, in de strijd om de samenleving te veranderen is absoluut mogelijk en noodzakelijk, ondanks de filosofische verschillen die ons verdelen. Eerlijke christenen worden diep getroffen door de verschrikkelijke onderdrukking die de meerderheid van de mensen moet ondergaan. Camillo Torres, een vroegere Colombiaanse priester, verklaarde ooit: “Ik heb het priesterhabijt afgeworpen om een echte priester te worden. Het is de plicht van elke katholiek om een revolutionair te zijn; het is de plicht van elke revolutionair om de revolutie uit te dragen. De katholiek die geen revolutionair is, leeft in doodzonde.” Dit is een van de waardige opvolgers van de eerste revolutionaire christenen die voor de zaak van de armen en onderdrukten vochten, en die niet bang waren om hun levens te geven in de strijd tegen de onderdrukking. Zij zijn de moderne martelaars die het respect verdienen van iedereen die zich inzet voor vrijheid en rechtvaardigheid. Tussen 1968 en 1978 werden 850 priesters, nonnen en bisschoppen gearresteerd, gemarteld en vermoord in Latijns-Amerika. De Salvadoriaanse jezuïet Rutilio Grande zei voor hij werd gedood het volgende: “Vandaag is het gevaarlijk (…) en praktisch illegaal om een authentiek christen te zijn in Latijns-Amerika.” De nadruk ligt op het woord ‘authentiek’.

Een alternatief leven?

Hoewel de georganiseerde en traditionele religie in de voorbije jaren veel terrein verloren heeft, komen religieuze ideeën opnieuw aan de oppervlakte onder de vorm van een wijd spectrum aan sekten en cultussen die een alternatieve manier van leven aanbieden [cf. de New Age, n.v.dr.]. De populariteit van dergelijke stromingen duidt in vele gevallen op de groeiende ontevredenheid van een groot aantal jongeren over het kapitalistisch systeem. Deze jongeren verwerpen de onmenselijkheid, de commercialisering en commodificatie van alle aspecten van het leven, het brute materialisme, het oneindige winststreven en de verloedering van het milieu dat eigen is aan het kapitalisme. Dit kan een eerste stap zijn in de richting van een nieuw politiek bewustzijn. Maar het is niet voldoende om het kapitalisme ‘persoonlijk’ te verwerpen, het is noodzakelijk om te strijden voor de afschaffing ervan.

Het gemeenschappelijke kenmerk van al deze alternatieve stromingen is immers dat ze zich baseren op een puur individuele vorm van verlossing. Uiteindelijk bieden deze stromingen geen echt alternatief. Het kapitalisme blijft bestaan, of er nu een paar mensen zichzelf erbuiten proberen te stellen of niet. Dit bedreigt het kapitalisme helemaal niet in zijn bestaan, aangezien de heersende groepen nog steeds de maatschappij kunnen regeren zoals ze altijd al deden. Zelfs degenen die zich buiten het systeem willen stellen, zullen ontdekken dat dit onmogelijk is. Ze moeten geld gebruiken, levensmiddelen kopen, enzovoort. Het idee dat het mogelijk is om de rug te keren naar de samenleving en de politiek is een illusie. Als je dit toch probeert, zal je merken dat op een dag de politiek naar je huis zal komen en zal aanbellen – als de deur niet eerst wordt ingebeukt.

De poging om een individuele oplossing te zoeken is uiteindelijk reactionair. De enige manier om het kapitalisme en de burgerlijke staat te bevechten is de arbeiders en hun bondgenoten, namelijk de boeren, jongeren en minderheden te verenigen en om te vormen in een revolutionaire massabeweging. Als men deze weg weigert te nemen levert men zichzelf over aan de genade van het kapitaal en houdt men de bestaande orde in stand. Om de schraalheid van hun ideeën te verbergen beweren de verdedigers van New Age en soortgelijke bewegingen dat zij over speciale spirituele waarden beschikken die hen zogezegd scheiden van de ‘gewone’ sterfelijken en die hen in een direct contact brengen met bovennatuurlijke entiteiten. Ze voelen zich dus superieur aan de rest van de mensheid die niet ingewijd is in deze grote Mysteries.

Deze ideeën zijn natuurlijk niet superieur aan de ideeën van gewone mensen, integendeel. De eerste regel voor iemand die de maatschappij wil veranderen is de maatschappij begrijpen en erin leven. Door de rug naar de maatschappij te keren kan men enkel bekomen dat men volledig machteloos wordt tegenover de bestaande orde en dat men alle kansen op verandering afwijst. Het pad van het alternativisme leidt dus helemaal niet naar een alternatief, maar juist naar meer van hetzelfde, voor eeuwig en altijd.

