“De vraag of aan het menselijk denken objectieve waarheid mag worden toegekend, is geen theoretische, maar een praktische vraag. De mens moet de waarheid, d.w.z. de werkelijkheid en de macht, het aardse karakter van zijn denken in de praktijk bewijzen. De strijd over de werkelijkheid of niet-werkelijkheid van het denken, dat volledig losstaat van de praktijk, is een zuiver scholastische kwestie.” (Marx, Tweede Stelling over Feuerbach)

Het probleem van kennis heeft eeuwenlang een centrale plek ingenomen in de filosofie. Maar dit zogenaamde probleem doet zich alleen voor wanneer menselijke kennis beschouwd wordt:

a)         Als iets dat gescheiden is van het fysieke lichaam.

b)         Als iets dat gescheiden is van de materiële wereld.

Wat we hier hebben is een eenzijdige kijk op het bewustzijn, welke voorgesteld wordt als een barrière die ons van de ‘externe’ wereld afsluit. In feite zijn wij onderdeel van deze wereld, niet gescheiden ervan, en scheidt het bewustzijn ons er niet van af, maar verbindt het ons ermee. De verhouding van mensen tot de  fysieke wereld was vanaf het prille begin af aan niet beschouwend, maar actief.

We denken niet alleen met onze hersenen, maar met ons gehele lichaam. Denken moet niet gezien worden als een afzonderlijke activiteit (‘de geest in de machine’), maar als onderdeel van de gehele menselijke ervaring, van de menselijke zintuiglijke activiteit en interactie met de wereld en met andere mensen. Het moet gezien worden als onderdeel van dit complexe proces van permanente interactie, niet als een geïsoleerde activiteit die er op mechanische wijze naast geplaatst wordt.

Materialisme verwerpt het denkbeeld dat de geest, het bewustzijn, de ziel, etc., iets is dat gescheiden is van de materie. Het denken is slechts de bestaanswijze van het brein, welke, net als het leven zelf, enkel materie is die op een bepaalde wijze georganiseerd is. De geest is wat we de totale som noemen van de activiteiten van de hersenen en het zenuwstelsel. Maar op dialectische wijze is het geheel groter dan de som der delen.

De materialistische kijk komt nauw overeen met de gevolgtrekkingen van de wetenschap, welke geleidelijk de werking van het brein ontdekt en diens geheimen onthult. De idealisten daarentegen houden er hardnekkig in vol om het bewustzijn voor te stellen als een ‘mysterie’, iets dat we niet kunnen bevatten. Op dit punt duikt onze oude vriend de Ziel opnieuw op, vergezeld door de Heilige der Heiligen, engelen, de Duivel en de rest van alle mystieke rompslomp die de wetenschap al lang geleden naar het museum gezonden zou moeten hebben.

Descartes en dualisme

Achter de gerespecteerde façade van filosofisch idealisme verschuilen zich godsdienst en bijgeloof. Idealisme komt uiteindelijk altijd neer op godsdienst. De Onbevlekte en Eeuwige Ziel werd verondersteld opgesloten te zitten in het vuile, imperfecte en kortstondige stoffelijke lichaam, verlangend naar bevrijding op het moment van de dood, wanneer we ‘de geest geven’ en naar het Paradijs opstijgen (als we geluk hebben).

Zo werd de materie als een tweederangsburger beschouwd, een onverzorgde boer die bestemd was om plaats te maken voor Zijne Majesteit de Onsterfelijke Ziel. Dit idee is tenminste zo oud als Plato en Pythagoras, die de fysieke wereld als een slechte imitatie zagen van het perfecte Idee (Vorm), welke bestond voordat de wereld werd bedacht.

Het idee dat de ziel onafhankelijk van het lichaam bestaat, werd in de moderne tijd gebracht door de beroemde Franse filosoof Descartes (1596-1650). Hij raakte in de war over het vraagstuk en sindsdien blijft men dat doen. Hij introduceerde het begrip dualisme, wat betekent dat het denken (bewustzijn) gescheiden is van de materie. Hier wordt de geest beschouwd als iets dat aanwezig is in het lichaam, maar iets geheel anders is. Het onoverkoombare probleem met dualisme is dit: als de geest geheel anders is dan het fysieke lichaam, hoe kunnen zij dan op elkaar inwerken?

