“Autant la mort, que la faim des enfants” (Liever de dood, dan hongerige kinderen). Dit kon je lezen op de spandoeken van de vrouwen van de mijnwerkers in de Borinage. Ze kwamen op straat tegen de zwarte ellende waarin ze leefden. De sociale verbeteringen toegestaan na de Eerste Wereldoorlog hadden slechts zeer gedeeltelijk soelaas gebracht. Lage tot zeer lage lonen waren nog steeds de norm. Niet voor niets beschreef Karl Marx België als het ‘El Dorado van het kapitalisme’. In de jaren voor het uitbreken van de crisis was het patronaat er in geslaagd de verworvenheden zo uit te hollen dat de lonen tot onder het vooroorlogse niveau waren gevallen.

Diepe en doffe armoede

Statistieken van de Internationale Arbeidsorganisatie tonen aan dat de levenstandaard in België samen met Polen en fascistisch Italië het laagst was in Europa. Met de crisis van 1929 die pas een jaar later gevoeld wordt in België wordt echter een drempel overschreden die honderdduizenden families in diepe miserie stort. De honger slaat toe in de arbeidersklasse. Het aantal werklozen stijgt in heel het land. In 1928 was slechts 1 procent van de actieve bevolking werkloos, 4 procent in 1930 en meer dan 20 procent in 1932. Men telde toen 300.000 werklozen die aangesloten waren bij het crisisfonds (werkloosheidsuitkering). Tweehonderdduizend anderen waren niet verzekerd en hadden geen vervangingsinkomen.

In 1930 werden de schamele lonen tot vijf keer verminderd. De mijnwerkerslonen zelfs tot zeven keer. De kompels zagen hun lonen zo met een derde verschrompelen. Dit geldt echter voor zij die alle dagen werken. De anderen, de grote groep, die vijf dagen werkt verliest nog eens 16,5 procent en nog eens 50 procent als ze slechts drie dagen per week in de mijn kunnen afdalen. Omdat de bazen nauwelijks investeerden in veiligheid was het risico op (dodelijke) ongevallen groot. Op 1 jaar tijd konden in de mijnindustrie tot 200 mannen hun leven verliezen. De spraakmakende documentaire van Henri Storck en Joris Ivens, Misère au Borinage, beschrijft op een ontroerende manier de sociale, medische en mentale gevolgen van deze miserie.

Ongenoegen groeit

De rechtse ‘klerikale-liberale’ regering begeleidt de patronale aanval tegen de lonen en uitkeringen. Ze maakt zich klaar om te besparen op de werkloosheidstoelagen en de pensioenen. Zware taksen worden voorbereid op consumptiegoederen. De Belgische Werklieden Partij (de SP.a/PS van toen) zit wel niet in de regering maar vraagt de arbeiders de opofferingen te aanvaarden in naam van het ‘algemeen welzijn’, om de crisis te boven te komen, om de put in de staatskas te dichten. De algemene houding van de BWP in de crisis is er een van passiviteit.

Zelfs de vakbondsleiding deed mee, volledig doordrongen van het reformisme. In tijden van crisis neigt die dan sterk naar ‘staatsmanschap’ in plaats van de strijd te organiseren tegen de verarming van de arbeidersklasse. De pas opgerichte paritaire commissies, die de verhoudingen tussen arbeid en kapitaal moesten regelen, dienden om de klassenstrijd op te vangen en te voorkomen. De vakbondsleiding zat volledig klem in de mentaliteit van ‘verzoening’ van deze paritaire commissies. De Syndicale Commissie (SC) van de BWP windt er geen doekjes om. In het tijdschrift van de SC lezen we letterlijk:

“En wanneer onze syndicaten in opstand komen tegen de ongepaste loonsverminderingen, dan is hun actie ongerechtvaardigd, niet alleen voor wat betreft de belangen van de arbeiders, maar tevens voor het herstel van de economische bloei.”

Veel basismilitanten, vooral onder de jeugd, verzetten zich tegen deze aanpak. Als gevolg van deze houding voelden veel arbeiders, de mijnwerkers in de eerste plaats, zich in de steek gelaten door de organisaties die voor hen moesten opkomen.

