Inhoudsopgave

7. Lenins strijd tegen de bureaucratie

“In de laatste periode van zijn leven was Lenin wanhopig verontrust over de groei van de bureaucratie in de Sovjetstaat en in de partij.”

Cogito, blz. 22.

Nadat hij één alinea besteed heeft aan de Russische Revolutie en één alinea aan de burgeroorlog, handhaaft Monty Johnstone zijn ‘evenwicht’ door een gelijke hoeveelheid ruimte te geven aan Lenins strijd tegen de krachten van de interne reactie in de Sovjetstaat en de partij. Hoe behandelde Lenin de kwestie van de Sovjetbureaucratie? Bleef hij gewoon “wanhopig verontrust” erover? Of probeerde hij iets wat onze ‘theoretici’ van de communistische partijen vandaag voortdurend vermijden, namelijk het analyseren van de oorzaken van de bureaucratie om er een onverzoenlijke strijd tegen te voeren?

Johnstone verwijst naar ‘bureaucratie’ alsof het gewoon een kwestie was van ‘bureaucratisch gedrag’, ‘te veel papierwerk’, ‘ambtenarij’ enzovoort. Zo'n aanpak heeft niets gemeen met de marxistische methode, die de bureaucratie verklaart als een maatschappelijk verschijnsel, dat om bepaalde redenen ontstaat. Lenin legde de opkomst van de bureaucratie uit als een parasiterend kapitalistisch uitgroeisel op het organisme van de arbeidersstaat, dat ontstond uit het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld, ongeletterd boerenland. In een van zijn laatste artikels Liever minder, maar beter schreef Lenin:

“Ons staatsapparaat is zo jammerlijk, om niet te zeggen rampzalig, dat we eerst voorzichtig moeten nadenken hoe we de tekortkomingen ervan bestrijden, in gedachten houdend dat deze tekortkomingen in het verleden zijn geworteld, dat hoewel het is omvergeworpen, de tekortkomingen nog niet te boven zijn gekomen, nog niet de fase heeft bereikt van een cultuur die in het verleden is verdwenen.”

Works, deel 33, p.487

De Oktoberrevolutie had de oude orde omvergeworpen, de tsaristische staat meedogenloos onderdrukt en gezuiverd, maar in omstandigheden van chronische economische en culturele onderontwikkeldheid waren de elementen van de oude orde overal bezig weer binnen te glippen in posities van voorrechten en macht naarmate de revolutionaire golf wegebde met de nederlagen van de internationale revolutie. Engels legde uit dat in elke samenleving waar kunst, wetenschap en regering het exclusieve recht zijn van een bevoorrechte minderheid, die minderheid haar posities zal gebruiken en misbruiken voor haar eigen belangen. En deze stand van zaken is onvermijdelijk, zolang de overgrote meerderheid van het volk gedwongen wordt lange uren te werken in de industrie en de landbouw voor de primaire levensbehoeften.

Na de revolutie, met de geruïneerde toestand van de industrie, werd de arbeidsdag niet verkort maar verlengd. De arbeiders zwoegden tien, twaalf en meer uren per dag op minimale rantsoenen, velen werkten in het weekeinde vrijwillig zonder er loon voor te vragen. Maar zoals Trotski uiteenzette kunnen de massa’s hun ‘heden’ maar tot op zekere hoogte opgeven voor hun ‘morgen’. Onvermijdelijk leidde de belasting van de oorlog, de revolutie, vier jaar van bloedige burgeroorlog en een hongersnood waarin 5 miljoen mensen omkwamen, ertoe dat de arbeidersklasse zowel in aantal als op gebied van hun moreel werd ondermijnd.

De NEP stabiliseerde de economie, maar riep nieuwe gevaren op door de groei van het kleine kapitalisme aan te moedigen, vooral op het platteland, waar de rijke ‘koelakken’ terrein wonnen ten koste van de arme boeren. De industrie leefde op, maar gekoppeld aan de vraag van de boeren, vooral de rijke boeren, was die opleving bijna geheel beperkt tot de lichte industrie (consumptiegoederen). De zware industrie, de sleutel naar de socialistische opbouw, stagneerde. Tegen 1922 waren er 2 miljoen werklozen in de steden. Op het Negende Congres van Sovjets in december 1921 merkte Lenin op:

“Excuseer me, maar wat beschrijven jullie als de arbeidersklasse? Die klasse van werkers die tewerkgesteld wordt door grootschalige industrie. Maar waar is die grootschalige industrie? Wat voor arbeidersklasse is dit? Waar is jullie industrie? Waarom staat ze stil?"

Works, deel 33, p.174.

In een toespraak op het elfde partijcongres in maart 1922 legde Lenin uit dat de klassenachtergrond van velen die op dat moment in de fabrieken werkten niet proletarisch was, dat vele boeren en gedeklasseerde elementen de militaire dienstplicht wilden ontwijken:

“Gedurende de oorlog gingen mensen die geenszins arbeiders waren, de fabrieken in. Ze deden dit om de oorlog te ontlopen. En zijn de sociale en economische omstandigheden in ons land zo dat ze echte arbeiders aansporen de fabrieken in te gaan? Neen. Het zou waar zijn, volgens Marx. Maar Marx schreef over het kapitalisme in zijn geheel, te beginnen met de 19e eeuw. Het was waar gedurende een periode van zeshonderd jaar, maar het is niet waar voor het huidige Rusland. Heel vaak zijn degenen die de fabrieken ingaan geen arbeiders; het zijn toevallige elementen van allerlei soort.”

Ibid., p. 299

Het uiteenvallen van de arbeidersklasse, het verlies van veel van de meest ontwikkelde elementen in de burgeroorlog, de instroom van de onderontwikkelde elementen van het platteland en de demoralisatie en uitputting van de massa’s was één kant van de medaille. Aan de andere kant begonnen de krachten van de reactie, de kleinburgerlijke en kapitalistische elementen, die tijdelijk gedemoraliseerd raakten en ondergronds gejaagd waren door het succes van de revolutie in Rusland en internationaal, weer moed te verzamelen. Ze drongen zich naar voren en maakten gebruik van de situatie om in elke uithoek van de heersende lichamen van de industrie, van de staat en zelfs van de partij binnen te dringen.

Onmiddellijk na de machtsgreep was de fascistische Zwarte Honderd [65] de enige politieke partij die door de bolsjewieken werd onderdrukt. Zelfs de kapitalistische Kadettenpartij werd niet meteen buiten de wet gesteld. De regering zelf was een coalitie van bolsjewieken en sociaal-revolutionairen. Onder druk van de burgeroorlog vond echter een verscherping van de klassentegenstellingen plaats waarbij de mensjewieken, sociaal-revolutionairen en ‘linkse’ sociaal-revolutionaren aan de kant van de contrarevolutie kwamen te staan. In tegenspraak met hun eigen bedoelingen waren de bolsjewieken gedwongen een monopolie op de politieke macht in te voeren. Dit monopolie, dat beschouwd werd als een uitzonderlijke en voorbijgaande stand van zaken, schiep enorme gevaren in een situatie waarin de arbeidersvoorhoede onder toenemende druk van vijandige klassen kwam te staan.

In februari 1917 had de bolsjewistische partij niet meer dan 23.000 leden in heel Rusland. Op het hoogtepunt van de burgeroorlog, toen het lidmaatschap van de partij persoonlijke gevaren met zich meebracht, werden de rangen open gezet voor de arbeiders, die het ledenaantal verhoogden tot 200.000. Maar naarmate de oorlog tot een einde kwam, verdrievoudigde het partijlidmaatschap, en dat weerspiegelde een toestroom van carrièristen en elementen van vijandige klassen en partijen.

Lenin benadrukte toen herhaaldelijk het gevaar dat de partij zou toegeven aan de druk en de stemmingen van de kleinburgerlijke massa’s, dat de voornaamste vijand van de revolutie:

“(...) de economie van alledag in een land van kleine boeren met een geruïneerde grootindustrie [was]. Het is het kleinburgerlijke element dat ons als de lucht omringt en diep doordringt in de rangen van de arbeidersklasse. En de arbeidersklasse wordt gedeklasseerd, d.w.z. losgemaakt van haar klassenoorsprong. De fabrieken en molens staan stil, de arbeidersklasse is zwak en verspreid. Anderzijds wordt het kleinburgerlijke element in het land gesteund door de hele internationale kapitalistische klasse die over de hele wereld haar macht handhaaft.”

