Inhoudsopgave

3. Uit de geschiedenis van het bolsjewisme (2)

De stroming van het bolsjewisme ontstond en nam vorm aan op basis van de revolutie van 1905, die Lenin beschreef als ‘de generale repetitie voor Oktober’. Toch heeft Monty Johnstone niets te zeggen over de hele periode van het Londense congres van 1903 tot aan 1910-1912. Blijkbaar gebeurde er niet veel in Rusland. Zijn zwijgen is geen toeval. Met het weglaten van de ervaringen van 1905 en de pogingen tot herstel van de eenheid van de Russische sociaal-democratie die erop volgden, versterkt hij de verkeerde indruk dat gedurende de hele periode (dertien of veertien jaar...) het bolsjewisme en het mensjewisme onveranderlijk twee tegengestelde polen waren. Trotski stond natuurlijk steeds ‘buiten de partij’.

Trotski in 1905

Welke rol speelde Trotski in de revolutie van 1905 [12] en in welke relatie stond hij tot Lenin en de bolsjewieken? Lunacharski, die in die tijd een van de adjudanten van Lenin was, schrijft in zijn memoires:

“Ik moet zeggen dat van alle sociaal-democratische leiders van 1905-06 Trotski ongetwijfeld toonde dat hij ondanks zijn jeugd het best voorbereid was. Minder dan wie ook van hen werd hij gekenmerkt door die beperkte blik die emigranten vaak hebben. Trotski begreep beter dan alle anderen wat het betekende om de politieke strijd op een breed nationaal vlak te voeren. Hij kwam uit de revolutie tevoorschijn met een enorme populariteit, terwijl noch Lenin, noch Martov echt iets gewonnen hadden. Plechanov had een hoop verloren dankzij zijn half-liberale neigingen. Trotski stond toen in de voorste rijen”.

Revolutionaire silhouetten, p. 61.

Trotski was de voorzitter van de Petersburgse Sovjet van Arbeidersafgevaardigden, het meest vooraanstaande van de lichamen die Lenin beschreef als ‘embryo’s van organen van revolutionaire macht’. De meeste manifesten en resoluties van de sovjet waren het werk van Trotski, die ook de redacteur van het blad ervan was, de lzvestia. De bolsjewieken in Petersburg hadden het belang van de sovjet niet ingezien en waren er zwak in vertegenwoordigd. Lenin schreef uit zijn verbanning in Zweden aan het bolsjewistische blad Novaya Zhizn en drong er bij de bolsjewieken op aan om een positievere houding aan te nemen tegenover de sovjet, maar de brief werd niet afgedrukt en kwam pas 34 jaar later aan het licht.

Deze toestand zou zich elke keer weer voordoen bij een kritiek moment in de geschiedenis van de Russische revolutie: verwarring en aarzeling onder de bolsjewistische leiders binnen Rusland wanneer ze te maken kregen met de noodzaak een gedurfd initiatief te nemen zonder de leidende hand van Lenin.

De politieke stellingname van Trotski en de relatie ervan met de ideeën van Lenin zal meer uitgebreid behandeld worden in het deel over de theorie van de permanente revolutie. De kern van de zaak was de houding van de revolutionaire beweging tegenover de kapitalistische klasse en de zogenaamde ‘liberale’ partijen. Het was op dit punt dat Trotski in 1904 brak met de mensjewieken. Net als Lenin hoonde Trotski de klassencollaboratie van Dan [13], Plechanov en anderen, en wees hij op de arbeidersklasse en de boerenstand als de enige krachten die in staat waren de revolutie tot het einde door te voeren.

In 1905 gebruikte Trotski de krant Nachalo, die een massaal bereik had, om zijn mening over de revolutie uit te drukken, die dicht bij die van de bolsjewieken en rechtstreeks tegenover het mensjewisme stond. Het was logisch dat, ondanks het scherpe meningsverschil op het tweede congres, het werk van de bolsjewieken en Trotski in de revolutie zouden samengaan. Daarom werkten Trotski’s Nachalo en de bolsjewistische Novaya Zhizn, die werd uitgegeven door Lenin, in solidariteit met elkaar, ondersteunden ze elkaar tegen de aanvallen van de reactie zonder polemieken tegen elkaar te voeren. Het bolsjewistische blad begroette het eerste nummer van Nachalo als volgt:

“Het eerste nummer van Nachalo is verschenen. We verwelkomen een makker in de strijd. Het eerste nummer valt op door de briljante beschrijving van de oktoberstaking, geschreven door kameraad Trotski”

Lunacharski herinnerde zich dat toen iemand Lenin vertelde over Trotski’s succes in de sovjet, Lenins gezicht gedurende een ogenblik versomberde, en hij toen zei: “Wel, kameraad Trotski heeft het verdiend met zijn onvermoeibaar en indrukwekkend werk”

De loop van de revolutie had een enorme impuls gegeven aan de beweging voor de hereniging van de krachten van het Russische marxisme. Bolsjewistische en mensjewistische arbeiders vochten schouder aan schouder onder dezelfde leuzen; concurrerende afdelingsbesturen fusioneerden spontaan. Ten slotte werden op voorstel van het bolsjewistische Centraal Comité, waar Lenin weer in zat, stappen ondernomen om de hereniging tot stand te brengen. Trotski had zich in Nachalo consequent voor hereniging uitgesproken en had geprobeerd buiten de fractiestrijd te blijven. Maar hij werd gearresteerd en gevangen gezet voor zijn rol in de sovjet vooraleer het vierde (eenheids)congres in Stockholm plaatsvond.

Het congres werd in mei 1906 bijeengeroepen, maar toen was de revolutionaire golf al aan het wegebben en daarmee ook de strijdlust en de ‘linkse’ toespraken van de mensjewieken. Plechanov klaagde al over de ‘voortijdige’ actie van de massa met zijn beroemde uitspraak: “Ze hadden niet de wapens moeten opnemen”. Een conflict tussen consequente revolutionairen en degenen die de massa’s al in de steek lieten en zichzelf aan de reactie aanpasten, was onvermijdelijk.

Het congres van Stockholm

De voornaamste punten van discussie tussen de bolsjewieken en de mensjewieken op het congres van Stockholm waren:

1) de agrarische kwestie
2) de houding tegenover burgerlijke partijen
3) de houding tegenover het parlementarisme
4) de kwestie van de gewapende opstand

Plechanov, die daarmee uitdrukking gaf aan het angstige opportunisme van de mensjewieken, veroordeelde het plan van Lenin om de boeren te mobiliseren voor de nationalisatie van de grond als “gevaarlijk (...) vanwege de kans op contrarevolutie”. Hij vatte de mensjewistische houding tegenover het grijpen van de macht door de arbeiders en boeren met de volgende woorden samen:

“Het grijpen van de macht is voor ons verplicht wanneer we een arbeidersrevolutie maken. Maar aangezien de komende revolutie enkel kleinburgerlijk kan zijn, zijn we verplicht te weigeren de macht te grijpen.” (onze nadruk)

Dat was de argumentatie van de mensjewieken in 1906-1907. De revolutie was een burgerlijke revolutie; de taken ervan waren burgerlijk-democratisch; de voorwaarden voor het socialisme waren in Rusland niet aanwezig. Daarom was elke poging van de arbeiders de macht te grijpen avonturisme. Het was de taak van de arbeiders een bondgenootschap te zoeken met de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen om hen te helpen bij het doorvoeren van de burgerlijke revolutie.

Wat was Lenins antwoord op Plechanov? Hij deed geen poging te ontkennen dat de revolutie burgerlijk-democratisch was, en zeker niet dat het mogelijk was om het socialisme op te bouwen in Rusland alleen. Alle Russische marxisten, de mensjewieken, Lenin en Trotski, waren het eens over deze kwesties. Het was ABC dat de voorwaarden voor de socialistische transformatie in Rusland afwezig waren, enkel rijp waren in het Westen. Op Plechanovs sombere waarschuwingen voor ‘het gevaar van contrarevolutie’ antwoordde Lenin:

“Wanneer we een echte, volledige effectieve, economische garantie bedoelen tegen de contrarevolutie, d.w.z. een garantie die de economische omstandigheden schept om reactie te voorkomen, dan zullen we moeten zeggen: de enige garantie tegen contrarevolutie is een socialistische revolutie in het Westen. Er kan geen andere garantie zijn in de volledige betekenis van het woord. Zonder deze voorwaarde zal, hoe het probleem ook wordt opgelost (autonomie, verdeling van het land enzovoort) contrarevolutie niet alleen mogelijk zijn, maar onvermijdelijk”.

Works, deel 10, p. 280, onze nadruk

Zo zag Lenin vanaf het begin de Russische Revolutie als het voorspel op de socialistische revolutie in het Westen. Hij verbond het lot van de Russische revolutie in een onlosmakelijke band met dat van de internationale socialistische revolutie, zonder welke ze onvermijdelijk zou ondergaan in interne reactie:

“Ik zou deze stelling als volgt formuleren: de Russische revolutie kan door eigen inspanning zegevieren, maar kan deze verworvenheden onmogelijk behouden en consolideren op eigen kracht. Dat kan niet zonder een socialistische revolutie in het Westen. Zonder deze voorwaarde is contrarevolutie onvermijdelijk, of we nu autonomie, nationalisatie of verdeling van het land hebben, want onder elke vorm van bezit en eigendom zal de kleine bezitter altijd een bolwerk voor de restoratie zijn. Na de volledige overwinning van de democratische revolutie zal de kleine bezitter zich onvermijdelijk tegen de arbeidersklasse keren; en hoe eerder de gemeenschappelijke vijanden van de arbeidersklasse en de kleine bezitter, zoals de kapitalisten, de grootgrondbezitters, de financiële kapitalistenklasse enzovoort zijn omvergeworpen, des te sneller zal dit gebeuren. Onze democratische republiek heeft geen enkel ander achterland dan de socialistische arbeidersklasse van het Westen.”

Works, deel 10, p. 280, onze nadruk.

We citeren Lenins woorden volledig zodat er geen verdenking kan zijn de zaken verkeerd voor te stellen, zodat Monty Johnstone ons er niet van kan beschuldigen dat we Trotski citeren en niet Lenin. De lezer van Johnstones artikel kan immers tot geen andere conclusie komen dan dat Lenin hier zuiver ‘trotskisme’ verkondigt. Hij ontkent niet alleen de mogelijkheid om “het socialisme op te bouwen” in Rusland alleen, maar zelfs het behouden van de verworvenheden van de burgerlijk-democratische revolutie zonder de socialistische revolutie in het Westen. Hij “onderschat de rol van de boerenstand” door uiteen te zetten dat de kleine bezitters een bolwerk voor de restauratie vormen en zich onvermijdelijk tegen de arbeiders zullen keren, wanneer de revolutie is voltooid. [14]

Maar neen, Lenin haalde deze ideeën niet uit Trotski’s boeken over de permanente revolutie, die hij nooit gelezen had, en Trotski zelf zat in de gevangenis gedurende het congres. De ideeën die door Lenin werden verwoord zijn het ABC van het marxisme, de fundamentele principes van het arbeidersinternationalisme en de klassenstrijd, die hij verdedigde tegen de opportunistische vervalsingen van de ‘geleerde’ marxist Plechanov. “Dit is geen marxisme, maar leninisme”, sneerden de mensjewieken in 1906. “Dit is geen leninisme, maar trotskisme”, schrijft Johnstone in 1968. Noem het wat jullie willen, heren. Voor een marxist verandert het wezen van een ding niet door er een andere naam aan te geven.

Als antwoord op het argument dat de sociaal-democratie zijn ‘progressieve’ kapitalistische bondgenoten niet moet afschrikken, zei Lenin:

“Dit toonde des te levendiger de fundamentele fout van de mensjewieken aan. Zij zien niet in dat de kapitalistische klasse contrarevolutionair is, dat ze bewust streeft naar een compromis.”

Works, deel 10, p. 289.

Dit was het centrale thema van Lenins strijd tegen de mensjewieken in die komende periode: de noodzaak de revolutionaire arbeidersbeweging te vrijwaren van bondgenootschappen met de kapitalistenklasse en haar partijen die haar aan handen en voeten binden. Vasthouden aan de arbeidersklasse als de enige consequent revolutionaire klasse in de samenleving, de enige klasse die in staat is om af te rekenen met het tsarisme, wanneer nodig tegen de kapitalistische klasse in:

“De enige voorwaardelijke en relatieve garantie tegen contrarevolutie is dat de revolutie op de meest drastische manier wordt uitgevoerd, uitgevoerd rechtstreeks door de revolutionaire klasse, met zo weinig mogelijke deelname van tussenpersonen, compromisfiguren en alle soorten van verzoeners; dat deze revolutie werkelijk tot het einde toe wordt doorgevoerd”.

Ibid., p. 281.