Drie jaar lang verdroegen de arbeiders knarsetandend de stelselmatige achteruitgang van hun levenspeil. De misnoegdheid was erg groot. Zowel voor de regering en het patronaat als voor de leiding van de BWP. Tot de ontlading kwam. Eind mei wil de directie van de Steenkoolmijnen opnieuw een loonsvermindering doorvoeren van 5 procent. De mijnwerkers vertegenwoordigden toen 10 procent van de arbeidersklasse, verspreid over de bekkens van de Borinage, de Centre, het Luikse en de Kempen. De leiding van de Mijnwerkerscentrale stelt het uitstel voor van de vermindering… Het patronaat ziet dat niet zitten. De mijnwerkers ook niet. Op 19 juni gaat de loonsvermindering toch door en wordt ze paritair goedgekeurd. Spontane stakingen barsten los in sommige mijnschachten in de Borinage. De kompels en hun gezinnen kunnen zich geen loonvermindering permitteren. De mijnwerkersvakbond vraagt aan de arbeiders om de afspraken met de directie te eerbiedigen en roept op het werk te hervatten. Staken midden in een zware crisis heeft immers geen zin, stelt de vakbondsleiding. Dit is een refrein dat al drie jaar lang wordt herhaald op de syndicale vergaderingen. Ondertussen worden duizenden families tot de honger veroordeeld. Steeds minder mensen leggen zich neer bij de toespraken van onmacht komende van de vakbondstop en van de BWP.

De ontlading

Op 27 juni beslist de Ministerraad de al schamele werkloosheidsuitkeringen te verminderen. Hiertegen organiseren de socialistische vakbonden op 4 juli in verschillende steden van het land betogingen. Op kop van die betogingen lopen veel vrouwen (zie ook hier). Ze eisen werk en brood. Zelfgemaakte zwarte vlaggen met doodshoofden vallen op in de marsen. Op dat moment gebeurd er iets dat het vuur aan de lont zal steken. In twee mijnen weigert de directie arbeiders weer aan het werk te laten. Op een woelige vakbondsvergadering beslist de centrale van de Borinage de algemene staking uit te roepen op 6 juli. Niet alleen staken alle mijnwerkers in de Borinage maar (bijna) de hele arbeidersbevolking in de regio doet mee. De staking rolt ook snel over de Centre, Charleroi en Luik. Kenmerkend is dat de staking zich uitbreidt tot in het Kempense steenkoolbekken, dat voor de eerste keer deelnam aan een stakingsactie. Vakbonden waren er zeer zwak of bijna onbestaande. Veel mijnwerkers in de Kempen waren ook buitenlanders. De mijnwerkers verzetten zich tegen de ‘stabilisering’ van de lonen of de opschorting van de loonsvermindering. Die maatregelen zijn de bestendiging van de armoede. Zij eisen, hoe durven ze, effectieve loonsverhoging met 5 procent!

De oproep voor een algemene staking weergalmt ook door het hele land. Maar in de Borinage nam de staking een opstandig karakter aan. De koolputten werden verlaten en overal werd het werk neergelegd, van put tot put, van werf tot werf, van fabriek tot fabriek. Op het hoogtepunt zijn er meer dan 250.000 arbeiders in staking in de provincie. Het kasteel van een directeur, gekend wegens zijn brutaal gedrag tegenover de mijnwerkers, gaat in vlammen op. In verschillende gemeenten zijn de arbeiders heer en meester. Zij regelen het verkeer, delen ‘vrijgeleiden’ uit voor dringend en onmisbaar vervoer. Het officiële gezag van de staat moet er plaats maken voor het gezag van de meerderheid van de bevolking. De burgerij is zeer bevreesd voor deze beweging. Zo goed als de volledige Rijkswacht wordt naar de provincie Henegouwen gestuurd. Gedurende vier dagen worden gewapende troepen naar ‘het binnenlandse sociale front’ overgebracht. De soldaten, arbeiders of jonge landbouwers in uniform, worden op hun beurt bewaakt door de Rijkswacht. De Socialistische Jonge Wacht, de jongerenbeweging van de BWP, was reeds jaren actief met antimilitaristische propaganda en organisatie in en buiten de kazernes. Dit had in het verleden geresulteerd in regelrechte muiterijen waarbij de soldaten weigerden op arbeiders te schieten.