Works, deel 33, p. 23-24

De ‘zuivering’ waartoe Lenin in 1921 het initiatief nam, had niets gemeen met de monsterachtige schijnprocessen van Stalin. Er was geen politie, geen processen, geen gevangenenkampen, alleen het genadeloze uitwieden van kleinburgerlijke en mensjewistische elementen uit de rangen van de partij, om de ideeën en tradities van Oktober te bewaren van de vergiftigende effecten van de kleinburgerlijke reactie. Tegen het begin van ‘22 waren zo'n 200.000 leden (1/3 van het ledenaantal) uitgesloten. Lenins correspondentie en geschriften uit deze periode, toen ziekte hem er in toenemende mate van weerhield in de strijd tussen te komen, geven duidelijk zijn verontrusting aan over het indringen van de Sovjetbureaucratie, de onbeschaamde parvenus in elk onderdeel van het staatsapparaat. Zo schrijft hij in februari 1922 in een brief aan Sheinman:

“Op dit ogenblik is de Staatsbank een bureaucratisch machtsspel. Daar heb je de waarheid, wanneer je niet de zoete communistische officiële regels wil horen (die iedereen je als een voorname mandarijn te eten geeft), maar de waarheid. En als je niet met open ogen naar deze waarheid wilt kijken, door al de communistische leugens, dan ben je een mens die in zijn levensbloei is omgekomen in het moeras van de officiële leugen. Dat is een onplezierige waarheid, maar het is de waarheid.”

Works, deel 36, p. 567.

Stel deze onbevangen eerlijkheid van Lenin tegenover al de kunstmatige zoete vervalsingen waarmee alle communistische partijleiders en ‘theoretici’ de internationale communistische beweging gedurende generaties gevoed hebben, en beoordeel dan voor jezelf de omvang van de ontaarding waarin de zelfbenoemde ‘vrienden van de Sovjetunie’ de ideeën en tradities van Lenin hebben gestort! In een brief geschreven op 12 april 1922 schrijft Lenin:

“Hoe meer dat soort werk wordt gedaan, hoe dieper we op de levende praktijk ingaan, de aandacht van zowel onszelf als onze lezers afleidend van de stinkende bureaucratische en stinkende intellectuele Moskouse (en in het algemeen van de Sovjet-burgerlijke) atmosfeer, des te groter zal ons succes zijn in het verbeteren van zowel onze pers als al ons constructieve werk.”

Works, deel 36, p. 579

Op het elfde congres legde Lenin de partij een brandende aanklacht tegen de bureaucratisering van het staatsapparaat voor:

“Wanneer we Moskou nemen”, zei hij, “met zijn 4.700 communisten in verantwoordelijke posities, en wanneer we de grote bureaucratische machine nemen, die gigantische massa, dan moeten we vragen: wie leidt wie? Ik twijfel erg sterk of het met waarheid gezegd kan worden dat de communisten de massa leiden. Om de waarheid te zeggen, ze leiden niet, ze worden geleid."

Works, deel 33, p. 288, onze nadruk

Om het werk van het uitwieden van bureaucraten en carrièremakers uit het staats- en partijapparaat te doen, nam Lenin het initiatief tot het instellen van RABKRIN (de Arbeiders- en Boereninspectie), met Stalin aan het hoofd. Lenin zag de noodzaak van een krachtige organisator om ervoor te zorgen dat dit werk grondig werd gedaan. Stalins staat van dienst als partijorganisator leek hem voor die post de meest aangewezen man te maken. Binnen een jaar bezette Stalin een aantal organisatorische posten in de partij: hoofd van RABKRIN, lid van het Centraal Comité en het Politburo, Orgburo en het Secretariaat. Maar zijn beperkte, organisatorische kijk en persoonlijke ambitie brachten Stalin ertoe die posten binnen korte tijd te bezetten als de voornaamste woordvoerder van de bureaucratie in de partijleiding, niet als de tegenstander ervan.

Al in 1920 bekritiseerde Trotski het functioneren van RABKRIN, dat in plaats van een instrument in de strijd tegen de bureaucratie zelf een broeinest van bureaucratie aan het worden was. Aanvankelijk verdedigde Lenin RABKRIN tegen Trotski. Door zijn ziekte besefte hij niet wat er achter zijn rug in de staat en in de partij gaande was. Stalin gebruikte zijn positie, die hem in staat stelde het personeel voor leidende posten in de staat en in de partij uit te zoeken, om in alle rust een kring van bondgenoten en ja-zeggers om zich heen te verzamelen, politieke onbenullen die hem dankbaar waren voor hun positie. In zijn handen werd RABKRIN een instrument voor de versterking van zijn eigen positie en voor het uit de weg ruimen van zijn rivalen.

Lenin werd zich pas bewust van de verschrikkelijke toestand toen hij de waarheid ontdekte over Stalins optreden in Georgië. Zonder medeweten van Lenin of het Politburo had Stalin daar samen met zijn beulen Dzerzhinski [66] en Orzhonikidze een staatsgreep uitgevoerd. De beste kaders van het Georgische bolsjewisme werden weggezuiverd en de partijleiders de toegang tot Lenin ontzegd, die toen een reeks van leugens van Stalin te horen kreeg. Toen hij er eindelijk achter kwam wat er gebeurde, was Lenin razend. Van zijn ziektebed dicteerde hij aan zijn stenograaf eind 1922 een reeks van notities over de “beruchte kwestie van autonomisering, die naar het schijnt, officieel de kwestie van de USSR wordt genoemd”.

Lenins notities zijn een vernietigende aanklacht tegen de bureaucratische en chauvinistische arrogantie van Stalin en zijn kliek. Maar Lenin zag dit incident niet als een toevallig verschijnsel — een ‘betreurenswaardige fout’, of een ‘tragedie’ zoals de stalinisten de invasie van Tsjecho-Slowakije en het verpletteren van de Commune van de Hongaarse arbeiders noemen — maar als de uitdrukking van het verrotte reactionaire nationalisme van de Sovjetbureaucratie. Het is de moeite waard om Lenins woorden over het staatsapparaat volledig te citeren:

“Er wordt gezegd dat een verenigd staatsapparaat nodig was. Waar kwamen die verzekeringen vandaan? Kwamen die niet van hetzelfde Russische apparaat dat, zoals ik in één van de voorgaande delen van mijn dagboek uiteenzette, we overnamen van het tsarisme en dat lichtjes met Sovjetolie werd gezalfd?

“Er bestaat geen twijfel over dat die maatregel vertraagd had moeten worden tot we konden zeggen dat we konden instaan voor dat apparaat. Maar nu moeten we bewust het tegenovergestelde toegeven: het apparaat dat we het onze noemen, is ons nog altijd vijandig gezind; het is een burgerlijke en tsaristische mengeling. Er is geen mogelijkheid geweest het in de afgelopen vijf jaar kwijt te raken zonder de hulp van andere landen en omdat we het het grootste deel van de tijd ‘druk’ hebben gehad met militaire conflicten en de strijd tegen de honger.

“Het is heel natuurlijk dat in zulke omstandigheden de ‘vrijheid van afscheiding van de unie’ waarmee we onszelf rechtvaardigen alleen maar een velletje papier zal zijn, niet in staat de niet-Russen te verdedigen tegen de aanval van die echt Russische mens, de Groot-Russische chauvinist, in wezen een schelm en een tiran, die de typische Russische bureaucraat is. Er bestaat geen twijfel over dat het oneindig kleine percentage van Sovjet- en gesovjetiseerde arbeiders zal verdrinken in die vloedgolf van chauvinistisch Groot-Russisch uitschot als een vlieg in de melk.”

Works, deel 36, p. 605, onze nadruk

Na de Georgische affaire plaatste Lenin het hele gewicht van zijn autoriteit achter de strijd om Stalin te verwijderen van de post van Algemeen Secretaris van de partij die hij na de dood van Sverdlov in 1922 innam. Maar Lenins voornaamste vrees was nu meer dan ooit dat een open splitsing in de leiding onder de heersende omstandigheden kon leiden tot het uiteenvallen van de partij langs klassenlijnen. Daarom probeerde hij de strijd tot de leiding beperkt te houden en werden de notities en ander materiaal niet openbaar gemaakt. Lenin schreef in het geheim aan de Georgische bolsjewieken-leninisten (met kopieën naar Trotski en Kamenev) waarin hij zich ‘met heel zijn ziel’ achter hun zaak tegen Stalin stelde. Omdat hij niet in staat was de zaak persoonlijk te doen, schreef hij Trotski om hem te vragen de verdediging van de Georgiërs in het Centraal Comité op zich te nemen.

