Mei ’68 zal voor altijd gelinkt worden aan de revolutionaire gebeurtenissen in Frankrijk. De grootste stakingsbeweging uit de geschiedenis (tot nu toe) duwde het kapitalisme in de hexagone tot aan de rand van de afgrond. Het kon niet anders dan dat deze gebeurtenissen een impact zouden hebben op de arbeidersstrijd in België. Die nam de vorm aan van een langgerekte stakingsbeweging.

De opeenvolgende stakingen waren ongemeen radicaal, ook al leidden ze niet tot een revolutionaire situatie. Er werden wel de fundamenten van het ‘strijdsyndicalisme’ gelegd, waar de meest strijdbare arbeiders zich vandaag nog in vinden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de hardnekkigste beweging die we de laatste jaren in België hebben gekend. In de winter van 2012-13 streden de arbeiders van Ford-Genk en onderaanneming tegen de sluiting van de Limburgse fabriek. Ze vochten als leeuwen. Hoewel Ford uiteindelijk sloot, boezemden ze de bazen angst in en toonden ze waar de werkende klasse toe in staat is wanneer ze beslist om de confrontatie aan te gaan. De beweging bij Ford was de voorbode van de intense strijdperiode tegen de huidige rechtse regering. Ook in 1968 gaf de vijf weken durende herfststaking bij Ford-Genk een voorproefje van wat de stakingsbeweging van 1970-73 zou brengen.

De vonk aan de lont: de studentenbeweging

De studenten waren de eersten om de periode van strijd in te luiden. En wel daar waar er eigenlijk geen linkse traditie was: te Leuven. Een eerste keer in mei ’66, een tweede maal in januari ‘68. Daarop viel de regering en werden de eisen van de beweging ingewilligd. De ‘Leuven-Vlaams’ beweging vatte aan als protest tegen de onderdrukte positie van het Nederlands in het staatsapparaat. Wanneer de strijddynamiek de beweging benam, werd ze al snel een echte sociale beweging. Sociale eisen kwamen op de voorgrond en er ontwikkelde zich massale en proletarische actievormen zoals de algemene studentenvergaderingen, betogingen en stakingen.

De ULB vormde dan weer de meest directe link met de Franse beweging. In de lente van ‘68 werd de centrale universiteitshal bezet en omgetoverd tot een algemene studentenassemblee. Er werden actiegroepen opgezet om naar de grote werkplaatsen te gaan. De beweging deinde niet meteen uit naar de arbeidersklasse, maar de fundamenten voor later werden toen gelegd. Studenten zouden een belangrijke rol spelen in het ondersteunen en versterken van de stakingen.

Verschuiving van het zwaartepunt

De eerste staking na mei ‘68 was bij Caterpillar Gosselies in januari 1969. De multinational vestigde er zich recent, met als gevolg dat het overwegend jonge arbeiders tewerk stelde, zonder syndicale ervaring. Dat was geen alleenstaand geval, in de eerste fase was het de ‘jonge’ arbeidersklasse die tot de actie overging. Op hun beurt zorgden deze nieuwe kernen voor een nieuwe dynamiek in de traditionele centra van vakbondsstrijd, die in een latere fase in beweging kwamen: ACEC en Cockerill in 1973, de algemene glasstaking mei-juni 1974, etc.

Een ander opvallende verandering was dat het zwaartepunt van de strijd verplaatste naar Vlaanderen. Dat was het gevolg van de verschuiving van de kapitalistische investeringen naar het noorden van het land. Nieuwe gebieden, zoals de Kempen, werden geïndustrialiseerd. Veel jonge- en migranten-arbeiders vonden er werk, en raakten betrokken in de klassenstrijd. De twee grootste stakingsbewegingen vonden dan ook niet toevallig plaats in Limburg (de opstandige mijnwerkersstaking van 1970) en in Antwerpen (dokwerkersstaking van 1973).

