Inhoudsopgave

5. Trotski en Brest-Litovsk

“Hoewel Trotski Lenin had gesteund tegen het verzet van Kamenev en Zinoviev over de noodzaak een opstand te organiseren in oktober 1917, kreeg hij het aan het begin van 1918 aan de stok over het tekenen van een vredesverdrag met Duitsland. De manier waarop hij in deze kwestie optrad, werpt zowel licht op zijn sterke als op zijn zwakke punten.”

Cogito, p. 17

Dit is de eerste en enige verwijzing in Johnstones artikel naar Lenins strijd tegen de ‘oude bolsjewieken’ in 1917. Dat het in een bijzin voorkomt, is een aanwijzing van de plaats die het in Johnstones schema krijgt. Natuurlijk had Trotski ‘toevallig’ dezelfde positie als Lenin op de kleine kwestie van de Oktoberrevolutie tegen de oppositie van Kamenev, Stalin en Zinoviev, maar op andere ‘fundamentele kwesties’ bevond hij zich in oppositie tegen de ‘juiste lijn’.

Monty Johnstone probeert hier dezelfde truc uit te halen als in het gedeelte over de ‘permanente revolutie’. In dat deel overdrijft hij buiten alle proporties de verschillen tussen Lenin en Trotski door de standpunten van de mensjewieken te ‘vergeten’. Over Brest-Litovsk weet Johnstone opnieuw van slechts twee standpunten: die van Lenin (d.w.z. voor het onmiddellijk aanvaarden van de Duitse voorwaarden) en die van Trotski (die hij kenmerkt als ‘noch vrede, noch oorlog'). Maar Monty Johnstone weet heel goed dat er in deze kwestie niet twee posities waren, maar drie. De posities van Lenin en Trotski en die van Boecharin, die niet alleen voor een afwijzing van de Duitse voorwaarden stond, maar voor een revolutionaire oorlog tegen Duitsland. Eveneens vergeet hij het kleine detail dat de meerderheid van de partij ten tijde van de onderhandelingen van Brest-Litovsk de positie van Boecharin aanvankelijk ondersteunde. Wat was de houding van de bolsjewieken tegenover de oorlog? In 1915 schreef Lenin een artikel in zijn blad Sotsial-Democrat onder de kop Enige Stellingen, waarin hij de mogelijkheid van het aan de macht komen van de bolsjewieken in Rusland bekeek:

“Op de vraag wat de partij van de arbeidersklasse zou doen wanneer de revolutie haar tijdens de huidige oorlog aan de macht zou brengen, antwoorden we: we zouden vrede voorstellen aan alle oorlogvoerenden op voorwaarde van de bevrijding van de kolonies en van alle afhankelijke en onderdrukte volkeren die geen volle rechten genieten. Noch Duitsland, noch Groot-Brittannië, noch Frankrijk zouden onder hun huidige regeringen deze voorwaarde aanvaarden. Dan zouden we ons moeten voorbereiden op het te voeren van een revolutionaire oorlog, d.w.z. we zouden niet alleen met de meest besliste maatregelen ons minimumprogramma volledig uitvoeren, maar zouden stelselmatig opstand aanmoedigen bij alle volkeren die nu onderdrukt worden door de Groot-Russen, bij alle kolonies en afhankelijke landen van Azië (India, China, Perzië enzovoort) en ook — en in de eerste plaats — de arbeidersklasse van Europa aansporen tot opstand tegen haar regeringen in weerwil van de sociaal-chauvinisten.”

Collected Works, deel 21, p. 403

Dat was de revolutionaire strategie die Lenin op voorhand had uitgewerkt voor de Russische revolutie. Het had niets gemeen met het beschimmelde pacifisme dat de dominees van de KP vandaag preken en die ze aan de leider van Oktober willen toeschrijven. Lenin en de bolsjewieken, voor 1917, waren voorstander van een revolutionaire oorlog: een oorlog die door de revolutie tegen het imperialisme werd gevoerd, die de gewapende strijd van het Rode Leger zou combineren met de opstand van de Europese arbeiders en de volkeren van de onderdrukte naties.