Het hoeft geen betoog dat de feitelijke bewijzen van Lenins laatste strijd tegen Stalin en de bureaucratie tientallen jaren zijn verborgen. Lenins laatste geschriften werden voor de achterban van de KP in Rusland en internationaal verzwegen. Lenins laatste brief aan het Partijcongres werd ondanks protesten van zijn weduwe niet op het congres voorgelezen en bleef achter slot en grendel tot ‘56, toen Chroestsjov en co. hem samen met wat andere zaken (waaronder de brieven over Georgië) publiceerden als onderdeel van hun campagne om de schuld van alles wat in de afgelopen dertig jaar was gebeurd op de schouders van Stalin te werpen.

Monty Johnstone en zijn soortgenoten doen spottend over het materiaal van Lenin — brieven, notulen enzovoort — die door de Sovjetbureaucratie worden verzwegen en die ‘op Trotski’s gezag’ in het Westen zijn gepubliceerd. Maar dezelfde jezuïeten van het stalinisme verwierpen ook als ‘vervalsingen’ het verzwegen testament en Lenins laatste brieven, die door de trotskisten niet na het twintigste congres (zaliger nagedachtenis) werden gepubliceerd, maar dertig jaar vóór de communistische partijleiders bereid waren het bestaan ervan te erkennen. Leden van de KP en de YCL moeten zich in alle eerlijkheid afvragen aan wiens woorden ze de voorkeur geven: aan die van Trotski en zijn volgelingen die de waarheid vertelden over Lenins strijd tegen de stalinistische bureaucratie, en werken publiceerden waarvan de communistische partijleiders voor een hele historische periode tegenover hun achterban het bestaan ontkenden? Of aan die van Johnstone en zijn vrienden, wier hele politieke verleden hun volledige oneerlijkheid aangeeft tegenover de nalatenschap van Lenin en de geschiedenis van de Russische Revolutie?

Monty Johnstone citeert geïsoleerde passages uit Lenins verzwegen testament, maar maakt nergens duidelijk wat de inhoud ervan was. Lenin waarschuwt tegen het gevaar van een splitsing in de partij, want:

“Onze partij berust op twee klassen en om die reden is onstabiliteit mogelijk.”

Lenin zag de meningsverschillen tussen Trotski en Stalin niet als toevallig, of voortvloeiend uit hun ‘persoonlijkheden’ (hoewel hij een reeks van indringende schetsen geeft van de persoonlijke trekken van de leidende leden van de partij).

Lenins laatste brief moet gezien worden tegen de achtergrond van zijn andere geschriften van de voorafgaande maanden, zijn aanvallen op de bureaucratie en het blok dat hij met Trotski vormde tegen Stalin. Lenin verwoordde zijn brief heel voorzichtig (hij was oorspronkelijk van plan geweest het congres bij te wonen, waarvoor hij volgens zijn stenograaf, Fotieva, “een bom had voorbereid voor Stalin”). Voor ieder van de leidende leden geeft hij zowel de positieve als de negatieve trekken van hun karakter: in Trotski’s geval verwijst hij naar zijn “uitzonderlijke vermogens” (“momenteel de meest bekwame man in het Centraal Comité”) maar hij bekritiseert hem voor zijn “verregaande zelfvertrouwen” en “een neiging om te veel aangetrokken te worden door de zuiver administratieve kant van de zaak” — fouten die, hoe serieus ze op zich ook mogen zijn, niets te maken hebben met de permanente revolutie, ‘socialisme in één land’, of een van de andere bliksemafleiders die de stalinisten uitgevonden hebben.

Over Stalin schrijft Lenin:

“Kameraad Stalin heeft, nadat hij Algemeen Secretaris is geworden, een enorme macht in zijn handen vergaard en ik ben er niet zeker van dat hij altijd weet hoe die macht met voldoende voorzichtigheid te gebruiken”.

Dit is al een politieke kwestie en verbonden met Lenins strijd tegen de bureaucratie in de partij. In Liever minder, maar beter, dat kort tevoren werd geschreven, becommentarieerde Lenin: “Laten we terzijde zeggen dat we zowel bureaucraten in onze partijkantoren hebben als in de Sovjetkantoren.” In hetzelfde werk lanceerde hij een scherpe aanval op RABKRIN die duidelijk voor Stalin was bedoeld:

“Laten we openlijk zeggen dat het Volkscommissariaat van de Arbeiders- en Boereninspectie momenteel niet de geringste autoriteit geniet. Iedereen weet dat er geen instellingen slechter georganiseerd zijn dan die van onze Arbeiders- en Boereninspectie en dat onder de huidige omstandigheden niets van dit Volkscommissariaat verwacht mag worden.”

Works, deel 33, blz. 490.

In een nota bij deze brief stelde Lenin niet alleen de verwijdering van Stalin van de post van Algemeen Secretaris voor, zogenaamd vanwege zijn ‘grofheid’, maar stelt hij ook voor hem te vervangen door een man “die in alle opzichten in superioriteit van Stalin verschilt, namelijk trouwer, beleefder, attenter tegenover de kameraden, minder grillig enzovoort.” De diplomatieke manier van uitdrukken verbergt de indirecte aanklacht niet, die in het licht van de Georgische gebeurtenissen, die van Stalins grofheid, grilligheid en trouweloosheid duidelijk is.

Door Lenins testament voor te stellen als een document dat zich enkel moeit met de ‘persoonlijkheden’ van de leiders vervallen de ‘theoretici’ van de KP tot een volledig laag-bij-de-grondse verkeerde voorstelling van Lenin. Zelfs wanneer zijn testament ruimte zou openlaten voor dubbelzinnigheid (dat doet het niet, behalve dan voor warhoofden) dan levert het geheel van Lenins laatste geschriften een duidelijke programmatorische uitwerking van zijn positie op die niet vervalst kan worden.

Herhaaldelijk karakteriseerde Lenin de bureaucratie als een parasiterend burgerlijk uitgroeisel op de arbeidersstaat en een uitdrukking van de kleinburgerlijke visie, die de staat en zelfs de partij binnendrong. De kleinburgerlijke reactie tegen Oktober was nog moeilijker te bestrijden vanwege de uitgeputte toestand van de arbeidersklasse, waarvan ook al delen gedemoraliseerd raakten. Toch zagen Lenin en Trotski de arbeidersklasse als de enige basis voor een strijd tegen de bureaucratie en het handhaven van een gezonde arbeidersdemocratie als de enige waarborg ertegen. Daarom schreef Lenin in zijn artikel Het zuiveren van de partij:

“Natuurlijk zullen we niet toegeven aan alles wat de massa’s zeggen omdat ook de massa’s soms — met name in tijden van buitengewone onevenwichtigheid en uitputting die het gevolg zijn van uitzonderlijke ontberingen — toegeven aan gevoelens die geenszins ontwikkeld zijn. Maar bij het inschatten van personen, van de afwijzende houding tegenover hen die zich aan ons ‘vastgehecht’ hebben uit zelfzuchtige redenen, tegenover hen die ‘opgeblazen commissarissen’ en ‘bureaucraten’ geworden zijn, zijn de suggesties van de massa van arbeiders en in veel gevallen ook van de boeren die geen partij lid zijn, waardevol.”

Works, deel 33, p. 39-40.

De opkomst van de bureaucratie werd door Lenin begrepen als het product van de economische en culturele onderontwikkeldheid die het resultaat was van het isolement van de revolutie. De middelen om dat te bestrijden waren enerzijds gekoppeld aan de strijd voor economische vooruitgang en de geleidelijke opheffing van het analfabetisme, die onlosmakelijk verbonden was met de strijd om de werkende massa’s te betrekken bij het leiden van de industrie en van de staat. Lenin en Trotski baseerden zich altijd op de massa’s in de strijd tegen de ‘opgeblazen commissarissen’. Alleen door de bewuste zelfwerkzaamheid van de werkende mensen zelf kon de overgang naar het socialisme zeker gesteld worden. Anderzijds legde Lenin herhaaldelijk uit dat de verschrikkelijke druk die op de arbeidersklasse werd uitgeoefend door het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld land, onmetelijke moeilijkheden plaatste op de weg naar de schepping van een werkelijk beschaafde en harmonieuze klassenloze samenleving. Monty Johnstone beweert dat Lenin tegen het einde van zijn leven de positie van ‘socialisme in één land’ begon te aanvaarden, wat hij ‘bewijst’ met een citaat van de verklaring in Over samenwerking dat

“NEP-Rusland getransformeerd zal worden in een socialistisch Rusland” omdat het “alles wat nodig en voldoende was” bezat voor de opbouw van een socialistische maatschappij.

