"Een vijfde van de wereldbevolking leeft in China. Voor de revolutie van 1949 waren de Chinezen met een half miljard en misschien de helft liep het risico om van hongersnood te sterven. Vandaag is de bevolking gestegen tot 1,3 miljard, maar slechts 50 miljoen zijn zo arm dat ze niet altijd zoveel kunnen eten als ze wel zouden willen." (The Economist, 8 april 2000)

Zonder het cijfer van 50 miljoen in vraag te stellen (het ligt waarschijnlijk hoger), kunnen we niet ernstig beweren dat China communistisch is. Communisme slaat op een samenleving waar iedereen zich inzet naar eigen vermogen en ontvangt in overeenstemming met zijn of haar behoeften, zoals Marx het uitlegde. Toch is de geboekte vooruitgang sinds de afschaffing van het kapitalisme en het grootgrondbezit zeer belangrijk. De bovenstaande indrukwekkende cijfers illustreren dit. Maar de massale verspilling, inefficiëntie en corruptie, inherent aan het bureaucratische regime, bedreigen vandaag deze verworvenheden. De opmerkelijke stappen voorwaarts sinds 1949 zijn een rechtstreeks gevolg van het gemeenschapsbezit van de productiemiddelen en de centraal geplande economie. Deze vooruitgang kwam er ondanks de rol van de Chinese leiders en hun verantwoordelijkheid voor rampen als "de grote sprong voorwaarts" (1958-61) en "de culturele revolutie" (1966-76).

Om haar geprivilegieerde posities te vrijwaren, bereidt de Chinese bureaucratie vandaag een nieuwe ramp van hetzelfde kaliber voor. Deze keer is het door de poging het kapitalisme terug in te voeren. Met de Russische ervaring in het achterhoofd, waar die operatie met een immense chaos gepaard ging (gaat), probeert de Chinese bureaucratie het op een voorzichtiger en centraal gecontroleerde manier. In de The Economist lezen we: "De hervormingen zijn niet zo rampzalig als in Rusland, waar diefstal van staatsbezit een eervol streven werd. Anderzijds lanceerde Rusland een massaal privatiseringsprogramma waarvoor China terugschrikt. Chinese functionarissen en managers hebben meer verbeelding aan de dag moeten leggen om staatseigendom in privé-handen te brengen. Maar wat ook de gebruikte methode is, de omzetting van staatseigendom naar privé-kapitaal verschilt in China weinig van de methodes van Ferdinand Marcos op de Filipijnen of ex-president Suharto's cronies in Indonesië."

Veel westerse economen willen ons doen geloven dat de economische groei van China van de laatste jaren te danken is aan de invoering van kapitalistische elementen, ondanks de nog altijd overheersende staatssector. Een nadere studie leert ons dat de staatssector zowel qua grootte als qua belangrijkheid dominerend blijft. Zelfs de ‘Economist’ geeft toe dat: "Op het hoogtepunt van de euforie rond China in het begin van de jaren ‘90 sommige waarnemers zegden -The Economist incluis- dat de privé-sector al 75% van de economie omvatte. Dat was veel te optimistisch. De stemming lijkt nu abrupt in de andere richting te zijn overgeslagen. Sommigen stellen vandaag dat de privé-sector maar verantwoordelijk is voor 25% van de totale productie. Meer accuraat rekenwerk, gepubliceerd in een driemaandelijkse Chinese economische studie (CEQ), toont dat het juiste getal ergens tussen de twee extremen ligt. Iets meer dan de helft van de economie zou in privé-handen zijn en instaan voor ongeveer 50% van de productie. De staat heeft bijna een monopolie in de telecommunicatiesector, het bankwezen en distributiesector. Volgens dezelfde bron hebben privé firma’s maar 37% van de dienstensector in handen.”

Op basis van het BNP per hoofd is China net iets armer dan Indonesië, maar dat cijfer verbergt enorme ongelijkheden. De armste provincie Guizhou heeft een BNP van 280$ per hoofd, vergelijkbaar met Bangladesh of Jemen. Sichuan bereikt met 525$ per hoofd het niveau van Pakistan. Terzelfdertijd heeft Hongkong met 22.990$ een hoger inkomen per hoofd dan Groot-Brittannië. Er gaapt een grote kloof tussen de stad en het platteland, maar er is ook een groot verschil in rijkdom in de provincies zelf. Er zijn zelfs gevallen van extreme armoede in de zogezegd welvarende oostelijke kuststreek.

