Dirk Barrez heeft een nieuw boek uit, over coöperaties. Zonder afbreuk te willen doen aan de research waarop het boek steunt, is een waarschuwing op zijn plaats: de politieke boodschap die met de publiciteit rond de lancering van het boek wordt meegegeven, is een gevaarlijke illusie.

Met coöperaties kunnen we de economie “heroveren”, zo luidt de ondertitel. De uitgever stelt, in een presentatie van het boek: “Barrez besluit dat deze bedrijven, waar werknemers de baas zijn, ons uit het desastreuze financieel kapitalisme kunnen helpen.” Het is een standpunt dat met kracht moet worden verworpen, willen we ons kompas gericht houden op het centrale doel: de vervanging van het dog-eat-dog kapitalisme door een rationelere, rechtvaardigere, gelukkigere samenleving die ook moeder aarde koestert in plaats van leeg te roven.

Let wel: ik heb niks tegen samenwerkingsverbanden in de consumptie- of productiesfeer waarmee de mens probeert meer greep op zijn leven te krijgen. Initiatieven gaande van voedselteams over LETS-verbanden en boerenmarkten tot samenaankoopinitiatieven en cohousing, het is allemaal prima. Alles wat mensen samenbrengt en de grootste negatieve effecten van het kapitalisme wegwerkt, wie zou daar iets op tegen kunnen hebben?

Maar de idee dat coöperaties een valabel vehikel zijn om greep te krijgen op de essentiële aspecten van ons leven, te beginnen met de economie, is een illusie. (Dat geldt ook voor andere vormen van volkskapitalisme, zoals het Duitse model van Mitbestimmung, maar dit terzijde) Wereldwijd zijn meer dan 1 miljard mensen lid van een coöperatie, en de 300 grootste coöperaties hebben een omzet van 2.000 miljard dollar, wat zo veel is als het bruto binnenlands product van Canada. (Cijfers in Walter Lotens, “De nieuwe coöperatie”, een boek dat in 2013 bij Lannoo verscheen). Maar dat succes brengt zelfs nog geen krasje aan op de kapitalistische hegemonie over de wereldeconomie. En de geschiedenis van de afgelopen 200 jaar toont ook aan dat pogingen in die zin mislukken.

Utopisch socialisme

De coöperatieve gedachte vond opgang in de jaren ’20 en ’30 van de 19de eeuw, toen de gevolgen van het opkomende kapitalisme voor de mens duidelijk werden: hoge werkloosheid, verpaupering en vreselijke arbeidsomstandigheden. Toen vluchtten een aantal denkers in een romantisch socialisme. Zij bedachten utopische schema’s. Kon het ook anders? In die tijd stonden vakbonden nog in de kinderschoenen, was er van arbeiderspartijen nog geen sprake en stond de politieke strijd op een laag pitje.

Een van die idealisten was Robert Owen (1771-1858), een Britse kapitalist. Hij stichtte coöperatieve dorpen waar arbeid en bezit gemeenschappelijke zaken werden. De Fransman Fourier (1772-1837) bepleitte de stichting van “phalanstères”: communes van enkele honderden tot enkele duizenden mensen. Louis Blanc (1811-1882) kwam op voor ‘voortbrengstcoöperaties’ of ‘sociale ateliers’: hij droomde ervan dat zij zich langzaam zouden uitbreiden en uiteindelijk de gehele economie zouden inpalmen. Blanc profiteerde van de Franse revolutie van 1848 om enkele van die werkplaatsen op te richten, maar een lang leven waren die niet beschoren. Een andere Fransman, Pierre-Joseph Proudhon (1809-1865), verdedigde eveneens de oprichting van coöperatieven. Zijn politieke invloed was sterk tussen 1850 en 1870, een periode van politieke neergang, na de mislukking van de revoluties van 1848.

In “Het communistisch manifest” maakten Karl Marx en Friedrich Engels (1848) brandhout van de coöperatieve denkbeelden van Owen en Fourier en co. Lezer, zet je even schrap: “De betekenis van het utopische socialisme en communisme staat in omgekeerde verhouding tot de historische ontwikkeling. In de mate dat de klassenstrijd scherper wordt en zich ontwikkelt, verliest deze manier om zich op denkbeeldige wijze erboven te verheffen alle praktische waarde, alle theoretische rechtvaardiging.

Hoewel de oorspronkelijke bedenkers van deze stelsels in menig opzicht revolutionair waren, toch zijn de sekten die hun leerlingen vormen steeds reactionair. Want die volgelingen houden tegenover de historische ontwikkeling van het proletariaat hardnekkig vast aan de oude zienswijzen van hun meesters. Zij proberen dus – en op dat punt zijn zij consequent – de klassenstrijd weer af te stompen en de tegenstellingen te verzoenen.

