Op 5 april ll. verzamelden een driehonderdtal ACOD-leden en afgevaardigden van het stads- en OCMW-personeel voor het stadhuis van Antwerpen. Reden was het bezoek van minister Sauwens, die opnieuw het zoveelste saneringsplan voor Antwerpen had voorgesteld.

Wij vernamen uit de pers wat dit plan inhoudt: het schrappen van een duizendtal contractuele arbeidsplaatsen, het onderbrengen van delen van het stedelijk onderwijs bij het gemeenschapsonderwijs, de overdracht van ziekenhuizen aan de provincie. Achteraf was de opluchting bij het stadsbestuur en de vakbondsleiding groot, want de minister legde geen saneringsplan op. De stad zou zelf mogen kiezen waar en hoe gesneden werd. Blijkbaar was dit voldoende voor onze bestuurders en de vakbondsleiding om te praten van een succes. Deze mening werd duidelijk niet gedeeld door de aanwezige vakbondsafgevaardigden. De reden hiervoor is heel eenvoudig: sinds 1983 heeft deze stad ettelijke saneringsplannen ondergaan, omwille van de afbouw van de historische stadsschuld. Het personeelsbestand is in die periode ingekrompen van 15.000 tot ongeveer 7.000, als we de haven erbij rekenen tot minder dan 10.000. Sinds 1983, toen de schuld 70 miljard bedroeg, werd er jaarlijks tussen de 2 en de 7 miljard afbetaald; de laatste jaren zelfs 4,5 miljard per jaar. Het resultaat: de stadsschuld bedraagt nog altijd meer dan 60 miljard Bef. Al deze saneringen hebben dus niets uitgehaald. Besparen op het personeel betekent alleen meer werkingskosten omdat die taken worden doorgeschoven naar de privé, die dat zeker niet goedkoper doet.

Daarom vragen wij aan onze vakbond om niet langer mee te stappen in de filosofie van het schrappen van jobs, aangezien dit niets oplost. Als de vakbondsleiding deze besparingslogica volgt, dan heeft dit als gevolg dat we onmiddellijk in het defensief worden gedrongen en dat de hele syndicale en sociale strijd in Antwerpen de komende jaren opnieuw zal worden gefnuikt door geldgebrek. Ook onze collega’s van de Antwerpse Waterwerken, een intercommunale die nog voor méér dan 90% eigendom is van de stad Antwerpen, zien hun - nochtans winstgevende instelling - bedreigd door privatisering. De vorige schepen van financiën Hugo Schiltz wou de AWW verkopen, de huidige coalitie heeft een studie besteld om na te gaan wat het voordeligst zou zijn. De vakbondsleiding moet hier niet enkel ijveren voor het behoud van het statuut van het personeel, maar ook eisen dat de Waterwerken in openbaar bezit blijven. Dit geldt eveneens voor onze collega’s van Sabena, Belgacom, de Post, De Lijn, het Spoor e.d. omdat openbare diensten niet alleen gaan over het personeel, maar ook en vooral over de dienstverlening aan de bevolking. Elders, bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, is al gebleken dat privatiseringen niet in het voordeel van het publiek spelen, maar enkel ten goede komen aan de aandeelhouders die hun dikke portefeuille nog dikker willen maken. Daarom lijkt het ons een prioriteit voor een “socialistische” vakbond om te zorgen dat ook de minder kapitaalkrachtigen in onze maatschappij kunnen genieten van goed werkende openbare diensten. Jammer genoeg lijkt een gedeelte van de vakbondsleiding eerder geïnteresseerd in posities in de beheerraden en minder in de bereikbaarheid en veiligheid voor het publiek en controle op de werkdruk van het personeel.

Openbare dienst versus privé

Onze collega’s uit de privé-centrales van het ABVV worden al jaren geconfronteerd met afslankingen, bedrijfssluitingen, slechtere arbeidsomstandigheden en de dreiging van de patroons om uit te wijken naar goedkopere loonlanden. Dit heeft in vele gevallen geleid tot een defensieve opstelling, waarbij de vakbondsleiding eerder terugvalt op een wettelijke argumentatie en minder op arbeidersstrijd en de opbouw van een syndicale tegenmacht.

Patroons en regeringen hebben in die periode een oude les ter harte genomen: verdeel en heers. Met als onmiddellijk gevolg dat de vakbond verzwakt uit de strijd is gekomen. Wij moeten beseffen dat de strijd van de arbeidersklasse solidair moet zijn en ook met de zwaksten in de samenleving rekening moet houden. Goedkope succesjes voor kleine groepjes gespecialiseerde, veel gevraagde en goed betaalde groepen uit de arbeidersklasse, maken de totaliteit van de vakbond niet sterker en zullen eerder leiden tot corporatisme en niet tot een sterke syndicale beweging.