Zware repressie

De Rijkswacht patrouilleerde met lichte pantserwagens en mitrailleurs. Hoewel de staat van beleg niet wordt afgekondigd wordt er een ware terreur losgelaten op de arbeiders. Betogingen worden bijzonder hard aangepakt (twee arbeiders verliezen het leven, tientallen zijn gewond), militanten worden willekeurig aangehouden, de Communistische partij, zeer actief in de staking, wordt in de feiten onwettig verklaard. De hele leiding wordt aangehouden. Andere revolutionairen, zoals de trotskisten die met de Chevaliers du Travail in Gilly en Flénu de staking leiden, worden ook vervolgd. Allen worden beticht oproerkraaiers te zijn. Achter de stakingen zagen de media en ook de leiding van de BWP, de hand van Moskou, de grote communistische samenzwering.

In Brussel worden alle openbare gebouwen, bruggen, viaducten, telefooncentrales en elektriciteitscentrales door het leger bewaakt. Sommige centrales worden omringd met prikkeldraad en loopgraven. Mitrailleurs worden in stelling gebracht op strategische knooppunten. Legervliegtuigen doen verkenningsvluchten en signaleren de bewegingen van betogingen of andere groepen arbeiders. Interessant is hoe de wegen naar de provincie Brabant zo naar Vlaanderen worden afgezet door rijkswachters! De burgerij vreest immers voor de besmetting van de revolte tot in de Vlaamse steden en dorpen. Overal in het land steeg de sociale en politieke koorts. Een geest van opstandigheid heerste onder de arbeidersklasse. Het idee van een algemene staking wint terrein. Ze wordt verwacht maar uiteindelijk komt er geen algemene staking.

Koppige staking

De samengebundelde krachten van de staat, de media en het patronaat wegen zwaar op de stakers. De onwil van de leiding van de BWP en de Syndicale Commissie om de algemene staking uit te breiden heeft ook sterk bijgedragen tot het isolement van de mijnwerkers. De vakbondsleiding werd volledig voorbijgestoken door haar achterban. De mijnwerkers keren zich op veel plaatsen tegen de leiding van de Centrale des Mineurs. Op verschillende plaatsen werden de ‘Maison du Peuple’ zelfs aangevallen door een woedende menigte. De ‘patron’ van de BWP, Emile Vandervelde werd uitgejouwd door de stakers. De Syndicale Commissie roept op 11 juli de algemene staking uit in de mijnstreek die al een paar dagen een realiteit is. Vijf dagen later roept dezelfde SC op het werk te hervatten. Deze oproep wordt niet gevolgd door de mijnwerkers maar wel door andere industrietakken. Meer dan 100.000 mijnwerkers zullen zo tot eind augustus verder blijven staken. Zonder perspectief echter op de uitbreiding van de staking (die ze bleven eisen van de SC) werd het een uitputtingsslag die de mijnwerkers niet konden winnen. De materiële toestand van de mijnwerkers werd op dat moment echt kritiek. Begin september werd het werk hervat.

De ‘overwinningen’ die de SC claimt in de paritaire commissies zijn mager, maar het is een resultaat dat de BWP en de SC nooit voor mogelijk hadden gehouden. Met de mijnwerkersstaking werd tijdelijk een halt toegeroepen aan de verhongeringspolitiek van het patronaat. Naast een herziening van de weddenschalen en het opnieuw aanwerven van alle afgedankte mijnwerkers wordt ook een loonsverhoging van 1 procent toegekend. De ervaring heeft een radicaliserend effect op veel mijnwerkers.

De linkervleugel rond de SJW in de BWP gaat er daarna sterk op vooruit. De Communistische partij vermenigvuldigt het aantal van haar militanten en met de gemeenteraadsverkiezingen breekt ze door in Henegouwen (van 5 naar 27 raadsleden), in Luik (van 12 naar 20). De trotskisten versterken ook hun organisatie en winnen 5 zetels in de gemeenteraden in de Borinage en Charleroi. Hun eenheidsfrontpolitiek had veel bijval.

Voor de eerste keer werd er met deze staking een bres geslagen in het monopolie van de BWP over de arbeidersvoorhoede in België.