Zij blijven dromen van de uitvoering, als experiment, van hun maatschappelijke utopieën: de stichting van geïsoleerde phalanstères, de creatie van home-kolonies, de oprichting van een klein Ikarië als het Nieuwe Jeruzalem in zakformaat. En voor de bouw van al deze luchtkastelen moeten zij een beroep doen op de harten en de portefeuilles van de burgerlijke filantropen. (…) Zij bestrijden (…) hardnekkig elke politieke actie van de arbeidersklasse, want dergelijke actie kan volgens hen alleen voortkomen uit een blind ongeloof in het nieuwe evangelie.”

Misschien wekken Marx en Engels argwaan? Ook liberalen waardeerden de conservatieve kant van coöperaties, als een glijmiddel om arbeiders met de sociaal-economische ordening te verzoenen. “Coöperatieve ondernemingen zijn de beste remedie tegen de gevaren en vergissingen van het socialisme’, schreef de Franse liberale politicus Auguste Casimir-Perier in 1864. (Citaat in W. Lotens, “De nieuwe coöperatie”)

Kortom: de coöperatieve gedachte maakt opgeld in periodes van politieke regressie; wanneer de wil bij een ‘verlichte’ minderheid om de samenleving te veranderen sterk is maar er (schijnbaar) geen sociale instrumenten voorhanden zijn om dat te doen. Op dat moment plooit men zich terug, op zijn vereniging, op zijn buurt, op zijn stad, … op een coöperatie. Vandaag is dat niet anders.

Vooruit

Coöperaties hebben, vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw, hun nut bewezen bij de uitbouw van arbeidersorganisaties. Bakkerijen, drukkerijen, feestzalen, winkels, volksapotheken,…: zij hielpen de cohesie van de beweging versterken en onafhankelijker maken van de wisselvalligheden van het kapitalisme, wat geen luxe was in periodes van crisis en op momenten van strijd (bij stakingen, lock-outs).

De Gentse coöperatie Vooruit was een pionier. Het is geen toeval dat haar wortels in de crisis van 1875-76 lagen, toen de broodprijs door het dak schoot. Brood was een hoofdbestanddeel van de voeding van arbeiders. Arbeiders richtten prompt een bakkerij op, “De Vrije Bakkers”. Enkele jaren later stichtten enkele “vrije bakkers” rond Edward Anseele de Vooruit, weldra gevolgd door gelijkaardige initiatieven in Brussel (“La Maison du Peuple”), Antwerpen (“de Werker”), Leuven (“De Proletaar”) of Luik (“Le Populaire”).

Al in 1887, in de periode dat Vooruit een explosieve groei kende, waarschuwde de socialist Louis Bertrand dat coöperaties nooit de economie zouden kunnen overnemen. Anders gezegd: er is politieke actie nodig om het kapitalisme te bestrijden. Twee jaar eerder had hij in De Zwaan op de Grote Markt van Brussel aan de doopvont van de Belgische Werkliedenpartij/Parti Ouvrier Belge gestaan.

Het was een heldere opvatting, die gaandeweg werd weggedrukt wegens het succes van de coöperaties van de socialistische beweging: het Maison du Peuple van Brussel zag de jaarlijkse broodproductie stijgen van 45.000 stuks in 1895 naar 11 miljoen in 1913. Het rijtje coöperatieven van de beweging groeide aan: een vlas- en katoenspinnerij, een warenhuis met bijhuizen, een brouwerij en zelfs een vissersvloot zagen het licht. De bloei van de coöperaties gaf voedsel aan een pragmatische visie: coöperaties zijn “burchten van het socialisme” die geleidelijk aan de economie zouden overnemen om uiteindelijk het kapitalisme op de knieën te krijgen.

Die reformistische visie werd natuurlijk aangemoedigd door de bureaucraten van de groeiende beweging. Edward Anseele, die de beweging autoritair leidde, snoefde dat de coöperaties “de bourgeoismaatschappij met aardappelen en broden bombarderen”. Stoere taal, die een politieke capitulatie voor het kapitalisme moest verhullen.