In de periode van agitatie en voorbereiding voor Oktober, benadrukten de bolsjewieken herhaaldelijk dat ze voor een ‘vrede zonder annexaties en schadeloosstellingen’ waren, dat ze de imperialisten zo'n vrede zouden aanbieden, en wanneer ze die weigerden, de bolsjewieken een revolutionaire oorlog tegen hen zouden lanceren. In die zin schreef Lenin op het einde van september 1917:

“Als het minst waarschijnlijke zou gebeuren, d.w.z. als geen van de oorlogvoerende landen zelfs een wapenstilstand zou aanvaarden, dan zou de oorlog voor ons echt een noodzakelijke, rechtvaardige en defensieve oorlog worden. Hef feit alleen dat het proletariaat en de arme boerenstand zich hiervan bewust zal zijn, zal Rusland vele malen sterker maken op het militaire vlak, vooral na een complete breuk met de kapitalisten die het volk beroven, en de oorlog zou dan voor ons, niet in woorden maar in daden, een oorlog zijn in bondgenootschap met de onderdrukte volkeren van de hele wereld”.

Collected Works, deel 26, p. 63

De idee van een revolutionaire oorlog werd zonder vragen aanvaard als de basisstrategie van de partij. Zo werd het vooruitzicht van een revolutionaire oorlog een van de belangrijkste argumenten — waarmee ze de arbeiders bang wilden maken — in de open brief tegen de Oktoberrevolutie van Kamenev en Zinoviev:

“De massa’s van de soldaten steunen ons omdat we een slogan van vrede, niet van oorlog, naar voren brengen (...) Als we nu alleen de macht grijpen en we zien onszelf door de hele wereldsituatie verplicht een revolutionaire oorlog te voeren, zullen de soldatenmassa’s zich afkeren van ons.”

Dit was een goed argument voor het tekenen van de vrede van Brest-Litovsk, maanden op voorhand. Maar het was een bewijs, niet van het historische vooruitzicht van Kamenev en Zinoviev, maar enkel van hun zwakke zenuwen en hun opportunistische zwenkingen. Hun latere steun voor het tekenen van het Verdrag was enkel de andere kant van hun verzet tegen de Oktoberrevolutie: de twee kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Voor een marxist telt niet enkel wat gezegd is, maar ook wie dat gezegd heeft en waarom. Dat zijn de belangrijkste vragen.

Wat was de houding van de bolsjewieken tegenover het verdrag van Brest-Litovsk? Het leger dat ze van het tsarisme hadden geërfd, was volledig gedesintegreerd, hele eenheden hadden zichzelf gedemobiliseerd, discipline was onbestaand, de officieren waren naar de reactie overgelopen. Het was deze concrete situatie en niet enige fundamentele theoretische overweging die de acties van de bolsjewieken bepaalde. De meningsverschillen in de partij als iets anders voor te stellen dan als tactische verschillen, is een verkrachting van de waarheid. In andere omstandigheden — wanneer ze bijvoorbeeld de tijd hadden gehad om het Rode Leger op te bouwen — zou de kwestie op een andere manier zijn gesteld, wat aangetoond werd door de Poolse oorlog van 1920. [52]

De bolsjewieken probeerden eerst de onderhandelingen zolang mogelijk te rekken in de hoop dat een revolutionaire beweging in het Westen de Russische revolutie ter hulp zou komen. Dit idee, dat door bekrompen ‘realisten’ als ‘trotskisme’ wordt voorgesteld, werd op verschillende momenten niet enkel door Trotski maar door alle bolsjewistische leiders uitgedrukt, Lenin inbegrepen. Kamenev bijvoorbeeld, die later Lenins standpunt over het ondertekenen van de vrede steunde, zei van de propaganda gevoerd bij Brest-Litovsk dat “onze woorden het Duitse volk zou bereiken over de hoofden van hun generaals, dat onze woorden de wapens waarmee de Duitse generaals het volk bedotten uit handen van de Duitse generaals zouden slaan”. De gebeurtenissen draaiden anders uit dan Kamenev anticipeerde, maar op dat moment sprak hij voor de gehele Bolsjewistische Partij.

