Tijdens het schrijven van dit artikel bereikte ons via het Internet het fantastische bericht dat president Suharto van Indonesië is afgetreden. Dit is een zeer belangrijke overwinning voor de arbeidersklasse in heel de wereld. Weinig despoten kwamen aan de macht op basis van een bloedbad zo omvangrijk als datgene wat Suharto’s veiligheidstroepen aanrichtten tijdens en onmiddellijk na zijn staatsgreep in 1965. Weinig dictators sloegen zo’n groot gat in de sociale en politieke geschiedenis van een land. Toen we in 1988 het land bezochten was zelfs de minste toespeling op politiek tijdens een gesprek met Indonesische studenten voldoende om deze nochtans zo gastvrije, vriendelijke en joviale mensen te zien verstrakken en schichtig om zich heen te zien kijken. De Indonesische studenten en arbeiders zijn dan ook van zeer ver moeten terugkomen om deze prachtige overwinning te behalen, die tussen alle retrospectieven, herdenkingen en debatten door, veruit de schitterendste ode is aan de revolte van mei ’68. De strijd voor een democratisch en socialistisch Indonesië is daarmee natuurlijk nog lang niet gestreden: met het aantreden van voormalig vice-president Habibie tracht het Indonesische establishment zich te stabiliseren door een Suharto regime zonder Suharto, waarin het gewicht van de militairen zelfs nog toeneemt. Maar toch werd een belangrijke veldslag gewonnen. Tijd dus voor een bilan.

Van Nieuwe Orde…

De staatsgreep van Suharto in 1965 maakte voor meer dan 30 jaar een einde aan de Indonesische Revolutie. In de loop van de jaren ’50 en ’60 hadden de Communistische Partij (PKI) en de linkse nationalisten (PNI-ASU) met steun van president Sukarno een miljoenenaanhang gewonnen en stond het land op het punt het juk van het imperialisme en het kapitalisme definitief van zich af te werpen. De stalinistische leiding van de PKI, in de ban van de tweestadia-theorie, aarzelde echter en zag de ‘backlash’ niet aankomen. De reactie verzamelde zich achter de chef van de elitetroepen, Suharto, die bij het vestigen van zijn Nieuwe Orde circa 1 miljoen communisten en linksnationalisten liet ombrengen, er 20.000 anderen voor 15 jaar de gevangenis injoeg en nog eens tienduizenden anderen voorzag van een tot op de dag van vandaag gemarkeerd paspoort. De despoot kon vanaf het prille begin rekenen op de steun van de Amerikaanse inlichtingendiensten en internatonaal werden de geldkranen wijd opengezet om zijn schrikbewind te consolideren. Door het welslagen van de Chinese revolutie en de daaropvolgende oorlogen in Korea, Viëtnam, Laos en Cambodja zag het kapitalisme Azië voor zich verloren gaan en het installeren van gruwelijke dictaturen was voor het Witte Huis de enige manier om de ‘democratie’ te redden…

Na 1973 kreeg de Nieuwe Orde een krachtiger economische basis. Na de oliecrisis vlogen de petroleumprijzen de pan uit en Indonesië was een belangrijk exporteur van aardolie, die geëxploiteerd werd door staatsbedrijven die volledig in handen waren van de militairen, net zoals de concessies voor de ontginning van tropisch hout (zij zijn daarbij rechtstreeks verantwoordelijk voor de ecologische catastrofe veroorzaakt door het afbranden van tropisch regenwoud - zie kader). De clan van familieleden rond Suharto domineerde de rest van de economie. Gedurende de jaren ’70 en het grootste deel van de jaren ’80 kon Indonesië bogen op een unieke "rust" op politiek en het sociaal vlak, die natuurlijk het resultaat was van de eliminatie van 100.000-enden activisten. Er was wel enig studentenprotest in 1973-1974 en in 1978 maar dit bleef strikt beperkt tot de campussen, omdat het eerder de uitdrukking was van de frustraties van de middenklasse die door het nepotisme van de Suharto-clan niet aan de bak raakte.

… naar Nieuw Kapitalisme

De situatie veranderde toen de olieprijzen in de jaren ’80 opnieuw begonnen te dalen. Indonesië zag zich genoodzaakt de afname van zijn olie-inkomsten te compenseren door een grotere industriële uitvoer en trachtte zijn wagon te koppelen aan de inmiddels goed op gang gekomen trein van de Nieuwe Geïndustrialiseerde Landen (NIC’s) in de regio. Dit vereiste een liberalisering van handel en economie zodat buitenlands kapitaal het land opnieuw onbelemmerd kon binnenstromen. Suharto zorgde bovendien voor een ideaal investeringsklimaat. Niet alleen waren en zijn de lonen in de Indonesische industrie de laagste in heel de regio (zie tabel 1), de sociale rust zou er gehandhaafd blijven door de instelling van 5 politieke wetten in 1985. Deze wetten legden politieke en syndicale activiteiten voor zover die er toen al waren sterk aan banden. Slechts drie politieke partijen werden toegelaten: de regeringspartij GOLKAR, de PDI (met Soekarno’s dochter Megawati als ideologisch erfgename van PNI-ASU) en de islamitische partij PPP. Eén officiële vakbond, de SPSI, moest de sociale relaties regelen in de geest van ‘Pancasila’, een corporatistische ideologie die de verzoening nastreeft tussen arbeiders en patronaat. Deze ‘verzoening’ werd een jaar later kracht bijgezet door decreet 342/1986 dat de militaire onderdrukking van stakingen legaliseerde en dat pas in 1994 op papier werd ingetrokken maar niet in de praktijk.

