In oktober is een nieuwe Top gepland van de Wereldhandelsorganisatie (WHO), deze keer in Dora, hoofdstad van Qatar. De vorige top in Seattle eindigde in een compleet fiasco. De reden van de mislukking had echter niks te maken met de wereldwijde protestbeweging tegen de WHO en de vijftigduizend manifestanten die van Seattle een belegerde stad maakten, maar alles met de halsstarrige houding van de VS tegenover de ontwikkelingslanden en de groeiende spanningen tussen de VS, Europa en Japan.

Het is waarschijnlijk dertig jaar geleden dat de beweging tegen multinationals en de ‘wereldhandel’ nog zo’n grote proporties aannam als vandaag. Aan het einde van Golden Sixties kwam er een wereldwijde protestbeweging op gang, aangevoerd door de Franse revolutie van mei ’68, tegen de oorlog in Vietnam, tegen de macht van de multinationals, tegen het kapitalisme over het algemeen. Hoewel de huidige beweging nog lang niet dergelijke proporties heeft aangenomen, zijn er belangrijke parallellen met de situatie van toen, alsook verschillen. Net als op het einde van de jaren ’60 heeft de Westerse wereld bijna twintig jaar een periode van onafgebroken economische groei gekend, waarvan we vandaag het hoogtepunt hebben bereikt. De VS-economie koelt sterk af en in Europa worden de groeiprognoses naar beneden herzien. Maar in tegenstelling tot de opleving van de jaren ’50 en ’60, hebben de loontrekkenden vrijwel niet kunnen profiteren van de boom. De arbeidersbeweging werd in het defensief gedrukt, arbeidsomstandigheden verslechterden en de welvaartsstaat kreeg het hard te verduren. Daartegenover staan de fabelachtige winsten van de multinationals en de gestadige opmars van de aandelenkoersen waaraan vorig jaar een abrupt einde kwam. Of de huidige inzinking tijdelijk is dan wel het begin inluidt van een langdurige recessie (zie dossier van vorig en dit nummer), is natuurlijk belangrijk, maar hier willen we het hebben over de politieke gevolgen.

In de afgelopen periode waren we enerzijds getuige van de implosie van de stalinistische regimes en anderzijds van een heropleving van de kapitalistische economie. Binnen dit kader is de leiding van de arbeidersorganisaties volledig gecapituleerd voor de markt. Is het een wonder dat de verdedigers van traditionele socialistische ideeën in de verdrukking kwamen? Hun strijd leek veel meer op een achterhoedegevecht dan op een offensief gevecht voor een betere toekomst. Nochtans heeft links geen crisis nodig om gouden tijden te beleven, getuige de beweging van en na mei ’68. De crisis van ’74-’75 stelde het kapitalisme echter voor een veel groter probleem. Het leek er heel sterk op dat het systeem gedoemd was. Bondskanselier Willy Brandt dacht dat Europa binnen de twintig jaar fascistisch of communistisch zou zijn. Wanneer je binnen het systeem geen oplossing meer ziet, probeer je oplossingen te zoeken buiten het systeem, of met andere woorden: je gaat strijden voor een nieuw systeem. Revolutionaire ideeën zien de kans om door te breken.

Maar niet de revolutionairen kwamen aan de macht, wel linkse reformisten die in woorden vochten voor een nieuw systeem, maar in daden al gauw capituleerden voor de bestaande orde en een pro-kapitalistische politiek begonnen te voeren: Mitterrand in Frankrijk, Gonsales in Spanje, Papandreu in Griekenland... Het kapitalisme kreeg op politiek vlak geen ernstige uitdager en wist zich op basis van een draconische bezuinigingspolitiek op de rug van de werkende bevolking tijdelijk te herstellen. Niet dat hiertegen geen verzet rees, maar de talrijke algemene stakingen van de jaren ’70 en ’80 mondden steevast uit in een nederlaag wegens gebrek aan een duidelijk politiek alternatief vanwege de respectievelijke leidingen. Zodoende waren deze bewegingen achteraf gezien niet de voorbode van een globale revolutionaire beweging, maar een massale defensieve strijd ter bescherming van verworven rechten. In de jaren negentig bereikte de sociale strijd in de meeste Westerse landen een absoluut dieptepunt en vond het kapitalisme een tweede adem. De opleving werd mede gevoed door de ICT-revolutie, de contrarevoluties in de voormalige stalinistische staten die hun markten openden voor het kapitalisme en de nieuwe opstoot van de wereldhandel.

Maar al dat economische geweld heeft geen einde gesteld aan de groeiende ongelijkheid en onrechtvaardigheid in de wereld. Paradoxaal genoeg kunnen werkers en jongeren makkelijker in beweging komen als het economisch goed gaat dan wanneer ze al hun energie moeten stoppen in hun werk of studies om hun eigen toekomst veilig te stellen. “Waarom kan al dat geld niet gebruikt worden om de armoede te bestrijden, om betere werkvoorwaarden af te dwingen, enz.” Eens het systeem dat het ‘land van melk en honing’ belooft in een crisis verzeilt, zal die kritiek nog luider weerklinken. Momenteel uit dit zich in een groeiende populariteit van organisaties als ATTAC en in de antiglobaliseringsbeweging. Wat vooralsnog ontbreekt, is een politieke spreekbuis voor die bewegingen, een link met een strijd voor een nieuwe maatschappijvorm, en een link met de bestaande arbeidersorganisaties: vakbonden, jongerenorganisaties en partijen. De sympathisanten van Vonk zullen hierbij een katalyserende rol proberen te vervullen.