We kregen naar aanleiding van de acties van de Cellatex-arbeiders in Givet (Frankrijk), die vijfduizend liter zwavelzuur in de Maas goten, dit opinieartikel binnen van Prof. Patrick Humblet van de Universiteit van Gent. We vroegen aan Stephen Bouquin, arbeidssocioloog aan de Vrije Universiteit Brussel om hierop te reageren.

In een toespraak over geweld en pacifisme verdedigde Isaac Deutscher ooit de stelling dat ook marxisten er moesten van doordrongen zijn dat geweld een kwaad is, maar -voegde hij eraan toe- de geschiedenis heeft geleerd dat het soms een noodzakelijk kwaad is. De actie van de Franse Cellatex-arbeiders die vijfduizend liter zwavelzuur in de Maas kieperden, heeft bij velen twijfels gezaaid. Hoe ver kan of mag men gaan om zijn doel te bereiken?

Geweld: vroeger en nu

In het begin van de 19de eeuw deinden stakingen vaak uit tot sociale onlusten: arbeiders staken fabrieken in brand en molesteerden ondernemers. Ze leverden slag met de gendarmes of legereenheden en er vielen doden langs beide kanten. Achteraf werden de ‘relschoppers’ berecht, in de gevangenis gestopt, kregen ze een lijfstraf of werden zelfs geëxecuteerd.

Het marxisme gaf de arbeiders een ideologisch referentiekader. De sociale actie staat niet langer op zichzelf maar dient een politiek doel. Er wordt nog wel geweld gebruikt, maar de productiemiddelen worden niet vernietigd want deze moeten na de revolutie nog dienen. Vanaf 1921 worden de werknemersorganisaties langzaam in het kapitalistische systeem geïntegreerd. De vakbondstop zweert officieel het geweld af als actiemiddel. Maar de basis bedient er zich soms nog van. Na de Tweede Wereldoorlog is ook dit meer uitzondering dan regel. De pacificatie is deels te verklaren door het feit dat in een overlegeconomie wordt onderhandeld over arbeidsvoorwaarden. Wie opteert voor het palaver, sluit (excessief) geweld als het ware uit.

Sinds het midden van de jaren tachtig is er opnieuw een verschuiving merkbaar van overleg naar strijd. Alleen is het deze maal de ondernemer die het conflict uitlokt. Arbeiders staken nu vooral omwille van afvloeiingen, verhoging van het werkritme, reorganisaties, enz. De werkgever kan (omwille van economische omstandigheden) of mag (als het een onderdeel is van een multinational) vaak niet toegeven aan de druk van de werknemers. Er wordt dus niet meer aan de tafel gezeten want er is geen ruimte om te onderhandelen. In plaats daarvan worden dure advocatenkantoren ingehuurd om - meestal met succes - via gerechtelijke weg de poortblokkades te laten opheffen. Werknemers staan dus met hun rug tegen de muur. In tegenstelling tot wat sommige media insinueerden, is er geen vergelijking mogelijk tussen Cellatex en Clabecq. Het door D’Orazio en zijn medestanders gebruikte geweld was een reactie op - en (zelf)verdediging tegen - een immoreel kapitalisme dat enkel waarde hecht aan beursnoteringen en geen moer geeft om personeelsleden die jaren voor een bedrijf hebben gewerkt en er dikwijls hun gezondheid hebben verloren. De ontgoochelde Franse werknemers daarentegen hebben zich niet tegen de werkgever gekeerd of tegen de symbolen van het kapitalisme (overheidsgebouwen, politie, enz.), maar hebben een asociale daad gesteld. Hoe is dit te verklaren? De syndicalisatiegraad is in Frankrijk vrij laag en de vakbondsmacht is versnipperd over verscheidene organisaties die vaak geen moreel gezag meer hebben. Het syndicaal vacuüm wordt weliswaar enigszins opgevuld door nieuwe klein-linkse bonden, maar deze zijn niet in alle sectoren actief. Een vrij groot gedeelte van de werknemers heeft dus geen ideologie en valt bij gebrek hieraan terug op zichzelf. Een actie als in Givet is een exponent van een postmoderne maatschappij waar het individu -zonder politieke waarden- zich boven de gemeenschap plaatst: een daad van egoïsme. De werknemer komt in een uitzichtloze situatie terecht en besluit dan maar om er een eind aan te maken: après nous le deluge!