Cogito, p. 29

Na een wanhopige zoektocht door Lenins Geselecteerde werken kan kameraad Johnstone slechts één citaat vinden dat ook maar enigszins te interpreteren valt als een aanvaarding van het idee van het ‘socialisme in één land’. Helaas, de vaagheid ervan wordt weggenomen door slechts een oppervlakkige blik te werpen op de tekst van dit ruwe, ongecorrigeerde document, dat de stalinisten na Lenins dood voor hun eigen doeleinden wilden gebruiken. Waar Lenin in dit artikel naar verwijst, is niet het ‘opbouwen van het socialisme’ binnen de grenzen van het tsaristische rijk, maar de maatschappelijke vormen die nodig zijn om de geleidelijke verwijdering van de elementen van het ‘staatskapitalisme’ (NEP) door te voeren en dan te beginnen met de taken van de socialistische opbouw (elektrificatie, industrialisatie enzovoort). Lenins voorzichtige kanttekeningen, die de afwezigheid van de materiële basis voor het socialisme benadrukken, laten geen twijfel bestaan over zijn mening. Verwijzend naar de noodzaak van een ‘culturele revolutie’ voor het overwinnen van de materiële onderontwikkeldheid (en daarmee van de klassenconflicten in de samenleving) schreef Lenin dan ook:

“Deze culturele revolutie zou nu voldoende zijn om van ons land een volledig socialistische samenleving te maken, maar het schept onmetelijke moeilijkheden van een puur cultureel (want we zijn analfabeten) en materieel karakter (want om beschaafd te zijn moeten we een zekere ontwikkeling van de materiële productiemiddelen bereiken, moeten we een zekere materiële basis hebben).”

On Co-operation, Works, deel 33, p. 475

Om zichzelf te beschermen tegen een verkeerde interpretatie legt Lenin uit dat hij de kwestie van opvoeding behandelt als los van het probleem van de internationale positie van de revolutie:

“Ik zou moeten zeggen dat de nadruk aan het verschuiven is naar het opvoedende werk (...) ware het niet voor het feit dat we voor onze positie op wereldschaal moeten vechten. Maar wanneer we dat terzijde laten en ons beperken tot de interne economische verhoudingen, dan is de nadruk aan het verschuiven naar opvoeding.”

Ibid., p. 474

Verre van dat Lenin “in de laatste periode van zijn actieve leven in de praktijk meer en meer de perspectieven van het ‘socialisme in één land’ gaat overnemen”, legt Lenin op besliste wijze uit dat de moeilijkheden van de revolutie, de problemen van onderontwikkeldheid, van analfabetisme, van bureaucratie uiteindelijk alleen overwonnen konden worden door de overwinning van de socialistische revolutie in één of meer ontwikkelde landen. Dit perspectief, waarop Lenin honderden keren hamerde vanaf 1904-05, werd als vanzelfsprekend aanvaard door de hele bolsjewistische partij tot 1924. In de laatste maanden van zijn leven verloor Lenin dit feit volstrekt niet uit het oog. Onder zijn laatste geschriften bevindt zich een reeks notities die zijn positie overduidelijk maakt:

“We hebben een Sovjetstaatsvorm geschapen”, schreef hij, “en daarmee hebben we een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis ingeluid, het tijdperk van de politieke heerschappij van de arbeidersklasse, dat het tijdperk van de kapitalistische heerschappij zal overtreffen. Ook kan niemand ons daarvan beroven, hoewel de Sovjetstaatsvorm alleen met de hulp van praktische ervaring van de arbeidersklasse van verschillende landen voltooid zal worden.

“Maar we zijn nog niet klaar met het leggen van de fundamenten van de socialistische economie, en de vijandige macht van het ter dood veroordeelde kapitalisme kunnen ons daar nog altijd van beroven. We moeten dit duidelijk inzien en eerlijk toegeven, want er is niets gevaarlijker dan illusies (en vooral duizelingen op grote hoogte). En er zit niets verschrikkelijks, niets dat een geldige reden is voor de geringste moedeloosheid, in het toegeven van deze bittere waarheid. We hebben altijd de nadruk gelegd op de elementaire waarheid van het marxisme en deze herhaald, namelijk dat de gezamenlijke inspanningen van de arbeiders van verschillende ontwikkelde landen nodig zijn voor de overwinning van het socialisme.

Works, deel 33, p. 206, onze nadruk

In deze regels van Lenin is geen greintje ‘pessimisme’ of ‘onderschatting’ van de scheppende vermogens van de Sovjetarbeidersklasse te vinden. In alle geschriften van Lenin, en vooral in deze periode, is er tegelijkertijd een onwankelbaar vertrouwen in het vermogen van de werkende mensen om de samenleving te veranderen en een onbevreesde eerlijkheid in het bespreken van de moeilijkheden. Het verschil in de houding van het stalinisme en het leninisme ten opzichte van de werkende massa ligt juist hierin: dat het eerstgenoemde probeert de massa’s te bedriegen met ‘officiële’ leugens en zelfvoldane illusies over het opbouwen van het ‘socialisme in één land’ om ze te bewegen tot de passieve aanvaarding van de leiding van de bureaucratie, terwijl de andere ernaar streeft het bewustzijn van de arbeidersklasse te ontwikkelen en haar nooit met leugens en sprookjes bevoogdt, maar altijd de onaangename waarheid onthult, in het volste vertrouwen dat de arbeidersklasse de noodzaak van de grootste opofferingen zal begrijpen en aanvaarden, op voorwaarde dat de redenen daarvoor eerlijk en waarheidsgetrouw worden uiteengezet.

De argumenten van Lenin waren niet bedoeld om de Sovjetarbeiders rustig te houden met ‘socialistisch opium’, maar om ze te harden voor de komende strijd — de strijd tegen onderontwikkeldheid en bureaucratie in Rusland en de strijd tegen het kapitalisme en voor de socialistische revolutie op wereldschaal. Het was de sympathie van de werkende mensen van de wereld, legde Lenin uit, die de imperialisten ervan weerhield de Russische Revolutie in 1917-20 te wurgen. Maar de enige echte waarborg voor de toekomst van de Sovjetrepubliek was de uitbreiding van de revolutie naar de kapitalistische landen van het Westen.

Op het elfde congres van de Russische Communistische Partij — het laatste dat Lenin bijwoonde — benadrukte hij herhaaldelijk de gevaren voor de staat en de partij die voortkwamen uit de druk van onderontwikkeldheid en bureaucratie. Lenin waarschuwde met een commentaar op de leiding van de staat:

“Wel, we zijn een jaar verder. De staat is in onze handen. Maar heeft deze de Nieuwe Economische Politiek gevoerd op de manier waarop we dat vorig jaar wilden? Neen. Maar we weigeren toe te geven dat het niet gedaan werd op de manier die we wilden. Hoe ging het? De machine weigerde te gehoorzamen aan de hand die haar bestuurde. Het was als een auto die niet in de door de bestuurder gewenste richting ging, maar in de richting die iemand anders wenste: alsof hij werd bestuurd door een of andere mysterieuze, aan geen wetten onderworpen hand. God weet wiens, misschien van een profiteur, of van een particuliere kapitalist, of beiden. Hoe het ook zij, de auto gaat niet precies in de richting die de man achter het stuur wil, en vaak gaat hij in de omgekeerde richting.”

Works, deel 33, p. 179.

Op hetzelfde congres legde Lenin in zeer duidelijke en eenduidige taal de mogelijkheid uit van de degeneratie van de revolutie als een gevolg van de druk van vijandige klassen. De meest vooruitziende delen van de geëmigreerde kapitalisten, de Smena Vekh-groep van Ustryalov, plaatsten al hun hoop op de bureaucratisch-burgerlijke tendensen die zich in de Sovjetsamenleving manifesteerden als een stap in de richting van herstel van het kapitalisme. Dezelfde groep zou later de stalinisten toejuichen en aanmoedigen in hun strijd tegen het ‘trotskisme’. De Smena Vekh-groep, die Lenin prees voor hun klasseninzicht, begreep goed de strijd van Stalin tegen Trotski, niet in termen van ‘persoonlijkheden’ maar als een klassenkwestie, als een stap weg van de revolutionaire tradities van Oktober.