De fout is om het bewustzijn als een ‘ding’ te beschouwen, een onafhankelijke entiteit, gescheiden en losstaand van de zintuiglijke activiteit van de mens. De moderne wetenschap heeft het begrip van bewustzijn als een onafhankelijk ‘ding’, voor altijd verbannen. We weten nu wat Descartes niet wist over de werking van de natuur, de wereld van de moleculen, atomen en subatomische deeltjes, van de elektrische impulsen die de werking van het brein besturen. In plaats van een mysterieuze ziel, beginnen we een wetenschappelijk inzicht te verkrijgen in hoe het menselijk lichaam en brein functioneren.

Zenuwcellen handelen zowel op elektrische als op chemische wijze. Op het uiteinde van iedere zenuwcel zijn er gespecialiseerde gebieden, de synaptische uiteinden, waarop zich een grote hoeveelheid kleine blaasjes bevindt welke neurotransmitterstoffen bevatten. Deze stoffen brengen zenuwimpulsen over van de ene naar de andere zenuwcel. Nadat een elektrische zenuwimpuls zich door een neuron heeft bewogen, komt deze aan bij het uiteinde en stimuleert daar de vrijlating van neurotransmitters uit hun blaasjes.

De neurotransmitters bewegen zich voort over de synaps (de spleet tussen de aangrenzende neuronen) en stimuleren de productie van een elektrische lading, welke de zenuwimpuls verder draagt. Dit proces wordt opnieuw en opnieuw herhaald, tot er een spier wordt bewogen of ontspannen, of er een zintuiglijke indruk wordt opgemerkt door de hersenen. Dit elektrochemische gebeuren kan beschouwd worden als de ‘taal’ van het zenuwstelsel, waarmee informatie van het ene deel van het lichaam wordt overgedragen naar het andere. Deze wetenschappelijke uitleg vernietigt direct de mystiek-idealistische visie van het denken en bewustzijn als iets mysterieus en onverklaarbaar, iets dat gescheiden is van de normale werking van de natuur en andere lichaamsfuncties.

De hand en het brein

De idealistische visie over bewustzijn en taal staat op gespannen voet met de feiten van de menselijke evolutie. Ze is abstract en willekeurig. Ze is tevens historisch onjuist. De verhouding van de vroege mensheid (en mensachtigen) tot de fysieke omgeving werd bepaald door de noodzaak om voedsel te vinden en te ontsnappen aan de aanwezigheid van roofdieren. De rechtopstaande houding (veroorzaakt door de veranderende omgeving als gevolg van klimaatveranderingen) bevrijdde de handen, welke toen gebruikt konden worden voor handarbeid.

Het bewustzijn komt voort uit de evolutie van de hersenen en het centrale zenuwstelsel. Deze evolutie is op haar beurt nauw verbonden met de menselijke praktische activiteit, dat wil zeggen, werk. Mensen veranderen hun omgeving door fysieke arbeid, en door dit te doen veranderen zij ook zichzelf. Dit proces heeft zich voortgezet over miljoenen jaren, en heeft zijn wortels in eerdere stadia van evolutie, in het bijzonder in de overgang van ongewervelden naar gewervelden, welke leidde tot de ontwikkeling van een centraal zenuwstelsel en uiteindelijk een brein.

De verbinding tussen hand en brein is goed in kaart gebracht. Toegenomen handvaardigheid en de ontwikkeling van een veelvoud aan handmatige activiteiten, leidden tot een snelle groei van de hersenen en een toegenomen denkcapaciteit. Er is in feite een dialectische verhouding tussen de grote omvang van de hersenen, de rechtopstaande houding en de ontwikkeling van de hand voor specifieke werkzaamheden. Wat een wonderbaarlijk product van de evolutie is de menselijke hand! De tegenstelling van de duim aan de rest van de hand is de eerste aanpassing die het grijpen en hanteren mogelijk maakt. Dit is de eerste voorwaarde voor alle verdere ontwikkeling.