Explosie van werkloosheid

De noordoostelijke industriële centra worden vandaag getroffen door een explosie van werkloosheid. In het verleden verzekerde het bedrijf waar je werkte je loon, huisvesting, onderwijs, pensioen en ziekteverzekering voor de hele familie. De privatiseringen en sluitingen zetten dit alles op de helling. In 1995 had Liaoning een werkende bevolking van twaalf miljoen mensen, waarvan 329.000 als werkloos waren geklasseerd (volgens Westerse bronnen). Eind 1996 waren er 800.000 werklozen, eind 1997 1,8 miljoen en eind 1998 2,2 miljoen, met nog eens 400.000 bijkomende ontslagen in het verschiet! "Tot zover het socialistisch paradijs," merkt ‘The Economist’ spottend op. In realiteit is het de introductie van de "vrije markt" die verantwoordelijk is voor de verwoesting van het leven van miljoenen Chinezen.

Marktelementen brachten China geen voorspoed, wel de terugkeer van vele kwalen die eigen zijn aan de kapitalistische "beschaving". In ‘The Economist’ lezen we het volgende i.v.m. de ontvoering van een kind in de stad Guijang: "Meneer Wangs familie is het slachtoffer van het nieuwe Chinese kapitalisme, dat zijn rauwe gezicht toont. Samen met de ontvoering van kinderen, deden vele oude Chinese gebruiken de laatste jaren opnieuw hun intrede. Jonge bruidsmeisjes worden door hun families verkocht aan oude boeren, of ontvoerd zoals kinderen. Prostitutie zit in de lift. Het aantal heroïneverslaafden neemt scherp toe, vooral in het zuidwesten van China, rond de Gouden Driehoek. Het concubinaat is terug, evenals de onderlinge geschillen tussen dorpsclans, die soms gepaard gaan met gewelddadige uitspattingen."

Op advies van de ondertussen beruchte WTO (Wereld Handels Organisatie, waarvoor China zijn kandidatuur stelde) heeft de Chinese bureaucratie een programma van industriële uitverkoop gelanceerd, dat nog eens miljoenen jobs zal kosten. De gevolgen van dit advies zijn nu al zichtbaar. Het programma lokte een uitbarsting van sociale onrust uit in het noordoosten. Stakingen, betogingen en zelfs semi-opstandige bewegingen illustreren duidelijk het explosief potentieel voor een nieuwe dramatische aflevering van de Zuidoost-Aziatische revolutie.

Afwezigheid van informatie

Op teevee en in de kranten was er van die bewegingen niks te zien. Anders hadden ze wel eens inspirerend kunnen werken voor anderen. Een andere reden was dat de "volkspolitie" en het "volksleger" ze beantwoordden met een wrede repressie.

Een typisch voorbeeld is de beweging van 20.000 mijnwerkers in de noordoostelijke kuststad Jangjiazjanzi. De plaatselijke molybdeenmijn, die ooit 35% van de Chinese productie voor haar rekening nam, is failliet verklaard. De 20.000 arbeiders kregen een beledigende eenmalige som aangeboden: 2.600 BEF voor elk jaar dat ze in de mijn hadden gewerkt. Van een verdere werkloosheidsuitkering was geen sprake. De mijnwerkers en hun families trokken de straat op en blokkeerden het verkeer op de belangrijkste snelweg van Jangjiazjanzi. De politie schoot traangasbommen in de menigte. Maar de betogers vochten terug. De politie slaagde er niet in de menigte onder controle te krijgen en legertroepen vanuit vier naburige steden kwamen voor versterking zorgen. Na een harde strijd, waarbij soldaten met scherp schoten, slaagde het leger erin de situatie onder controle te krijgen. Daarna hield het de stad bezet tot 31 maart.

Zelfs nu nog patrouilleert de politie door de straten. Grote borden waarschuwen inwoners om geen stenen te gooien naar fabrieken en overheidsgebouwen, geen auto's te vernielen, geen olietanks in brand te steken en geen geruchten te verspreiden… De leiders van de beweging zijn hoogstwaarschijnlijk gearresteerd. Over hun toestand is niets geweten. Maar de arrestatie van enkele individuen zullen de problemen van de Chinese heersers niet oplossen. Dergelijke bewegingen zijn een gevolg van levensomstandigheden, niet van agitatoren.

Miljoenen mensen van het platteland blijven de steden binnenstromen op zoek naar werk. Deze migranten komen terecht in slavenwerk. Vooral jonge plattelandsvrouwen werken onder de meest schandalige omstandigheden. Toch worden ze nog tot de gelukkigen gerekend, want veel anderen komen in de prostitutie of bedelarij terecht.

Niemand weet precies hoeveel economische migranten er zijn, maar sommige schattingen hebben het over 130 miljoen. Hun situatie wordt dikwijls vergeleken met die in Engeland rond de eeuwwisseling of die van het 19de eeuwse Sjanghai. Wij zouden er de vergelijking met Rusland 1917 of Indonesië 1998 kunnen aan toevoegen, of eigenlijk met elke situatie waarin de voorwaarden voor revolutie beginnen te gisten.