Religie en de crisis van het kapitalisme

Religie is uiteindelijk wat marxisten ‘vals bewustzijn’ zouden noemen, omdat het onze aandacht van de wereld afleidt naar ‘iets anders’ waarvan we niets kunnen weten en waarover we geen vragen kunnen stellen. De geschiedenis van de wetenschap gaat uit van twee fundamentele stellingen: ten eerste dat de wereld buiten onszelf bestaat, en ten tweede dat we deze wereld kunnen begrijpen. Zelfs al zijn er zaken die we vandaag niet kennen, morgen zullen we er misschien wel inzicht in hebben. Als men een limiet zet op het menselijke kenvermogen, dan zet men de deur open naar allerlei vormen van mysticisme en bijgeloof. Al duizenden jaren lang tracht de mens kennis over hemzelf en de wereld te verwerven. Sinds de opkomst van de wetenschap was religie haar aartsvijand en dit was helemaal geen toeval. De wetenschap heeft immers inzicht gebracht in fenomenen die vroeger als ‘mysteries’ aanzien werden en heeft daardoor de religie in het menselijk denken deels teruggedwongen. In de strijd tussen wetenschap en religie of rationaliteit versus irrationaliteit, staat het marxisme aan de kant van de wetenschap. Maar het marxisme gaat verder. Het uiteindelijke doel om wetenschappelijke kennis te verwerven is de verandering van de materiële wereld.

Gedurende 100 000 jaar en langer was de geschiedenis van de mensheid een eindeloze strijd tegen de natuur, de strijd om haar eigen lot te bepalen en dus vrijheid te verwerven. De oorsprong van religie ligt in het verre verleden, toen mensen zich trachtten te bevrijden van de wereld van de dieren waaruit ze voortkwamen. Om een zin en betekenis te geven aan bepaalde natuurfenomenen waar ze geen controle over hadden, vielen ze terug op magie en animisme – de eerste vormen van religie [in de brede zin van het woord, n.v.d.r.]. In die tijd betekende dat een enorme stap in de vooruitgang van het bewustzijn. Maar de mens had deze primitieve periode ondertussen al lang achter zich moeten laten. De menselijke geest is echter erg conservatief en houdt zich vast aan concepten en vooroordelen die al lang geen bestaansreden meer hebben.

In een klassenmaatschappij is een begrip als ‘bemin uw naaste’ een lege doos. De markteconomie, met haar verwerpelijke moraal van ‘eet of wordt gegeten’ maakt dat dit concept moeilijk of zelfs onmogelijk te realiseren valt. Om het gedrag en de psyche van de mensen te veranderen moet men eerst de manier waarop ze leven veranderen. Zoals Marx zei: “het sociale zijn bepaalt het bewustzijn”. De hele wereld wordt gedomineerd door een handvol gigantische monopolies die de aarde plunderen, het milieu vernietigen en miljoenen mensen veroordelen tot een leven van ondraagbare ellende en lijden.

De heren en dames die aan het hoofd staan van deze multinationale ondernemingen zijn veelal praktiserende christenen, joden, islamieten, hindoes en anderen. Maar de echte religie van het kapitalisme is iets helemaal anders. De godsdienst van het kapitaal is de aanbidding van Mammon, de god van de rijkdom. Het kapitalisme keert de menselijke verhoudingen binnenstebuiten. De media berichten over de beurs, de markt en de euro alsof het levende wezens zijn ("de euro deed het een beetje beter vandaag"). De vervreemding laat zich overal voelen: levensloze zaken (kapitaal) worden als levend voorgesteld en levende wezens worden als dood, triviaal en betekenisloos aanzien.

De menselijke ontwikkeling gaat tegelijkertijd in stijgende en in dalende lijn. De laag moderne cultuur en beschaving die gedurende duizenden jaren is opgebouwd, is nog altijd heel dun. Daaronder liggen de elementen van barbarij te smeulen. De geschiedenis van de moderne oorlogen en het fascisme bewijzen dit ten overvloede. In haar progressieve periode propageerde de burgerij rationalisme en zelfs atheïsme. In deze periode van kapitalistisch verval komen irrationele tendensen overal opnieuw naar boven, zelfs in de meest geavanceerde en ‘geculturaliseerde’ staten. Als de werkende klasse er niet in slaagt de maatschappij te veranderen, dan zullen alle verworvenheden van het verleden bedreigd worden en dat zal de toekomst van de menselijke beschaving niet gegarandeerd kunnen worden.

De vernietigende effecten van het kapitalisme hebben al heel wat gedrochten gecreëerd. In deze periode van seniele neergang, winnen de meest achterlijke religieuze en mystieke tendensen aan invloed. De reactionaire rol van religie is zichtbaar over de gehele wereld, van Afghanistan tot Noord-Ierland. Overal zien we het lelijke monster van fundamentalisme opduiken: niet alleen islamitisch fundamentalisme, maar ook christelijk, joods en hindoefundamentalisme. De hoopvolle boodschap van ‘bemin uw naaste’ slaat om in het vuur van haat, wanhoop en moord. Het pad van fundamentalisme leidt enkel naar barbarij en de uitroeiing van de cultuur en de menselijke beschaving.