De apen gebruikten hun handen om door de bomen te slingeren. Ze gebruikten deze ook om stokken vast te pakken en in sommige gevallen zelfs als primitieve hulpmiddelen voor zeer geraffineerde werkzaamheden, zoals graven naar termieten. Toen onze verre voorouders eenmaal de rechtopstaande houding aannamen, waren de handen vrij om te experimenteren met vele andere werkzaamheden. Door constante oefening werden de handen steeds vaardiger en raakten zij in staat om fijnere en complexere werkzaamheden uit te voeren, in het bijzonder het hanteren van natuurlijke objecten als werktuigen.

Het was de hand die de hersenen ontwikkelde, en niet omgekeerd. Dit kan ook gezien worden bij lagere diersoorten. Zij beschouwen de wereld ook niet – zij eten haar. Op dezelfde wijze ‘kent’ een menselijke baby de wereld door deze in zijn mond te stoppen. Gelijkerwijze is taal geen ‘gereedschap’, zoals een hamer of een schop die naar gelieven vervaardigd en gehanteerd kunnen worden. Taal evolueert in feite samen met het bewustzijn, als een product van sociale omgang en collectieve productie.  Zij wordt niet ‘gemaakt’, maar komt op spontane wijze voort uit collectieve menselijke activiteit en maatschappelijk leven over een lange periode van tijd.

Het regelmatige gebruik van werktuigen en collectieve arbeid moet een soort van taal noodzakelijk gemaakt hebben, wat een hele reeks samenhangende factoren in gang heeft gezet. Alle lichamelijke en geestelijke functies zijn nauw met elkaar verbonden. Op dialectische wijze verandert oorzaak in gevolg en gevolg in oorzaak. De menselijke hand is nauw verbonden met het oog en het brein, en de coördinatie die nodig is om zelfs het meest rudimentaire gereedschap te maken is aanzienlijk. Alle mensen maken en gebruiken gereedschappen, en de correlatie tussen de hand, het oog en het brein die nodig is om gereedschappen te maken, is wat de ontwikkeling van de hersenen over miljoenen jaren voortdreef. “Het gebruik van werktuigen lijkt te zijn voorgekomen vóór de belangrijke groei van de hersenen van de mensheid, en wordt geassocieerd met de fossiele mens van het type Australopithecus.” (H.J. Fleure en M. Davies, A Natural History of Man in Britain, p. 47 – Onze vertaling)

De bewuste vervaardiging van eenvoudige stenen gereedschappen was duidelijk de drijvende kracht achter de vorming van eenvoudige begrippen en daarom achter de ontwikkeling van het denken. Dit had ongetwijfeld een effect op de innerlijke structuur van de hersenen, wat duidelijk werd door een groei in de omvang van de hersenen. Deze transformaties, in hun geheel genomen, vertegenwoordigden de kwalitatieve sprong die de mensheid van alle andere vormen van levende materie onderscheidde. Onze soort werd daarom niet door God gevormd door een speciale scheppingshandeling, maar was het product van evolutie, waarin het doorslaggevende onderdeel de handarbeid was. Op die manier, zoals Engels meer dan honderd jaar geleden uitlegde, was het niet het brein dat onze menselijkheid ontwikkelde, maar was het de hand die het brein ontwikkelde.

Marx’ filosofische revolutie

In zijn Derde Stelling over Feuerbach schreef Marx:

“De materialistische leer over de verandering van de omstandigheden en de opvoeding vergeet dat de omstandigheden door de mensen worden veranderd en de opvoeder zelf opgevoed moet worden. Deze leer moet daarom de maatschappij in twee delen splitsen, waarvan het ene deel boven het andere verheven is. Het samenvallen van het veranderen van de omstandigheden met de menselijke activiteit oftewel zelfverandering kan enkel als revolutionaire praktijk worden opgevat en rationeel begrepen.”

