Een fabel over het nationalisme en de sociaal-democratie in België, naar een werk van de Italiaanse schrijver Dario Fo.

Tekst: Dario Fo

Bewerking: Marita De Neubourg

 

Dit is een verhaal van in den tijd dat de dieren nog spraken.

Toen hadden ezels horens.

Om precies te zijn: een hele lange pin midden op zijn kop van voren.

Daarom noemden ze hem: den ezel met den enen horen.

Hij was schoon en sterk en fier en zo trots als een batavier.

Hij galoppeerde bospaden en dreven op en neer

en overal was hij met zijn geducht wapen in de weer.

Niets was hem te min om en veulen te beschermen of een schoon ezelin.

En als er hem ne wolf attakeerde, dan strekte hij zijne nek,

en hij chargeerde, het schuim op zijne bek,

hier ne stoot, daar ne stek,

hij kerfde en hij sneed door spieren en door spek!

Zo onvervaard was hij voor vijanden of gevaren,

dat in vergelijking met hem, de vier musketiers maar amateurkens waren.

Noch den bosbeer noch de leeuw durfden hem belagen,

want als hij in zijn furie schoot, waren ze aan 't eind van hun dagen.

En als er één of ander wild beest zijn ezelin dorst te naderen,

dan kookte al 't wild bloed in zijn ezelsaderen,

en de waaghals werd zonder genade... aan de spies geregen.

Nooit heeft iemand zoiets te zien gekregen,

hoe den ezel aan leeuwen en andere wilde beesten stoten heeft uitgedeeld,

en zonder veel pardon met hun kloten heeft gespeeld.

Geen enkel beest op deze wereld durfde zich met hem te meten,

hij had er al te veel den buik open gereten

en bloed vergoten dat de darmen in't ronde spoten.

D'r wordt zelfs verteld, maar dat is misschien overdreven,

dat hij ooit een hele kudde spaanse stieren hun vet heeft gegeven,

En dat ze d'r alle dertig zijn ingebleven.

Wat er ook van zij, nog nooit van z'n leven had het gebalk van enen ezel

de wereld zo doen beven!

En niet alleen voor eigen volk ging hij zo te keer.

Voor kalfkes en geiten, voor koeien en voor schapen,

voor alle zwakke beesten was hij in de weer met zijn gevaarlijk wapen.

Zijn voorbeeld en zijn reputatie stonden er voor borg

dat zelfs kiekens en konijnen konden leven zonder zorg.

Dat de schapen gerust met alle twee hun ogen dicht konden slapen,

en zonder schrik of vrees over het land konden regeren.

Maar! Op ne zekeren dag kwam daar uit het bos,

de vos aan gemarcheerd, ne grote bril op zijne neus

en een rood strikske in zijne steert.

En die zei heel plechtig:

"Ik kom uit naam van alle wilde dieren,

dat het ons verschrikkelijk wreed zou plezieren

om vrede te maken en de vijandigheden aan weerskanten te staken,

als ge mij verstaat.

We zetten een punt achter de concurrentie en we doen aan vreedzame coëxistentie.

Vermits onze ervaring ons afdoende bewees,

dat wij wilde beesten kunnen leven zonder het eten van vlees

onthouden wij ons voortaan van de jacht,zowel bij dag als bij nacht.

Zo heeft de leeuw ontdekt in een oud heilig boekske,

dat hij kan overleven op bonensoep en af en toe een eierkoekske.

Vandaar dat in plaats van te jagen op geiten en schapen,

de leeuw van nu af aan eieren zal gaan rapen.

Dat de wolf voortaan ook het jagen zal laten,

vermits hij smaak heeft gekregen in savooien en tomaten.

De beer eet alleen nog watermeloen,

en de hyena staat op een rantsoen van witte bonen en een scheutje citroen.

En zelf haal ik tegenwoordig mijn neus op voor kieken.

Ik kan geen lammeren meer rieken.

Ik doe nu een gezondheidskuur met rauwe selder en komkommers in 't zuur.

D'r valt voor u en uw beschermvolk bijgevolg niets meer te vrezen

en of ge dees uitnodiging zou willen lezen,

langswaar wij u op ons congres inviteren.

En als 't u verwaardigt om te komen, dan zult ge zelf kunnen constateren

hoe wij in vrede vegeteren."