De oorzaak van deze gruwelen is niet zozeer religie zelf, maar wel de misdaden van het kapitalisme en imperialisme, die hele landen en gemeenschappen met de grond gelijk maken en het weefsel van de samenleving en de familie vernietigen zonder daarvoor iets in de plaats te stellen. Vrezend voor de toekomst en vol wanhoop over het heden zoeken mensen soelaas in veronderstelde ‘eeuwige waarheden’ van een historisch niet-bestaand verleden. De opkomst van het zogenaamde religieuze fundamentalisme is enkel een uitdrukking van de impasse van de kapitalistische maatschappij die de mensen tot wanhoop en waanzin drijft. Zoals Iran, Afghanistan, Saoedi-Arabië enzovoort, echter bewijzen zijn de beloftes van een religieuze hemel op aarde een valse droom die eindigt in een nachtmerrie.

Religie kan niet alles verklaren wat vandaag in de wereld gebeurt. Het is ook haar functie niet om te verklaren, maar wel om de massa’s te troosten met dromen en valse beloftes. Maar iedereen ontwaakt ooit uit de droom en dan is de pijn erger dan ooit. Religie is een vals bewustzijn – wat nodig is, is een echt bewustzijn, een wetenschappelijke kijk op het universum en onze plaats erin. De eerste voorwaarde om onze vrijheid te veroveren is een radicale breuk met deze illusies en een bereidheid om de wereld te zien zoals ze is, en onszelf als wat we zijn: sterfelijke mannen en vrouwen die streven naar een waardig bestaan voor alle menselijke wezens op deze aarde.

De mensheid vervreemd van zichzelf

Mannen en vooral vrouwen zijn door de eeuwen heen opgevoed in een geest van slaafsheid. We hebben geleerd dat we zwak zijn, onmachtig en dat, wat we ook doen, het toch allemaal niets uitmaakt: ‘de mens wikt, maar God beschikt’. De heersende geesteshouding was het fatalisme. De fatalistische aanvaarding en de slaafse eerbiediging van de stand van zaken ligt in alle religies vervat. De christen wordt aangeraden zijn andere wang aan te bieden als iemand hem in het gezicht slaat. ‘Islam’ betekent onderwerping. Uit deze onmacht vloeit de nood voort aan een Hoger Wezen dat alles is wat de mens niet is. De mens is sterfelijk, God is onsterfelijk; de mens is zwak, God is almachtig; de mens begrijpt de mysteries van het heelal niet, God is alwetend enzovoort.

Het geloof dat menselijke wezens in de hemel verlossing kunnen vinden, geeft aanleiding tot het geloof in mirakels. Dit bijgeloof blijft niet beperkt tot de klassen die geen hoger onderwijs hebben gevolgd. Men kan een zelfde soort bijgeloof terugvinden bij economen en beursspeculanten die het gedrag van de gewone gokker met een konijnenpoot in de ene hand en een dobbelsteen in de ander, gewoon kopiëren. In de bijbel worden de hongerigen gevoed, kunnen de blinden zien, de kreupelen lopen – allemaal vanwege de tussenkomst van goddelijke mirakels. Vandaag zijn dergelijke tussenkomsten in vele gevallen niet meer nodig. De realisaties van de moderne wetenschap en technologie laten ons toe vele van deze ‘goddelijke’ interventies zélf te verrichten. Enkel de kunstmatige beperkingen opgelegd door het privé-bezit van de productiemiddelen en de winsteconomie verhinderen de verbreiding van deze voordelen en weldaden naar alle vrouwen, mannen en kinderen op deze planeet.

Naargelang mannen en vrouwen meer en meer hun eigen levens in handen kunnen nemen en zich kunnen ontwikkelen tot vrije menselijke wezens, zal hun interesse in religie als troost voor een leven na de dood, vanzelf afsterven. Gelovigen zullen dit natuurlijk betwisten. Ondertussen moeten dergelijke meningsverschillen ons niet verhinderen om samen te werken met christenen, joden, Hindoes of islamieten die zich willen aansluiten bij de strijd tegen onrechtvaardigheid en voor een nieuwe en betere wereld.

Voor een paradijs in deze wereld!

