In 1932 waren er onder de 138.000 mijnwerkers zo’n 25.000 buitenlanders. Velen namen actief deel aan de stakingen. De steenkooldirectie haalde de ‘vreemde’ mijnwerkers binnen om de lonen van de Belgische arbeiders te ondergraven. De vakbonden reageerden met een typische enge en reformistische visie op dit maneuver. Ze kozen voor de “verdeling van de tekorten” volgens nationaliteit. Door de chauvinistische, ja zelfs de racistische snaar te bespelen hoopten ze banen en lonen te beschermen van het ‘eigen volk’. Over Poolse en Roemeense migranten zegt Broeckx van de Christelijke mijnwerkersvakbond in de jaren 1920: “De gestadige aangroei der inwijking van vreemdelingen in het koolmijngebied maakt het treffen van maatregelen tot het verzekeren der zedelijkheid en eerbaarheid noodzakelijk”.

Over de Italiaanse mijnwerkers: “Welnu, over Italianen geeft men ons de tekenende en schrikwekkende bijzonderheid dat 50% dier inkomende gasten zijn aangetast door geslachtsziekten ( syphilis). Is dat niet verschrikkelijk, wanneer men bedenkt, dat die aanstekelijke venten gaan vermengd worden met ons volk, gaan slapen in dezelfde bedden als onze mannen en hun bloed gaan vermengen met bloed van ons gezond Limburgs volk.“

Hoewel de socialistische vakbond officieel meer internationalistisch is ingesteld vraagt ze in 1932 de repatriëring van Poolse mijnwerkers, een migratiestop en de repatriëring van de werkloze migranten. De rol van de buitenlandse mijnwerkers in de staking van 1932 is nog steeds onderbelicht. Zelfs de Communistische partij geeft in haar balans van de staking toe dat ze de rol van de buitenlandse mijnwerkers heeft onderschat en ze te weinig heeft betrokken in de strijd. De enige mijnwerkers die werden ontslagen na de stakingen van 1932 waren ‘vreemdelingen’, vooral Joegoslaven, Tsjechen en Noord-Afrikanen. Buitenlandse mijnwerkers werden later bij voorrang afgedankt. Van 1930 tot 1935 werd 35 procent van hen ontslagen. Bij de Belgische mijnwerkers zijn dat er ‘slechts’ 20 procent. Later zullen de vakbonden begrijpen dat “in de mijn iedereen zwart ziet” en dat klassensolidariteit de leidraad moet vormen i.p.v. toe te geven aan nationalisme en racisme.