De succesvolle propaganda bij Brest-Litovsk mag voornamelijk op Trotski’s naam worden geschreven. Hij maakte van de conferentie een platform voor het uitdragen van de ideeën van de revolutie aan de oorlogsmoede Europese arbeiders. Trotski’s voordrachten werden later verzameld en in verschillende edities, in verschillende talen door de Communistische Internationale uitgebracht, en dit wanneer Lenin nog leefde. Enkel na ‘24 ontdekten de stalinisten erin plotseling de ‘revolutionaire frase’, wat de onderdrukking van die voordrachten garandeerde.

Het uitstel van de revolutie in het Westen en de militaire zwakheid van de Russische revolutie veroorzaakten een meningsverschil in de leiding van de partij, een meningsverschil waarbij Lenin zich in een minderheid bevond. Dat meningsverschil uitte zich voor het eerst op 21 januari 1918, toen de onderhandelingen een climax naderden. Lenin stelde het onmiddellijk tekenen van de vrede voor, zelfs op de afgrijselijke voorwaarden van de Duitsers, uit angst voor een nieuw offensief indien ze het Duitse ultimatum niet aanvaardden. Trotski was ermee eens dat er geen mogelijkheid bestond de oorlog voort te zetten, maar dacht dat de onderhandelingen afgebroken moesten worden en dat de bolsjewieken enkel moesten capituleren wanneer er een nieuwe aanval kwam. Boecharin eiste het voeren van een revolutionaire oorlog.

Verre van het valse beeld dat de stalinisten vanaf ‘24 naar voren brachten van een ongedisciplineerde en extreem-linkse Trotski die Lenin en de bolsjewieken trotseerde, vormden Lenin en Trotski over die kwestie de ‘gematigde’ minderheid in de leiding. En wat opging voor de leiding, gold dubbel zoveel voor de basis. De overweldigende meerderheid van de arbeiders was tegen het tekenen van het verdrag. Toen de leiding de sovjets vroeg hun mening over Brest-Litovsk over te brengen, reageerden meer dan tweehonderd sovjets hierop. Hiervan steunden slechts twee (Petrograd en Sevastopol, de laatste dan nog terughoudend) de ondertekening van de vrede. Alle andere grote arbeiderscentra — Moskou, Ekaterinenburg, Kharkoff, Ekatennoslav, lvanovo-Voznesensk, Kronstadt enzovoort — stemden met overweldigende meerderheid voor het afbreken van de onderhandelingen.

Op de vergadering van het Centraal Comité op 24 januari ‘18 werd de definitieve beslissing genomen over de lijn die Trotski moest aannemen op Brest-Litovsk. Voor de vergadering nam Trotski verslag op van een discussie met Lenin waarin zij overeenkwamen te weigeren het verdrag te tekenen, maar wel de vijandelijkheden te stoppen, op voorwaarde dat bij een nieuwe aanval van de Duitsers, Trotski het onmiddellijk tekenen van het verdrag zou steunen en in geen geval het voorstel voor een ‘revolutionaire oorlog’ zou steunen (*). Hier stelde Lenin niet het onmiddellijk tekenen van het verdrag voor, doch bracht enkel een motie naar voren (die werd aanvaard) die Trotski opriep de onderhandelingen zo lang mogelijk te laten duren. Daarna werd gestemd over Trotski’s motie de oorlog te stoppen maar het verdrag niet te tekenen. Ook die motie werd aanvaard. Volgens Monty Johnstone “overschaduwde de overschatting van de onmiddellijke revolutionaire perspectieven zijn [Trotski’s] inschatting van de werkelijkheid en bracht hem ertoe te weigeren het verdrag te tekenen wanneer hij tegenover de harde voorwaarden van de Duitsers stond.”