Deze concentratie van enkele zinnen bevat een filosofische revolutie. De grote Duitse filosoof Hegel kwam dichtbij het ontdekken van de waarheid, maar ondanks zijn enorme genie slaagde hij er niet in om de beslissende sprong van theorie naar praktijk te maken, verblind als hij was door zijn idealistische vooroordelen. Bij Hegel bleef de dialectiek duister, met haar diepgaande waarheden verborgen in een massa van abstracte en geheimzinnige redeneringen. Het genie van Marx was nodig om de rationele kern te ontdekken die verborgen lag in de pagina’s van Hegels Logica, en deze toe te passen op de werkelijke, materiële wereld.

Met Marx breekt de filosofie eindelijk uit de donkere en luchtledige kelder waarin zij eeuwenlang door het scholastische gedachtegoed was opgesloten, en wordt zij in het stralende daglicht gesleurd. Hier is het denken eindelijk verenigd met het handelen – niet de eenzijdige, puur intellectuele activiteit van de geleerde, maar het werkelijke, zintuiglijke,  menselijke handelen. De grote Duitse dichter Goethe beantwoordde de Bijbelse bewering “in den beginne was het woord”, door te schrijven: “In den beginne was de daad.”

Werkelijk menselijk handelen (arbeid) is echter niet het handelen van geïsoleerde atomen. Het is noodzakelijk collectief in essentie. Het is de combinatie van de individuele inspanningen, strevingen en creativiteit van mannen en vrouwen, die alle wonderen der beschaving doet voortkomen. Het is de concrete verwerkelijking van wat de oude Hegel de eenheid van het Bijzondere en het Universele noemde. Toch wordt deze noodzakelijke eenheid op koppige wijze ontkend. De gedachten en handelingen van de mensheid worden niet als collectieve activiteit, maar als het werk van geïsoleerde individuen afgeschilderd.

Dit onjuiste idee is tegelijk een weerspiegeling van burgerlijke vooroordelen, en een poging om de structuren, moraal en waarden van de burgerlijke samenleving te rechtvaardigen, een samenleving waarin het Ego (het ‘individu’) verondersteld wordt de opperste heerser te zijn. In werkelijkheid wordt de individualiteit van de grote meerderheid verpletterd en onderworpen aan de individualiteit van een klein handjevol dat het bezit en de controle heeft over de productiemiddelen, en op die manier over de sleutel tot het leven zelf. En om de gehele waarheid te vertellen, zelfs deze kleine minderheid is onderworpen aan krachten waarover zij geen controle hebben.

Vervreemding en de burgerlijke samenleving

De onbetreurd overleden Margaret Thatcher maakte eens de beroemde opmerking: “er bestaat niet zoiets als de maatschappij.” Maar toen Aristoteles zei dat de Mens een politiek dier was, bedoelde hij: de Mens is een sociaal dier. De sleutel tot alle menselijke ontwikkeling (inclusief het denken en de spraak) is sociale activiteit en deze heeft haar wortels in de collectieve arbeid. Hegel zei dat de rijkdom van het karakter van een persoon, de rijkdom van diens connecties is.  Een persoon die achtergelaten wordt op een onbewoond eiland, of jarenlang in eenzame opsluiting gehouden is, zou erachter komen dat diens denk- en communicatievaardigheden zwaar verzwakt zijn.

Het kapitalisme neigt ernaar om mensen te isoleren, te atomiseren en te vervreemden. Zij worden geleerd om zichzelf als ‘individuen’ te zien, oftewel, als geïsoleerde atomen. Dit weerspiegelt de sociale werkelijkheid van de burgerij en kleinburgerij, die continu aan het concurreren zijn met elkaar. Dit vindt zijn weerspiegeling in de politiek, godsdienst en filosofie. De burgerij voerde haar eerste grote gevechten tegen het feodalisme in de godsdienstoorlogen in de 16e en 17e eeuw, toen de protestanten het recht opeisten dat ieder individu God op z’n eigen manier mag aanbidden.

Het burgerlijk individualisme was een progressieve kracht in de periode van kapitalistische opgang, toen de burgerij nog in staat was om de productiekrachten te ontwikkelen en de horizon van de menselijke beschaving en cultuur vooruit te duwen. In het tijdperk van kapitalistisch verval, is individualisme niets meer dan egoïsme, zelfzuchtigheid en onmenselijkheid geworden. Het brengt onverschilligheid voort tegenover het lijden van anderen, en wakkert barbaarse houdingen en gedrag aan dat de gehele basis van de cultuur en beschaving dreigt te ondermijnen.