Als het regent in Parijs, druppelt het in Brussel

In België zal het waarschijnlijk zo’n vaart nog niet lopen, want we hebben sterke bonden. Maar... De wetgeving met betrekking tot het sociaal overleg is gedurende vijftig jaar bijna onveranderd gebleven. De socialistische en de christelijke vakbond zijn er nooit in geslaagd om “hun” partijen te overtuigen van de noodzaak om de arbeidsverhoudingen te democratiseren. Fundamentele bekommernissen van de werknemersorganisaties hebben nooit hoog op de politieke agenda gestaan. CVP/PSC en SP/PS zorgen er misschien wel voor dat de vakbonden institutioneel sterk staan (vb door hen te betrekken bij sommige aspecten van ‘s lands huishouding, zoals de uitbetaling van de werkloosheidsuitkeringen), maar ze steunen geen initiatieven die de na de Tweede Wereldoorlog bereikte status-quo tussen Arbeid en Kapitaal zouden kunnen verstoren. Toen na de Renaultzaak de geesten rijp waren om het eigendomsrecht van de ondernemer te beperken, waren het zelfs de travaillistische parlementsleden -althans een aantal onder hen- die op de rem gingen staan, wat resulteerde in een minimalistische wettekst. Deze inertie kan/zal contestatie genereren.

De scholingsgraad van de militanten is de laatste decennia spectaculair gestegen. Zij denken zelfstandig(er) en eisen niet langer alleen centen, maar een reële bescherming van hun afgevaardigden, de mogelijkheid om het verkassen van multinationals te bemoeilijken, enz. Dit veronderstelt vrij ingrijpende wetswijzigingen.

Maar de “bevriende” politici aanvaarden geen marsorders. Dit eenrichtingsverkeer tussen vakbonden en partijen kan de splijtzwam zijn van de vakbeweging waardoor ook in België een gedeelte van de militanten wordt losgeslagen en kan vervallen in anarchistisch gedrag.

Wat te doen?

Zelfmoordscenario’s als deze van de Cellatexarbeiders zijn uit den boze. Dit is immers koren op de molen van de reactionairen die al jaren roepen om een beperking van het stakingsrecht. Daarnaast is er binnen de arbeidersbeweging geen plaats voor egotrippers. Acties moeten kaderen in een algemene strategie. De feiten die zich nu hebben voorgedaan, moeten de vakbonden - voor het te laat is - aanzetten tot bezinning over deze strategie.

Patrick Humblet, vakgroep Sociaal recht Universiteit Gent

____________________________________________________________

Hun moraal en de onze?

Hebben de Franse arbeiders van Cellatex, te Givet, met hun dreiging de Maas te vervuilen, de grens van het aanvaardbare overschreden? Welke acties zijn gerechtvaardigd en welke niet? Op deze vragen bestaan geen algemeen geldende antwoorden noch een abstracte moraal of ethiek.

Cellatex heeft zich vanwege de Franse overheid de laatste 15 jaar aan alle ecologische normen mogen onttrekken ter bevordering van de werkgelegenheid. De als “Seveso” geklasseerde fabriek was verantwoordelijk voor 90% van de lokale watervervuiling. Cellatex werd de laatste 10 jaar 4 keer overgenomen, telkens met een herstructureringsplan, ontslagen, afvloeiingen en zonder noemenswaardige investeringen. Op 5 juli werd deze viscosefabriek opnieuw failliet verklaard en kon Aventis(fusie van Rhône-Poulenc en Hoechst)zich terugtrekken. Alle lokale politici, van de rechtse burgemeester tot de lokale PS en PCF weenden krokodillentranen. Alle traditionele actiemiddelen faalden en de arbeid(st)ers van Cellatex verdronken in sociale vergetelheid. Pas wanneer zij hun dreiging de Maas te vervuilen in praktijk begonnen om te zetten bestonden zij opnieuw, dankzij de media. Het was voldoende 5000 liter sulfaat in een beekje binnen de fabriek te gieten - wat de pompiers reeds wisten, ze konden elke vervuiling verhinderden - opdat hun strijd opnieuw aandacht kreeg.