Cogito, p. 17

* De juistheid van dit verslag wordt erkend door Lenin, die het later herhaalde in een speech op het elfde partijcongres (Works, vol. 27, p. 113)

We hebben in het bovenstaande rapport over de meningsverschillen in de partij reeds gezien wat “Trotski ertoe bracht te weigeren het verdrag te tekenen”. Johnstone beperkt zijn ‘analyse’ zoals altijd tot een paar snippers van citaten die niets te maken hebben met de fundamentele kwesties, maar slechts polemische opmerkingen van de deelnemers zijn. En dit alles om de indruk te wekken dat Trotski’s positie een individuele positie was en niet die van de partij. Johnstone gaat verder:

“Lenin, anderzijds, benadrukte dat de Duitsers de bovenhand hadden en dat de oorlogsmoede, slecht bewapende en hongerige Russische troepen het niet lang tegen hun machtige militaire machine zouden uithouden. [!] Hij drong daarom [?] aan op de aanvaarding van de Duitse voorwaarden, hoe vernederend die ook waren, zo gauw de Duitsers een ultimatum naar voren brachten. Hij waarschuwde dat het alternatief een verdere Duitse inval in het sovjetterritorium zou zijn, waarbij ze nog ergere voorwaarden zouden opleggen.”

Cogito, p. 17

Johnstone stelt de hele zaak voor als een tegenstelling tussen Lenin en Trotski. Hij is vastberaden Lenin af te schilderen als de ‘realistische’ droogstoppel, die zich keert tegen de revolutionaire ‘dromen’ van Trotski. Hij citeert geïsoleerde uitdrukkingen van Lenin over de wereldrevolutie als een ‘mooi sprookje’, zonder een uiteenzetting van de redenen die Lenin gaf voor zijn standpunt over Brest-Litovsk, redenen die voortvloeiden uit een onwrikbaar revolutionair socialistisch internationalisme.

In de loop van de discussie zag Lenin dat hij ‘gesteund’ werd door Zinoviev en Stalin. Stalin verklaarde dat “er geen revolutionaire beweging in het Westen was; daar zijn geen feiten voor, het is enkel een mogelijkheid.” Zinoviev verklaarde dat hoewel “door vrede te sluiten we het chauvinisme in Duitsland zullen versterken en voor een zekere periode de beweging in het Westen verzwakken” dit veel beter was dan “de ruïnering van de socialistische republiek”.

Lenin was gedwongen in het openbaar steun af te wijzen die was gebaseerd op de argumenten van deze ‘realisten’, wier bekrompenheid Johnstone nu aan hem probeert toe te schrijven. Als antwoord op Zinoviev verklaarde Lenin categorisch dat indien “de Duitse beweging in staat is meteen te ontwikkelen in het geval van vredesonderhandelingen, we onszelf moeten opofferen, aangezien de Duitse revolutie veel machtiger zal zijn dan de onze”.

Precies om de achterhoede tegen dit soort opportunisme te beschermen, benadrukte Lenin herhaaldelijk:

“Er kan niet de minste twijfel over bestaan dat de uiteindelijke overwinning van onze revolutie, wanneer die geisoleerd zou blijven, wanneer er geen revolutionaire bewegingen in andere landen zouden zijn, hopeloos zou zijn (...) Onze redding uit al deze problemen is, ik herhaal het, een Europese revolutie.”

Na 1924 werd de legende uitgevonden dat Trotski zich koppig tegen Lenin en de leiding verzette door te weigeren de vrede te tekenen waar iedereen naar verlangde. Op 14 februari, na het verslag van Trotski aan het Centraal Uitvoerend Comité van de Sovjets over zijn actie, diende Sverdlov namens de bolsjewistische fractie een motie in:

“Na het verslag van de vredesdelegatie gehoord en volledig overwogen te hebben, keurt het Centraal Uivoerend Comité de handelingen van zijn vertegenwoordigers in Brest-Litovsk volledig goed.”

Nog in maart 1918 zei Zinoviev op het partijcongres dat “Trotski gelijk heeft wanneer hij zegt dat hij in overeenstemming met de beslissing van de meerderheid van het Centraal Comité handelde”.