“De machine weigerde de bestuurder te gehoorzamen” en de staat stond niet langer onder controle van de communisten, van de arbeiders, maar verhief zichzelf in toenemende mate boven de samenleving. Verwijzend naar de mening van Smena Vekh, zei Lenin:

“We moeten openlijk zeggen dat de dingen waar Ustryalov het over heeft mogelijk zijn: de geschiedenis kent allerlei soorten metamorfosen. Vertrouwen op de stevigheid van overtuigingen, loyaliteit en andere uitstekende morele kwaliteiten is allesbehalve een serieuze houding in de politiek. Sommige individuen kunnen gezegend zijn met uitstekende morele kwaliteiten, maar historische kwesties worden door grote massa’s beslist, die — wanneer de individuen hen niet meer bevallen — hen af en toe niet al te beleefd behandelen.”

Works, deel 33, blz. 287.

In deze woorden van Lenin vinden we op voorhand een verklaring voor de nederlaag van de Linkse Oppositie op een manier die een miljoen maal duidelijker is dan al het opgeblazen getheoretiseer van de ‘intellectuelen’ over de psychologische, morele en persoonlijke eigenschappen van Trotski en Stalin. De staatsmacht ontglipte de communisten, niet vanwege hun persoonlijke tekortkomingen en psychologische eigenaardigheden, maar vanwege de enorme druk van onderontwikkeldheid, van bureaucratie, van vijandige klassenkrachten, die het kleine handvol ontwikkelde, socialistische arbeiders neerdrukte en verpletterde.

Lenin vergeleek de verhouding van de Sovjetarbeiders en hun vooruitgeschoven voorhoede tot de bureaucratie en de kleinburgerlijke kapitalistische elementen met die van een veroverende en veroverde natie. De geschiedenis heeft herhaaldelijk getoond dat het voor een natie op zich geen garantie op een overwinning is een andere met wapengeweld te onderdrukken. Wanneer het culturele peil van de overwinnaars lager is dan dat van de overwonnenen, zullen de laatstgenoemden hun cultuur aan de overwinnaars opleggen. Gezien het lage culturele niveau van de zwakke Sovjetarbeidersklasse, omspoeld door een zee van kleine bezitters, was de druk enorm. Die weerspiegelde zich niet alleen in de staat, maar onvermijdelijk in de partij zelf, die het centrum werd van de strijd tussen de botsende klassenbelangen.

Alleen in dit licht kunnen we Lenins positie begrijpen in de strijd tegen de bureaucratie, zijn houding tegenover Stalin en de inhoud van zijn verzwegen testament. Dat document drukt zijn overtuiging uit dat de strijd tussen Trotski en Stalin “geen detail is, maar een detail dat een beslissende betekenis kan krijgen” in het licht van het feit dat “onze partij gebaseerd is op twee klassen”. In een brief die kort voor het elfde partijcongres werd geschreven, legde Lenin de betekenis van conflicten en splitsingen in de leiding met de volgende woorden uit:

“Wanneer we de ogen niet sluiten voor de werkelijkheid moeten we toegeven dat op dit moment de proletarische politiek van de partij niet wordt bepaald door het karakter van zijn ledenbestand, maar door het enorme onverdeelde prestige dat genoten wordt door een kleine groep die de Oude Garde van de partij genoemd zou kunnen worden. Een klein conflict binnen deze groep zal voldoende zijn, als dat prestige al niet wordt vernietigd, om de groep in zo'n mate te verzwakken dat ze beroofd wordt van haar macht om een beleid uit te stippelen.”

Works, deel 33, p. 257.

Wat Lenins bittere strijd tegen Stalin bepaalde waren niet diens persoonlijke zwakheden ('grofheid'), maar de rol die hij speelde bij het invoeren van methodes en ideologie van vijandige maatschappelijke klassen en lagen binnen de partijleiding die een bolwerk tegen die dingen had moeten zijn. In de laatste maanden van zijn leven, verzwakt door ziekte, wendde Lenin zich steeds vaker tot Trotski voor steun in zijn strijd tegen de bureaucratie en diens creatuur, Stalin. Op het punt van het monopolie op de buitenlandse handel, op het punt van Georgië en ten slotte in de strijd om Stalin uit de leiding te verwijderen, vormde Lenin een blok met Trotski, de enige in de leiding die hij kon vertrouwen.

Gedurende de hele laatste periode van zijn leven drukte Lenin in talloze artikels, toespraken en brieven, herhaaldelijk zijn solidariteit met Trotski uit. Op alle belangrijke punten die we genoemd hebben, was het Trotski die hij uitkoos om zijn mening te verdedigen binnen de leidende organen van de partij. Lenins waardering van Trotski in het verzwegen testament kan alleen in het licht van deze feiten worden begrepen. Het is onnodig te zeggen dat de bewijzen voor het bestaan van dit blok tussen Lenin en Trotski tegen Stalins kliek gedurende vele jaren achter slot en grendel werden gehouden. Maar de waarheid zal aan het licht komen. De brieven aan Trotski, gepubliceerd in deel 54 van de jongste Russische editie van Lenins Verzamelde Werken zijn, hoewel ze zelfs nu nog niet volledig zijn, een onweerlegbaar bewijs voor dat blok.

Dezelfde brieven, en ander materiaal, werden door Trotski al in het Westen gepubliceerd, reeds in 1928 in De echte situatie in Rusland. Zelfs nu durft de bureaucratie niet al het materiaal dat in hun bezit is te publiceren. Om de toenemende argwaan van de achterban van de communistische partijen in het buitenland weg te nemen, maken ze gebruik van de Monty Johnstones om tekeer te gaan tegen de geschriften van Lenin die ‘op Trotski’s gezag’ werden gepubliceerd. Ze zullen dergelijke vrienden hard nodig hebben, juist omdat hun eigen ‘autoriteit’ snel verdwijnt in de ogen van de oprechte activisten van de communistische partijen waar dan ook.

Trotski en de strijd tegen de bureaucratie

“Toen hij [Lenin] in 1923 uitgeschakeld op zijn sterfbed lag (...) werd deze kwestie besproken in de partijleiding, met Trotski’s deelname, die een resolutie opstelde — op 5 december 1923 unaniem aanvaard — die de schijnwerpers richtte op de bureaucratisering van het partijapparaat en het gevaar dat daaruit ontstond van vervreemding van de massa’s van de partij en die opriep tot het creëren van ruimte voor open debat en discussie in de partij:”

Cogito, p. 22

Kameraad Johnstone stelt de zaak voor alsof de partijleiding unaniem Lenins positie op de kwestie van de bureaucratie overnam, in welk geval het verschil tussen Trotski en Stalin-Zinoviev-Kamenev, het leidende ‘triumviraat’, moeilijk te zien is! Helaas betekent een resolutie nog geen strijd tegen de bureaucratie. Stalin klaagde in zijn tijd ook herhaaldelijk over het ‘kwaad van de bureaucratie’. Chroestsjov, Kosygin en anderen hebben heel wat resoluties over dit onderwerp gesteund. Maar voor een marxist is een resolutie een gids tot actie; voor een cynische bureaucraat is er niets beter dan een ‘unanieme’, ‘antibureaucratische’ afkondiging om de massa’s zand mee in de ogen te strooien.

Monty Johnstones beroep op deze resolutie klinkt des te holler in het licht van wat daarna gebeurde. Johnstone legt niet uit hoe precies de overgang werd gemaakt van de ‘unanieme, antibureaucratische’ resoluties naar de politieterreur, de concentratiekampen en alle andere verschrikkingen van het stalinistische totalitarisme.

Het optreden van de overheersende Kamenev-Zinoviev-Stalin-fractie in het Centraal Comité was een merkwaardige manier om hun trouw aan Lenin te tonen. Ondanks de protesten van Krupskaya werd Lenins testament verzwegen. Ondanks zijn duidelijke instructie werd Stalin niet verwijderd. Lenins advies over het verbeteren van de arbeidersbasis van de partij en zijn organisaties werd op cynische wijze gebruikt om grote aantallen onervaren en politiek onontwikkelde elementen — als was in de handen van het apparaat en uitgekozen door Stalins machine — in de partij toe te laten.