Arbeiders met het hoofd

De stakingsgolf luidde de eerste bediendenstakingen in. Met de enorme groei aan administratie na WOII werd ook deze laag geproletariseerd. In de spits stonden de werknemers van de chemiereus Agfa-Gevaert. Al sinds de jaren ‘60 had de vakbondswerking er veel aandacht voor de samenwerking tussen arbeiders en bedienden. In 1969 eisten ze gezamenlijke onderhandelingen. In 1970 toonde het administratieve personeel haar solidariteit door geen overuren te maken tijdens de arbeidersstaking. In juni 1971 vond er de eerste bediendenstaking in België plaats.

Ook de dienstensector kwam in beweging. Zo bleef de algemene staking in de bankensector van 12-19 juni 1972 niet onopgemerkt. Ze werd massaal opgevolgd in de grote steden en agglomeraties. In Wallonië werden zelfs antikapitalistische eisen overgenomen.

Migrantenarbeiders

Klassenstrijd is emanciperend. Die eigenschap kwam het sterkst naar voren bij bedrijven waarin veel arbeiders met een migratieachtergrond tewerk gesteld werden. Tegen de verdeel-en-heers mechanismen in, stelden de stakingscomités egalitaire looneisen: alle looncategorieën moesten op gelijke manier vooruit gaan. Voorbeelden daarvan zijn de stakingen in 1970 bij Michelin in St.Pieters-Leeuw en Citroën-Vost waar maar liefst 70 procent buitenlanders verdeeld over 27 nationaliteiten werkten. Ook in de Limburgse stakingen speelde deze dynamiek.

Via hun initiatief en militantisme wonnen de vaak ongesyndiceerde migrantenarbeiders erkenning en steun van de vaak beter betaalde en gesyndiceerde ‘autochtone’ collega’s. Ze veroverden hun plaats in de voorste gelederen van de arbeidersbeweging. Daarmee versterkten ze niet enkel hun eigen positie t.o.v. de bazen. Ze braken ook racistische vooroordelen af en zo werd het geheel van de arbeidersbeweging sterker en homogener.

Stakingscomités

Nagenoeg alle stakingen waren ‘spontaan’, in de zin dat ze niet opgeroepen en gecontroleerd werden door de vakbondsleiding. Die liet zich te hard ketenen door het sociale overleg. In 1968 waren de CAO’s wettelijk verankerd. Dan waren er nog de ‘programma-akkoorden’, waarbij er in een bedrijf voor lange duur een overeenkomst werd gesloten met de bazen. In wederdienst mocht er geen strijd worden gevoerd. De weigering om op de momenten van de waarheid de klassenstrijd primair te stellen, leidde ertoe dat de vakbondsleiding zich op het einde van de dag veelal in het antistakers-kamp bevond.

De tegenpool van deze bureaucratisering van de vakbonden werden de democratische en vanuit de basis opgerichte stakerscomité’s die onder verschillende namen steevast het licht zagen. Deze algemene arbeidersvergaderingen organiseerden de strijd, en stelde op democratische wijze de eisen op. En die gingen veel verder dan de gebruikelijke loonsverhogingen: verlaging van het werkritme, tegen de dictatoriale machtsuitoefening door de bazen, arbeiderscontrole op de snelheid van de band en op nieuwe aanwervingen, etc.

Deze comités waren niet anti-syndicaal, wel tegen de vakbondsbureaucratie: ze groepeerden de meest strijdbare vakbondsmilitanten, over de christelijke en socialistische scheidingslijnen heen. En ze waren meer dan dat; in de woorden van Trotski: “De voornaamste betekenis van de comités is echter, dat ze het middelpunt van strijd worden van die lagen van arbeiders, die de vakbond in het algemeen niet kan bereiken. Intussen zullen juist deze meest onderdrukte lagen de meest toegewijde troepen van de revolutie vormen.”

