Louis Paul Boon zou op 15 maart 2012 100 jaar geworden zijn: 2012 is dan ook uitgeroepen tot het Boon-jaar! De jongere generatie kent hem vooral van de verfilming van zijn boek over het leven van priester Daens. Hij is echter veel méér dan een begenadigd schrijver van sociale romans. Hij begon als schilder en beeldhouwer, werkte als journalist en columnist voor De Rode Vaan en de Vooruit, publiceerde literaire kritieken, en waagde zich aan soft-erotische verhalen zoals Mieke Maaike’s Obscene Jeugd.

Boon groeit op in de fabrieksstad Aalst en komt tijdens zijn jaren in de kunstacademie in contact met een groepje sterk sociaal bewogen jongeren – waaronder Bert Van Hoorick – waaruit de Aalsterse Jeugdafdeling van de KP ontstaat. Boon engageert zich in de beweging en schrijft samen met Maurice Roggeman het stripverhaal Proleetje en Fantast.

Boons werk en dagelijkse leven zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: hij kant zich resoluut tegen schrijvers die “alleen maar een mooi verhaal te vertellen hebben”. Dit komt zeer goed tot uiting in zijn bijdragen voor de kunstenrubriek van De Rode Vaan: hij roept de lezers op om hun belevenissen aan het papier toe te vertrouwen en het hem toe te zenden.

De arbeider en de kunstenaar

In zijn bijdrage van 14 oktober 1945 klinkt het zo: “De kunstenaar is een arbeider lijk gij en ik. Hij maakt schoonheid, en hij wordt daar meestal niet voor betaald. De kunstenaar leeft en sterft met de arbeider mee. Al waar de arbeider naar verlangt, tracht de kunstenaar nu reeds gestalte te geven. Zo is de schrijver niet een dwaas die van sterren en maneschijn zingt, maar een ziener, een profeet over hoe het zou kunnen zijn. Dat is zijn plicht, zoals het de plicht van de arbeider is om de kunstenaar tegemoet te komen.”

In een ander stukje vraagt hij zich af: “Wie is nu dichter en wie niet? Gij en ik kunnen het zijn, zonder het misschien zelf te weten! In u kan een verlangen zijn, een vreemde stuwkracht die u naar de pen doet grijpen om neer te schrijven wat ge gezien, gehoord en zeer diep gevoeld hebt. Het moet niet altijd in rijm zijn om kunst te zijn.”

In een pamflet van 19 januari 1946 ijvert hij voor een ‘Syndicaat van Schrijvers’, als waarborg van een grotere vrijheid. Schrijvers zouden het recht moeten hebben om zich in hun werk volledig uit te spreken. Nu moeten ze de werkelijkheid omvormen tot een klucht om toch maar aan de bak te komen!

Schop de mensen tot zij een geweten krijgen

Boon heeft het nooit gemakkelijk gehad. Met zijn radicaal linkse denkbeelden, zijn spreektaal, ruwe stijl en verbeten toon werd hij in het België van na de Tweede Wereldoorlog als staatsgevaarlijk beschouwd. Zijn werk was zelfs tot ver in de jaren ‘60 niet te verkrijgen in de katholieke bibliotheken. Hij was zeer eigenzinnig en niet mals met zijn kritiek op de linkse kameraden: hij noemde de Kommunistische krant soms spottend “de Roze Vaan”, omdat ze volgens hem niet goed bezig waren.

Gelukkig voor hem vond hij onderdak in Nederland, bij de Arbeiderspers. Deze uitgever publiceerde in 1953 het origineel van “De Kapellekesbaan” – het fascinerende verhaal van de opkomst en ondergang van het socialisme.

Wat heeft het alles voor zin?

Boon oogst nu succes zowel bij de critici als bij een breed publiek. Door zijn tv-optredens wordt hij zelfs een bekende Vlaming! Het zijn goede jaren en hij geniet van de aandacht en appreciatie van de jongere generatie. Tegelijkertijd slaat het cynisme toe: hij begint te twijfelen aan de zin van literatuur. Hij heeft het gevoel dat hij alle linkse ideologieën geprobeerd heeft, zonder resultaat! Het lijkt er even op dat hij het geloof in een betere wereld heeft verloren. Toch blijft hij zich in al zijn boeken engageren met de onderdrukten, tot het bittere einde. Hij sterft op 10 mei 1979 aan zijn schrijftafel, zijn vingers kromgegroeid van het vele schrijven. Om met de woorden van Jeroen Brouwers te eindigen: “Hij was de grootste prozaschrijver, de meest gedrevene, de eerlijkste, hij die het meest heeft gedurfd!”