Lenin leverde verder kritiek op de mensjewieken voor hun verafgoding van het parlement, hun kritiekloze en overoptimistische kijk op de mogelijkheden voor marxisten om ervan gebruik te maken. Lenin nam Plechanov stevig onder handen voor zijn laffe afwijzing van gewapende strijd. Dit waren de kwesties die de bolsjewistische en mensjewistische vleugels van de sociaal-democratie scheidden: niet de organisatorische kwestie, niet ‘het centralisme’, maar hervorming of revolutie, klassenharmonie of vertrouwen op de revolutionaire massa’s [15]. Maar hierover bewaart Monty Johnstone een koppig stilzwijgen. De lezer zal zich afvragen waarom! We zullen vriendelijk zijn en het toeschrijven aan Johnstones natuurlijke ongeduld om door te gaan naar de veel ‘interessantere periode’ van 1910-16. Hoe dan ook, ‘dertien of veertien jaar’ is een lange tijd: wie zal een kwestie van vijf jaar of zo missen? Vooral wanneer die periode zoveel materiaal verschaft dat ‘niet relevant’ is voor zijn kruistocht tegen Trotski.

De periode van reactie

De Stolypin-reactie [16], die in 1907 begon, schiep enorme moeilijkheden voor de revolutionaire beweging in Rusland en lokte nieuwe meningsverschillen uit in de sociaal-democratische rangen. De legale activiteiten van de partij werden beperkt door wat Lenin ‘de meest reactionaire kieswet van Europa’ noemde. De illegale methodes van werken, de zogenaamde ondergrondse, werden steeds belangrijker als tegenwicht tegen de beperkingen die door het regime werden opgelegd. Een deel van de mensjewistische vleugel van de partij trad de situatie echter tegemoet door zichzelf steeds meer aan te passen aan de eisen van de reactie. Ze vermeden illegaal werk ten gunste van een comfortabele parlementaire zetel. Dit was de basis van de zogenaamde liquidatiekwestie [17], die tot een nieuwe splitsing in de partij leidde.

Op het Londense congres van 1907 had Trotski voor de eerste maal de gelegenheid zijn ideeën over de revolutie voor de partij uiteen te zetten. Zijn rede in de discussie over de houding tegenover de burgerlijke partijen, waarvoor hij slechts een kwartier tijd kreeg, werd tweemaal aangehaald door Lenin, die het nadrukkelijk eens was met de door Trotski verwoorde ideeën, vooral met zijn oproep voor een Links Blok tegen de liberale kapitalistenklasse.

“Deze feiten”, becommentariëerde Lenin, “zijn voor mij genoeg om te erkennen dat Trotski dichterbij ons standpunt is gekomen. Afgezien van de kwestie van ‘ononderbroken revoIutie’ zijn we solidair op fundamentele punten in de houding tegenover de kapitalistische partijen”.

Works, deel 12, p. 470.

Lenin was niet bereid zich aan te sluiten bij Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die we straks bespreken. Maar over de fundamentele kwestie van de taken van de revolutionaire beweging was er volledige overeenstemming. De verschillen tussen de posities van Lenin en Trotski zullen later behandeld worden. Dat deze verschillen door Lenin als bijkomend werden gezien, werd opnieuw duidelijk op het congres, toen Trotski een amendement voorstelde op de motie over de houding tegenover de kapitalistische partijen. Lenin sprak tegen het amendement, niet omdat het onjuist zou zijn, maar omdat het niets wezenlijks toevoegde aan het oorspronkelijke voorstel.

“Het moet worden toegegeven”, zei hij, “dat Trotski’s amendement niet mensjewistisch is, dat het ‘precies hetzelfde’ uitdrukt, dat wil zeggen bolsjewistische ideeën”.

Works, deel 12, p. 479. (In de notulen van de Russische editie, gepubliceerd in 1959, verschijnt dan echter: in feite steunt Trotski de mensjewieken op ieder fundamenteel punt. (Pyatji S'yezd R.S.D.R.P. Protokoly, p. 812))

Maar ondanks het samengaan van hun analyses van de taken van de revolutie, probeerde Trotski nog steeds een koers te varen tussen de tegenover elkaar staande fracties in een vergeefse poging een nieuwe splitsing te voorkomen.

“Wanneer jullie denken”, zei hij tegen het congres, “dat een scheiding onvermijdelijk is, wacht dan tenminste tot gebeurtenissen en niet enkel moties jullie scheiden. Loop niet op de gebeurtenissen vooruit”

Op basis van de ervaring van 1905 geloofde Trotski dat een nieuwe revolutionaire opleving het gevolg zou hebben dat de beste elementen onder de mensjewieken, met name Martov, naar links zouden worden gedreven. Zijn voornaamste wens was de krachten van het marxisme bijeen te houden in een moeilijke periode, een splitsing te voorkomen die een ontmoedigend effect zou hebben op de beweging. Dat was het wezen van Trotski’s ‘verzoeningsgezindheid’, die belette dat Trotski zich toen bij de bolsjewieken aansloot. Lenin gaf hierop het volgende commentaar:

“Een aantal sociaal-democraten uit die periode verzonken in verzoeningsgezindheid, uitgaand van de meest uiteenlopende motieven. Het meest consequent was de verzoeningsgezindheid die verwoord werd door Trotski, zo ongeveer de enige die probeerde een theoretische basis te geven aan dat beleid”

Dit was het centrale punt van het meningsverschil tussen Lenin en Trotski voor 1917, niet ‘het onderschatten van de boerenstand’, niet ‘het socialisme in een land’, maar de kwestie van verzoeningsgezindheid.

Trotski’s fout was dat hij te veel belang hechtte aan de ‘centristische’ (halfrevolutionaire) [18] stromingen in het mensjewisme. Hij dacht dat de eenheid van de marxistische beweging tot stand zou komen door het samengaan van de bolsjewieken en de mensjewieken en door het zuiveren van de partij van de ‘rechtse’ en ‘linkse’ uitersten, d.w.z. het uitsluiten van de mensjewistische liquidatoren en de extreem-linkse bolsjewistische ‘boycotters’ (otzovisten). Hij begreep niet, zoals Lenin dat duidelijk wel deed, dat eenheid alleen bereikt kan worden door eerst meedogenloos te breken met alle opportunistische stromingen: dat het behoud van de krachten van het marxisme in een periode van revolutionaire terugtocht niet een abstracte, formele eenheid betekent, maar de stelselmatige scholing van de kaders in de methodes en perspectieven van de beweging. De organisatorische zwakheid van de mensjewieken en hun politieke hulpeloosheid in de periode van reactie waren niet meer dan een afspiegeling van hun totaal gebrek aan perspectief. Aan de andere kant vloeide Lenins strijd voor een ‘stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij’ voort uit de absolute noodzaak van het scholen en trainen van een voorhoede, onbesmet door de demoralisatie en het cynisme van de opportunisten.

Later begreep Trotski zijn fout en gaf hij zonder voorbehoud toe dat Lenin al die tijd gelijk had gehad op dit punt. Toch gaan de stalinisten door de fractiestrijd tussen Lenin en Trotski in felle kleuren af te schilderen en graven ze alle polemische uitspraken op die in het heetst van de discussie gemaakt werden, om een wig te drijven tussen de ideeën van Lenin en Trotski in het algemeen. Trotski zat fout, maar zijn fout was te goeder trouw, de fout van een revolutionair die het belang van de revolutie ter harte neemt. Het is geen toeval dat Lenin verwijst naar verzoeningsgezindheid als iets dat voortvloeit ‘uit de meest uiteenlopende motieven’, d.w.z. zowel revolutionaire als opportunistische. Ook Lenin zelf ‘vergiste’ zich in zijn waardering van mogelijk bondgenoten onder de mensjewieken. In 1909 bood hij nog een blok aan Plechanov aan en, nog in 1917, aan de ‘partij'-mensjewieken. Volgens Lunacharski droomde Lenin van een verbond met Martov, zich realiserend hoe waardevol deze kon zijn. In de praktijk bleek Lenin fout te zitten. Maar hoe onvergelijkelijk superieur zijn de fouten van een toegewijde revolutionair boven het bekrompen gekrabbel van de schriftgeleerden die een halve eeuw later in het comfort van hun studeerkamers de oude gevechten opnieuw leveren — en altijd aan de winnende kant staan.

De bolsjewieken en Lenin

“De jaren tussen 1907 en ‘14 vormen in zijn [Trotski’s] leven een hoofdstuk waarin opvallend weinig politieke resultaten zijn (...) Trotski claimt geen enkel revolutionair resultaat in zijn voordeel. Maar in deze jaren was Lenin, gesteund door zijn volgelingen, de partij aan het smeden en mensen als Zinoviev, Kamenev, Boecharin en later Stalin [19] groeiden tot een niveau dat hen in staat stelde in 1917 leidinggevende rollen te spelen binnen de partij”

Isaac Deutscher, The Prophet Armed, p. 176.

Deze passage van Deutscher [20], die door Johnstone wordt geciteerd, dient er alleen toe de laffe mentaliteit van de schrijver ervan te verbergen. De ‘leidinggevende rol’ die in 1917 door Kamenev, Zinoviev en Stalin werd gespeeld, zal in een later hoofdstuk aan de orde komen. Hier moet het voldoende zijn eraan te herinneren dat Kamenev en Zinoviev tegen de opstand van oktober 1917 stemden en door Lenin werden ontmaskerd als ‘stakingsbrekers’ die uit de partij gestoten moesten worden! Maar laten we eerst ingaan op de voor ons liggende periode. Deutschers stelling over ‘het ontbreken van politieke resultaten’ is heel juist, maar dat slaat niet alleen op Trotski maar op de hele revolutionaire beweging in de periode van reactie.

Hoe lagen de zaken in die tijd bij de bolsjewieken? Het uitbreken van de reactie veroorzaakte een serieuze splitsing in de leiding, waarin Lenin zich weer eens in een minderheid van één bevond. De overheersende stemming onder de bolsjewieken was extreem-links: een weigering te erkennen dat de revolutie op de terugtocht was. Deze stroming, de tegenpool van het mensjewistische liquidationisme, manifesteerde zichzelf in ‘boycottisme’, d.w.z. in het volledig afwijzen van deelname aan verkiezingen en van werken in het parlement. Lenins nauwste collega’s — Krassin, Bogdanov [21] en Lunacharski — scheidden zich af naar ‘links’. De twee laatstgenoemden kwamen onder invloed van het filosofisch mysticisme, nog een afspiegeling van de wanhoopsstemming die door de reactie werd gevoed.

De eindeloze fractiestrijden die op dat moment de sociaal-democratie teisterden, lokten een reactie uit in de vorm van verzoeningsgezindheid, waarvan Trotski de voornaamste woordvoerder werd. Verzoeningsgezindheid had zijn aanhang in alle groepen, inclusief de bolsjewieken.

In 1910 slaagde Trotski er in een bijeenkomst te organiseren van de leiders van alle fracties in een poging zowel de liquidatoren als de ‘boycotters’ uit te sluiten en de partij bijeen te houden:

“Het enige succes dat hij [Trotski] bereikte was het plenum waarop hij de ‘liquidatoren’ uit de partij stootte en eveneens bijna de ‘boycotters’, en er zelfs in slaagde om voor een tijdje het gat — zij het met een uiterst dunne draad — te dichten tussen de leninisten en de martovisten”.

Lunacharski, Revolutionaire silhouetten, p. 61.

Ook stond Trotski niet alleen in zijn mening over de eenheid van de partij. In de zomer van 1911 schreef Rosa Luxemburg:

“De enige manier om de eenheid te bewaren is het bijeenroepen van een algemeen congres van mensen die vanuit Rusland worden gezonden, want de mensen in Rusland willen allemaal vrede en eenheid en zij vertegenwoordigen de enige macht die de kemphanen in het buitenland weer tot hun positieven kan brengen.”