Tegelijk werd een campagne van laster en vervalsing begonnen tegen Trotski. In die tijd werd al het oude vuilnis over Trotski’s niet-bolsjewistische verleden (dat Lenin afgedaan had in zijn testament), over de ‘permanente revolutie’, over Brest-Litovsk en de rest, door de heersende kliek opgegraven om Trotski in diskrediet te brengen en hem uit de leiding te verwijderen. Zinoviev gaf later, toen hij met Stalin gebroken had en naar de kant van de Linkse Oppositie kwam, toe dat in die tijd de mythe van het ‘trotskisme’ bewust werd gecreëerd. Kamenev, Zinoviev en Stalin waren zich in die fase niet bewust van de processen die in de Sovjetstaat plaatsvonden en die zij onbewust vertegenwoordigden. Ze beseften niet in welke richting hun aanvallen op Trotski en het ‘trotskisme’ hen zouden leiden. Maar door te proberen een wig te drijven tussen ‘trotskisme’ en leninisme brachten zij de hele machinerie van geschiedsvervalsing en bureaucratische vervolging in beweging, die eerste beslissende stap weg van de ideeën en tradities van Oktober naar de monsterlijke bureaucratische politiestaat van Stalin en Breznjev.

Verwijzend naar Trotski’s kritiek op de bureaucratie in De nieuwe koers, zegt Monty Johnstone:

“Hoewel de algemene aanpak tamelijk negatief is, is er veel dat als juist gezien kan worden in zijn aanvallen op de groei en de macht van het partijapparaat onder Stalins controle, vooral van wat we nu weten van het grove misbruik, dat het wezen van de socialistische democratie en legaliteit aan tastte (...) De nieuwe koers (...) bevat scherpe marxistische kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie (...)”

Cogito, p. 22

Deze nieuwe en verbazende ‘concessie’ van kameraad Johnstone zal de lezer ongetwijfeld zijn opgevallen. Met alle wijsheid achteraf en met een waarlijk schoolmeesterachtige houding geeft hij Trotski’s analyse van de stalinistische bureaucratie een goede beoordeling met kanttekeningen vanwege een ‘tamelijk negatieve’ algemene aanpak. Ondertussen liggen achter de mistige formulering ‘aantasting van de socialistische democratie’ dertig jaar bloedige reactie tegen Oktober, de uitroeiing van hele Sovjetvolkeren, de vernietiging van miljoenen mensen in de slavenkampen en de vernietiging van revoluties in het buitenland. Deze ondergeschikte ‘episodes’ hebben geen plaats in Johnstones ‘evenwichtige’ analyse. Neen, het is veel beter ze af te doen als ‘fouten’ uit het verleden die nog steeds ‘op bestudering wachten’. Johnstone, die zich zo'n ijverige onderzoeker toont van de kleinigheden uit de archieven van het bolsjewisme, wijst bescheiden de taak van het analyseren en verklaren van de bloedige misdaden van het stalinisme uit de afgelopen dertig of veertig jaar af.

Het marxisme is in de eerste en belangrijkste plaats een methode van historische analyse, die de voorhoede van de arbeidersklasse voorziet van de perspectieven die noodzakelijk zijn voor een succesvolle strijd om de macht. Marxisten tasten niet in het donker rond in het kielzog van het historische proces, mompelend over ‘fouten’ en ‘ongelukken’ of krokodillentranen huilend over ‘tragedies’. Het is de taak van een marxist om op voorhand de algemene tendensen en processen in de samenleving te analyseren en te begrijpen. Natuurlijk kan zo'n analyse geen blauwdruk leveren, een juiste voorspelling van elk detail. Dat is ook niet nodig. Het is voldoende de algemene processen te begrijpen om niet door de geschiedenis overvallen te worden.

Trotski legde de ontwikkeling van het stalinisme op voorhand uit als de uitdrukking van een kleinburgerlijke reactie tegen Oktober. Hij zette net als Lenin uiteen wat het enorme gevaar was van de interne degeneratie van de partij waarin de bureaucratie zou optreden als een instrument voor de verspreiding van de stemming van kleinburgerlijke reactie en wanhoop. De bureaucratie, die kaste van parvenuachtige functionarissen die goed geboerd hadden door de revolutie, zag er geen reden toe zijn gemakkelijke kantoorroutine te verstoren voor de voortzetting van de revolutionaire strijd.

De nieuwe koers wordt door kameraad Johnstone beschreven als een werk dat ‘scherpe marxistische kritiek’ bevat op de bureaucratie. Het zij de lezer vergeven als hij verbaasd is. We weten dat uit lelijke en wanstaltige verpoppingen mooie vlinders kunnen ontstaan. Maar hoe kwam die ‘scherpe marxistische kritiek’ opeens tevoorschijn uit de extreem-linkse, revolutionaire fraseur, aartsbureaucraat en kleinburgerlijk individualist van de voorafgaande 21 bladzijden?

Was het toeval, kameraad Johnstone, dat alleen Trotski en de Linkse Oppositie na Lenins dood zo'n ‘scherpe marxistische kritiek’ van de stalinistische bureaucratie konden voortbrengen? Waar was de kritiek van de Pollitts en de Dutts [67], de Chroestsjovs en de Kosygins in die tijd? Is het een fundamentele eigenschap van de marxistisch-leninistische visie dat ‘scherpe marxistische kritiek’ pas achteraf komt?

Maar zelfs hier vervormt Monty Johnstone Trotski’s positie door ze te beschrijven als een kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie. Dat is precies het soort ‘antibureaucratisme’ van Stalin, Kosygin, Breznjev, Gollan. In De nieuwe koers gaat Trotski niet in op gedragingen, maar op maatschappelijke klassen en lagen. De leiders van de bureaucratie zijn altijd bereid te hoop te lopen tegen ‘bureaucratische methodes’, ‘ambtenarij’ enzovoort. Maar zo'n aanpak heeft, zoals Trotski uitlegt, niets met marxisme gemeen:

“Het is een marxist onwaardig te denken dat een bureaucratie slechts het totaal is van de slechte gewoontes van de functionarissen. Bureaucratie is een maatschappelijk verschijnsel in die zin dat het een bepaald beheersysteem is van mensen en dingen. De diepe oorzaken ervoor liggen in de heterogeniteit van de samenleving, het verschil tussen de dagelijkse en de fundamentele belangen van verschillende groepen van de bevolking.”

De nieuwe koers, p. 41

Ver van het idee van de bureaucratie als een ‘geestesgesteldheid’ of slechts een overblijfsel van het kapitalisme, dat automatisch ‘afsterft’ met het naderen van de hoogste fase van het socialisme, waarschuwde Trotski dat het ontstaan van een bevoorrechte laag functionarissen onvermijdelijk was onder de heersende omstandigheden van economische en culturele onderontwikkeldheid in Rusland en dat het enorme gevaren voor de revolutie zelf zou scheppen. Onder bepaalde omstandigheden (een splitsing in de partij, het samengaan van de boerenstand, kleine kapitalisten en een deel van de bureaucratie op een reactionair platform) was, zoals Lenin herhaaldelijk had gewaarschuwd, een echte contrarevolutie mogelijk. Trotski wees op het voorbeeld van de ontaarding van de Duitse sociaal-democratie, die vóór 1914 werd gezien als het baken van de internationale marxistische beweging. Deze degeneratie werd door Lenin en Trotski niet als het persoonlijk falen of verraad van individuele leiders verklaard (hoewel dat ook een fatale rol speelde), maar in de eerste en voornaamste plaats door de objectieve omstandigheden waarin de Duitse partij voor de oorlog had gefunctioneerd. De afwezigheid van grote sociale onrust en revolutionaire strijd, het stagnerende parlementaire milieu dat “een generatie van bureaucraten, van droogstoppels, van botteriken schiep, wier politieke uiterlijk in de eerste uren van de imperialistische oorlog volledig werd onthuld”.