Tabel 1 uurlonen in $ Indonesië 0.28 China 0.54 Filipijnen 0.68 Thaïland 1.17 Maleisië 1.80 Hong Kong 4.21 Zuid-Korea 4.93 Singapore 5.12 Taïwan 5.46 Japan 16.91

Deze recepten deden buitenlandse investeerders natuurlijk likkebaarden en de industrialisatie werd dan ook een succes. In de periode 1986-1990 groeide de Indonesische industrie aan een tempo van 11.3% per jaar, vooral in de sectoren kleding en schoenen. Waar in de jaren ’70 nog 70% van de export uit ruwe olie bestond, bestaat deze vandaag voor 63.4% uit industriële goederen. Tegelijk nam echter ook de buitenlandse schuld toe tot 100 miljard $. Dit maakt van Indonesië het meest met schuld beladen land ter wereld na Brazilië en Mexico.

Maar zoals Marx al zei, het kapitalisme creëert ook zijn eigen doodgraver, de arbeidersklasse. Deze groeide in dezelfde periode met 20.4% per jaar. Naar schatting telt Indonesië vandaag 86 miljoen arbeiders waarvan 40% vrouwen. 10.5 miljoen arbeiders zijn tewerkgesteld in de industrie, 30 miljoen in de mijnbouw en de diensten, en 46 miljoen in de landbouw. Niet zelden werken ze geconcentreerd in fabrieksconglomeraten van 10.000 arbeiders en meer en wonen ze ook met duizenden samen in mensonterende barakken.

En, het bloed kruipend waar het niet gaan kan, vond de sociale strijd ondanks de dictatoriale wetgeving, de infiltratie van de fabrieken door de politie en moorden op syndicale activisten zijn weg naar de oppervlakte. De mensonwaardige arbeidsomstandigheden dwongen de arbeiders het aantal stakingen op te voeren (zie tabel 2). Er werden vrije vakbonden opgericht, de SBSI die 200.000 leden claimt en de meer recent (1994) opgerichte PPBI. Niet zelden spelen vrouwen een belangrijke rol maar zij zijn eveneens het slachtoffer van een genadeloze repressie, zoals de in 1993 vermoorde Marsinah…

Tabel 2 aantal stakingen op Java 1992 348 1993 312 1994 781 (1130 in heel het land)

Ook op het politieke vlak kwamen de verschuivingen in de sociale situatie en het toenemende gewicht van de arbeidersklasse tot uitdrukking, eerst in de bestaande traditionele ‘linkse’ partij, de PDI. De verkiezingscampagnes van de PDI van 1987 en 1992 trokken veel jongeren aan en in 1992 werd een manifestatie georganiseerd met 1 miljoen jongeren in rode T-shirts. De leiding van PDI heeft er echter steeds over gewaakt dat deze campagnes geen echte uitdaging werden voor het regime.

Vanaf het begin van de jaren ’90 zijn ook de studenten zich beginnen organiseren op een met de strijd van de arbeiders en de boeren verbonden wijze: de SMID is een studentenorganisatie die er actief naar streeft de strijd buiten de campussen te brengen en de binding met de arbeidersbeweging te maken, dit in tegenstelling tot het vroegere, kleinburgerlijke FAMI. De meest bewuste arbeiders verwelkomen deze studenten, want de arbeidersopstand in Medan (Noord Sumatra) in 1994 heeft aangetoond wat er gebeurt indien de arbeiders geen geschoolde leiding kunnen vormen. Niet alleen werden de demonstraties in deze verschillende dagen durende opstand van tienduizenden arbeiders gericht tegen de verkeerde instanties, maar ontaardden ze na enkele dagen na duidelijk aantoonbare provocaties van de veiligheidsdiensten bovendien in het plunderen van de bezittingen van de Chinezen. Dit scenario dat ook in Jakarta werd herhaald tijdens de rellen begin mei jongstleden laat het regime toe de onlusten naar het buitenland en de publieke opinie toe af te schilderen als etnische onlusten waardoor politiegeweld gerechtvaardigd lijkt.

Hoewel er in de sociale beweging van de laatste 10 jaar een aanvankelijk majoritaire ‘economistische’ stroming aanwezig was (die de strijd wenst te beperken tot het syndicaal-economische) werd de nood aan een politiek verlengstuk steeds duidelijker. In juli 1996 vond het stichtingscongres plaats van de PRD, ontstaan uit onafhankelijke vakbonden, mensenrechten- en studentenorganisaties. De PRD heeft een uitgesproken links programma dat oproept tot de nationalisatie van de sleutelsectoren van de industrie en van de banken als enige manier om het land uit de greep van het IMF te halen. Voorts eisen zij landhervormingen die de laatste resten van de feodaliteit uit de weg moeten ruimen, volledige democratische en syndicale rechten, de volledige terugtrekking van de militairen uit het politieke leven, en de beëindiging van de neokoloniale bezetting van Oost-Timor door het Indonesische leger. Naar de PDI toe hanteert de PRD een eenheidsfronttactiek, waarbij opgeroepen wordt samen te vechten voor gemeenschappelijke programmapunten.