Deze verwijzing naar de stemming van de partijwerkers in Rusland was niet toevallig. Gedurende de hele periode — het geheel van de befaamde ‘dertien of veertien jaar’ — was de overheersende mening van de partijactivisten binnen Rusland dat de hele bolsjewistische-mensjewistische splitsing een onnodig ongemak was, het product van de vergiftigde atmosfeer van emigrantenruzietjes. De indruk die door mensen als Johnstone en Deutscher wordt gekoesterd, van een bolsjewistische partij die stevig verenigd is rond de ideeën van Lenin en gestaag doormarcheert naar de Oktoberrevolutie, is een karikatuur van de werkelijkheid. Lenin zelf klaagt vanaf het eerste begin in zijn brieven over de beperkte blik van de zogenaamde ‘comitémensen’, ofwel de bolsjewistische vertegenwoordigers in Rusland. Zijn klachten worden een gestage stroom van boze protesten in de periode 1910-1914 tegen het optreden van zijn eigen ‘aanhangers’ in Rusland. Maxim Gorki [22], die in deze periode in de periferie van het bolsjewisme rondhing, klaagde in zijn briefwisseling met Lenin over de ‘ruzies tussen de generaals’ die ‘de arbeiders afstoten’. De houding van de ‘comitémensen’ tegenover de controversen onder de emigranten wordt duidelijk uitgedrukt in een brief die door een aanhanger van de bolsjewieken in de Kaukasus werd gestuurd aan kameraden in Moskou:

“Over de ‘storm in een theekop’ in het buitenland hebben we vanzelfsprekend gehoord: de blokken van Lenin/Plechanov aan de ene kant en Trotski/Martov/Bogdanov aan de andere kant. De houding van de arbeiders tegenover het eerste blok is voor zover ik weet gunstig. Maar in het algemeen beginnen de arbeiders neer te kijken op de emigranten: “Laten ze elkaar maar op de kast jagen zoveel ze willen; maar wat ons betreft, wie het belang van de beweging op waarde schat — werk, de rest zal voor zichzelf zorgen. Ik denk dat dat het beste is”

Deze regels werden onderschept door de tsaristische politie die de schrijver identificeerde als ‘de Kaukasiër Soso’, alias Djugashvili, alias Stalin!

Deze neerbuigende houding tegenover theorie, tegenover de ‘emigrantenruzietjes’ de ‘storm in een theekop’, was algemeen verspreid onder de bolsjewistische activisten en lokte verhitte protesten uit van Lenin, zoals in de brief van april 1912 aan Orjonikidze [23], Spandaryan en Stasova:

“Wees niet lichtvaardig over de campagne van de liquidatoren in het buitenland. Het is een grote fout als mensen wat in het buitenland gebeurt gewoon naast zich neerleggen en het ‘naar de bliksem sturen’.”

Works, deel 35, p.33.

De verzoeningsgezindheid van Stalin, Orjonikidze en andere ‘praktische’ bolsjewieken springt in het oog door haar grofheid, aangezien het noch door opportunisme, noch door een wens voor revolutionaire eenheid wordt gemotiveerd, maar door onwetendheid en onverschilligheid tegenover de meer algemene kwesties die erbij betrokken zijn.

De opkomst van de arbeidersbeweging in Rusland in 1912 gaf nieuwe moed aan de marxisten — en aan de verzoeningsgezinde stromingen in de partij. Het pas opgerichte bolsjewistische blad Pravda weerspiegelde deze stemming.

Op hetzelfde moment dat Lenin een strijd op leven en dood voerde om voor eens en altijd de revolutionaire vleugel van de partij te scheiden van de opportunistische, verdween zelfs het woord ‘liquidationisme’ uit de bladzijden van Pravda. Lenins artikels werden in verminkte vorm gedrukt, waarbij alle polemieken tegen de liquidatoren werd weggelaten. Soms werden ze gewoon niet opgenomen. Lenins correspondentie met Pravda illustreert treffend de stand van zaken in Rusland: opnieuw zaten de ‘comitémensen’ van de partij zonder Lenins leiding, eens te meer waren ze hopeloos aan het zwalpen. In een brief van oktober 1912 schreef Lenin, brandend van verontwaardiging over het falen van Pravda om de liquidatoren te ontmaskeren:

“Tenzij Pravda dit alles op tijd uitlegt zal zij verantwoordelijk zijn voor de verwarring en de verdeeldheid [d .w.z. van de arbeidersbeweging] (...) Op dit kritieke moment wordt Nevskaya Zvezda [bolsjewistische krant] opgedoekt zonder één enkele brief of uitleg (...) politieke medewerkers worden in het duister gelaten (...) Ik ben verplicht hiertegen scherp te protesteren en elke verantwoordelijkheid af te wijzen voor deze abnormale toestand, die zwanger is van uitgesmeerde conflicten.”

Works, deel 36, p. 194-196.

Tijdens de verkiezingen van 1912 schreef Lenin aan de redactie van Pravda (waar Stalin lid van was):

“(...) Pravda gaat nu in de verkiezingstijd gewoon door als een slaperige oude bediende. Pravda weet niet hoe te vechten. Het valt niet aan, het vervolgt noch de Kadet [24], noch de liquidator”.

Ibid., p. 198.

Ook was de ziekte van de verzoeningsgezindheid niet beperkt tot Pravda. In de verkiezingen van 1912 werden uit de arbeidersrangen zes bolsjewistische afgevaardigden gekozen. Lenin waarschuwde de zes vanuit Polen tegen de invloed van de mensjewistische afgevaardigden:

“Wanneer onze zes allemaal uit de arbeidersgelederen komen, dan moeten ze zich niet in stilte onderwerpen aan de Siberiërs [d.w.z. intellectuelen, mensjewieken]. De zes moeten duidelijk protesteren wanneer de baas over hen gespeeld wordt (...)”

In plaats daarvan vormden de bolsjewistische afgevaardigden een ‘verenigde fractie’ met de ‘Siberiërs’ Een gezamenlijk manifest werd gepubliceerd, dat in Pravda verscheen, waarin opgeroepen werd tot eenheid van alle sociaal-democraten en de fusie van Pravda met het liquidationistische blad Luch. Samen met Gorki gaven vier van de bolsjewistische afgevaardigden hun naam op als medewerkers van Luch.

Lenin was woedend, maar zijn protesten werden niet overgenomen. In een laatste uitbarsting van bitterheid schreef Lenin:

“We ontvingen een stomme en schaamteloze brief van de redactie (Pravda). We zullen er niet op antwoorden. We moeten ze kwijtraken (...) We zijn in toenemende mate verontrust over het uitblijven van nieuws over het plan voor de reorganisatie van de redactie (...) Reorganisatie, maar beter nog de volledige uitsluiting van alle oudgedienden is bovenal noodzakelijk.”

En opnieuw:

“(...) we moeten onze eigen redactie in Pravda planten en de huidige er uit trappen. De zaken staan er zeer slecht voor. Het ontbreken van een campagne voor eenheid van onderaf is stom en verachtelijk (...) Zou jij dergelijke mensen redacteurs noemen? Dat zijn geen mannen maar armzalige vaatdoeken, en ze ruïneren de zaak”

Dat was de taal die Lenin gebruikte wanneer hij niet Trotski, niet de mensjewieken, maar de verzoeningsgezinden en mensjewistische meelopers in zijn eigen organisatie, de redactie van zijn eigen krant, aanviel! Zeker, Lenin had zich in die tijd als taak gesteld een ‘stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij’ op te richten. Hiertoe was hij meer dan eens gedwongen te vechten tegen hetzelfde apparaat waarvoor hij had gestreden om het op te bouwen.

De ‘oude bolsjewieken’ in 1917

Gedurende een hele historische periode — zelfs meer dan ‘dertien of veertien jaar’ — had Lenin geprobeerd een leiding op te bouwen, de kaders van het bolsjewisme in de basisideeën, de methode en het programma van het marxisme te harden. Voor alles hamerde hij op de noodzaak de arbeidersbeweging te vrijwaren van ideologische besmetting door de burgerlijke en kleinburgerlijke democratie. Hij benadrukte herhaaldelijk de absolute noodzaak voor de beweging om een complete organisatorische onafhankelijkheid te bewaren van de partijen van de burgerlijke democratie en van de opportunisten die de beweging onder de vleugels van de burgerij probeerden te brengen. De juistheid van Lenins standpunt werd duidelijk in 1917, toen de mensjewieken overgingen naar het kamp van de burgerlijke democratie. Wat was de positie van de ‘oude bolsjewieken’, van Kamenev, Zinoviev, Stalin en Lenins andere ‘trouwe volgelingen’ in 1917?

Ieder van hen propageerde steun voor de Kerenski-regering [25], eenheid met de mensjewieken, m.a.w. het kamp van het marxisme in de steek laten voor dat van de burgerlijke democratie. Van alle ‘oude bolsjewieken’, waarvoor Lenin gestreden had om ze in de voorgaande periode te scholen, was niet één opgewassen tegen de test der gebeurtenissen.

Hoe was het mogelijk dat de leiders van de bolsjewistische partij — de partij van Lenin, gestaald in de strijd, met een correcte lijn ‘vanaf de oprichting in 1903’ — op het beslissende moment door de knieën gingen en overliepen naar de kant van het opportunisme? Van Monty Johnstone moet de verbijsterde lezer geen antwoord verwachten. Onze ‘onpartijdige’, ‘wetenschappelijke’ geschiedschrijver weet van het bestaan van dergelijke gebeurtenissen niets af! De overgang van februari naar oktober was blijkbaar pijnloos verlopen door het ‘doorgroeien’ van de bolsjewieken van de democratische revolutie naar de socialistische:

“Nu de monarchie was omvergeworpen en ‘de burgerlijke revolutie voltooid is, voor zover Rusland nu een democratische republiek is’, mobiliseerde Lenin de bolsjewistische partij voor de tweede fase van de revolutie, die de macht in handen van de arbeiders klasse en de arme boeren moest brengen en Rusland uit de imperialistische oorlog moest halen”.

Cogito, p. 11.

Wat was het standpunt van de bolsjewistische leiders in Rusland, voorafgaand aan Lenins aankomst in april 1917? In een in het oog springende tegenstelling tot alles wat Lenin tijdens de oorlog had geleerd, propageerde de Pravda, onder de redactionele leiding van Kamenev en Stalin, de verdediging van de burgerlijk-democratische republiek:

“Wanneer leger tegenover leger staat”, schreef Kamenev, “dan zou het meest idiote beleid zijn voor te stellen dat een van de legers de wapens neerlegt en naar huis gaat. Dat zou geen beleid van vrede zijn, maar een beleid van slavernij, dat met walging zal worden verworpen door een vrij volk”.

Lenins beleid van revolutionair defaitisme werd door het centrale orgaan van de partij aan de vooravond van de revolutie voorgesteld als ‘het meest idiote beleid’ en ‘een beleid van slavernij’.

Verderop verkondigen redactionele artikels van Pravda:

“Onze leuze is niet het betekenisloze ‘weg met de oorlog’. Onze leuze is druk op de Voorlopige Regering met het doel haar te dwingen (!) om alle oorlogvoerende landen ertoe te bewegen (!) onmiddellijk onderhandelingen te openen (...) en tot dan moet elke man op zijn post blijven.”

Het beleid van Stalin en Kamenev was de weg van de minste weerstand, het steunen van de Voorlopige Regering, “voorzover deze strijdt tegen de reactie of de contrarevolutie” en ondertussen het bewijzen van lippendienst aan ‘het uiteindelijke doel van het socialisme’. Deze verschuiving van de socialistische revolutie naar de ver verwijderde toekomst, terwijl als ‘directe taak’ de capitulatie voor het burgerlijk liberalisme en het reformisme gesteld wordt, is natuurlijk niets nieuws voor de leiders van de communistische partijen vandaag de dag, voor wie dit juist de essentie van het ‘leninisme’ vertegenwoordigt, zoals dat gekoesterd wordt in ‘de Britse weg naar het socialisme’ en in het beleid van het Volksfront. Het was in wezen dezelfde politiek als die van de mensjewieken waarmee de ‘oude bolsjewieken’ zich onvermijdelijk verbonden voelden.

Hoe slaagde Lenin erbij zijn terugkeer in “de bolsjewieken te mobiliseren voor de tweede fase van de revolutie” wanneer alle leidende leden de Voorlopige Regering ondersteunden? Kameraad Johnstone, die de hele periode in stilte overslaat, is er blijkbaar niet toe genegen in te gaan op de werking van deze wonderbaarlijke ‘mobilisatie’. Het zou echter uiterst ‘onhistorisch’ van ons zijn om niet aan te bieden de details voor hem in te vullen.

Vanuit het buitenland bekeek Lenin de ontwikkelingen in de partij met grote ongerustheid. Hij schreef herhaaldelijk naar Petrograd om een breuk met de kapitalistische klasse en het beleid van verdediging te eisen. Op 6 maart stuurde hij via Stockholm een telegram:

“Onze tactiek: absoluut geen vertrouwen; geen steun aan de nieuwe regering; vertrouw vooral Kerenski niet; bewapening van de arbeidersklasse de enige garantie, onmiddellijke verkiezingen voor de Doema van Petrograd; geen toenadering tot andere partijen”

Op 17 maart schreef Lenin:

“Onze partij zou zichzelf voorgoed in diskrediet brengen, zou zichzelf politiek ombrengen, wanneer ze deel zou nemen aan dat soort bedrog.. Ik zou eerder kiezen voor een onmiddellijke breuk met wie dan ook in onze partij dan toegeven aan sociaal-patriottisme.”

