De gebeurtenissen rond de herstructureringen bij VW Vorst lijken al weer wat geluwd. Bij de publieke opinie overheerst tevredenheid – soms zelfs lichte verbijstering – over de “buitensporige” vertrekpremies waar welwillende arbeiders voor hebben ingetekend. De directie in Duitsland kan tevreden zijn; in de nochtans krimpende sector is de winst weer voor even gewaarborgd. Ze heeft het publiek ervan kunnen overtuigen dat de noodzakelijke “moedige” stappen zijn gezet om competitief te blijven en dat de Belgische arbeiders heel gul zijn bedankt voor bewezen diensten. Is met deze slag de oorlog gewonnen?

Achter de ogenschijnlijk “menselijke” toezeggingen die gepaard gaan met de “noodzakelijke” herstructureringen, zit een bewuste strategie, die Stephen Bouquin (universiteit van Amiens) “het pokerspel” noemt, en die een onlosmakelijk deel vormt van het concurrentiespel in een geglobaliseerde, kapitalistische economie. (Zie ook het interviewhet interview) In dit economische systeem staat ongebreidelde productie tot maximalisatie van de winst voorop. Deze winsten worden toegeëigend door het patronaat, terwijl de noden en behoeften van de werkende bevolking worden weggewuifd met het welgekende excuus: “het zijn harde tijden” en “we moeten nu moedige stappen zetten om de concurrentie met het buitenland aan te kunnen”. We zien echter opnieuw hoe het in gevallen als deze om tegenstrijdige belangen gaat, waarbij alleen de werkende bevolking “moedige stappen” zet. De winsten op het kapitaal zijn immers gewaarborgd; het zijn dus de lonen, de levens, van de arbeiders, die eraan moeten geloven. En dit alles voor een principe dat de werkende bevolking vreemd is: “concurrentie met het buitenland”. Concurrentie met het buitenland is niet meer dan een opbod van sociale afbraak waarbij de arbeider aan de andere kant van de planeet als tegenstander wordt voorgesteld. Dit concurrentiespel heeft op zich niets vandoen met het inlossen van de ware behoeften van de menselijke soort. Getuige hiervan de vele mensen die uit het economische systeem vallen en, ofschoon even behoeftig, in de armoede duiken.

De sfeer op de vloer

De arbeiders van de automobielindustrie zijn harde en moedige werkers. Moedig, omdat ze zich blijven inzetten voor hun fabriek, niettegenstaande de donkere wolken van ontslag en verhoogde werkdruk die boven hun hoofden blijven samenpakken. Bij de directie van VW is geweten dat de fabriek in Vorst zowel flexibel als productief is. Al die tijd heeft de fabriek dienst gedaan voor het wegwerken van verschillen tussen vraag en aanbod op de automarkt.

Ook bij Opel weet men wat het is om anno 2007 arbeider te zijn in een opgejaagde sector. “Vier jaar ben ik nu vakbondsafgevaardigde”, zegt Opelarbeider Jan Kruyniers, “en nog nooit heb ik goed nieuws kunnen vertellen. De mensen die hier 15 à 30 jaar werken zijn het meer dan beu.”

Hoe zit het dan met de vraag om meer flexibiliteit, om een veranderende arbeidsmarkt het hoofd te bieden? Jan Kruyniers: “Wij hebben geen sociaal leven meer. We werken al 40 uren per week en zijn zo flexibel als een elastiek. Alle mogelijke manieren van flexibiliteit zijn ons al door de strot geduwd. ”Een van de manieren om de arbeiders flexibeler te laten werken, is het zogenaamde “continu-ysteem”, waarbij het de baas is die bepaalt wanneer de arbeider komt werken en wanneer hij/zij thuisblijft. Woede slaat vaak om naar cynisme en gelatenheid. Het gevolg van deze alles behalve positieve en werkbare sfeer zijn de grote aantallen zieken en afwezigen. “Ondertussen zijn we wél blij dat er nog gestreden wordt om ons de kop niet ineens af te slaan.” Jan Kruyniers ziet beter dan welke buitenstaander ook in dat het einde van deze tunnel nog niet in zicht is, en dat de arbeiders voor elk behoud van sociale omkadering moeten vechten. De algemene trend ziet er echter niet positief uit. Aan de winsthonger van het kapitalistische systeem komt geen einde. “Vroeg of laat gaan wij op de Noorderlaan [waar de Antwerpse Opelfabriek is gevestigd, nvdr] een probleem hebben.”