Het Charter van Quaregnon, dat de BWP in 1894 had aangenomen, en waarin als eerste beginsel werd gesteld dat “de rijkdommen in het algemeen en de voortbrengstmiddelen in het bijzonder (…) natuurlijke bestanddelen of de vrucht van de handen- of de hoofdarbeid van vorige generaties en van de huidige generatie” zijn en dus “gemeenschappelijk erfgoed van het mensdom” zijn, was tot pure retoriek verworden. (Dat het Charter van Quaregnon ook in de twintigste eeuw niet veel meer waard werd geacht dan het papier waarop het stond neergeschreven, moge wel blijken uit het feit dat de Sp.a van Bruno Tobback pas op 8 juni 2013 op een congres de tijd vond om er officieel afscheid van te nemen…)

Bank van de Arbeid

Vanaf 1911 droomde Edward Anseele van een eigen bank. Hij spiegelde de lezers van de krant Vooruit voor dat die bank hen tot op de drempel van het socialistische paradijs zou brengen: “De kleine mensen van België hebben minstens 800 miljoen bij de Spaarkas van de Staat gedeponeerd. Als wij verstandig zijn en die 800 miljoen aan het kapitalistische spaarwezen onttrekken om ze toe te vertrouwen aan een nationale arbeidsbank, om handel te drijven, om fabrieken te kopen, werkhuizen, mijnen, gronden, visserssloepen, dan zullen binnen enkele jaren de arbeiders van België zakendoen voor honderden miljoenen, ze zullen miljoenen per jaar verdienen en tienduizenden arbeiders, arbeidsters en hun kinderen van de kapitalistische onderdrukking bevrijden. In minder dan één generatie zullen ze meester worden over een groot deel van de handel, de nijverheid en het bankwezen.” (Citaat, in “Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?”, Kritak, 1977)

Kort nadien werd de Bank van de Arbeid als naamloze vennootschap gesticht, met de Vooruit als belangrijkste aandeelhouder. De kapitalistische logica zou evenwel Anseeles droom in gruzelementen slaan: tijdens het interbellum duwde de Grote Depressie en een bankencrisis de bank de afgrond in. Met de andere coöperaties van de socialistische en de christelijke arbeidersbeweging ging het al niet veel beter: ze verdwenen bijna allemaal of werden door grotere kapitalistische groepen opgeslokt. Namen als Het Volk, Vooruit en Volksgazet (kranten), Ultra Montes (reisbureau) of Codep en Bacob (banken) klinken als echo’s van een ver verleden. En dan nog gezwegen over Arco, de coöperatie van het ACW, die samen met Dexia ten onder ging.

Vandaag staat de politieke en syndicale strijd op nationaal en internationaal niveau op een laag pitje. De verleiding is dan groot om via een shortcut het probleem “weg te denken”, met basisinitiatieven, in onze buurt, onze stad. Maar hoe goed bedoeld en hoe goed die initiatieven ook zijn – ze brengen mensen bij elkaar, wat het begin van elke verandering is –, acties in de marge van de samenleving kunnen nooit het moeilijke, harde politieke werk vervangen: de uitbouw van een nationale en uiteindelijk internationale beweging die zich tot doel stelt de macht van het kapitaal te breken en een democratische planeconomie uit te bouwen. Akkoord: vandaag staan we op dat vlak nergens en een perspectief is er niet onmiddellijk. Maar dat ontslaat ons niet van de plicht te zeggen waar het op staat: geloven dat coöperaties het kapitalisme kunnen overwinnen, of zelfs maar de grootste kwalen ervan kunnen wegwerken, is jezelf en anderen zand in de ogen strooien.

Hellend vlak

Wanneer je “het volkskapitalisme” als politieke strategie omarmt, zoals Dirk Barrez doet, dan kom je op een hellend vlak terecht. In april 2013 presenteerde Barrez in het tijdschrift Sampol coöperatieve ondernemingen nog als een derde poot van de economie, “naast performante privébedrijven en een trits publieke goederen”. Let wel: hij heeft het over “een trits publieke goederen”: van overheidsbedrijven is in zijn model geen sprake meer, want die worden door de coöperatieve sector opgeslorpt. In dat artikel roemt hij coöperaties als “een sterke extra troef om de vele crises te keren”. Een stoutmoedige bewering, maar vandaag gaat hij nog verder.

Nu heet het dat coöperaties de economie zelf kunnen veroveren. Is Barrez beneveld door het initiële succes van NewB, dat op een algemene vergadering, op 6 juli 2013, kon vaststellen dat 43.000 mensen achter de idee staan om een coöperatieve bank op te richten? Nogmaals, bij parenthese: ik ben niet gekant tegen NewB. Maar ik stel wél dat de politieke idee dat NewB een begin van een alternatief voor het huidige financieel-bancaire bestel zou zijn een zinsbegoocheling is. Evenmin toont het initiële succes van NewB het potentieel van coöperaties aan, maar wel hoe diep het wantrouwen en hoe groot de woede is over de kapitalistische praktijken: niet minder, maar ook niet meer. Of NewB een succes wordt – meer zelfs, of het initiatief überhaupt uit de steigers komt – , zal nog moeten blijken.