Deze woorden van Lenin waren een duidelijke waarschuwing aan Kamenev en Stalin, die niettemin vasthielden aan hun standpunt, ondanks de vijandigheid van de arbeidersmilitanten die in groten getale uit de partij stapten uit walging voor de capitulatie van de leiders. Onmiddellijk na zijn terugkeer uit het buitenland begon Lenin een scherpe fractiestrijd tegen de ‘oude bolsjewieken’. Op een bijeenkomst van bolsjewistische afgevaardigden naar de sovjets in april 1917 sprak Lenin bitter over de capitulatiestemming waarmee de leiding was geïnfecteerd:

“De fundamentele kwestie is de houding tegenover de oorlog. Het voornaamste dat naar voren komt wanneer je over Rusland leest en ziet wat hier gebeurt, is de overwinning van het defensisme, de overwinning van de verraders van het socialisme, het bedrog van de massa’s door de kapitalistenklasse (...)

“We kunnen niet de geringste toegeving aan het defensisme toestaan in onze houding tegen de oorlog, zelfs onder de nieuwe regering, die een imperialistische regering blijft (...)

“Zelfs onze bolsjewieken tonen vertrouwen in de regering. Dit kan alleen verklaard worden door de roes van de revolutie. Het is de dood van het socialisme. Jullie kameraden hebben een houding van vertrouwen in de regering. Als dat zo is, dan scheiden onze wegen. Ik geef er de voorkeur aan in een minderheid te blijven (...)

“Pravda eist van de regering dat die afziet van annexaties. Van een kapitalistische regering eisen dat ze afziet van annexaties is idioot, een beschamende bespotting van” [onderbreking van de notulen].

“Vanuit wetenschappelijk standpunt is dit zo'n grove misleiding die de hele internationale arbeidersklasse alle [onderbreking van de notulen] (...)

“Het is tijd om onze fouten toe te geven. We hebben genoeg begroetingen en resoluties gehad, het is tijd om op te treden”

Works, deel 36, p. 434-438.

Over het mensjewistische manifest van de sovjet ‘Aan de volkeren van de hele wereld’, dat Pravda had aangekondigd als een “bewust compromis tussen de verschillende in de sovjet vertegenwoordigde stromingen” en waarvoor was gestemd door de bolsjewistische afgevaardigden onder de invloed van Stalin en Kamenev, merkte Lenin op:

“Het manifest van de sovjet van arbeidersafgevaardigden bevat geen enkel woord dat bezield is met klassenbewustzijn. Het is allemaal gepraat! Gepraat, gevlei van het revolutionaire volk is hetgene wat alle revoluties geruïneerd heeft. Het hele marxisme leert ons niet toe te geven aan revolutionaire frasen, vooral op een moment wanneer ze het meest in omloop zijn.”

Works, deel 36, p. 439.

Wie bekritiseerde Lenin voor het toegeven aan de ‘revolutionaire frase’, kameraad Johnstone? Was dat Trotski, die toen zelfs niet in het land was? Neen, kameraad Johnstone, het waren Stalin en Kamenev, die ‘gestaalde bolsjewieken’, die toegewijde ‘leninisten’, die zo’n ‘belangrijke rol in de partij’ speelden in 1917! Drie dagen voor deze bijeenkomst had Stalin zich uitgesproken ten gunste van het voorstel van de mensjewiek Tseretelli [26] voor een fusie van bolsjewieken en mensjewieken. De reden die hij ervoor opgaf was dat aangezien beide partijen het eens waren over het standpunt van het sovjetmanifest, er geen fundamentele principiële verschillen tussen de partijen waren! Hier zijdelings naar verwijzend, gaf Lenin een scherpe waarschuwing:

“Ik heb gehoord dat in Rusland een stroming bestaat die voor fusie is, voor eenheid met de defensisten. Dit is verraad aan het socialisme. Ik denk dat het beter is alleen te blijven, net als Liebknecht [27]: één tegen 110”.

Ibid., p. 443.

Daar hebben we het dan: ‘verraad aan het socialisme’... ‘misleiding van de massa’s’... ‘onzin’... ‘een beschamende bespotting’... ‘grove misleiding’... Dat is dan de taal die Lenin moest gebruiken om de bolsjewistische partij ‘te mobiliseren’ voor de socialistische revolutie! Na Lenins uitvallen trok Stalin zich terug uit het publieke debat, zwaar in diskrediet gebracht door zijn sociaal-patriottische stellingname, en hij ging in stilte over naar de kant van Lenin; Kamenev en Zinoviev bleven bij hun oppositie tot oktober, toen ze tegen de opstand stemden en er binnen en buiten de partij een campagne tegen voerden. Dat was de ‘belangrijke rol’ die door deze ‘oude bolsjewieken’ gespeeld werd, zo belangrijk dan Lenin aan de vooravond van de Oktoberrevolutie woedend hun uitsluiting uit de partij eiste.

Monty Johnstone valt Trotski aan voor zijn verzoeningsgezindheid voor 1917, maar vergeet te vermelden dat Stalin en Co. zo duidelijk over de kwestie van verzoeningsgezindheid waren, dat ze enkele maanden voor de Oktoberrevolutie een fusie met de mensjewieken voorstelden, uitgerekend op het moment dat de verschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme (d.w.z. revolutie en contrarevolutie) op de scherpste, meest onverzoenlijke manier gesteld moesten worden.

Nu we dit punt gemaakt hebben, is het echter nodig eraan toe te voegen dat ondanks al hun fouten de ‘oude bolsjewieken’ echte revolutionairen waren. Ze maakten een fundamentele fout, die zonder het ingrijpen van Lenin en Trotski tot een ramp geleid zou hebben. Zonder de leiding van Lenin en Trotski zou de Russische revolutie niet in 1917 hebben plaatsgevonden. Een arbeidersdictatuur of Kornilov-reactie [28]: dat is de manier waarop Lenin in ‘17 de alternatieven stelde. Zonder de strijd, die met name door Lenin werd geleverd, met zijn immense persoonlijke autoriteit, zou de beweging ongetwijfeld zijn ondergegaan onder de gepantserde vuist van de reactie.

Ondanks hun zwakheden en aarzelingen werden Kamenev en Zinoviev niet voor de rechtbank gebracht onder beschuldiging ‘agenten van het Duitse imperialisme’ te zijn, werden ze niet gemarteld om valse bekentenissen af te leggen en niet terechtgesteld. In de tradities van het bolsjewisme, de tradities van verdraagzaamheid en gevoel voor verhoudingen, werden Kamenev en Zinoviev niet uitgesloten, maar zelfs gekozen in het Centraal Comité en het Politburo, de hoogste verantwoordelijke posities. Zelfs daarna handelden ze niet altijd foutloos en soms maakten ze rampzalige fouten. Maar zelfs de ergste fouten van de ‘oude bolsjewieken’ kunnen niet gelijkgesteld worden aan het openlijke verraad aan de revolutie van de stalinistische bureaucratie en zijn geloofsverdedigers internationaal. De tradities van het stalinistische totalitarisme en die van het bolsjewisme-leninisme worden gescheiden door een zee van bloed.

Trotski en de bolsjewieken

We hebben gezien hoe Monty Johnstone gebruik maakt van de diensten van Trotski’s ‘zeer sympathieke maar ook uiterst objectieve biograaf’ Isaac Deutscher. Johnstone doet vaak een beroep op Deutscher, die hem meteen verlost van de noodzaak uit Trotski’s eigen werk te citeren en die hem gedienstig voorziet van het soort banaliteiten, literaire gemeenplaatsen over Trotski’s psychologische en morele eigenschappen die hem van pas komen als een gemakkelijke, maar tamelijk roestige spijker waaraan hij zijn eigen stelling over Trotski kan ophangen die nu triomfantelijk naar voren komt:

“Het feit is dat (...) hoewel Trotski in juli 1917 toe zou treden tot de Bolsjewistische Partij onder druk [?] van de komende [?] Oktoberrevolutie, waarin hij zo'n uitstekende rol [??] zou spelen, we in deze veertien jaren van Trotski’s leven (...) precies het onvermogen zien zich in een niet-revolutionaire periode te wijden aan de allesoverheersende taak een stevige organisatie op te bouwen, zich een plaats in de rangen ervan verwerven, en op die manier bereid te zijn zich aan de collectieve discipline ervan te onderwerpen, die zich opnieuw zou vertonen nadat de stormen van de revolutie geluwd waren”

Cogito, p. 7.

Johnstone wil een beeld van Trotski schetsen als een licht ontvlambare revolutionair, een ‘briljante spreker’, die zijn inspiratie kreeg uit de ‘stormen van de revolutie’, een goede volksmenner, maar in wezen een kleinburgerlijke individualist, wiens moreel verslapte zodra de revolutionaire situatie voorbij ging. Zijn hele werk is een mooi stuk impressionistisch woordschilderen: net als al het werk van de impressionisten ziet het er van op afstand goed uit, wanneer je je ogen halfgesloten houdt...

We vragen kameraad Johnstone hoe deze ‘briljante spreker’ lid kon worden van de Bolsjewistische Partij ‘onder invloed’ van iets dat nog niet gebeurd was? Johnstones vingers jeuken duidelijk om de datum van Trotski’s formele toetreden tot de bolsjewieken te verschuiven naar een tijdstip na de Oktoberrevolutie ('met een pennenstreek’, zoals dat gezegd wordt). Maar neen, zo'n vervalsing zou zelfs voor onze jezuïet te veel zijn. Aarzelend laat hij Trotski lid worden ‘onder invloed van de komende Oktoberrevolutie'!

Er is nog een probleempje, namelijk dat Trotski zelf, in Monty Johnstones woorden, een ‘uitstekende rol’ speelde in het totstandkomen van de ‘komende’ revolutie. In werkelijkheid werd Trotski niet formeel lid van de Bolsjewistische Partij toen die op het hoogtepunt was van een revolutionaire golf, op het moment van de machtsovername, zoals Johnstone suggereert. Integendeel, het gebeurde toen de lotgevallen van de partij op hun laagste punt leken te zijn, in de periode van reactie die volgde op de julidagen, toen Lenin was ondergedoken en veel bolsjewieken in de gevangenis zaten.

Waarom trad Trotski in 1917 tot de bolsjewieken toe? In de eerste plaats omdat er geen politieke meningsverschillen waren. De ideeën die door Trotski verwoord worden in maart 1917 in een in Amerika geschreven artikel, zijn gelijkaardig aan de ideeën uit Lenins Brieven uit het buitenland, die tegelijkertijd in Zwitserland werden geschreven. Is deze overeenkomst toevallig, kameraad Johnstone? Uitgaande van jouw eenzijdige voorstelling van de vroegere polemieken tussen Lenin en Trotski is dat de enige mogelijke conclusie. Maar hoe zit het dan met de beklagenswaardige rol die de ‘oude bolsjewieken’ in deze periode speelden? Dat waren nu precies de mannen die, in je eigen woorden, “een plaats voor zichzelf verwierven” en “zich onderwierpen aan collectieve discipline” in de voorafgaande periode. Was dat ook toevallig? Lenin zegt in zijn laatste brief aan het partijcongres dat het geen toeval was. En het was ook niet toevallig, kameraad Johnstone, dat degene die Lenin in 1917 in de strijd tegen de aarzelingen van de ‘oude bolsjewieken’ het meest consequent ondersteunde niemand anders dan Trotski was.

Het hele doel van de revolutionaire theorie, van de opbouw van de revolutionaire partij, is het doorvoeren van een revolutie. Het is precies in de ‘stormen van de revolutie’ dat de revolutionaire beweging onder zware druk komt te staan van vreemde klassenkrachten. Het zijn de ‘stormen van de revolutie’ die alle theorieën, mensen en partijen voor de beslissende test plaatsen. De reden waarom de ‘oude bolsjewieken’ voor die test zakten, de reden waarom ze hopeloos op drift waren in de storm van de revolutie, is precies omdat ze er in de hele voorafgaande periode niet in geslaagd waren de methodes en de ideeën van Lenin, die de methodes en de ideeën van het revolutionaire marxisme zijn, in zich op te nemen en te begrijpen.

De ‘oude bolsjewieken’ waren in de voorafgaande periode tevreden geweest met “zich een plaats in de rangen te verwerven”, met blindelings in de voetsporen van Lenin te volgen, mechanisch diens ideeën te herhalen, die in hun handen veranderden in betekenisloze toverformules. Aarzeling op het beslissende moment toen een drastische wending nodig was, was daarvan het gevolg. De ‘oude bolsjewieken’ ‘verloren het hoofd’, keerden zich tegen Lenin en... belandden daarmee in het kamp van de mensjewieken. Trotski, die een andere weg gevolgd had, kwam tot dezelfde conclusies als Lenin, maar langs zijn eigen weg. Van dat moment af waren alle oude meningsverschillen tot de vuilnisbak van de geschiedenis veroordeeld… om na de dood van Lenin door de stalinisten weer opgegraven te worden in hun pogingen Trotski uit de leiding te verwijderen.