En niemand probeerde dat toen te ontkennen. Net zomin als Lenin had Trotski enige illusie dat de “oorlogsmoede, slecht toe geruste en hongerige Russische troepen” een nieuwe aanval zouden kunnen doorstaan, laat staan een revolutionaire oorlog zouden kunnen lanceren. Enerzijds was de stemming van de arbeiders en de meerderheid van de partijleiding echter gekeerd tegen de aanvaarding van de voorwaarden van het verdrag, die niet enkel ‘vernederend’ waren, maar een grote ramp voor de jonge sovjetstaat zouden betekenen. Anderzijds zou een nieuw Duits offensief de massa’s van West-Europa ervan overtuigen dat de bolsjewieken slechts onder dwang akkoord gingen met een annexonistische vrede. Dat was politiek belangrijk gezien de smerige lastercampagne die door de ‘geallieerde regeringen’ (Groot-Brittannië en Frankrijk) werd gevoerd, namelijk dat de bolsjewieken Duitse agenten waren die door de Kaiser betaald werden om Rusland uit de oorlog te halen. Er was een vermoeden dat dit het voorspel was tot onderhandelingen met Duitsland voor een vredesverdrag op kosten van Rusland. (De geschiedenis heeft sindsdien bewezen dat in Britse en Franse regeringskringen een dergelijk beleid werd overwogen.)

Na de hernieuwing van het Duitse ultimatum argumenteerde Lenin opnieuw voor het onmiddellijke tekenen van de vrede, maar hij werd met een kleine meerderheid in het Centraal Comité verslagen. Trotski stemde nog steeds tegen, aangezien de aanval niet begonnen was. Lenin formuleerde de vraag toen als volgt:

“Wanneer het Duitse offensief begint en er geen revolutionaire beweging plaatsvindt in Duitsland, moeten we dan nog steeds weigeren de vrede te tekenen?”

Hierover onthielden de ‘linkse’ communisten (Boecharin en de aanhangers van de revolutionaire oorlog) zich. Trotski stemde voor de motie, die overeenkwam met de lijn van de overeenkomst die hij eerder met Lenin gesloten had. Toen de bolsjewieken de volgende dag bewijzen kregen van de Duitse opmars, ging Trotski over naar Lenins kant en gaf hem daarmee een meerderheid in het Centraal Comité.

Op 21 februari werden door Generaal Hoffmann nieuwe en nog hardere voorwaarden aangekondigd met de duidelijke bedoeling het tekenen van een vrede onmogelijk te maken. De Duitse generale staf organiseerde een provocatie in Finland waarbij ze de Finse arbeidersbeweging verpletterde. Dit onderstreepte de angst van de bolsjewieken dat de geallieerden een overeenstemming met het Duitse imperialisme hadden bereikt om de sovjetrepubliek te vernietigen. Er was een serieuze kans dat, zelfs na het ondertekenen van het verdrag, de Duitsers met hun opmars zouden doorgaan. Trotski deelde aanvankelijk die mening, maar toen Lenin zijn standpunt herhaalde tegenover nieuw verzet van de ‘linksen’, koos Trotski niet de kant van de voorstanders van de revolutionaire oorlog, maar onthield hij zich van de stemming en gaf daarmee Lenin een meerderheid.

Het lijkt vreemd dat iemand die zo ingenomen is met de ‘revolutionaire frase’ op twee beslissende momenten op het Centraal Comité stemt om Lenin een meerderheid te geven! Maar nu we er toch over bezig zijn, kunnen we ondertussen Lenins brochure van die naam, waaruit Johnstone zo rijkelijk citeert, er zelf eens bijhalen.

De revolutionaire frase werd door Lenin gepubliceerd in de Pravda van 21 februari 1918 als het begin van een publieke campagne ten gunste van het tekenen van de vrede. Johnstone citeert verschillende keren uit dit artikel alsof het tegen Trotski gericht is. In werkelijkheid komt Trotski’s naam niet één keer erin voor. Tegen wie is het gericht? Het antwoord staat in de allereerste regel:

“Toen ik in een partijvergadering zei dat de revolutionaire frase over de revolutionaire oorlog onze revolutie ten gronde kan richten, werd mij verweten dat mijn polemiek te scherp was.”