In de jaren volgend op de burgeroorlog kristalliseerde een nieuwe sociale laag Sovjetfunctionarissen, gedeeltelijk afkomstig uit de oude tsaristische bureaucratie, gedeeltelijk bestaande uit burgerlijke specialisten en ook uit vroegere arbeiders en communisten, die door de machine van de staat en de partij waren geabsorbeerd en die de band met de massa’s hadden verloren. Het was in deze laag van behoudende bureaucraten, zelfvoldane en kleingeestige ambtenaartjes dat Stalins fractie zijn steun vond. Dit waren de elementen die na ‘24 het hardst schreeuwden tegen de ‘permanente revolutie’ en het ‘trotskisme’. Daarmee bedoelden ze niet Trotski’s geschriften uit 1905 en ook niet de obscure polemieken uit het verleden, maar de woelige periode van Oktober en de burgeroorlog. De bureaucraat wil niets liever dan orde en rust om verder te gaan met zijn ordelijke werk van het organiseren van degenen ‘onder’ hem. De leuzen van ‘socialisme in slakkentempo’ en ‘socialisme in één land’ die de Stalin-Boekharin-kliek naar voren bracht, waren precies wat de bureaucratie wilde horen.

De jaren van revolutie en burgeroorlog hadden de massa’s uitgeput en hun moreel gedeeltelijk ondermijnd. De nederlaag van een reeks van revoluties verzwakte de aantrekkingskracht van de bolsjewistische ideeën voor de minder ontwikkelde en kleinburgerlijke lagen. Vanaf het begin vocht de bolsjewistisch-leninistische minderheid, geleid door Trotski, tegen de stroom in. De parvenuachtige bureaucratie werd steeds arroganter met elke stap terug die de revolutie in Rusland en internationaal gedwongen werd te doen. Steunend op de minst ontwikkelde klassen en lagen in de samenleving — de koelakken, de NEP-speculanten en de kleine kapitalisten — bracht de Stalin-Boekharin-kliek slagen toe aan de fundamenten van de Oktoberrevolutie. Afgezien van het aanmoedigen van kapitalistische elementen binnen Rusland, leidde de rechtse politiek van de leiding tot een nieuwe reeks van tegenslagen op internationale schaal met als hoogtepunt het verschrikkelijke bloedbad van de Chinese Revolutie in ‘27. [68]

Het is niet mogelijk in te gaan op de internationale gebeurtenissen van deze periode. Laat het voldoende zijn aan te geven dat in 1925-1927 in China de Stalin-Boekharin-kliek de integratie van de Chinese KP in de Kwo Min Tang doorvoerde. Tsjang Kai-Shek, de moordenaar van de Chinese arbeiders, werd toegejuicht als de grote leider van de Chinese Revolutie. De Kwo Min Tang werd toegelaten als een sympathiserende sectie van de Communistische Internationale, met slechts één stem daartegen in de leiding: die van Leon Trotski. Gedurende deze periode vocht Trotski tegen de rampzalige politiek van de stalinisten; bijvoorbeeld voor arbeidersdemocratie, vijfjarenplannen en collectivisatie; tegen principeloze afspraken met buitenlandse ‘democraten’ van het soort van Tsjang Kai-Shek; voor voortgezette steun aan de revolutionaire bewegingen van de arbeidersklasse internationaal als de enige echte waarborg voor de toekomst van de Sovjetstaat. Daarover heeft Monty Johnstone niets te zeggen, afgezien van de stelling dat Stalins lasterlijke aanvallen op Trotski ‘aansloegen’ bij de arbeiders en dat de Linkse Oppositie met 724.000 tegen 4.000 stemmen werd verslagen na een “het hele land omvattende partijdiscussie”.

De “het hele land omvattende partijdiscussie” waarnaar kameraad Johnstone verwijst, bestond uit zulke vriendschappelijke overtuigingsmethodes als het ontslaan van leden van de Oppositie, het uiteenjagen van vergaderingen door stalinistische knokploegen, een gemene leugen- en lastercampagne in de officiële pers, de vervolging van Trotski en zijn aanhangers, wat leidde tot de dood van meerdere vooraanstaande bolsjewieken zoals Glazman [69] (door chantage tot zelfmoord gedreven), Joffe, de beroemde Sovjetdiplomaat (die noodzakelijke medische verzorging werd onthouden tot hij een einde aan zijn leven maakte). Op partijbijeenkomsten werden sprekers van de Oppositie het slachtoffer van stelselmatige intimidatie door bendes van semi-fascistische bandieten die door het stalinistische apparaat werden georganiseerd. Het Franse communistische blad Contre le Courant rapporteerde in de twintiger jaren de methodes waarmee de stalinisten deze “het hele land omvattende partijdiscussie” voerden:

“De bureaucraten van de Russische Partij hebben over het hele land fluitbendes gevormd. Elke keer een partijactivist die tot de Oppositie behoort het woord krijgt, stellen ze langs de muren van de zaal een rij van mensen op met politiefluiten. Bij de eerste woorden van de spreker van de Oppositie begint het gefluit. Dit lawaai houdt aan tot de spreker van de Oppositie het woord aan iemand anders geeft.”

De echte situatie in Rusland, p. 14, voetnoot

Johnstone vindt het niet nodig de omstandigheden te beschrijven waaronder het afsluitende ‘debat’ plaatsvond op het partijcongres van ‘27, waar de beulen van Stalin, die het gehoor bepaalden, het de Oppositie onmogelijk maakten zich te laten horen. Vergelijk deze gangsterpraktijken met de methodes die Lenin gebruikte tegen politieke tegenstanders en je ziet in welke mate de stalinistische reactie de laatste restanten van de tradities van het bolsjewisme onder de voet heeft gelopen.

Monty Johnstone beent door de geschiedenis van de Linkse Oppositie heen met de zelfverzekerde houding van een vermoeide oude geschiedenisleraar die data en ‘feiten’ opdreunt. Zijn bedaardheid wordt zelfs niet verstoord door het laatste ‘detail’ dat hij slechts ‘in het voorbijgaan’ noemt:

“Vanuit zijn achtereenvolgende verbanningsoorden — Turkije, Noorwegen, Frankrijk en ten slotte Mexico, waar hij in 1940 werd vermoord — schreef Trotski vele boeken, brochures en artikels en probeerde hij door te gaan met het opbouwen van een linkse oppositie tegen Stalin.”

Maar hoe, beste schoolmeester, leidde de rustige, kameraadschappelijke “het hele land omvattende discussie” tot de verbanning van en de moord op de leiders van de minderheid? Lijkt de moord op Trotski en die op honderdduizenden leden van de Oppositie in Rusland op het resultaat van de rationele ‘discussie’ en politieke argumentering die je voorschildert? Op dit punt draait de schoolmeester voorzichtig om de hete brij heen:

“De bewijzen”, schrijft Johnstone in een typisch uitgebalanceerde voetnoot, “wijzen er sterk op dat de moordenaar, Mercader of ‘Jackson’, die zich voordeed als een gedesillusioneerde volgeling van Trotski, in feite namens Stalin en de GPU handelde. Na zijn gevangenisstraf van twintig jaar uitgezeten te hebben, verliet hij Mexico op een Tsjechisch (!) vliegtuig met onbekende (!) bestemming.”

Cogito, p. 94.

Nog een gratis ‘concessie’ van kameraad Johnstone! Iedereen is zich vandaag bewust van de bloedige staat van dienst van Stalins GPU. Elk lid van de KP weet heel goed dat deze huurmoordenaars verantwoordelijk waren voor de moorden op Trotski en talloze andere revolutionairen in Rusland, Spanje en elders. Kameraad Johnstone geeft grootmoedig datgene toe wat hij niet kan ontkennen, maar alleen dat wat hij niet kan ontkennen! Het is echter niet genoeg je misdaden ‘toe te geven’. Van een marxist verwacht je uitleg.

Johnstone probeert de verschillen tussen stalinisme en trotskisme af te schilderen als ‘politieke verschillen’, ‘discussies’, ‘debatten’ enzovoort. Maar de Russische bureaucratie geeft er de voorkeur aan te argumenteren in de welsprekende taal van kogels, concentratiekampen, of in het geval van Tsjecho-Slowakije en Hongarije in de taal van vliegtuigen en raketten. Lenin ‘vermoordde’ zijn tegenstanders in polemieken, niet in koelen bloede. En toch doet Johnstone, met de onnozelheid van een pasgeboren kind, alsof dit alles een ‘fout’ is. Trotski’s moordenaar vertrekt in een Tsjechisch vliegtuig ‘met onbekende bestemming’. De bureaucratie vergeet zijn oude vrienden niet, blijkbaar ook niet na het 20e Congres.


Voetnoten

[65] De Zwarte Honderd waren monarchistische benden opgeleid door de tsaristische politie, die na 1905 revolutionairen en linkse intellectuelen vermoordden en jodenpogroms organiseerden.