Vanaf het moment van Trotski’s aankomst in Petrograd in mei 1917 sprak en trad hij op in solidariteit met de bolsjewieken. Hierop commentaar leverend, herinnerde de bolsjewiek Raskolnikov [29] zich:

“Leon Davidovich [Trotski] was op dat moment geen formeel lid van onze partij, maar in feite werkte hij er voortdurend binnen vanaf zijn aankomst uit Amerika. Hoe dan ook, meteen na zijn eerste rede in de sovjet zagen we hem als een van onze partijleiders.”

Proletarskaya Revolutsia, 1923, p. 71.

Over de controverses uit het verleden merkte hij op:

“De echo’s van de vroegere meningsverschillen tijdens de vooroorlogse periode waren volledig verdwenen. Er bestonden geen verschillen tussen de tactische lijn van Lenin en Trotski. Deze eenheid, al waargenomen tijdens de oorlog, werd volledig en definitief bereikt vanaf het moment van Trotski’s terugkeer naar Rusland. Vanaf zijn eerste openbare rede voelden wij, oude leninisten, dat hij een van de onzen was”.

Ibid., p.150

De reden waarom Trotski niet onmiddellijk formeel tot de bolsjewistische partij toetrad, had niets te maken met enig politiek meningsverschil (hij had zijn wens om lid te worden meteen in een gesprek met Lenin en zijn collega’s aangekondigd), maar omdat Trotski de organisatie van de Mezhrayontsi (lnterdistrict-groep) wilde winnen, die ongeveer 4.000 Petrogradse arbeiders bevatte en veel vooraanstaande linkse figuren zoals Uritsky, Joffe, Lunacharski, Ryazanov, Volodarsky [30] en anderen die later vooraanstaande rollen speelden in de leiding van de Bolsjewistische Partij. Over deze groep zegt een aantekening in de werken van Lenin, die na de revolutie in Rusland werden gepubliceerd:

“Over de kwestie van de oorlog namen de Mezhrayontsi een internationalistisch standpunt in, en in hun tactiek stonden ze dicht bij de bolsjewieken”

Works, deel 14, p. 448.

Over het al-Russische Congres van Sovjets dat aan het begin van juni werd gehouden en dat nog steeds werd gedomineerd door de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, merkte E.H. Carr [31]op:

“Trotski en Lunacharski waren onder de tien afgevaardigden van de ‘verenigde sociaal-democraten’ die onveranderlijk steun gaven aan de bolsjewieken gedurende de drie weken van het congres”

De bolsjewistische revolutie, deel 1, p. 89.

Om de toetreding van de Mezhrayontsi tot de bolsjewieken, die door enkelen in de leiding werd afgewezen, te versnellen, schreef Trotski in Pravda de volgende verklaring:

“Er zijn naar mijn mening op dit moment [in juli] geen verschillen in principe of in tactiek tussen de Interdistrict-groep en de bolsjewistische organisaties. Daarom zijn er ook geen redenen die het afzonderlijke bestaan van deze organisatie rechtvaardigen”

Op dit moeilijke en gevaarlijke tijdstip schreef Trotski een brief aan de Voorlopige Regering, die het waard is om volledig aangehaald te worden, gezien het licht die hij werpt op de relatie tussen Trotski en de bolsjewieken in 1917. De brief dateert van 23 juli 1917:

“Burgers ministers: ik heb vernomen dat er in verband met de gebeurtenissen van 16 en 17 juli (*) een arrestatiebevel is uitgevaardigd voor Lenin, Zinoviev en Kamenev, maar niet voor mij. Daarom wil ik jullie aandacht vragen voor het volgende:
1. Ik ben het eens met de voornaamste stelling van Lenin, Zinoviev en Kamenev en heb die in de krant Vpered en in mijn publieke toespraak ondersteund;
2. Mijn houding tegenover de gebeurtenissen van 16 en 17 juli was dezelfde als die van hen;

a) Kamenev, Zinoviev en ik hoorden voor het eerst van de voorgenomen plannen van het Machine geweer- en andere regimenten op de gezamenlijke bijeenkomst van de Bureaus [Uitvoerende Comités] op 16 juli. We namen onmiddellijk stappen om de soldaten tegen te houden de straat op te gaan. Zinoviev en Kamenev stelden zich in verbinding met de bolsjewieken en ik met de bewakingsorganisatie [d.w.z. Mezhrayontsi] waartoe ik behoor.
b) Toen ondanks onze inspanningen de demonstraties plaatsvonden, hielden mijn kameraden bolsjewieken en ik talloze toespraken voor het Taurisch Paleis, waarin we ons uitspraken voor de voornaamste leuze van de menigte: ‘Alle macht aan de Sovjets’ maar waarin we tegelijkertijd alle demonstranten, soldaten en burgers, opriepen naar huis en naar de kazerne terug te gaan op vreedzame en ordelijke wijze;
c) Op een conferentie die in het Taurisch Paleis plaatsvond laat in de nacht van 16 op 17 juli tussen sommige bolsjewistische en bewakingsorganisaties, ondersteunde ik de motie van Kamenev dat alles gedaan moest worden om een herhaling van de demonstratie op 17 juli te voorkomen. Toen we echter hoorden van agitatoren die uit de verschillende wijken kwamen, dat de regimenten en de fabrieksarbeiders al besloten hadden de straat op te gaan, en dat het onmogelijk was om de menigte tegen te houden totdat de regeringscrisis voorbij was, waren alle aanwezigen het erover eens dat het beste was de demonstratie op vreedzame wijze te laten verlopen en de massa’s te vragen hun wapens thuis te laten;
d) In de loop van de dag van 17 juli, die ik in het Taurisch Paleis doorbracht, hebben ik en de bolsjewistische kameraden meer dan eens de menigte opgeroepen deze koers te volgen;

3. Het feit dat ik niet verbonden ben met Pravda en geen lid ben van de bolsjewistische partij is niet het gevolg van politieke meningsverschillen, maar van zekere omstandigheden in de geschiedenis van onze partij die nu alle betekenis hebben verloren.
4. De poging van de kranten om de indruk te verspreiden dat ik ‘niets van doen heb’ met bolsjewieken, bevat net zoveel waarheid als het verslag dat ik de autoriteiten gevraagd zou hebben me tegen ‘het geweld van het gepeupel’ te beschermen, als de honderden andere valse geruchten van diezelfde pers.
5. Na alles wat ik heb gezegd is het duidelijk dat jullie me logischerwijze niet kunnen uitsluiten van het arrestatiebevel dat jullie hebben opgesteld voor Lenin, Kamenev en Zinoviev. Er kan bij jullie ook geen twijfel over bestaan dat ik net zo'n onverzoenlijke politieke tegenstander ben als de bovengenoemde kameraden. Mij weglaten benadrukt alleen maar de contrarevolutionaire hooghartigheid die steekt achter de aanval op Lenin, Zinoviev en Kamenev.”

Age of Permanent Revolution, p. 98-99

* “De gebeurtenissen van 16 en 17 juli(...)": Hier wordt gerefereerd naar de gewapende betoging, georganiseerd door de anti-Kerenski-eenheden van het leger, m.n. het machinegeweerregiment. De bolsjewieken probeerden de soldaten te overtuigen van de onrijpheid van hun actie, maar konden het plaatsvinden van de betoging niet voorkomen. De actie van de soldaten werd door Kerenski en Co. gebruikt om de bolsjewieken te onderdrukken in de reactie van de julidagen.

Gedurende deze hele periode drukte Trotski bij tientallen gelegenheden zijn overeenstemming uit met het standpunt van de bolsjewieken. In de moeilijkste dagen, toen de partij gedwongen werd ondergronds te werken, toen Lenin en Zinoviev gedwongen werden naar Finland te vertrekken, toen Kamenev in de gevangenis zat en de bolsjewieken onderworpen werden aan schaamteloze laster zoals bijvoorbeeld ‘Duitse agenten’, verdedigde Trotski hen in het openbaar en identificeerde hij zijn standpunt met dat van hen. Johnstone weet dat allemaal. Hij weet het en gaat er in stilte aan voorbij. Al wat hij erover te zeggen heeft, is:

“In zijn ‘kolossale arrogantie’ schijnt Trotski werkelijk gedacht te hebben dat de Bolsjewistische Partij ‘gedebolsjewiseerd’ was, en op basis daarvan maakte hij aanstalten er lid van te worden.”

Cogito, p.14

De frase ‘gedebolsjewiseerd’ komt niet van Trotski, maar van de ‘onpartijdige’ Deutscher; ‘kolossale arrogantie’ komt van Lunacharski’s Revolutionaire silhouetten, waar we het volgende lezen:

“Trotski als mens is stekelig en bazig. Maar na zijn fusie met de bolsjewieken was het alleen in zijn houding tegenover Lenin dat Trotski altijd een treffende en liefdevolle meegaandheid toonde. Met de bescheidenheid van alle werkelijk grote mensen erkende hij Lenins eerste plaats.”

En op pagina 43 van hetzelfde werk:

“Toen Lenin gewond was — dodelijk vreesden we — drukte niemand onze gevoelens over hem beter uit dan Trotski. Temidden van de weerzinwekkende verwarring van de wereldgebeurtenissen was het Trotski, de andere leider van de Russische revolutie, een man die geenszins neigde tot sentimentaliteit, die zei: ‘wanneer je beseft dat Lenin zou kunnen sterven, dan lijkt het alsof onze levens nutteloos zijn en verlies je de wil om te leven.'”

We laten het aan de lezer van deze regels over te beslissen van wiens kant ‘kolossale arrogantie’ wordt getoond bij het schetsen van de relatie tussen de twee grootste revolutionairen van onze tijd.

Twee jaar later zette Lenin uiteen dat in 1917 “het bolsjewisme de beste elementen in de stromingen van het socialistische denken, zij die er het nauwst mee verbonden waren, naar zich toetrok” Op wie slaan deze regels, kameraad Johnstone? Op de linkse mensjewieken en de linkse sociaal-revolutionairen [32]? Maar de meeste van deze elementen hadden tegen 1918 al met het bolsjewisme gebroken. Deze regels verwijzen duidelijk naar Trotski en de Mezhrayontsi.

De speciale houding van Lenin tegenover de Mezhrayontsi blijkt uit het feit dat de proeftijd niet op hen werd toegepast en het hen werd toegestaan zichzelf als lid te rekenen vanaf het moment dat ze toetraden tot hun eigen groep. En dit in een periode dat Lenin aandrong op het verscherpen van de voorwaarden voor lidmaatschap teneinde de toestroming van onbetrouwbare elementen te voorkomen.

Hieruit blijkt duidelijk dat de bolsjewieken instemden met de verklaring van Trotski dat er geen tactische of politieke meningsverschillen tussen de twee groepen waren. Op hetzelfde congres waarop de Mezhrayontsi toetraden, werd de ‘kolossaal arrogante’ Trotski gekozen in het Centraal Comité en was hij een van de vier mensen (samen met Lenin, Zinoviev en Kamenev) waarvan aangekondigd werd dat ze het hoogste aantal stemmen hadden behaald (131 van de 134).

De stalinistische school van vervalsing

“Het zou onhistorisch zijn bij de evaluatie van Trotski om zijn strijd tegen het bolsjewisme gedurende de eerste veertien jaar te negeren, of de zaak als afgedaan te beschouwen door het citeren van een opmerking die Lenin naar Trotski’s zeggen gedaan heeft in 1917 (temidden van de revolutie en nadat de laatste minder dan vier maanden in de partij was geweest) dat nadat hij begrepen had dat eenheid met de mensjewieken onmogelijk was, ‘er geen betere bolsjewiek was dan Trotski”

Cogito,p. 8

Dat is de knieval voor de Muze van de geschiedenis waarmee Monty Johnstone het eerste deel van zijn ‘veelomvattende en ingewikkelde, maar bijzonder instructieve’ geschiedenis van het bolsjewisme afsluit. Omdat hij zelf zo nauwgezet is in de keuze van zijn bronnen, weigert hij als bewijs een opmerking toe te laten die ‘naar Trotski’s zeggen’ door Lenin werd gemaakt. Wat was deze opmerking en waarom werd ze gemaakt?