Jan Kruyniers zegt dat er nog wel hoop is in de politiek, hoewel er vanuit deze hoek geen hulp lijkt te komen. “Hoe ouder je wordt, hoe gemakkelijker je werk kunt vinden, maar jonge mensen komen niet aan de bak... en dit dankzij het Generatiepact, dat ondertussen een jaar bestaat.” Jan Kruyniers roept op tot het organiseren van een rondleiding door de fabriek, zodat mensen van buitenaf kunnen zien dat wat er op de vloer gebeurt met gemak een vorm van “moderne slavernij” kan worden genoemd.

Lessen van Opel

Dat de arbeiders strijdvol zijn, geeft hoop. De solidariteit tussen de arbeiders van de verschillende assemblagefabrieken geeft aan dat ze zich in hun strijd verbonden voelen en dat ze van elkaar leren. Het is immers door de gezamenlijke ervaring van tegenslag dat de nodige krachtverhoudingen worden opgebouwd om in de tegenaanval te gaan. De ervaringen van Ford Genk toonden aan hoe de regering als vangnet wil en kan optreden en tot hoever het patronaat daarin wil meestappen. De ervaringen bij Opel Antwerpen toonden vooral de effectiviteit aan van gezamenlijke acties om te grote drama's af te wenden. Maar zelfs deze aanpak slaagt er op zijn best in de patronale aanvallen min of meer sociaal te begeleiden en te spreiden. Om ze afweren is echter een andere strategie nodig.

“In 2000-2001 hing ook boven Opel de grote dreiging van een sluiting”, zegt Rudi Kennes, hoofddelegee van de socialistische metaalvakbond. Kort ervoor was aangekondigd dat niet minder dan 30.000 arbeidsplaatsen wereldwijd zouden verdwijnen. “De verschillende fabrieken werden tegen elkaar uitgespeeld.” De Europese Opelarbeiders hebben zichzelf kunnen verdedigen door samen te werken. “De samenstelling van de Europese Ondernemingsraad is heel evenwichtig gebeurd, niet naar grootte van land of dergelijke, waardoor de pijn van de herstructureringen maximaal kon worden gespreid. Zodoende hebben we als vakbond altijd kunnen dreigen met een algemene Europese actie indien de directie zou overgaan tot de sluiting van een Europese plant.”

“De taak van de vakbond is te blijven vechten en perspectieven te bieden. Het alternatief is terugplooien op zichzelf, en dan zitten we gevaarlijk dicht bij de gehekelde spreuk 'Arbeit macht frei', die bovenaan op de poort van het vernietigingskamp in Auschwitz te lezen staat.” Rudi Kennes pleit voor de volgende stappen om de Europese arbeider te beschermen: “Ten eerste moeten de vakbonden op Europees niveau de rangen sluiten.” Dit zal ze in staat stellen om ook binnen autobedrijven als Volkswagen en Ford weerwerk te bieden tegen de aanvallen van het patronaat. Op zijn beurt zal dit ook weer de arbeiders van Opel versterken en motiveren om verder te gaan. “Ten tweede moet Europa nu eens eindelijk weten wat het wil.” Wat volgt is geen pleidooi voor plat protectionisme, maar een sociaal beleid, dat de Europese arbeider échte perspectieven biedt en hem/haar niet ten prooi werpt aan de geglobaliseerde race-to-the-bottom.