“Mocht ik helemaal opnieuw moeten beginnen, dan zou ik (…) proberen om deze of die vergissing niet te maken, maar de globale lijn van mijn leven zou onveranderd blijven. Ik zal sterven als een proletarische revolutionair, als een marxist, als een dialectisch-materialist en dus ook als een onverzoenbare atheïst. Mijn vertrouwen in de communistische toekomst van de mensheid is niet minder groot, het is zelfs sterker vandaag, dan in de dagen van mijn jeugd. Het vertrouwen in de mens en zijn toekomst geven me zelfs nu zo’n kracht aan verzet als geen enkele religie me kan bieden.” (L. Trotsky, Stalin, NY 1967, p. 54)

In zijn boek ‘De Metafysica’ geeft Aristoteles een wonderbaarlijk diepzinnige opmerking wanneer hij stelt dat de mens begint te filosoferen als hij in zijn levensbehoeften voorzien is. Door de eliminatie van de oude afhankelijkheid van de mens van materiële zaken, zal het socialisme de basis leggen van een radicale verandering in de manier van denken en handelen. Trotski anticipeerde op wat er zou gebeuren in een klassenloze maatschappij: “Onder het socialisme zal de solidariteit de basis zijn voor de samenleving. Elke emotie die wij revolutionairen rond deze tijd kunnen benoemen (…) zoals belangeloze vriendschap, liefde voor de naaste, sympathie enzovoort, zullen de machtige akkoorden vormen van de socialistische poëzie. (Trotsky, Literature and Revolution, p.60)

De ketenen van de klassenonderdrukking en slavernij zijn niet alleen materieel, maar ook psychologisch. Het zal een tijdje duren, zelfs na de afschaffing van het kapitalisme, eer de psychologische en ethische littekens van deze slavernij zullen verdwijnen. Mensen die opgevoed zijn binnen een slaafse mentaliteit zullen hun geesten niet onmiddellijk kunnen bevrijden van oude vooroordelen. Maar eens de sociale en materiële voorwaarden zijn vervuld, dan kunnen mannen en vrouwen waarachtig menselijke verhoudingen aangaan. Hun gedrag en manier van denken zullen op dezelfde wijze veranderen. Als die dag komt, dan zullen mensen geen nood meer hebben aan politiemannen, noch van materiële noch van spirituele aard.

De oude Griekse sofisten, die in werkelijkheid scherpzinnige filosofen waren, stelden dat ‘de mens de maat is van alle dingen’. In een klassenloze samenleving zou dit echt bewaarheid worden. Als mensen hun eigen levens en lotsbestemming werkelijk leiden op een volledig bewuste manier, is er dan nog plaats voor het bovennatuurlijke? In plaats van te zoeken naar een denkbeeldig leven na de dood, zullen de mensen hun energie aanwenden om het leven zo mooi en bevredigend te maken als maar kan zijn. Dit is de uiteindelijke betekenis van het socialisme: het in de praktijk brengen van wat altijd al mogelijk was.

In deze hogere vorm van menselijke maatschappij zullen mannen en vrouwen zichzelf naar hun werkelijke vermogens kunnen ontwikkelen. Ze zullen onze wereld verlossen van armoede, haat en onrecht. Ze zullen onze planeet in haar glorie herstellen, haar rivieren, zeeën en watervallen zullen weer zuiver zijn en de wonderlijke diversiteit van het leven zal beschermd en gekoesterd worden. De lelijke, benauwende steden zullen vernietigd worden en herbouwd worden met de liefdevolle zorg en artistieke creativiteit die mensen op hun omgeving zullen loslaten. De dieptes van de oceanen zullen ontdekt worden en zullen hun laatste geheimen onthullen. En uiteindelijk zullen we onze handen uitstrekken naar de hemel, niet in een gebed, maar door middel van ruimteschepen die de mensheid tot de grenzen van ons melkwegstelsel zullen brengen, en misschien zelfs verder. Als mannen en vrouwen dergelijke onbegrensde visies koesteren over menselijke vooruitgang, bewerkstelligd door onze eigen inspanningen en hulpbronnen, zal er dan nog plaats zijn voor religie? De mensen zullen de oude ideeën langzaam loslaten en ontdekken dat zij ze niet langer nodig hebben.

In de bijbel kunnen we woorden terugvinden die getuigen van een grote wijsheid, zoals in de brief naar de Korinthiërs: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, ik begreep als een kind en ik dacht als een kind. Toen ik een man werd, zette ik dergelijke kinderlijke zaken aan de kant.” Hetzelfde gaat op voor de ontwikkeling van onze soort. Als de menselijke soort ooit haar lotsbestemming vervult, in staat is om op haar eigen twee benen te staan en haar leven ten volle te leiden, dan zal het niet langer de illusie van de religie nodig hebben, van bovennatuurlijke fenomenen die we aanbidden of van de valse troost die een leven na de dood ons biedt. Wanneer dat moment aanbreekt, dan zal de mensheid de religie afwerpen met hetzelfde gemak als volwassen mensen de sprookjes van hun kindertijd aan de kant zetten waar ze vroeger zo van hielden, maar die niet langer van enig nut zijn.