Op een bijeenkomst van het Comité van Petrograd op 14 november 1917, elf dagen na de geslaagde opstand, traden drie leden van het Centraal Comité (Kamenev, Zinoviev, Nogin) [33] af uit protest tegen het beleid van de partij en gaven ze een ultimatum waarin ze de vorming eisten van een coalitieregering, inclusief de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, “anders is de enige overblijvende koers een puur bolsjewistische regering overeind te houden door middel van politieke terreur”. Zij beëindigen hun verklaring met een oproep aan de arbeiders voor ‘onmiddellijke verzoening’ op basis van de leuze ‘Lang leve de regering van alle sovjetpartijen.’ Deze crisis in de gelederen kon alle verworvenheden van Oktober vernietigen. Als antwoord op een gevaarlijke situatie stelde Lenin de uitsluiting van deze leidende onverlaten voor. Het was in deze situatie dat Lenin een toespraak hield die eindigde met de woorden:

Geen compromis! Een homogene bolsjewistische regering.” In de originele tekst van de toespraak van Lenin komen de volgende woorden voor:

“Wat een coalitie betreft, daar kan ik niet serieus over spreken. Trotski zei lang geleden dat een verbond onmogelijk was. Trotski begreep dit, en sinds die tijd is er geen betere bolsjewiek geweest.”

Na Lenins dood begon de heersende kliek — Stalin, Kamenev en Zinoviev — een stelselmatige vervalsingscampagne, erop gericht de rol van Trotski in de revolutie te minimaliseren en die van henzelf op te blazen. Hiertoe moesten ze de legende van het ‘trotskisme’ uitvinden om een wig te drijven tussen de positie van Trotski en die van Lenin en de ‘leninisten’ (d.w.z. henzelf). De ingehuurde historici wroetten door de opeengestapelde rotzooi van oude polemieken die reeds lang vergeten waren door diegenen die er aan deelgenomen hadden. Vergeten, omdat alle kwesties die toen aan de orde werden gesteld, waren beslecht door de geschiedenis van Oktober en daarom niets anders dan een abstract, historisch belang konden hebben. Maar een serieuze hinderpaal op het pad van de vervalsers was de Oktoberrevolutie zelf. Deze hinderpaal werd verwijderd door geleidelijk aan Trotski’s naam weg te laten uit de geschiedenisboeken, door het herschrijven van de geschiedenis, en ten slotte door de rechtstreekse onderdrukking van elke, zelfs de meest onschadelijke, vermelding van de rol van Trotski.

Monty Johnstone zelf citeert een goed voorbeeld hiervan: in de editie van 1934 van De Oktoberrevolutie van Stalin, vinden we de volgende uitspraak:

“Al het praktische werk in verband met de organisatie van de opstand werd gedaan onder de rechtstreekse leiding van kameraad Trotski, de voorzitter van de sovjet van Petrograd. Het kan met zekerheid worden gesteld dat de partij in eerste instantie en voornamelijk in de schuld staat bij kameraad Trotski voor de snelle overgang van het garnizoen naar de kant van de sovjet en voor de efficiënte wijze waarop het werk van het Militaire Revolutionaire Comité werd georganiseerd.”

“Deze passage”, schrijft Monty Johnstone, “werd op onvergeeflijke wijze geschrapt uit de tekst van het artikel dat werd gepubliceerd in Stalins werken, Moskou, 1953, IV, p. 157.”

“Op onvergeeflijke wijze geschrapt” is de taal van een man die verrast en geïrriteerd is door het een of andere secundaire, onverwachte detail. Maar er is niets verrassends aan en Johnstones verbazing is gehuicheld. Hij is zich ervan bewust dat de officiële sovjetgeschiedenis tot op de dag van vandaag uit niets anders heeft bestaan dan een volslagen onjuiste en leugenachtige weergave van de Russische revolutie en vooral van de rol van Trotski. De vervalsingen van 1924 effenden, hoe grof ze ook waren, de weg voor het moment waarop Stalin, in plaats van het bovenstaande, kon schrijven:

“Kameraad Trotski speelde geen speciale rol, noch in de partij, noch in de oktoberopstand, en kon dat ook niet doen omdat hij in de oktoberperiode een man was die betrekkelijk nieuw in de partij was.”

Dit was op zijn beurt slechts één stap verder in de volledige degeneratie van de stalinistische bureaucratie, die niet alleen Trotski, maar de gehele ‘oude bolsjewistische’ leiding ervan beschuldigde met het Duitse fascisme gecollaboreerd te hebben voor de omverwerping van de Sovjetunie. Naast andere beschuldigingen in de jaren ‘30 in de beruchte zuiveringsprocessen, werd Boecharin, die Lenin in zijn onderdrukte testament [34] beschreef als ‘de favoriet van de partij’ ervan beschuldigd in 1918 een moord op Lenin beraamd te hebben.

De opmerking die Lenin ‘naar Trotski’s zeggen’ gemaakt zou hebben, werd gepubliceerd in de oorspronkelijke uitgave van de notulen van het Comité van Petrograd, maar werd vervolgens verwijderd omdat de toespraak van Lenin onjuist uitgewerkt zou zijn door de notulist. Ongetwijfeld is de hele tekst, zoals het geval is met veel toespraken van Lenin, slecht weergegeven, vol gaten en onvolledige zinnen. Maar er werd slechts één bladzijde weggelaten: de bladzijde die Lenins opmerking over Trotski bevatte. In zijn boek De stalinistische school van vervalsing reproduceert Trotski een kopie van de betrokken bladzijde. Het origineel zit in het Trotski-archief, samen met een hoop ander materiaal dat in de Sovjetunie wordt verborgen. Monty Johnstone trekt de authenticiteit van dat materiaal niet in twijfel. Dat durft hij niet: het is niet enkel door elke serieuze geschiedschrijver van de Russische revolutie als echt erkend, maar ook inbegrepen in het materiaal dat door de sovjetbureaucratie na het Twintigste Congres gepubliceerd werd, waaronder ook Lenins onderdrukte testament zich bevond, dat de Linkse Oppositie in Rusland en de trotskisten in het buitenland dertig jaar voordien publiceerden. Natuurlijk publiceerden zij maar een fractie van het materiaal dat Lenins oppositie tegen Stalin toont. Een nog grotere hoeveelheid blijft achter slot en grendel in het ‘gesloten’ gedeelte van de Lenin-bibliotheek [35], alleen toegankelijk voor onderzoek van de door de partij ingehuurde ‘historici’.

De authenticiteit van Lenins opmerking kan gezien worden vanuit de context waarin hij sprak. Op de kwestie van verzoeningsgezindheid tegenover de mensjewistische vleugel van de celbeweging was niemand zo uitgesproken geweest als Trotski voor de oorlog. Trotski had op basis van de ervaringen van 1905 geloofd dat een nieuwe revolutionaire opleving de beste elementen onder de mensjewieken naar links zou drijven en zo een vereniging met de bolsjewieken mogelijk zou maken. De gebeurtenissen zelf toonden de onjuistheid van deze positie aan. Trotski gaf in 1917 zonder aarzeling zijn fout toe en zette elk idee van hereniging met de mensjewieken voor eens en altijd uit zijn hoofd. De ‘oude bolsjewistische’ fractie hield echter onvermoeibaar vast aan haar verzoeningsgezinde illusies, zelfs na de machtsovername. Wat zij in november 1917 vroegen, kwam neer op contrarevolutie met een democratisch gelaat. We zouden Monty Johnstone een directe vraag willen stellen: wie trad in 1917 meer op als een bolsjewiek, Trotski of de zelfbenoemde ‘oude bolsjewieken'? Hij zal geen antwoord geven. Dat geeft niet. Lenin gaf zelf het antwoord op de bijeenkomst van het Comité van Petrograd in november ‘17.

Op bladzijde 21 van zijn werk citeert Johnstone uit Lenins laatste brief aan het congres — het beroemde verborgen testament — dat de sovjetleiders pas op het Twintigste Congres voor de achterban van de communistische partijen beschikbaar maakten. Johnstone citeerde wat Lenin te zeggen had over Trotski’s persoonlijke kenmerken, maar laat een zin weg die heel relevant is voor zijn werk. Lenin waarschuwde in zijn laatste woorden aan de Russische KP dat Trotski’s niet-bolsjewistische verleden niet tegen hem gebruikt moest worden.

Monty Johnstone heeft meer dan de helft van zijn werk eraan besteed om al het vuilnis dat hij in handen kan krijgen op te graven uit de meest obscure polemieken van de periode voor ‘17. Maar niet toevallig slaagt hij er niet in Lenins laatste woord over Trotski en zijn verhouding tot de bolsjewistische partij van voor ‘17 te citeren.

Voor Lenin betekende het jaar 1917, net als voor Trotski, het beslissende keerpunt dat alle oude polemieken irrelevant maakte. Daarom had Lenin geen enkele behoefte er na ‘17 naar te verwijzen. Dat is ook waarom Trotski in ‘21 Olminsky [36] adviseerde dat de publicatie van zijn brief aan Chkeidze [37] niet opportuun zou zijn. Johnstone insinueert op deze basis dat Trotski schuldig was aan dezelfde vervalsingsmethodes als Stalin!

“Toen Olminsky, de voorzitter van de commissie over de partijgeschiedenis, hem vroeg of het [de brief aan Chkeidze] gepubliceerd moest worden, antwoordde hij dat het ‘niet opportuun’ zou zijn en voegde er bevoogdend aan toe: ‘De lezer van vandaag zal het niet begrijpen, zal er niet de nodige historische correcties op aanbrengen en zal gewoon in verwarring raken.’ Dit was precies de stalinistische motivatie voor het verzwijgen en vervalsen van historische documenten die latere jaren zo verstandig en juist door Trotski zelf aangeklaagd werd.”

Cogito, p. 7

Aangezien Monty Johnstone ook niet de geringste poging heeft gedaan om de historische context van deze brief — of welke andere dan ook — uiteen te zetten, is zijn motief heel duidelijk. We hopen dat we enig idee gegeven hebben over de werkelijke ‘motieven’ van Trotski in deze periode (1913): zijn wens voor de eenheid van de marxistische beweging. In zijn boek In Defence of Marxism zet Trotski volledig de redenen voor zijn stellingname uiteen. Johnstone citeert uit dit werk, maar op zijn gewone, ‘uiterst selectieve, ingekorte’ manier, reproduceert hij slechts een uitdrukking, te weten: “lk had mezelf niet bevrijd van de trekken van een kleinburgerlijke revolutionair, vooral op het organisatorische vlak.”

Laat ons de woorden van Trotski reproduceren zonder ‘gemakkelijke’ verkortingen:

“Ik denk aan het zogenaamde augustusblok van 1912. Ik nam actief deel aan dit blok, in zekere zin schiep ik het. Politiek verschilde ik met de mensjewieken op alle fundamentele vragen. Ik verschilde ook met de extreem-linkse bolsjewieken, de Vperyodisten. In de algemene beweging van de politiek stond ik veel dichterbij de bolsjewieken. Maar ik was tegen het leninistische ‘regime’, omdat ik nog niet geleerd had te begrijpen dat, om het revolutionaire doel te bereiken, een goedgesmede gecentraliseerde partij onontbeerlijk is. En dus vormde ik dit tijdelijke blok dat bestond uit heterogene elementen dat gericht was tegen de arbeidersvleugel van de partij.

“In het augustusblok hadden de liquidatoren hun eigen fractie, de Vperyodisten hadden ook iets dat op een fractie leek. De meeste documenten werden door mij geschreven en door het vermijden van principiële verschillen had het als doel het scheppen van een schijn van eensgezindheid over ‘concrete politieke kwesties’. Geen woord over het verleden. Lenin onderwierp het augustusblok aan genadeloze kritiek en de hardste slagen waren mijn deel. Lenin bewees dat voor zover ik het politiek niet eens was met of de mensjewieken of de Vperyodisten, mijn beleid avonturistisch was. Dat was hard maar waar.

Laat me als ‘verzachtende omstandigheden’ het feit noemen dat ik me als taak genomen had om niet rechts of de extreem-linkse fracties tegen de bolsjewieken te steunen, maar de partij als geheel te verenigen. Ook de bolsjewieken waren voor de augustusconferentie uitgenodigd. Maar aangezien Lenin kortweg weigerde om zich te verenigen met de mensjewieken (waarin hij volkomen gelijk had) bleef ik achter in een onnatuurlijk blok met de mensjewieken en de Vperyodisten. De tweede verzachtende omstandigheid is dat het verschijnsel van het bolsjewisme als de echte revolutionaire partij toen voor het eerst aan het ontstaan was — in de praktijk van de Tweede Internationale waren er geen precedenten. Maar ik probeer hiermee niet in het minst mezelf vrij te spreken van schuld. Ondanks het formuleren van de permanente revolutie, wat ongetwijfeld het juiste perspectief onthulde, had ik me in die periode niet vrijgemaakt van de trekken van een kleinburgerlijke revolutionair, vooral op organisatorisch vlak. Ik was besmet met de ziekte van verzoeningsgezindheid tegenover het mensjewisme en met een wantrouwende houding tegen het leninistische centralisme. Meteen al begon het augustusblok uiteen te vallen in zijn samenstellende delen. Binnen enkele maanden stond ik niet alleen principieel, maar ook organisatorisch buiten het blok.”