In België veroorzaakte deze quasi uitgevoerde dreiging veel commotie en negatieve reacties. In Frankrijk veel minder. Niet omdat de Maas uiteindelijk in België zou vervuild worden, maar omdat de wanhoop van deze arbeiders op begrip kon rekenen. Wanneer de economie in hoogconjunctuur draait met bijna 4% jaarlijkse groei maar tegelijkertijd diegenen die uit de boot vallen protesteren, dan is dit protest snel gelegitimeerd. Dit was reeds het geval met de werklozen- en daklozenbeweging in de winter van 1997-1998. Kan men in een streek waar 22% werkloos is, waar alle industrie de laatste 20 jaar is ontmanteld de werkers van de “oude economie” nog wel iets verwijten? Kunnen zij nog meer doen nadat zaterdagwerk, een hoger werkritme, loonstop e.d. werden aanvaard? Kan men hun een gebrek aan “employability” verwijten? Neen en de Franse Minister van Arbeid Martine Aubry begreep dit zeer snel. Een week na de ecologische chantage werd een sociaal plan gestemd dat gedurende twee jaar een inkomensgarantie garandeert plus 12 maanden reconversieverlof (14 voor de arbeidsters) aan 80% van het huidig nettoloon en 480.000 BEF ontslagpremie. Rhône-Poulenc draagt voor 65% in de financiering van deze maatregelen.

In een land waar de sociale bescherming minder sterk is dan in België is er telkens strijd nodig om een goed sociaal plan te bekomen. Is daarom “ons” systeem beter omdat aldus “immorele acties” vermeden worden? Deze vraag is nutteloos want elke situatie is specifiek en een vergelijking gaat maar op in zoverre gespecificeerd wordt waarop ze betrekking heeft. En in dit geval gaat het over de efficiëntie van actiemiddelen. De dreiging was kantje-boordje maar doeltreffend. De vuistslag op Zenner was contraproductief en leidde tot isolement in de strijd van Clabecq. Sinds de acties van Cellatex hebben de arbeiders van andere fabrieken gedreigd materiaal in de fik te steken (Bertrand Faure) of gasflessen te laten ontploffen (Adelshoffen-Heineken). Dit is tekenend. Voordien werd een fabriek bezet om als pasmunt te dienen in de krachtproef en de onderhandeling. De inbezitname van het productieapparaat belichaamde de toe-eigening van het vast kapitaal. In de huidige herstructureringsperiode zuigt het financieel kapitaal filialen leeg met een rendementsratio van 12 à 15%. Vandaag worden NV’s overgenomen om de brevetten te gebruiken zonder opnieuw te investeren. Het kapitaal verplaatst de werktuigen van het accumulatieproces en laat de arbeidskrachten voor wat ze zijn, nl. onbruikbare human resources. Hiertegen biedt noch een staking noch een klassieke bezetting een doeltreffend actiemethode.

Enkel wanneer patroons op hun verantwoordelijkheid wordt gewezen (t.t.z. dat de patroon het prijskaartje voor de door zijn beslissing veroorzaakte sociale schade niet afwentelt op de overheid en de sociale zekerheid maar er zelf voor betaalt) wanneer gesteld wordt dat winstgevende herstructureringen verboden moeten worden, dat overname door de overheid zonder schadeloosstelling en met reconversie van de productie voorop worden gesteld, en dat dergelijke eisen worden gedragen door de arbeidersbeweging, zowel vakbonden als partijen, zullen “wanhoopsdaden” hun bestaansreden verliezen, wat niet betekent dat de confrontatie tussen arbeid en kapitaal minder hard zal worden, integendeel.

Stephen Bouquin, arbeidssocioloog aan de VUB