Works, deel 27, p. 19

Iedereen die het artikel leest, ziet meteen dat het gericht was tegen degenen die een revolutionaire oorlog tegen Duitsland voorstonden, ondanks de militaire zwakte van de sovjetrepubliek, d.w.z. de ‘linkse’ communistische groep van Boecharin. Daarom richt Lenin 99 procent van zijn aanvallen tegen Boecharins groep en wordt Trotski, wanneer hij al wordt genoemd, slechts in het voorbijgaan en op een relatief milde wijze aangepakt. De vervalsing lijkt des te grover en onhandiger als we ons herinneren dat Lenins artikel op 21 februari werd gepubliceerd, drie dagen nadat Trotski voor Lenins voorstel had gestemd. Het is pure oneerlijkheid van Johnstone om Lenins woorden tegen de extreem-linkse Boecharin zo af te drukken dat gesuggereerd wordt dat ze voor Trotski bedoeld waren. Deze vervalsing wordt mogelijk gemaakt doordat Johnstone Boecharin helemaal niet noemt, en daarmee een volkomen overtrokken, valse en oneerlijke indruk geeft van de verschillen tussen Lenin en Trotski.

E.H. Carr, de bekende burgerlijke historicus, die Monty Johnstone er nauwelijks van kan beschuldigen dat hij of een trotskist of ‘onhistorisch’ is, becommentarieert de verschillen tussen Lenin en Trotski over Brest-Litovsk als volgt:

“Lenins verschillen met Trotski over Brest-Litovsk waren minder scherp dan deze die hem scheidden van de volgelingen van Boecharin. Trotski’s sterke persoonlijkheid en zijn dramatische rol in het verhaal van Brest-Litovsk gaven hem een groter praktisch belang en een meer vooraanstaande rol in de ogen van zowel de tijdgenoten als het nageslacht. Maar het populaire beeld van Trotski, de voorstander van de wereldrevolutie, die botst met Lenin, de kampioen van nationale veiligheid of socialisme in één land, is zo verwrongen dat het bijna helemaal vals is.”

De bolsjewistische revolutie, deel 3, blz. 54.

Te oordelen naar Monty Johnstones ‘uiterst selectieve, ingedikte geschiedenis’ bestond de hele geschiedenis van het bolsjewisme en de sovjetmacht (op een paar korte uitzonderingen na, zoals de ‘episode’ van de Oktoberrevolutie, waaraan kameraad Johnstone heel vriendelijk een hele alinea wijdt) uit gevechten tussen Lenin en Trotski! Dat is het bewonderenswaardige ‘evenwichtige’ en ‘objectieve’ werk dat kameraad Johnstone ons beloofde in zijn inleiding.

Het is nuttig de volstrekte eenzijdigheid van Johnstones ‘objectiviteit’ te illustreren door twee andere incidenten aan te halen rond de relatie van de sovjetrepubliek met de kapitalistische wereld en de positie van Lenin en Trotski. Onmiddellijk na de controverse over Brest-Litovsk bevond Trotski zich in conflict met een belangrijk deel van de leiding over de kwestie van het aanvaarden van hulp van Groot-Brittannië en Frankrijk. Trotski diende een motie in om die aan te nemen, Boecharin en de andere ‘linksen’, samen met Sverdlov [53], waren ertegen gekant. Lenin was niet aanwezig op de vergadering, maar de notulen bevatten een briefje van hem:

“Tel mijn stem ten gunste van het aannemen van aardappels en wapens van de Anglo-Franse imperialistische rovers.”

The Bolshevik and the October Revolution, Central Committee minutes of the RSDLP (b), p. 215.

Twee jaar na Brest-Litovsk vond eenzelfde splitsing in de leiding plaats over de oorlog met Polen. Trotski verzette zich om militaire en politieke redenen tegen elke poging de oorlog in Polen te voeren nadat de aanval van Pilsudski was afgeslagen. [54] Lenin was voor een aanval omdat een revolutionaire oorlog de arbeiders van Warschau en andere steden zou aanmoedigen tegen Pilsudski in opstand te komen en een revolutie door te voeren. Het Rode Leger werd na een briljante opmars aan de poorten van Warschau verslagen en tot achter de Curzon-lijn teruggedreven naar een stelling achter de lijn die ze aan het begin van de vijandelijkheden had ingenomen. In het verdrag dat volgde, werden de bolsjewieken gedwongen een groot deel van Wit-Rusland, dat Duitsland en Litouwen van de sovjetrepubliek scheidde, aan Polen af te staan.