Hoe dan ook: wie politieke actie inruilt voor een omarming van het volkskapitalisme, belandt, voor hij het beseft, aan de andere kant van de barricade. In De Morgen van 25 januari 2014 antwoordt Barrez, nav. de publicatie van zijn boek, op de vraag waarom er toch zoveel coöperaties overkop gaan. Dit is zijn antwoord: “Als ideologie en politiek ondernemingen beginnen te domineren, kan het snel mislopen. Vele traditionele coöperaties zijn ten onder gegaan omdat syndicale en politieke verzuchtingen voorrang kregen op de ondernemingsgeest. Ik werd onlangs herinnerd aan een uitspraak van de socialistische vakbondsleider Georges Debunne. Hij vond coöperaties maar een ‘raar beest’. Maar een coöperatie is in de eerste plaats een onderneming, die net als andere bedrijven winst moet maken.” (Mijn cursivering) Een verhelderende uitspraak, die de vertegenwoordigers van het VBO en Unizo als muziek in de oren zal klinken.

Op de evidente vraag van de journalist wat het verschil tussen een coöperatie en een gewoon bedrijf dan wel is, antwoordt Barrez: “Financiële winst is niet het ultieme doel. De behoeften van de coöperanten en de lange termijn tellen. Coöperaties draaien niet mee in de zotternijen van het financiële kapitalisme, dat enkel geïnteresseerd is in geldgewin en superwinsten.”

Winst maken is dus niet het “ultieme”, maar wel het eerste doel. Op middellange termijn kan dat maar wanneer je op een erg laag, beperkt niveau actief bent. Zodra je groeit, en je dus iets produceert waarvoor een échte markt (een koopkrachtige vraag) bestaat, duiken er kapitalistische concurrenten op. Dan wordt je coöperatie meer en meer blootgesteld aan de marktwetten en de concurrentielogica, wat van de noodzaak om de productiviteit op te drijven een ijzeren wet en van het dictum “grow or die” een niet te ontkomen eis maken.

En voor je het goed en wel beseft, zit je in een survival of the fittest, en de eerste slachtoffers zijn dan doorgaans de rechten en verworvenheden van de werknemers. De vele faillissementen van coöperaties in de afgelopen eeuw getuigen daarvan. Als je samenwerkingsverband van “lilliputterskapitalisten” (de term staat in het boek van W. Lotens) al niet wordt opgegeten door grotere concerns, zoals voortdurend gebeurt met bvb. succesvolle spin-offs die in High Tech Valleys rond de universiteiten zijn ontstaan.

Een besluit. Coöperaties brengen mensen samen en dat verdient lof en steun. Ik denk dan vooral aan initiatieven zoals vzw De Roma, die met subsidies en crowdfunding meebouwt aan het sociaal weefsel in Borgerhout. Of aan productiecoöperaties rond progressieve organisaties of doelstellingen, zoals uitgeverij EPO of de nieuwssites De Wereld Morgen en Apache. En ik denk dan natuurlijk ook aan pogingen om jobs te redden, wanneer arbeiders hun failliete bedrijf in zelfbeheer overnemen. In het algemeen zijn illusies in het maatschappijveranderend potentieel van coöperaties echter uit den boze. Je bestrijdt het kapitalisme niet door het op zijn terrein te beconcurreren.

Het “volkskapitalisme” als hedendaagse ideologie is een capitulatie voor het alomtegenwoordige neoliberale eenheidsdenken. Als politieke stroming komt het neer op een plekje zoeken in de poriën van het kapitalistische lichaam. Het creëert illusies en leidt aandacht en energie af van de uitbouw van een politieke tegenmacht die fundamenteel van nationale en op termijn ook van internationale aard moet zijn, want het kapitalisme is een internationaal systeem.

Een tegenmacht die uitgaat van de aanname dat de vrije markt geen natuurwet is. Een beweging die de spelers in de sleutelsectoren (banken, communicatie en energie) uit de klauwen van de concurrentie en de liberalisering haalt en er overheidsbedrijven onder controle van de werknemers van maakt. Een tegenmacht die als finaal doel een einde wil stellen aan een persvers systeem waarin 85 mensen even veel hebben als de armste helft van de wereldbevolking. Een systeem dat lijdt aan een fundamentele, onoplosbare contradictie, want het kapitalisme is een fundamenteel anarchistische productiewijze waarvan de interne dynamiek, door de zweepslag van de concurrentie, gericht is op groei, terwijl de aarde eindig is.

Ludo De Witte is socioloog, auteur van Crisis in Kongo (1996), De moord op Lumumba (1999) en Wie is bang voor moslims? (2004).

Dit artikel verscheen eerst in www.dewereldmorgen.be