Regelmatig vinden betogingen plaats tegen afdankingen en het niet betalen van pensioenen en uitkeringen. Zelfs Zjang Zuoji, minister van arbeid en sociale zekerheid, kondigde vorige maand aan dat 500.000 à 600.000 gepensioneerde arbeiders hun pensioen niet tijdig hadden ontvangen en dat 600.000 à 700.000 technisch werkloze arbeiders geen vergoeding hadden gekregen. En waarschijnlijk zijn die officiële cijfers zwaar onderschat.

Door de combinatie van elementen van de "vrije markt" met een bureaucratisch geleide economie belanden miljoenen Chinezen in het slechtste van de twee werelden. Elke verdere beweging in de richting van kapitalisme zal nog meer onheil brengen. Duizenden staalfabrieken, koolmijnen, textielbedrijven en cementfabrieken zijn met sluiting bedreigd. De Wereldbank schat dat er ongeveer 50 miljoen arbeiders "overbodig" zijn, overbodig om winst te maken natuurlijk. De groeiende werkloosheid brengt de centrale regering, die nu reeds met een enorm begrotingstekort zit, in ernstige moeilijkheden. Plaatselijke overheden worden geacht het gelag te betalen. Dit zal een toenemende druk uitoefenen op de regering om de munt te devalueren, wat op zijn beurt tot een verdere destabilisering zal leiden. Het is ironisch dat pas tien jaar geleden China, net als Rusland, bejubeld werd als redder van het wereldkapitalisme. Nu voegen ze nieuwe ingrediënten toe aan de politieke en economische instabiliteit. De politieke consequenties voor de Chinese bureaucratie zijn nog groter. Indien de sluiting van één mijn een explosie teweegbrengt, zal jobverlies op massale schaal tot een nieuwe revolutionaire beweging leiden. Waarschijnlijk ziet de bureaucratie de toekomst met knikkende knieën tegemoet.

De overgang naar kapitalisme stelt de Chinese bureaucratie voor geen enkel moreel probleem. Ze zou anderzijds ook geen enkel ideologisch bezwaar hebben om het hele proces terug om te keren. Welke richting ze zullen inslaan is nog niet beslist. De pers spreekt over het partijcongres van 2002, waar een nieuwe generatie van leiders naar voor zou treden. Misschien schuilt er een zekere waarheid in het oude gezegde, dat wanneer de oude mannen sterven, de jongeren verraad plegen. De richting die de bureaucratie zal nemen, zal in elk geval van veel meer afhangen dan van de opinies van individuen. Massale bedrijfssluitingen zullen volgens “The Economist” mogelijk een langgerekte industriële crisis en een opstandige bevolking veroorzaken". Juist die "opstandige bevolking" baart hen de meeste zorgen. Verder zal China, ondanks de enorme grootte van het land, niet gespaard blijven van de negatieve gevolgen van een economische wereldcrisis. De revolutie in de rest van Zuidoost-Azië is lang niet gedaan. Elke nieuwe episode zal ook op China een diepgaand effect hebben.

Kruistocht tegen corruptie

President Jiang Zemin heeft een nieuwe kruistocht tegen corruptie gelanceerd. De nieuwe rijkdom van de elite in het zuiden is een messteek in de rug van miljoenen arbeiders die geen toekomstperspectief hebben. De bureaucratie voert een evenwichtsnummer op. Soms leunt ze op de arbeiders tegen corrupte elementen, dan weer steunt ze op de nieuwe economische 'hervormingen'. Deze situatie kan niet oneindig blijven duren. De kapitalistische weg biedt geen oplossing voor de Chinese massa's, maar leidt tot vernietiging en bedreigt zelfs de eenheid van het land.

Niet alleen de kleine corruptie van lokale partijbonzen of nieuwe kapitalistische bazen, maar ook en vooral die in het hart van het regime moet met tak en wortel worden uitgeroeid. Alleen de arbeidersklasse is daartoe in staat. Zij is opnieuw in beweging gekomen, maar mist een programma voor de socialistische heropbouw van China en een organisatie die deze taak kan vervullen. Gewapend met dit levensnoodzakelijk gereedschap, zal het Chinese proletariaat haar plaats opeisen in de eerste linies van de strijd voor de socialistische omvorming van onze planeet.

Men beweert dat als alle Chinezen op hetzelfde ogenblik op en neer zouden springen, de wereld zou beven. In de komende periode zal het internationaal kapitaal de grond onder haar voeten voelen beven als gevolg van miljoenen Chinese arbeiders die in actie komen.