In Defence of Marxism, p. 141.

En zo onthult en verklaart Trotski eerlijk zijn eigen fouten. Johnstone heeft er natuurlijk geen belang bij Trotski voor zichzelf te laten spreken. Hij haakt enkel in op geïsoleerde uitdrukkingen ('ziekte van verzoeningsgezindheid’, ‘kleinburgerlijke revolutionair'), die hij op een volkomen gewetenloze, door en door stalinistische manier gebruikt. Hij probeert Stalin en Trotski op een verachtelijke manier op gelijke voet te stellen (de lievelingstruc van de stalinistische vervalsing). Zijn ‘motieven’ zijn tweevoudig: enerzijds Trotski’s naam in diskrediet brengen als een leugenaar en vervalser die opzettelijk zijn vroegere meningsverschillen met Lenin verborg (!). Anderzijds, en nog smeriger, poogt hij de bloedige verschrikkingen van de stalinistische schijnprocessen, gebouwd op de botten en zenuwstelsels van menselijke wezens, te verfraaien door ze op hetzelfde niveau te plaatsen als Trotski’s brief aan Olminsky! Monty Johnstone grijpt deze brief aan om zijn argumenten over Trotski’s ‘heftige oppositie’ tegen Lenin te onderstrepen. En sommige uitdrukkingen die Trotski gebruikt, lijken hem daarbij gelijk te geven. Toch bevestigt uitgerekend het gebruik dat Johnstone van deze brief maakt, juist datgene wat Trotski aan Olminsky schreef, namelijk dat de lezer de omstandigheden niet zou begrijpen waarin de brief was geschreven en dat hij de verkeerde conclusies zou trekken — precies de verkeerde conclusies waartoe Johnstone zijn lezer vandaag leidt.

Wanneer schreef Trotski deze brief, en waarom? Trotski legt dat zelf uit in Mijn leven:

“Mijn brief aan Chkeidze tegen Lenin werd in deze periode gepubliceerd. Deze episode, die dateerde van april 1913, ontstond uit het feit dat de officiële bolsjewistische krant die toen in St. Petersburg werd gepubliceerd zich de titel van mijn Weense publicatie had toegeëigend, ‘Pravda, een arbeiderskrant’. Dit leidde tot een van die felle conflicten die zo vaak voorkomen in de levens van bannelingen. In een brief aan Chkeidze, die toen tussen de bolsjewieken en de mensjewieken in stond, gaf ik lucht aan mijn verontwaardiging over het bolsjewistische centrum en Lenin. Twee of drie weken later zou ik ongetwijfeld mijn brief onderworpen hebben aan een strikte herziening door zelfcensuur, een jaar of twee later zou het een curiositeit geweest zijn in mijn ogen. Maar die brief zou een merkwaardig lot hebben. Hij werd onderschept door de politie. Hij rustte in de politiearchieven tot de Oktoberrevolutie, wanneer het naar het Instituut van de Geschiedenis van de Communistische Partij ging. Lenin was zich van deze brief bewust; in zijn ogen was het net als in de mijne ‘de sneeuw van het vorige jaar’ en niets meer. Een heleboel brieven van verschillende aard waren in de jaren van verbanning geschreven! In 1924 groeven de epigonen de brief op uit de archieven en hielden hem de partij voor, waarvan op dat moment driekwart uit nieuwe leden bestond. Het was geen toeval dat de tijd die hiervoor gekozen was de maanden meteen na Lenins dood waren. Deze omstandigheid was om twee redenen van essentieel belang. In de eerste plaats kon Lenin niet meer opstaan om deze heren bij hun juiste naam te noemen, en in de tweede plaats waren de massa’s van het volk vol treurnis over de dood van hun leider. Zonder idee van de vroegere jaren van de partij lazen de mensen Trotski’s vijandige opmerkingen over Lenin en waren verbijsterd. Het is waar dat de opmerkingen twaalf jaar tevoren waren gemaakt, maar de chronologie werd terzijde geschoven tegenover naakte citaten. Het gebruik dat de epigonen maakten van mijn brief aan Chkeidze is een van de grootste fraudes uit de wereldgeschiedenis. De vervalste documenten van de Franse reactionairen in het geval Dreyfus zijn niets vergeleken met de politieke fraude die werd bedreven door Stalin en zijn bondgenoten.”

Mijn leven, p. 515-516

Het gebruik dat de stalinisten van deze brief maakten is slechts één van de talloze voorbeelden van de smerige methode van de schijnprocessen die ze tot een verfijnde kunst hebben verheven. We kunnen zeggen dat veel van de uitdrukkingen in die brief, die Johnstone zo gretig overneemt, heethoofdig en verkeerd waren. Er is echter een enorm verschil tussen woorden die geuit worden op een plotseling moment van woede of in de hitte van een polemiek, en de koelbloedige, bewuste en kwaadaardige laster van de stalinisten. Monty Johnstone gooit zijn handen in de lucht in vrome verontwaardiging over de schijnprocessen van Stalins zuiveringen. Maar hij aarzelt niet terug te grijpen op eerdere vervalsingen die uitgedacht werden door de kliek van Zinoviev, Kamenev en Stalin na de dood van Lenin. Door deze kwaadaardige leugens en vervalsingen te herhalen, herhaalt Johnstone de methodes van Stalin in een nieuwe en meer ‘respectabele’ verpakking, in de plaats van ermee te breken. Ze smaken er niet zoeter door.

Monty Johnstones ‘zaak’ tegen Trotski is noch nieuw, noch origineel. Het is een terugkeer van de volledig gediscrediteerde vuiligheid van de jaren ‘30 over de ‘Trotski-fascisten’ naar de meer ‘subtiele’ halfpolitieke argumenten van de eerste periode van de opkomst van de bureaucratie in de Sovjetunie in 1924-1929. In die tijd lagen de gebeurtenissen van oktober 1917 nog te vers in het geheugen van de mensen om Trotski te kunnen aanklagen als een agent van het Duitse imperialisme en Boecharin van het beramen van een moord op Lenin in 1918. In plaats daarvan werden de huurschrijvers aangemoedigd in de archieven rond te snuffelen om precies dezelfde argumenten op te graven over Trotski’s ‘heftige oppositie’ tegen de Bolsjewistische Partij die Monty Johnstone nu laat paraderen als unieke bijdrage aan de geschiedswetenschap. Aangezien Johnstone niets toegevoegd heeft aan deze geselecteerde, hypocriete vervalsingen van veertig jaar geleden is het passend Trotski toe te staan ter eigen verdediging te spreken, zoals hij dat deed in zijn brief aan het Bureau van Partijgeschiedenis in 1924:

“Zoals ik veel keren verklaard heb was in mijn meningsverschillen met het bolsjewisme over een reeks van fundamentele vragen de fout aan mijn kant. Om in enkele woorden de aard en de reikwijdte te schetsen van die voormalige meningsverschillen met het bolsjewisme, zal ik dit zeggen: gedurende de tijd dat ik buiten de Bolsjewistische Partij stond, gedurende die periode dat mijn meningsverschillen met het bolsjewisme hun hoogste punt bereikten, was de afstand die mij scheidde van de standpunten van Lenin nooit zo groot als de afstand die het huidige standpunt van Stalin-Boecharin scheidt van de fundamenten van het marxisme en het leninisme.”

Voetnoten

[12] De revolutie van 1905: een grote opstand tegen tsaar Nicolaas II, waarin naast delen van de liberale burgerij voor het eerst ook de arbeiders massaal in beweging kwamen. Op 22 januari 1905 (‘bloedige zondag’) werd een vreedzame arbeidersbetoging kapotgeslagen door troepen van de tsaar. Algemene stakingen in alle industriesteden volgden. Voor het eerst werden sovjets (raden) gevormd, oorspronkelijk ontstaan als stakerscomités. De sovjet van Petersburg werd geleid door Trotski. De revolutie werd uiteindelijk gebroken door een keiharde repressie enerzijds en de instelling van een soort ‘parlement’ (de Doema) anderzijds.

[13] Dan, Fedor lllyitsj Goerwitsj (1 871-1 947): een van de mensjewistische leiders van het Centraal Uitvoerend Comité (CEC) van het Al-Russisch Congres van Volksafgevaardigden te Petersburg tussen februari en oktober 1917. In ‘22 als vijand van de sovjetstaat uitgewezen.

[14] De ‘onderschatting van de boeren’ door Trotski is een van de klassieke kwakkels van de stalinistische school van vervalsing, op niets gebaseerd, noch in de feiten, noch in theorie. Al in 1918 maakte dit deel uit van een roddel- en fluistercampagne die tegen hem werd gelanceerd door de bureaucratie, gesteund door de klasse van nieuwe rijke boeren (de koelakken). Trotski reageerde er al op in zijn Nieuwe koers (1923). Hij stelde dat de term ‘onderschatting’ op zich geen theoretische of politieke waarde had; waar het over ging was de verhouding tussen boeren en arbeidersklasse. Trotski stelde op dat moment voor om op de arme en ‘middelste’ boeren te steunen tegen de rijke koelakken. Lenin stelde in een artikel in 1919: “Trotski verklaart dat de geruchten die lopen over meningsverschillen tussen hem en mij tegenover de kwestie van de boeren de meest monsterachtige en onbeschaamde leugens zijn, verspreid door grootgrondbezitters, kapitalisten en hun hulpjes willens nillens. Ik sluit me volledig aan bij de verklaring van Trotski”

[15] Een andere bekende verdraaiing is de kwestie van de splitsing van de Russische sociaal-democraten over de kwestie van het centralisme. Deze mythe gaat terug op de 22ste zitting van het derde partijcongres (1903) en meer bepaald de discussie over paragraaf 1 van de partijstatuten. Trotski steunde toen Martov in diens opvatting dat een lid niet tot een partijorganisatie hoeft te behoren, maar evengoed kan werken onder leiding van een partijorganisatie. Lenin ging hiertegen in. Dit debat en dat over de samenstelling van de redactie van het partijblad ‘lskra’ waren feitelijk kleinere meningsverschillen die op dat moment voor scheuren zorgden, terwijl het werkelijk revolutionaire meningsverschil tussen mensjewieken en bolsjewieken nog duidelijk moest blijken. Het is zo dat Trotski op bepaalde momenten problemen had met de ‘kadaverdiscipline’ die hij Lenin verweet te willen invoeren, maar in 1917 gaf hij volmondig toe dat — zoals de geschiedenis bewees — Lenin de correcte opvatting over de organisatie van de partij had.

[16] Stolypin, PjotrArkadyvitsj (1862-1911): eerste minister van de tsaar na 1905 die de repressie leidde. De boeren kregen wat meer vrijheid in hun lokaal bestuur, maar hij gaf tevens het bevel tot willekeurige massa-executies. De 3e juni 1907 pleegde zijn regering een staatsgreep en de tweede Doema werd uiteengejaagd. Een nieuwe kieswet verminderde het kleine aantal vertegenwoordigers van arbeiders en boeren nog en verhoogde dat van burgerij en grootgrondbezitters. Dit noemt men de ‘Stolypin-reactie’ of het ‘3 juniregime’. Een ander aspect van zijn politiek was het verschaffen van grond aan 6 miljoen Russische boeren, om zo een conservatieve middenklasse te creëren (de koelakken).

[17] De liquidatoren waren een mensjewistische stroming die na de nederlaag van 1905 de partij als illegale en revolutionaire organisatie wilden opdoeken en nog slechts open werk doen o.a. via een legale partij en coöperatieven. Ze boekten geen succes onder de arbeiders. Lenin voerde een heftige polemiek tegen de liquidatoren en ook tegen Trotski, die illusies had in een mogelijke hereniging met hen. In 1912 werden de liquidatoren uit de partij gestoten. De stalinisten hebben er hun specialiteit van gemaakt zoveel mogelijk uit hun context getrokken citaten uit deze pennenstrijd te verzamelen (waarbij Lenin inderdaad soms zeer heftig tegen Trotski tekeergaat, zoals tegen iedere tegenstander in zijn polemieken) om aan te tonen hoelang beiden al verbeten tegenstanders waren. In deze kwestie gaf Trotski later volledig zijn ongelijk tegenover Lenin toe en deze laatste heeft vanaf 1917 ook nooit meer naar dit meningsverschil verwezen. In zijn ‘Testament’ stelde hij zelfs uitdrukkelijk dat men Trotski zijn ‘abolsjewistische’ houding niet kwalijk mocht nemen.

[18] Centrisme noemt men de stroming die ontstaat in prerevolutionaire omstandigheden, die de druk van de massa’s in de richting van de revolutie weerspiegelt (meestal slechts in woorden), maar anderzijds nog altijd elementen van het reformisme met zich meedraagt (wat meestal tot uiting komt in de daden). Het is steeds een in de tijd beperkte stroming die onvermijdelijk zal ontwikkelen, hetzij in de richting van een marxistische organisatie, hetzij in een terugval in de richting van het reformisme.