[66] Dzerzhinski, Felix Edmundovitsj (1877-1926): socialist van Pools-Litouwse afkomst, zat vijftien jaar gevangen in Siberië en werd lid van de bolsjewieken in 1917 en trad wegens zijn verdiensten al hetzelfde jaar toe tot het CC. In december 1917 organiseerde hij in opdracht van de partij de Tsjeka, de beruchte politieke politie (later GPU, OGPOE, NKVD, KGB). Vanaf het moment dat de Tsjeka zelfstandig mensen begon te executeren (zonder partijcontrole) ontwikkelde ze zich tot een gevaarlijke macht binnen de Sovjetstaat. Zonder proces werden hele groepen personen dikwijls totaal onterecht als klassenvijanden doodgeschoten. Dzerzhinski steunde Stalin meestal, maar niet onvoorwaardelijk; onrechtstreeks bouwde hij mee aan een van de belangrijkste fundamenten van het systeem. Lenin zag in 1922 al het gevaar in van deze ‘staat binnen de staat’ en de Tsjeka werd afgeschaft, temeer aangezien de burgeroorlog gewonnen was en de dikwijls brutale methoden niet meer te verantwoorden waren. Al haar functies werden overgeheveld naar het volkscommissariaat van Binnenlandse Zaken en geconcentreerd binnen de GPU met strikte procedureregels, niet strikt genoeg echter voor het stalinistisch gebruik dat ook van deze instelling werd gemaakt.

[67] Pollit en Dutt waren leiders van de Britse KP in de jaren ‘20 en gewillige spreekbuizen van de stalinistische buitenlandse politiek.

[68] In Duitsland brak in 1923 een nieuwe revolutionaire crisis uit, er grepen enorme massastakingen plaats en de arbeiders organiseerden zich in ‘Hundertschaften’ en begonnen zich te bewapenen. In een aantal grote vakbonden behaalden de communisten de meerderheid. De massabeweging bereikte het kritisch punt waarbij beslistheid en praktisch initiatief van de revolutionaire leiding vereist zijn om de revolutie door te voeren. De leiders van de Duitse KP (Brandler, Thälheimer, Walcher, Froelich enzovoort) bewezen echter dat ze slechts een sociaal-democratische leiding waren met een dun laagje communistisch vernis, door zich te verbinden met de sociaal-democratie in een front op een moment dat dit een terugtrekking betekende. De leiding van de Komintern, die op dit moment al duidelijke tekenen van bureaucratische degeneratie vertoonde, slaagde er niet in om de correcte weg aan te geven en capituleerde.
In Bulgarije liet de Komintern-sectie (onder leiding van Kolarov-Dimirov) zich eveneens een zeer voordelige revolutionaire situatie ontglippen en trachtte dit vervolgens goed te maken door putchistische avonturen in september ‘23, waardoor ze de fatale nederlaag van de arbeidersklasse veroorzaakte.
China kende ten minste sinds 1911 een revolutionaire periode. De macht was in handen van strijdende ‘war-lords’. In ‘25 begon de nationalistische partij Kwomintang aan een stevige opmars onder haar militaire leider Tsjang Kai Tsjek. De stalinistische Komintern beging hierbij haar eerste onvergeeflijke misdaad: ze dwong de Chinese KP af te zien van een onafhankelijke politiek en zich volledig aan de Kwomintang te onderwerpen. Dit was een overduidelijk mensjewistische politiek van samengaan met de burgerij. De ‘oude bolsjewieken’ die in april 1917 hadden geaarzeld om Lenins standpunt hierover te volgen, vervielen nu opnieuw in dezelfde fouten. Dit werd gerechtvaardigd door een oude formule uit de dagen van de revolutie van 1905 aan te halen: ‘de democratische dictatuur van het proletariaat en de arme boeren’. Voor Lenin was deze formule een elementaire uitdrukking van een strijdende alliantie tussen het proletariaat en de arme boeren tégen aristocratie en liberale burgerij. Het werd daarbij afhankelijk gemaakt van elke concrete revolutionaire toestand om te bepalen welke precieze vorm deze dictatuur van de onderdrukten tegen de onderdrukkers zou aannemen. In april 1917 had Lenin deze formule opzij geschoven als verouderd in zijn ‘Brieven over Tactiek’. Voor de stalinisten diende deze slogan, oorspronkelijk gericht tegen de burgerij, om het proletariaat volledig te onderwerpen aan diezelfde burgerij. Ondanks deze faliekante politiek groeide de Chinese KP snel aan met arbeiders en arme boeren, die vastberaden waren om ook in hun land een ‘Oktoberrevolutie’ door te voeren. Op het ogenblik dat Tsjang Kai Tsjek nog steeds door de Komintern werd bejubeld als held van de revolutie, beval hij de onthoofding van duizenden communisten, die door de stalinistische politiek van hun macht en wapens waren beroofd.
Naast de politieke alliantie met de Kwomintang werd tevens een politiek bondgenootschap gesloten met de Engelse vakbondsbureaucratie, het zgn. ‘Anglo-Russich Comité, met als doel een Engelse interventieoorlog te verhinderen. De stalinistische bureaucraten kwamen hierbij totaal niet in contact met de massa’s en beperkten zich tot conferenties en banketten met hun Engelse collega’s-bureaucraten. Het reactionaire karakter van dit comité werd duidelijk aan het licht gebracht tijdens de Engelse algemene staking van 1926, die op een schandalige manier werd verraden door de vakbondsleiders, gedekt door Moskou.
De theorie van het ‘socialisme in één land’, die in de herfst van 1924 werd vooropgesteld door opperbureaucraat Stalin, stond in schrille tegenspraak met de hele theorie en praktijk van het marxisme-leninisme. Deze theorie werd voor de nieuwe sociale lagen die zich aan het vormen waren (bureaucratie, koelakken of rijke boeren, ‘spetses’ of specialisten) de ideologische uitdrukking van hun nationaal begrensde belangen. Niet het internationale proletariaat, maar de bureaucratie werd beschouwd als de drager van het socialisme. De Komintern, gecreëerd als instrument voor de wereldrevolutie, werd nu het werktuig van de nationale belangen van de Sovjetbureaucratie. Deze fundamentele tegenstelling liet haar sporen na op de politiek van de Komintern, die van dan af centristisch werd. Ze kwam neer op een zigzaggende, principeloze aanpassing aan reformisten en burgerij aan de ene kant en putschistisch avonturisme anderzijds. Zo ging men in 1928 (zesde wereldcongres) over van het rechts-opportunisme à la China en Engeland naar een extreem-linkse politiek van sektarisme. De voorbije nederlagen werden niet geanalyseerd en men bekeek niet de wereldsituatie van het kapitalisme in haar geheel (zoals het marxisme voorschrijft), maar de mogelijkheid per land om er “socialisme te realiseren”. In ‘29 werd een politiek van revolutionaire opstanden vooropgesteld (de zgn. ‘derde periode’-politiek). Vakbonden werden gesplitst in socialistische en communistische delen, elk pact met de sociaal-democratie, zelfs van louter technische of praktische aard, werd verboden. De theorie van het ‘sociaal-fascisme’ werd uitgevaardigd (“Sociaal-democratie en fascisme zijn geen antipoden, ze zijn tweelingen”, stelde Stalin) en elk verschil tussen parlementaire democratie en fascistische dictatuur werd ontkend. De nazi’s kregen zo de rode loper uitgerold door een verdeelde arbeidersklasse, een misdadige politiek van zowel de sociaal-democratische leiding (waarvan men zeker in Duitsland niet minder kon verwachten) als van de KPD. Het doel van het fascisme is de kapitalistische uitbuiting verder te zetten en te vergroten via de opheffing van de democratische vrijheden, maar zelfs de opkomst van deze gevaarlijke vijand had kunnen gebruikt worden als hefboom naar de revolutie, indien alle arbeiderskrachten waren gebundeld, zoals Trotski voorstond. De absurde inschatting van het ‘sociaal-fascisme’ leidde o.a. tot steun voor het nazi-referendum tegen de sociaal-democratische regering van Pruisen in 1931 door de communisten! Lafhartig gingen ze de militaire confrontatie met de nazi’s uit de weg.

[69] Glazman, Michail: secretaris van Trotski tijdens de burgeroorlog, aanhanger van de Linkse Oppositie.