De stakingsgolf

Ook vanuit een wat afstandelijker perspectief bekeken, was er iets gaande. Historicus Rik Hemmerijckx schrijft : “Van 1970 tot 1973 geven de statistieken niet minder dan 698 stakingen aan. Vooral de jaren 1970-71 kunnen bepaald “warm” genoemd worden: tijdens deze jaren heeft het aantal verloren werkdagen deze van de negen voorgaande jaren geëvenaard.” Het is duidelijk dat de vakbondsleiding niets heeft gedaan om deze stakingsbewegingen met elkaar te verbinden en een algemeen programma te geven. Met als gevolg dat: “De stakingsgolf omstreeks 1974 een einde genomen heeft wanneer de eerste tekenen van een economische crisis de kop opstaken.”

Verschillende pogingen om stakingscomité’s regionaal te organiseren probeerden deze lacune wel op te vangen. Daar slaagden ze op het einde van de rit niet in. Het grootste struikelblok was de vraag welke houding moest worden aangenomen tegenover de vakbonden, die tenslotte nog steeds de massa van de arbeiders organiseerden. Tegen de gauchistische invloeden in, was er een nauwgezette aanpak nodig om de vakbonden terug onder controle van de basis te krijgen en daarin bredere lagen van de arbeidersklasse te betrekken.

Daarnaast was er ook nood aan een algemeen, politiek verlengstuk. Ook daar gaapte een grote leegte: de Socialistische Partij zat in de regering en de leiding weigerde de stakingen te steunen. De extreem-linkse groepen waren te klein en niet in de massaorganisaties ingeplant. Daarmee was de mogelijkheid afgesloten de massa van de politiek georganiseerde arbeiders mee te trekken in de strijd om een politieke leiding en de klassenstrijd te linken aan systeemverandering.

Met de inspiratie en de inzichten uit de ‘late 68’, kunnen we vooruit kijken. Wanneer de ‘oude’ centra van strijd zich verbinden met de ‘jonge’ arbeidersklasse’, brengt dat een dynamiek op gang die niet makkelijk te stuiten is. Het Belgische kapitalisme zal op haar grondvesten daveren. Stakingsbewegingen tonen aan wie echt de macht heeft in het land: zonder de werkende klasse functioneert er niets. Laten we ons nu organiseren en vormen om die beweging een leiding en een programma voor socialistische maatschappijverandering te geven.

Kader: Blijvende strijd, blijvende impact

In verschillende bedrijven gaven de stakingen aanleiding tot een voortgezette werking van het stakingscomité. Een van de middelen om de almacht van de bazen te counteren, was het naar voor brengen van eisen tot arbeiderscontrole. Zo eisten de Temsche scheepbouwers van de Boelwerf onder leiding van Jan Cap en Karel Heirbout controle op de aanwerving, de arbeidsplanning en de syndicale akkoorden.

Ook andere leiders stonden op, zoals de leerkracht geschiedenis Jef Sleeckx gedurende de staking in de Vieille Montagne in Balen (1971). De staking werd niet erkend door de vakbondsleiding. Dankzij zijn initiatieven, zoals het opzetten van een stakingscomité, het meetrekken van de vrouwen in de strijd, het opschorten van de schulden van de stakers en hen desnoods elders in het zwart te doen werken, werd de staking gewonnen. De brede solidariteit met de stakers bleek o.a. uit de spandoeken gemaakt door kunstenaar Jef Geys. Die zei daarover: “Dit was de enige keer in mijn leven dat ik mij als kunstenaar nuttig gevoeld heb.” De staking werd ook vastgelegd in de vorm van een toneelstuk, dat in 2011 verfilmd is: Groenten uit Balen.

 

1 Vos, Louis, e.a., Studentenprotest in de jaren zestig. De Stoute Jaren, Lannoo, 1988, p. 22.

2 Voor dit artikel werd gretig gebruik gemaakt van Jaak Brepoels, Wat zoudt ge zonder ‘ t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Deel 2: 1966-1980, Kritak, 1981.

3 Trotsky, Het Overgangsprogramma (1938): 
https://www.marxists.org/nederlands/trotski/1938/1938overgangsprogramma.htm

Rik Hemmerijckx, In de geest van Mei 68.”: https://www.journalbelgianhistory.be/nl/system/files/article_pdf/chtp18_007_Hemmerijckx.pdf