De PRD is een aantrekkingspool voor de meest revolutionaire en dappere elementen onder de jongeren en arbeiders. Maar om te slagen is moed en opofferingsgezindheid onvoldoende. De PRD-leiding staat helaas nog steeds onder invloed van de zogenaamde "twee stadiatheorie", waarbij ze een verbond voorstaat met de progressieve vleugel van de burgerij om in eerste instantie "democratie" te verwezenlijken en pas nadien socialisme. Maar juist deze weg heeft geleid tot de catastrofe van ’65. Haar programma van onteigening van de bezittingen van de Suharto-clan en de multinationals waarmee deze laatste steeds heeft samengewerkt komt in feite neer op een breuk met het kapitalisme en imperialisme en kan onmogelijk worden doorgevoerd in alliantie met de burgerij. De strijd voor democratie kan enkel gewonnen worden wanneer de strijd tegen het imperialisme en de oligarchie tot op het bittere einde wordt doorgevoerd. Dat betekent dat de arbeidersklasse de macht in eigen handen moet nemen, de kapitalisten en grootgrondbezitters moet onteigenen en een revolutionaire omvorming van de samenleving doorvoeren.

Bal in het kamp van de arbeidersklasse

Suharto heeft op 21 mei de duimen moeten leggen voor het aanzwellende arbeiders- en studentenprotest, dat op haar beurt werd aangestoken door de Aziatische beurscrisis en de totale ineenstorting van het ‘economisch wonder’ van Zuidoost Azië. In West-Java, het industriële hartland, werd een staking van buschauffeurs, hout- textiel- en elektronicafabrieken elke dag sterker. De Indonesische arbeidersklasse staat nu echter voor de uitdaging geplaatst zo snel mogelijk een sterke politieke onafhankelijkheid te verwerven en ook het politieke terrein te bezetten. Zoniet bestaat het gevaar dat anderen met de vruchten van de revolutie zullen gaan lopen. Het is bekend dat ook een bepaalde vleugel van het leger (generaal Wiranto) wel brood ziet in het aftreden van Suharto. Zij hopen hiervan gebruik te maken om hun tanende positie in de samenleving en economie opnieuw te versterken. De afname van het belang van de petroleumexport en het feit dat vooral de Suharto clan zélf door haar binding met de industriëlen Bob Hasan en Liem Sioe Liong het meeste profijt heeft kunnen trekken uit de industrialisatie stemt veel hogere militairen ontevreden. Anderzijds zien ook veel Indonesische kleinere industriëlen en handelaars geen heil in een complete ineenstorting van het regime dat hen beschermt tegen de eisen van de arbeiders. Hooguit willen ze dat de financiële lasten die voortkomen uit de corruptie (volgens de onafhankelijke mensenrechtenorgaisatie LBH zou slechts 10% van de productiekosten bestaan uit lonen en niet minder dan 30% uit steekpenningen!) verminderen. Hun belangen worden op het politieke vlak behartigd door de islamitische leider Amien Raïs en door de rechterzijde van de PDI waarvan het gerucht de ronde doet dat zij de afgelopen periode achter de schermen onderhandelden met de miltairen.

Indien de Indonesiërs dus niet opgezadeld willen worden met een vaudeville democratie zoals in buurland Filippijnen (zie ook vorig nummer van Vonk) die de sociale uitbuiting door toepassing van de IMF-recepten nog versterkt én de politieke onderdrukking laat voortbestaan dan zullen zij de ruggengraat van het kapitalisme moeten breken en de woorden van PRD-leider Susetro ter harte moeten nemen.

Het lijdt geen twijfel dat liberale illusies in een ‘vrij’ kapitalisme bij de Indonesische bevolking en niet in het minst bij de studenten wijd verspreid zijn, en dat ze voorlopig zelfs nog de hoofdstroom vormen in de publieke opinie. In tegenstelling tot de situatie ten tijde van de EDSA-revolutie in 1986 die op de Filipijnen dictator Marcos ten val bracht is er voor deze ideeën echter zelfs geen tijdelijke toekomst weggelegd. De Filippijnen konden ten gevolge van de ‘liberalisering’ van de economie na de val van de dictator profiteren van de economische boom in de regio en de daarmee gepaard gaande influx van investeringskapitaal. De Indonesische Revolutie speelt zich af tegen een heel andere achtergrond. De meer ernstige economische analisten voorspellen immers dat we nog maar aan het begin staan van de economische crisis in Azië en dat de crisis in Japan, de locomotief van de regio bij uitstek, zijn volle omvang nog moet bereiken. In deze context zijn er spectaculaire groeimogelijkheden voor een socialistische partij met een waarachtig socialistisch programma.