Was Lenin in 1920 ingenomen met de ‘revolutionaire frase’? Was hij schuldig aan het toegeven aan het ‘sprookje’ van de wereldrevolutie en ‘wensdenken'? Alleen een droogstoppel zou dat durven zeggen. Lenin was een revolutionair en een internationalist. Zijn daden werden in de eerste en voornaamste plaats bepaald door de belangen van de internationale arbeidersrevolutie.

Lenin had de vrede van Brest-Litovsk beschouwd als een adempauze waarin de versnipperde legers van Rusland opnieuw opgebouwd zouden kunnen worden, waarin een Rood Leger geschapen zou worden voor de verdediging én voor de aanval, als een middel om de revolutie in het Westen te steunen. Met dezelfde adem waarin hij argumenteerde voor het tekenen van de vrede, voegde Lenin eraan toe dat die “noodzakelijk was voor de voorbereidingen voor een revolutionaire oorlog”

Lenins eigen karakterisering van zijn standpunt over Brest-Litovsk is een afdoende tegengif voor het vergif van het pacifisme, ‘vreedzame coëxistentie’ [55] en sociaal-patriottisme die de stalinisten geprobeerd hebben erin te lezen:

“Tijdens de vrede van Brest-Litovsk moesten we tegen de vaderlandslievendheid ingaan. Als je een socialist bent, moet je alle vaderlandslievende gevoelens opofferen aan de internationale revolutie, die onvermijdelijk is. En hoewel die hier nog niet is, moet je erin geloven als je een internationalist bent.”

Works, deel 28, blz. 206.

Lenin was het toppunt van politiek realisme. Hij baseerde zijn handelingen altijd op nauwgezet onderzoek van alle elementen die de internationale balans van klassenkrachten bepalen. Maar in de revolutie is er geen garantie voor succes. Wie dat denkt, schaart zich in de rijen van die ‘objectieve’ droogstoppels, wier speciale talent het is achteraf altijd gelijk te hebben. De redenen waarom Lenin voor het tekenen van de vrede van Brest-Litovsk was, hebben niets gemeen met deze die door Johnstone en andere communistische partijleiders naar voren worden gebracht, niet met de bedoeling licht te werpen op Lenins standpunt over Brest-Litovsk, maar als schild voor hun eigen lafhartige en antileninistische beleid van vandaag.

Voetnoten

[52] Pools-Russische oorlog (1919-21): de bolsjewieken sloegen de binnengevallen Poolse legers terug en drongen verder door op Pools grondgebied in de hoop dat een Poolse revolutie hen de overwinning zou bezorgen. Toen deze er echter niet kwam, begonnen ze zware verliezen te lijden en moesten een ongunstig vredesverdrag afsluiten.

[53] Sverdlov, Yakov Mikhaylovitsj (1885-1919): vooraanstaand bolsjewiek, was als voorzitter van het Centraal Uitvoerend Comité van het eerste Al-Russische Sovjetcongres het hoofd van de nieuwe Sovjetstaat (Lenin was als voorzitter van de raad van Volkscommissarissen dan een soort eerste minister). Tegelijk was hij de eerste algemene secretaris van de KP. In 1919 stierf hij vroegtijdig aan een longontsteking.

[54] Jozef Pilsudski werd in 1926 semi-fascistisch dictator van Polen. Hij was afkomstig uit het rechtse deel van de Poolse Socialistische Partij (gesplitst in 1906), een sterk nationalistische en sociaal-chauvinistische groep.

[55] De politiek van de vreedzame coëxistentie (tussen kapitalisme en ‘socialisme’) was een zoveelste stalinistische verkrachting van het marxisme, gerechtvaardigd met enkele uitgeknipte teksten van Lenin, die met dit begrip slechts de spot gedreven zou hebben. Deze theorie, die opgang maakte onder Chroetsjov en Brezjnev, moest suggereren dat de VS en de USSR vreedzaam naast elkaar zouden kunnen bestaan, terwijl de koude oorlog overal aan de gang was en een waanzinnige wapenwedloop plaatsvond.