“Want,” voegt Rudi Kennes eraan toe, “dit is nog maar het begin. Elk merk zal in de toekomst naar een maximum van drie fabrieken gaan. Zo dreigt het doek nu weer te vallen over de tweede best presterende fabriek van Opel, die van Azambuja in Portugal, omdat het 'aan de verkeerde kant van Europa' zou liggen! Ook hier wordt het gekende pokerspel gespeeld; als de arbeiders harder werken voor een lager loon, dan blijft de fabriek nog een tijdje...” Wat in alle geval dreigt is de verplaatsing van de productie naar lageloonlanden, zoals in Oost-Europa. “Maar Poolse arbeiders zijn met hun 2,40 dollar per uur ook al te duur. Zij worden tegen de West-Europese arbeiders opgezet om zo goedkoop mogelijk te blijven werken, maar als de koopkracht van deze mensen niet stijgt, dan zullen de Oost-Europese fabrieken waar nu in geïnvesteerd wordt ook daar weer verdwijnen.”

Meteen wordt dan ook duidelijk dat wat onze regering nu al vijftien jaar doet op termijn geen zoden aan de dijk zal zetten. Door de markt te flexibiliseren en arbeid in eigen land goedkoper te maken, beschermt men de werker niet en behoudt men geen werk. Men maakt het het patronaat alleen maar gemakkelijker om met het botte mes door de verworvenheden en de werkgelegenheid te gaan. De gebeurtenissen bij Volkswagen bewijzen dat de Duitse arbeiders, die door de wet beschermd zijn tegen naakt ontslag, juist béter beschermd zijn voor delokalisatie, niet slechter. “Daarom zouden de Poolse arbeiders beter vandaag dan morgen loonkosten eisen. Zoniet zijn die fabrieken daar morgen ook weer weg. Ook dit wordt hen moeilijk gemaakt, omdat het IMF met al de Oost-Europese landen al akkoorden heeft afgesloten tot bevriezing van de lonen.”

En Volkswagen?...

Aanvankelijk werd aangekondigd dat 3500 tot 4000 banen zouden sneuvelen. Met de onvermijdelijke ontslagen die in de toeleveringsbedrijven zouden vallen, zou dat getal nog meer de lucht in schieten. In Vorst besefte men heel goed dat met de 1500 jobs die zouden overblijven, de toekomst van de fabriek op de helling kwam te staan. Na de initiële shock kwamen dan de toegevingen. Zoals de belofte dat er in 2009 nieuwe A1-modellen van Audi van de band zou rollen, en dat het er alleen maar op aankwam de periode naar 2009 te overbruggen. Op het moment van deze toezegging, vond de vakbondsbetoging in Brussel plaats. De ondermaatse opkomst werd afgedaan als een teken dat de strijd gestreden was, dat – aan de kant van de directie – de buit binnen was. Alles wijst op een vooraf geplande strategie. Rudi Kennes: “De sommen voor de premies van 100.000 euro waren er verdacht snel. Ook de vakbonden waren snel tevreden.”

Toch verdwijnen er nog 3000 arbeidsplaatsen. Zoals bij Ford Genk wil de regering ook nu weer zo goed en zo kwaad als mogelijk de overgang tot ander werk vergemakkelijken. Bij Ford verdwenen 3000 jobs, maar niet veel later werden de volle 3000 plaatsen opnieuw ingenomen... door interimarissen! Voor veel mensen breken tijden van onzekerheid aan. Ongetwijfeld kunnen veel ex-VW-arbeiders binnenkort weer in hun fabriek aan het werk, zij het dan met een lager loon en met een onzekerder statuut. De bedoeling is om een flexibele plant te maken, waarbij de arbeidersaanwezigheid wordt aangepast aan de productienood van het moment.

Het alternatief

De strijd die in Opel werd geleverd, stemt inderdaad hoopvol, temeer omdat ze aantoont dat de rangen over nationaliteitsgrenzen heen kunnen worden gesloten. De strijd moet inderdaad per definitie internationalistisch zijn, hoeveel het patronaat ook probeert om met een nationalistisch discours de solidariteit te breken.