[19] Zinoviev, Grigory Yevseyevitsj (pseudoniem van Ovsel Gershon Aronov Radomyslsky, 1883-1936): bolsjewiek, werkte in de periode 1909-17 nauw samen met Lenin in ballingschap. In oktober ‘17 was hij samen met Kamenev (en de stilzwijgende en afwachtende Stalin, die als rasecht eclecticus eerst ‘de feiten’ wilde zien) tegen de machtsovername en protesteerde er zelfs op voorhand tegen in de mensjewistische pers. Toch werd hij al vlug weer in de leiding opgenomen als voorzitter van de Petersburgse Sovjet, in de Derde (Communistische) Internationale en als lid van het Centraal Comité van de partij. Na de dood van Lenin vormde hij met Kamenev en Stalin de ‘troika’ (driemanschap) tegen Trotski. Toen hij en Kamenev het gevaar van Stalins bureaucratische machtsaccumulatie inzagen, sloten ze zich bij Trotski aan in de ‘verenigde oppositie’. In 1926 werd hij uit het Politburo geforceerd en in ‘27 uit de partij gestoten, opnieuw toegelaten en opnieuw uitgestoten in ‘32 en nogmaals in ‘34. In ‘35 werd hij gevangen genomen en in ‘36 geëxecuteerd als ‘fascistische samenzweerder’.
Boecharin, Nikolay lvanovitsj (1888-1938): bolsjewiek sinds 1906, lid van het Centraal Comité in ‘17, leidde in ‘18 de oppositie van de ‘Links-Communisten’ die zich verzetten tegen o.a. het terugtrekken van de Sovjetunie uit de Eerste Wereldoorlog. Hij publiceerde een aantal belangrijke werken zoals Het ABC van het communisme (samen met Yevgeny Preobrazhenski). In ‘24 was hij tegenstander van een doorgedreven industrialisatie en collectivisatie en dus tegen de standpunten van de ‘Linkse Oppositie’ van Trotski. Stalin verenigde zich met hem om deze controverse tegen zijn opponenten te gebruiken. Toen hij in ‘28 de Linkse Oppositie (fysiek) had uitgeschakeld, nam hij echter hun standpunten i.v.m. industrie en landbouw (die hij voordien utopistisch had genoemd) grotendeels over en Boecharins opvattingen werden veroordeeld als ‘rechts deviationisme’ (rechtse afwijkingen). In ‘29 werd hij uit het Politburo en uit de Comintern (Derde Internationale) gezet, maar in 1934 in ere hersteld als hoofdredacteur van de officiële regeringskrant ‘lzvestia’. In ‘36 schreef hij het grootste deel van de uitstekende, maar nooit toegepaste Sovjetgrondwet. In ‘37 werd hij gearresteerd in in ‘38 geëxecuteerd, o.a. wegens zogenaamde moordplannen op Lenin in 1919!
Kamenev, Lev Borisovitsj (1883-1936): werd bolsjewiek in 1903. Na de burgerlijke februarirevolutie van ‘17 stond hij samen met Stalin aan het hoofd van de bolsjewieken die op dat moment in Rusland zelf aanwezig waren. Kamenev en Stalin steunden de Voorlopige (burgerlijke) Regering en de voortzetting van de Eerste Wereldoorlog en kregen daarvoor een zware uitbrander van Lenin toen deze in april ‘17 Rusland binnenkwam en zijn ‘Aprilstellingen’ uitbracht. In oktober was hij tegen de machtsovername. Toch werd hij in ‘19 lid van het Politburo (Lenin bekritiseerde de fouten van kameraden wel krachtig, maar gaf ze altijd nieuwe kansen en vond het zeker niet nodig om ze te liquideren!). Na Lenins dood volgde hij dezelfde bochtige weg als zijn beste vriend Zinoviev. In ‘34 werd hij door Stalin beschuldigd van de moord op Sergey Kirov, het favoriete schoothondje van de Grote Leider. In ‘36 werd hij opnieuw veroordeeld en ten slotte doodgeschoten.

[20] Deutscher, Isaac: Engels historicus, die een biografie in drie delen over Trotski schreef en één in twee delen over Stalin. Hij heeft Trotski nog gekend. Verschillende van zijn eigenzinnige interpretaties over het leven en de ideeën van Trotski zijn op een overtuigende manier bekritiseerd door Pierre Broué in zijn biografie van Trotski.

[21] Krassin, Leonid Borisovitsj (1870-1926): vooraanstaand bolsjewiek, in 1921 volkscommissaris van buitenlandse handel.
Bogdanov: oorspronkelijk bolsjewiek, was leider van de boycotters tegen de tweede Doema, later mensjewiek.

[22] Gorki, Maxim (pseudoniem van Alexei Maximovitsj Peshkov, 1868-1936): een van de grootste Russische schrijvers van deze eeuw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging hij akkoord met de bolsjewieken, maar bekritiseerde Lenin in ‘17. Vanaf ‘19 werkte hij samen met de bolsjewieken in het helpen van verarmde schrijvers en dichters, o.a. via officiële vertaalopdrachten e.d. Onder Stalin werd hij onder zware druk gezet om als broodschrijver het regime te steunen, zo moest hij o.a. verschillende malen zijn memoires aanpassen. Om met zijn geweten in het reine te blijven vermeed hij meer en meer om over politieke thema’s te schrijven en bleef voortaan op het emotionele vlak. In ‘36 kwam hij in duistere omstandigheden om het leven. Veiligheidsdienstchef en professioneel stalinistisch gifmenger Yagoda werd er tijdens de showprocessen van Moskou van beschuldigd hem te hebben vergiftigd, samen met ‘trotskistische geneesheren’, maar had dit waarschijnlijk gewoon in opdracht van Stalin gedaan, die het daarna als voorwendsel kon gebruiken om ook zijn eigen spionnenchef uit te schakelen.

[23] Ordjonikidze, Grigory Konstantinovitsj (1886-1937): brutale stalinist, die wegens zijn voorliefde voor slaande argumenten op vraag van Lenin verschillende malen bijna uit de partij gezet werd. Onder leiding van Stalin bracht hij het socialisme met militaire middelen binnen in Georgië (‘uit de loop van het geweer’), waarop een woedende Lenin zware kritiek op hem en Stalin uitte, maar om de eenheid van de partij niet in gevaar te brengen niet tot uitsluitingen overging. In 1937 zou hij door Stalin tot zelfmoord zijn gedreven.

[24] Kadetten (Constitutioneel-Democraten): liberale burgerlijke partij, gesticht in 1905, domineerde de eerste Doema (1906), maar bleef daarna gestadig verzwakken, tot het in 1917 nog een onbeduidend partijtje was qua stemmenaantal. Eind 1917 werd de KDP illegaal verklaard omdat ze opriep tot steun voor de tsaristische generaals.

[25] De Kerenski-regering: Aleksandr Fyodorovitsj Kerenski (1881-1970) werd in 1905 lid van de partij van de ‘Narodniki’ (ook wel ‘populisten’ of ‘sociaal-revolutionairen’ genoemd). De Narodniki waren een romantische pseudo-socialistische stroming geweest die in de jaren ‘60 en ‘70 van de 19e eeuw grote invloed had. Ze stonden voor de afschaffing van de alleenheerschappij en de verdeling van de grond en zagen de dorpsgemeenschap als ‘embryo van het socialisme’. In 1905 hergroepeerden ze zich in de partij van de sociaal-revolutionairen. In 1917 was dit aanvankelijk de grootste partij. In de burgerlijke regering onder vorst Lvov die in februari 1917 aan de macht kwam na het aftreden van de tsaar, werd Kerenski eerst minister van Justitie, in mei minister van Oorlog (en de dominante figuur in dit kabinet) in de regering Miljoekov en in juli zelf premier. Daarna verloor hij iedere effectieve macht en zijn regering bestond nog slechts bij de gratie van de Sovjets en van de bolsjewieken. Na oktober ontvluchtte hij het land.

[26] Tseretelli, lraklii Georgevitsj (1882-1959): Georgisch mensjewiek en daar lange tijd de voornaamste tegenstander van Stalin. In Georgië, een land met een nog zeer ‘achterlijke’ sociale structuur, waren de mensjewieken dominant over de bolsjewieken (waarvan Stalin één van de leidinggevende kaders was). Na de februarirevolutie werd hij lid van het Centraal Uitvoerend Comité van de Petersburgse Sovjet en trad in mei toe tot de burgerlijke regering. Hij begon een zware hetze tegen de bolsjewieken en riep op tot pogroms tegen hen. Na de Oktoberrevolutie emigreerde hij naar het buitenland.

[27] Liebknecht, Karl (1871-1919): samen met Rosa Luxemburg de leider van de Duitse Spartakusbund.

[28] De Kornilov-reactie: Lawr Georgievitsj Kornilov (1870-1918) was een tsaristisch generaal die onder de regering van Kerenski tot opperbevelhebber van het leger werd benoemd en op 25 augustus ‘17 zijn leger naar Petrograd leidde om er een persoonlijke dictatuur te vestigen en het bolsjewistisch gevaarte onderdrukken. Kerenski wilde of durfde niet zo ver gaan en onder druk van de massa ontsloeg hij zijn opperbevelhebber, wat concreet natuurlijk niets aan de situatie veranderde. De bolsjewieken organiseerden dan zelf een massaal arbeidersleger dat de troepen van Kornilov tegemoet ging en gemakkelijk en bijna zonder bloedvergieten uiteenjoeg of deed overlopen naar het andere kamp. Hiermee vestigden zij in de ogen van de arbeidersklasse definitief hun aanzien en gezag, zodat de tijd voor de machtsovername steeds rijper werd. Kornilov werd gearresteerd door de voorlopige regering maar slaagde er al vlug in te ontsnappen. Hij organiseerde daarop een witgardistisch ‘vrijwilligersleger’.

[29] Raskolnikov, Fedor Fedorowitsj: jonge bolsjewistische leider van de Kronstadtse matrozen, die het sein gaven tot de oktoberrevolutie, later commandant van de Rode Vloot, later Sovjetdiplomaat.

[30] Uritsky, Moissei Solomonovitsj; Joffe, Adolf Abramovitsj; Ryazanov, David Borozovitsj e.a.: leden van de ‘lnterdistrict-organisatie’ (Mezjrayonnaya), een groep marxisten o.l.v. Trotski die in juli 1917 toetraden tot de bolsjewieken en op dat moment ongeveer 4000 arbeiders telde en enkele honderden intellectuelen. ‘Tijdens de oorlog’, zo luidt een (gecensureerde) voetnoot in Lenin’s Werken, ‘stonden de interdistricters dicht bjj het bolsjewistische Peterburgse comité’

[31] E.H. Carr: Engels burgerlijk historicus, die o.a. over de Russische revolutie schreef.

[32] De linkse sociaal-revolutionairen waren een groep ‘populisten’ die in 1917 de bolsjewieken en de Oktoberrevolutie steunden in de Sovjet. Ze scheurden zich af en vormden een eigen partij die de bolsjewieken steunde maar niet toetrad tot de regering (de raad van volkscommissarissen). Na lange twijfel traden ze toch toe tot hun kabinetten (‘colleges’). Ze waren tegen de vrede van Brest-Litovsk en stapten er daarom in maart 1918 opnieuw uit, maar bleven in de lokale besturen. Op 6 juli pleegden ze een mislukte militaire putch en vermoordden de Duitse ambassadeur om de vijandelijkheden te kunnen heropenen. Ze werden uit al hun posten verwijderd door de sovjets.

[33] Nogin, Viktor Pawlevitsj: bolsjewiek, lid van het eerste Centraal Comité, voorzitter van de Moskouse sovjet en volkscommissaris van handel en industrie.

[34] Het zgn. ‘Testament’ van Lenin is in werkelijkheid een soort opiniememorandum van hem over de persoonlijke en politieke kwaliteiten van de belangrijkste bolsjewieken.

[35] De raadpleging van alle originele bronnen zal absoluut noodzakelijk zijn voor een historisch volledig verantwoord begrip van de Sovjetunie onder Lenin. Dit onderzoek is nog niet goed begonnen.

[36] Olminsky, Michail Stepanovitsj: belangrijke bolsjewiek in de prerevolutionaire periode.

[37] Chkheïdze, Nikolai Sèmyonovitsj (1864-1926): fractievoorzitter van de mensjewistische afgevaardigden in de Doema in 1917 en voorzitter van de Petersburgse sovjet. Na de Oktoberrevolutie werd hij eerste minister van de contrarevolutionaire regering van Georgië. In 1921 emigreerde hij naar Frankrijk.