We houden er allemaal van om te denken dat we ‘vrij’ zijn om te doen wat we willen. Maar dit is niet het geval. Zoals de Duitse filosoof Leibniz eens observeerde, als een magnetische naald zou kunnen denken, dan zou zij ongetwijfeld denken dat zij uit vrije wil naar het noorden wees. In de 19e eeuw streed Darwin ervoor om aan te tonen dat menselijke wezens geen speciale schepping van de Almachtige waren, maar uit de dierlijke wereld geëvolueerd waren. In de 20e eeuw toonde Freud aan dat vele van onze handelingen onbewust zijn en dat ‘vrije wil’ in werkelijkheid een illusie is.

In ieder stadium hebben mannen en vrouwen echter geprobeerd om deze feiten te ontkennen en ernaar gestreefd een speciale, bevoorrechte status voor menselijke wezens in de grote orde der dingen te doen gelden. Het idee alleen al dat we niet vrij zijn in ons handelen en dat onze handelingen bepaald worden door krachten die we niet kunnen begrijpen en controleren, is diep weerzinwekkend voor ons. Toch is ware vrijheid, zoals Hegel uitlegde, niet het ontkennen van de noodzakelijkheid, maar het begrijpen van de noodzakelijkheid.

Het bewustzijn wordt bepaald door de fysieke omgeving. Als Albert Einstein geboren was in een boerenhut in een dorp in India, zou zijn aangeboren intelligentie hem misschien tot een expert hebben gemaakt in het planten van rijst, maar denkt er iemand dat hij de Relativiteitstheorie ontdekt zou hebben? Trotski vroeg eens: “Hoeveel Aristotelessen zijn er varkens aan het hoeden, en hoeveel varkenshoeders zitten er op tronen?”

De gehele kijk van de burgerij is egoïstisch. Met de arbeidersklasse zitten de zaken echter anders in elkaar. Marx legt uit dat zonder organisatie, de arbeidersklasse enkel ruw materiaal voor uitbuiting is. De arbeiders worden geforceerd om samen te werken in collectieve arbeid, achter de lopende band, waar de productiewijze sociaal, en niet individueel is. Een boer kan zeggen: ik heb die kool geteeld. Maar geen enkele arbeider van Ford kan zeggen: ik heb die auto gemaakt.

Het bewustzijn van de arbeider is daarom van nature collectief. De wapenen van de strijd van de arbeidersklasse, zijn collectief van aard: de staking, de algemene staking, de massabijeenkomst en de massademonstraties. Individualisme is het zegel van de stakingsbreker, die zijn eigen egoïstische belangen boven die van zijn werkmaten plaatst. Dat is waarom de kapitalistische pers altijd de ‘moed’ van de onderkruiper prijst, die naar verluidt opkomt voor ‘de vrijheid van het individu’.

Mannen en vrouwen maken hun eigen geschiedenis, door ervoor te vechten om de omstandigheden die hen omringen, te veranderen en te kneden. Met het veranderen van de sociale omstandigheden, veranderen we ook onszelf. Het idee dat er een eeuwig en vaststaand iets is, genaamd ‘de menselijke aard’, is een diepgeworteld vooroordeel, maar heeft in feite geen basis. De zogenaamde menselijke aard is vele malen in de geschiedenis getransformeerd, verandert nog steeds en zal zelfs nog meer veranderen in de toekomst.

We leven in een vervreemde, irrationele wereld, welke de mensen niet kunnen begrijpen. In zo’n wereld is rationeel denken uit de mode. In zo’n wereld is het beter om in het geheel niet te denken. De leegte van de moderne burgerlijke filosofie is een perfecte afspiegeling van dit idee, zoals men ziet met de inhoudsloze dooddoeners van het postmodernisme. Mannen en vrouwen voelen dat zij de controle over hun leven zijn kwijtgeraakt, dat zij verdrongen worden door vreemde en onbegrijpelijke krachten die buiten hun controle staan. Het menselijk leven wordt van al zijn waarde en menselijkheid ontdaan, en ondergedompeld in wreedheid en geweld dat de grondvesten van een beschaafd en rationeel bestaan vernietigt. “De Rede verwordt tot Onzin,” zoals Hegel het stelde.