En aldus is den ezel met zijnen horen op stap gegaan.

Maar onderweg hield een oude geitenbok hem staan.

Die stonk van uren in 't rond, gelijk alleen nen ouwen bok kan stinken.

Dien bok die zag die schonen ezelshoren blinken en hij zei:

"Hé ezel met uwen enen horen, laat u maar niet in de doekskes doen.

Nu zijt ge wel ne grote kampioen,

maar laat u met geen fabeltjes paaien,

dat ze gelijk bij mij gene krul in uwe horen draaien!"

Maar den ezel zei:

"Slaap maar op uw twee oren kameraad.

Dat er een horen op mijne kop staat,

wil nog niet zeggen dat ik verwant ben aan het bokkenras.

Ik heb hier een goed koppeke gezond verstand,

d'r zitten hersens in dees kas!

Bij mij vallen zo'n stoten niet voor!"

En hij galoppeerde ervan door.

Toen hij daar aankwam bij de tijgers en de wolven,

werd hij haast onder de complimenten bedolven.

De feesttafel stond gereed met een schoon wit tafelkleed

en overal proper servetten.

En hij mocht zich aan de kop van de tafel op de troon van de leeuw neerzetten.

Dan werd het eten aangebracht:

ne pracht van een schotel met geraspte wortel, rooie bieten,patatjes in de pel,

jonge asperges, tomaten zonder vel.

De meest exclusieve crudités, maar geen spierke vlees!

De tijger snoepte van een schaaltje platte kees.

De slang lag zich languit te strekken in het gras,

terwijl ze met haar dubbel tong ijskreem aan 't likken was.

De wolf zat in een hoekske op zijn hurken groene pruimkes binnen te spelen,

en hij zei, terwijl hij op een steen zat te lurken:

"Nog liever heel mijn leven diarree dan ooit nog één kieken te kelen!"

't Was om van 't lachen te stikken als ge ze zag zitten slikken,

al die wilde beesten die heel hun leven vlees hadden gegeten

en daar nu heel gecultiveerd rauwkost zaten te vreten.

De vos zat op ne selder te knagen

en het everzwijn kwam heel beleefd een beetje peper te vragen

om in zijn bonensoep te doen.

De hyena hield het streng bij een vermageringsrantsoen.

Ze schenen daar te slokken met danig appetijt,

dat het den ezel is ontgaan dat ze heel den tijd,

den enen na den andere stillekes achter ne boom gingen staan,

om heel dat boeltje over te geven.

Toen den ezel voldaan was en d'r alleen nog wat linzen overbleven,

tikte de leeuw tegen zijn glas,stelde zich recht en sprak tot den ezel:

"Beste vriend, g'hebt nu zelf kunnen uitmaken hoe dat groenten en vruchten ons smaken.

Zo eten wij roofdieren nu alle dagen.

Onze magen verdragen geen vlees meer bovendien.

Nu dat ge onze nieuwe gebruiken kent en hebt gezien,

is het toch zeker wel de moment om vrede te sluiten en samen te doen."

"Vivat de vrede!" riep de tijger

en hij prutste nog gauw een erwt van tussn zijn tanden met zijn scherpe klauw.

"Weg met den oorlog!" riep de valk en hij wreef zijne bek schoon tegen een scherpe kei.

"Laat ons de wapens neerleggen, de hoeven, de horens en de klauwen,

we moeten van nu af aan mekaar voor honderd procent vertrouwen,

en samen aan en nieuwe maatschappij bouwen."

En op 't eigenste moment vielen ze den ezel om de hals.

Ze gaven hem een vredeskus, allemaal.

Den beer nogal brutaal, de vos heel passioneel, de leeuwin nogal ne zachte

en de pythonslang zodanig professioneel dat ze den ezel haast versmachtte.

"Bon," zei de leeuw "nu dat ge ons kunt vertrouwen, mogen wij u beleefd vragen

of dat het nog schikt diene horen te blijven dragen."

"Ik moet mij en mijn volk toch beschermen tegen de vijanden die ons belagen

en tegen 't geweld!"

"Jamaar, de democratie is nu toch nu toch ingesteld!" riep een oude, hese gier hoog uit de bomen,

"d'r zal gene oorlog niet meer komen!"

