Om de lonen en sociale uitkeringen aan te passen aan de stijging van de consumptieprijzen werd de index ingevoerd. Via dit mechanisme stijgen de lonen en uitkeringen automatisch als de prijzen stijgen. Dit werd bekomen door de arbeidersbeweging.

Sinds de jaren ‘80 namen de regeringen verschillende maatregelen om de index af te schaffen. Daar zijn ze echter nooit in geslaagd. Het hevige vakbondsprotest zit hier voor iets tussen. België is met Luxemburg het enige land in de Europese Unie waar dat mechanisme nog bestaat. Toch slaagde de regering onder druk van het patronaat erin om de index tijdelijk te blokkeren in 1981. Aanleiding hiervoor was de devaluatie van de Belgische frank onder premier Wilfried Martens. Dan volgden in 1982 verschillende indexsprongen. Op die manier werd onze koopkracht uitgehold. Later sleutelden ze ook aan de snelheid waarmee de aanpassingen van de lonen en uitkeringen gebeuren. De fameuze ‘spilindex' zorgt voor een maandenlange vertraging van de aanpassing aan de levensduurte.

In 1994 voerde een vindingrijke regering Dehaene I ook de gezondheidsindex in. Wat is dat? Maandelijks wordt op basis van een korf van 507 producten de evolutie gemeten van de prijzen. Op die manier berekenen ze de index. Deze zou de stijging van de levensduurte moeten weerspiegelen. De index slaagt hier echter slechts gedeeltelijk in. Zeker sinds er een lichte versie van de index werd uitgevonden. De index ‘light' bevat geen producten meer zoals tabak, alcohol en brandstoffen. Vandaar de naam ‘gezondheidsindex'. Natuurlijk heeft dat niets te maken met de bescherming van de gezondheid van de consumenten. Wel zorgt dit voor een matiging van de loonkost. De winsten van de patroons worden er wel ‘gezonder' van. Op die manier zorgt de stijging van de brandstofprijzen niet voor een stijging van de index en dus de aanpassing van de lonen aan de echte levensduurte.

Er is echter nog een andere onrechtvaardigheid in de huidige index. De producten in de korf die de index samenstelt wegen niet allemaal evenveel door in de eindberekening. De armsten zijn hier de klos. De structuur van hun uitgaven is verschillend. Eigenlijk geven ze een groter deel van hun inkomen uit aan energie, huisvesting en voedsel. Zo bijvoorbeeld weegt de factor ‘woning, water, gas, elektriciteit, gas en andere brandstoffen' slechts 15,7 procent in de prijzenindex. De 10 procent armsten geven echter 27,2 procent van hun budget uit aan deze producten. Het is ook bij deze groep producten dat de prijsstijgingen het hoogst zijn de laatste maanden. De armsten hebben niet veel aan de daling van andere producten zoals duurzame consumptiegoederen (bijvoorbeeld elektronische producten). De prijs van ‘flatscreens' is in vrije val, maar de armsten halen hier geen voordeel uit. Hun belangrijkste bekommernis is hoe ze zich gaan verwarmen deze winter, wat ze gaan eten en of ze de huur gaan kunnen betalen.

Dit zijn een aantal argumenten voor een echte prijzenindex in België. Als de nieuwe SP.a-top het echt meent met de strijd tegen de levensduurte, dan voert ze hier rond ook campagne.