De vervreemding die een alles doordringende eigenschap is van het leven in een moderne burgerlijke maatschappij, wordt zelfs uitgedrukt binnen de popcultuur. Hoe kan men deze vreemde moderne fascinatie met robots verklaren, die veelal afgebeeld worden op een wijze waarbij zij ontsnappen aan de controle van de mens en de wereld overnemen, zoals bij de films van Terminator? Zulke sciencefictionwerken  vertellen ons weinig tot niets over de aard van het bewustzijn, of het nu mensen of robots betreft, maar spreken wel boekdelen over de vervreemde wereld waarin de mensen in het eerste decennium van de 21e eeuw leven.

In de nachtmerriewereld van Terminator hebben ‘dingen’ (machines, robots) de wereld overgenomen en zijn zij de mensen aan het knechten. Deze nachtmerrie is echter reeds werkelijkheid. In onze tijd worden mensen gereduceerd tot het niveau der dingen en worden dingen (in het bijzonder geld) verheven tot het niveau der mensen. In de oudheid werden er door heidense priesters baby’s geofferd aan Moloch. Vandaag worden er ieder jaar miljoenen baby’s op het altaar van het Kapitaal geofferd.

De enige manier om dit gevoel van vervreemding af te schaffen, is door zijn materiële basis af te schaffen. De enige manier om irrationeel denken af te schaffen, is door de irrationele verhoudingen tussen mensen in de kapitalistische maatschappij af te schaffen. De enige manier om het gevoel te verdrijven dat we de controle over onze levens en lotsbestemmingen zijn kwijtgeraakt, is door de tegenstrijdige productieverhoudingen omver te werpen en een rationeel geplande economie op te zetten, waarin alle beslissingen democratisch genomen worden door vrije mannen en vrouwen.

In een rationele samenleving, dat wil zeggen, een socialistische geplande samenleving, zal de overheersing van de mensen door de dingen, vervangen worden door de administratie van de dingen door vrije mannen en vrouwen. In plaats van dat we slaven van de machines zijn, zullen deze laatste onze gehoorzame slaven zijn. Onder het kapitalisme dient iedere technologische vooruitgang enkel om de arbeidsdag te verlengen en de onderdrukking van de arbeiders te vergroten. In plaats van langer te zwoegen om steeds grotere hoeveelheden meerwaarde te produceren, zullen mensen onder het socialisme minder gaan werken en meer uit het leven halen.

De adembenemende vooruitgang in de wetenschap en technologie van de afgelopen eeuw, heeft alles in onze handen geplaatst wat nodig is om de planeet te transformeren. Wat de wetenschap heeft onthuld over de werking van het heelal, is veel fascinerender, spannender en mooier dan alle veronderstelde ‘onthulde waarheden’  van de godsdienst. Door een revolutie teweeg te brengen in haar levensomstandigheden, zal de mensheid de weg voorbereiden voor de transformatie van zichzelf. Zo maakt zij een eind aan de prehistorie van onze soort, zodat mensen zullen leven, handelen en denken als mensen, niet als dieren, als vrije mannen en vrouwen, niet als slaven.

Dit brengt ons terug bij Marx’ Derde Stelling over Feuerbach, waar hij schreef:

“De materialistische leer over de verandering van de omstandigheden en de opvoeding vergeet dat de omstandigheden door de mensen worden veranderd en de opvoeder zelf opgevoed moet worden. Deze leer moet daarom de maatschappij in twee delen splitsen, waarvan het ene deel boven het andere verheven is. Het samenvallen van het veranderen van de omstandigheden met de menselijke activiteit oftewel zelfverandering kan enkel als revolutionaire praktijk worden opgevat en rationeel begrepen.”

Simpelweg betekent dit:

Om een revolutie in het denken teweeg te brengen, is het nodig om een revolutie in de samenleving door te voeren.

 

Vertaald door Zowi Milanovi