Op zich is dit niet genoeg. Als marxisten gaan we verder door te zeggen dat het getouwtrek tussen uitbuiters en uitgebuitenen kan en moet worden overstegen. De moedige strijd die door de arbeiders wordt gestreden, moet worden aangevuld door politieke stappen. Een politiek beleid voor de werkende bevolking van heel de wereld is er een dat breekt met de winstlogica van het kapitalisme. Gelijk welk ander alternatief, dat niet buiten de lijntjes van het kapitalisme durft kleuren, is gedoemd om te falen. Concrete gebeurtenissen, zoals we die ook nu weer zien, bewijzen dit keer op keer. Marxisten bieden zich aan om de materiële realiteit van de werkende bevolking te analyseren, deze geduldig uit te leggen, en perspectieven aan te bieden.

Als we een eerlijke analyse maken, moeten we alvast constateren dat het de arbeiders zijn die een product maken. Dat hun ervaring en inspanningen nodig zijn om tot een eindproduct te komen. Wat geproduceerd is, wordt alleen oneerlijk verdeeld. Het is iets wat arbeiders niet hoeven te pikken. Wanneer een directie beslist om een fabriek te sluiten, zegt die in feite: “die gebouwen, die infrastructuur en die ervaren werkkrachten kunnen wij niet gebruiken. Wij spuwen die uit.” Het is met andere woorden niet de werkende bevolking, maar het patronaat dat irrelevant wordt in dit economische systeem! Hoe zinvol is immers een patronaat dat zulk economisch potentieel ijdel verklaart? Het is echter een politieke keuze geweest om het patronaat het “vertrouwen” en de “vrijheid” te schenken om dit potentieel te benutten, niet aan de deur te zetten!

Op zo'n moment is het voor ons marxisten eens te meer duidelijk dat de samenleving het “over een andere boeg moet gooien”, door te breken met dit falende systeem. De beste manier voor arbeiders om hun toekomst te garanderen, is het productieproces over te nemen. Daarom is dé oplossing het plaatsen van de productie én de verdeling van de opbrengsten onder directe controle van de arbeiders zelf. Arbeiders hebben immers geen “topmanagers” nodig om te weten hoe opbrengsten eerlijk worden verdeeld. Een socialistisch model kan ook beter inspelen op de vasstelling dat de automarkt oververzadigd blijkt. In plaats van de fabrieken en de arbeiders overboord te gooien, zal het dit kapitaal heroriënteren.

Een land waar we dit vandaag al kunnen zien ontstaan, is Venezuela, dat onder president Hugo Chavez haar stappen naar het socialisme van de 21ste eeuw aan het zetten is. De opbrengsten van het genationaliseerde oliebedrijf gaan rechtstreeks naar grootschalige onderwijs- en gezondheidsprojecten voor de armsten. Bij Sanitarios Maracay, een producent van sanitair dat na een sluiting werd overgenomen door de arbeiders, is beslist dat men na nationalisatie de nodige inspanningen gaat doen om de directe omgeving te beschermen tegen de giftige stoffen die de slecht geïsoleerde fabriek uitstoot. Toen dit nog een privébedrijf was, kwam dit uiteraard nooit ter sprake. Met leegstaande gebouwen en werklozen wordt onder Chavez iets gedaan; in een besproken documentaire zien we hoe arme, werkloze vrouwen zichzelf organiseren in een coöperatieve, en, in samenspraak met de Bolivariaanse regering, een staatsgebouw in gebruik nemen om deze om te vormen tot een naaiatelier. Op deze manier wordt het economische potentieel gebruikt, neemt iedereen hieraan deel, en is een eerlijke verdeling, met respect voor het milieu, gewaarborgd.

Zulke scenario's zijn ook mogelijk in Europa. Het zijn de eerste voorzichtige stappen naar een andere wereld, een wereld waar concurrentie en uitsluiting plaatsmaken voor solidariteit en participatie. Vaak wordt de aanzet gemaakt door tegenslagen, zoals we die nu zien in de automobielindustrie, en een geleidelijk proces van bewustwording van de kracht van de massa's werkenden die baat hebben bij een ander maatschappijmodel.