Een solidaire vakbond is noodzakelijk. Verlies van jobs in de openbare sector door privatisering bijvoorbeeld kan leiden tot extra jobs in de privé. De vraag is dan, gaat het om evenveel jobs, worden de werkomstandigheden beter of slechter, blijft de dienstverlening aan het publiek gegarandeerd, is de vergoeding voor het geleverde werk groter, kost het de gemeenschap meer of minder... enz. Als de leiding van de vakbond er niet in slaagt om ondubbelzinnig op deze vragen te antwoorden, dan gaan wij elke keer in verspreide slagorde aan de onderhandelingen deelnemen en zal een reactie vanuit het personeel altijd maar een deel van onze leden bereiken.

Ook in de privé-centrales onderling is er een immens verschil tussen de zogenaamd sterke en zwakke sectoren. Dit uit zich niet alleen in verloning maar ook in werkomstandigheden, veiligheid op de werkvloer, werkdruk en stress. Ook hier is solidariteit een absolute prioriteit

Hoe kan het anders?

Nemen we bijvoorbeeld de vorming van de leden en de militanten bij de ACOD: het is ongetwijfeld toe te juichen dat de vakbondsleiding het belang van vorming heeft ingezien. Er wordt meer tijd en energie aan besteed. Leden en militanten zijn heel blij dat ze eindelijk iets kunnen oppikken over de werking, de geschiedenis en de structuren van de vakbond. Dat ze inzicht krijgen in hun rechten en de middelen waarop ze een beroep kunnen doen om hun vakbondswerk goed te kunnen uitvoeren. Maar door het vakbondswerk totaal los te bekijken van de heersende maatschappelijke krachtsverhoudingen, wordt tegelijkertijd de illusie gecreëerd dat vakbond en politiek niets met elkaar te maken hebben. De boodschap dat men binnen het kapitalisme de schade kan beperken en een menswaardig bestaan voor de arbeidersklasse op heel deze wereld zou kunnen verwezenlijken, leidt ertoe dat onze militanten ongemerkt leren om zich te verzoenen met beperkte verliezen en niet meer verwachten om te winnen. In deze tijdsgeest is het blijkbaar normaal dat iedereen de overheersing van de markteconomie en het kapitalistisch systeem zonder meer aanvaardt, maar van een “socialistische” vakbond verwachten we toch iets meer!

Jammer maar helaas zijn een aantal vakbondsverantwoordelijken en bestendigen door hun functie vervreemd geraakt van hun eigen achterban, en meer gewoon om op het niveau van de bazen met de bazen te praten. Dat beïnvloedt zeker hun visie. Daarom stellen wij voor dat binnen de vakbond de rol van de “niet-bestendigen” geherwaardeerd wordt, zeker wat de controle betreft, maar ook wat het nemen van syndicale verantwoordelijkheid aangaat.

Als de vakbond mobiliseert is dit meestal met een slag om de arm. Uit vrees voor een kleine respons opteert de leiding voor onduidelijke oproepen, wat hen altijd het excuus geeft van “er zijn nu wel weinig mensen, maar als wij écht mobiliseren, dan zal je wat zien!”. Dit is eerder de uitdrukking van een gebrek aan vertrouwen in hun leden dan een overdachte strategie. Maar ze heeft wel hetzelfde effect: de slagkracht vermindert. Een zinnig voorstel hier zou zijn dat de voorbereiding en opvolging van elke actie voortaan zou gebeuren door het secretariaat, in samenwerking met een aantal verkozen niet-bestendige afgevaardigden.

Op papier is de socialistische vakbond zeer democratisch, maar door het systeem van getrapte verkiezingen kan de leiding de besluitvorming soms sturen, bijvoorbeeld door blokvorming.

Het lijkt ons ook volkomen logisch dat een arbeiders- en bediendenvertegenwoordiger werkt aan een arbeiders- of bediendeloon. Dit hoeft zeker niet het minimumloon te zijn, maar dit zou er wel toe leiden dat de betrokkenheid van de vrijgestelden met hun achterban toeneemt. Een gezond principe is ook dat werkelijk gemaakte onkosten daarbij vergoed worden.

Op deze 1 mei, een symbolische dag voor de arbeidersbeweging en een dag van strijd en niet enkel van stoeten, doen wij een beroep op elke welmenende syndicalist om deze ideeën over te brengen naar collega’s, afgevaardigden, besturen en secretariaten!