"Ge moet ons niet blijven angst aanjagen," lamenteerde de krokodil,

terwijl de tranen haar in de ogen sprongen.

"Make love, not war", riepen twee wolvenjongen.

" Politiek is een kwestie van vertrouwen," lachte de hyena en iedereen knikte heftig van ja.

"Nu dat we allemaal vegetariërs zijn geworden," zei de leeuw,

"is uwen horen een affront en een gevaar voor de sociale orde.

We geven u ons erewoord van gewezen soldaten, van goeie christenen en democraten,

nooit meer de wapens te hanteren.

En zoals ge misschien wel weet, als christendemocraten zweren,

dan is die eed heilig en onverbreekbaar,

zoals 't woord van nen bisschop of ne pastoor,

die gasten zijn daar gekend voor.

Allez zij redelijk en laat diene horen amputeren,

zodat wij mekaar, zonder ons te kwetsen kunnen embrasseren."

Maar den ezel was niet zo stom en hij vroeg:

"Jamaar, gij valk, waarom laat gij uw snavel niet afzetten?"

"'k Moet toch zeker graan kunnen pletten!"

"En gij leeuw, waarom laat gij uw tanden niet trekken en uw klauwen wat stomper maken?"

"Dat is om noten te kraken en meloenen open te stekken,

en appelsienen uit te persen vooral, want ik heb stenen aan de gal!"

En ze probeerden hem in de kop te prenten dat tanden en klauwen,

geen wapens waren maar nuttige instrumenten om eten te maken of te herkauwen,

even noodzakelijk voor hun voeding als de moederborst voor de boreling.

Dit overtuigend beeld deed den ezel verbleken

en z'n hart tot tranenstoe veweken.

Hij boog zijne kop en zijn knieën en zonder verder vragen,

liet hij diene horen afzagen.

Maar van zodra die operatie was gedaan,

begonnen zij met z'n allen op hem te schelden en te slaan.

"We hebben u liggen, bok zonder horens, kletskop, halve maan!"

Ze sprongen op hem toe, ze stompten en ze sloegen hem zo wild,

dat hij daar haast levend werd gevild.

Hij liep voor zijn leven, de bossen door, de bergen in, heel hoog boven

en hij zag vandaar hoe de wolven en de tijgers de velden instoven

briesend en stomend van 't geweld.

Hoe ze de schapen aan 't slachten waren, de geiten en de koeien.

Hij zag het bloed met beken vloeien, hij hoorde het doodsgeschreeuw,

z'n veulens en z'n ezelin zag hij doodsteken door de triomferende leeuw.

"Verraad", riep hij, "ze hebben mij verraden met hun moordenaarsstreken!

De leeuw met zijne schone praat over 't erewoord van ne soldaat.

De wolf, die leugenachtige democraat en de vos die zo leep de passie kwam preken.

Z'hebben mij bedrogen de gemene schoften

met hun schoon beloften dat alles anders zou worden,

hun leugens over sociale orde, de horde vuile bandieten!"

Toen kwam dien ouwen bok die alles had gezien naar den ezel toe en zei:

"Maak u maar niet moe, kameraad,

't is er niet bij gebaat dat ge al uw dwaze toeren hier staat uit te bazuinen.

Van nu af aan zijt ge niet meer den ezel met den enen horen,

maar zult ge kortweg 'ezel' heten.

En van wat gij 't symbool zijt zal heel de wereld weten.

Door uw dwaze streek, door uw goedgelovigheid is uw volk zijn sterkste wapen kwijt.

Ge zijt gezwicht voor hun democratie, g'hebt geloofd in hun listen.

Ge zijt nog dwazer dan de parlementsocialisten.

En de leeuw, hij brult als Muyters of als De Wever,

Ge zijt hem gevolgd met zijne nationalistische zever.

G'hebt geloofd in een liberaal verhaal,

liever dan samen te vechten met een rode Waal.

Maar ge verdient gene troost.

Voor al 't leed dat er door uw schuld nu bestaat, krijgt van mij alleen nen dikke vette scheet.

De kant van mijn kont kameraad voor u en al diegenen die geloven,

dat ge met de democratie van 't patronaat

zoet peerkens kunt stoven!"