Op 10 augustus organiseert Bolivia een referendum over de positie van president Morales, vice-president Álvaro García Linera en de provinciale gouverneurs. We publiceren daarom een balans van revolutie en contrarevolutie in dit land. In het eerste deel gaan we in op de 500-jarige strijd van het Boliviaanse volk.

De opstand van de indianen

Het Boliviaanse volk is doorheen de geschiedenis op talloze momenten in opstand gekomen om te proberen terug te gaan naar de situatie voor de extreme uitbuiting waaraan het onderworpen was sinds de komst van de Spaanse veroveraars in 1532. Nadat ze tot bloedens toe overwonnen waren door het Spaanse rijk, veranderden de inheemse volkeren van de hoogvlakte, vrij en in bezit van een benijdenswaardige cultuur voor die tijd, in korte tijd in de paria's van de nieuwe wereld. Na tot slavernij gebracht te zijn, kwijnden zij die niet stierven door de ziektes die de veroveraar meebracht weg in de zilvermijnen van Potosí en El Alto Perú. De door de inheemse bevolking aangestichte opstanden waren talrijk gedurende de bijna driehonderd jaar van het koloniale regime, waarvan de opstand in 1780 onder leiding van Julián Apaza, bakker en koster, beter bekend als Túpac Catari, het meest opvallend is. Deze vormde een deel van de grote sociale beweging die de Inca Túpac Amaru leidde. Túpac Catari, bijgestaan door zijn heroïsche vriendin, Bartolina Sisa, en een reeks inheemse leiders waaronder zich Andrés, de neef van Túpac Amaru, bevond, verzamelde een leger van 40.000 man met wie hij La Paz omsingelde en het Spaanse rijk in Amerika onder druk zette, met een heldendaad die arme indianen, mestizo's en creolen verenigde tegen de imperiale macht van die tijd. Túpac Catari wordt een jaar later gevangen genomen doordat enkele van zijn medestanders hem verraden.

"Catari wordt tot aan Achachicala gebracht, hij wordt geschoren en met een doornkrans rondgereden en blootgesteld aan hoon. Op 14 november 1781 wordt hij gedood. Nadat ze zijn tong hebben uitgerukt, wordt hij vastgemaakt aan vier paarden die hem vierendelen en vervolgens worden zijn lichaamsdelen tentoongesteld. Na 10 maanden worden zijn resten verbrand en zijn as in de lucht gesmeten. Op 5 september 1782, een jaar later, halen de Spanjaarden en hun heldhaftige mestizo's Bartolina Sisa, geschoren en naakt, te voorschijn. Ze laten haar lopen door de straten van Chuquiago, gemarteld, geslagen en uitgescholden. Ze wordt vastgebonden aan de staart van een paard met een strop om haar nek en ze zetten een doornkrans op haar hoofd. Haar ledematen werden afgerukt en haar hoofd op een paal genageld en tentoongesteld in Cruzpata." (1)

Op dat moment waren Túpac Catari en Bartolina Sisa respectievelijk 31 en 26 jaar oud. De in razernij ontladen haat van de Spaanse imperialist tegen hen verschilt niet veel van de haat die de Boliviaanse oligarchie vandaag blijft koesteren tegen iedereen met een donkere huid en inheemse lichaamstrekken. De personages en de methodes mogen veranderd zijn maar de klassenhaat blijft hetzelfde.

Een onafhankelijkheid die niet vrijheid voor de uitgebuitenen betekende

Net zoals voor de meerderheid van het gewone volk in Zuid-Amerika, veranderden de omstandigheden van de uitbuiting weinig voor de Boliviaanse massa na de onafhankelijkheid van Spanje. De Spaanse uitbuiter werd vervangen door de "creoolse" uitbuiter, waarbij het ideaal van Bolívar in de steek gelaten werd. Enkele jaren na de onafhankelijkheid schiep maarschalk Andrés de Santa Cruz de Confederatie van Peru en Bolivia die nauwelijks drie jaar duurde. Na Santa Cruz volgden een reeks instabiele regeringen elkaar op, bestuurd door de oligarchie, die weinig bijdroegen aan het Boliviaanse volk, met name onder José Miguel de Velasco, die vier regeringen in twintig jaar voorzat. Het is tijdens deze jaren dat de traditie van staatsgrepen in Bolivia begint. De verscheidene oligarchische fracties nemen hierdoor elkaars macht over. Op deze manier volgen de regeringen van Mariano Melgarejo, de eerdergenoemde José Miguel de Velasco, José María de Achá enzovoort elkaar op. Men kan in deze periode weinig terugwinnen voor het volk.

De militaire formule

Overheerste in de negentiende eeuw al de formule van militaire regeringen om de bourgeoisie in het zadel te houden, met de komst van de twintigste eeuw veranderde er weinig. Gedurende bijna de gehele eeuw bleef men zijn heil zoeken in militaire dictaturen om de massa onderworpen te houden en tegelijkertijd de oligarchie te kunnen voldoen aan haar functie van uitvoerder van de laatste wil (albacea), eerst die van het Engelse imperialisme en later die van de Verenigde Staten. Dat verklaart de oneindigheid van militaire regeringen die elkaar opvolgden met kleine intervallen van civiele regeringen die echter eveneens marionetten waren van de buitenlandse geïnteresseerde regeringen. Van 1936 tot 2002 waren er 35 regeringen in Bolivia, een gemiddelde van een jaar en 9 maanden per regering. Van deze 35 regeringen waren er 19 militair (2). De uitzondering op deze naargeestige regel vond plaats tussen de jaren 1952 en 1964 toen zich een revolutionair proces ontwikkelde met als hoofdpersoon, met name in de eerste jaren, het proletariaat en de Boliviaanse boerenbevolking.

De revolutie van 1952

In mei 1951 schreef de toenmalige dictatuur presidentsverkiezingen uit die door de MNR (Revolutionair-Nationalistische Beweging) werden gewonnen met Víctor Paz Estenssoro, een nationalistische leider van populaire snit, aan het hoofd. Bij het voorvoelen van de problemen die dit voor hun kapitaal met zich mee kon brengen, besloten de transnationale mijnexploitanten, perfect afgestemd op de Amerikaanse ambassade en de creoolse oligarchie, de uitslag te ontkennen en de vertrekkende dictator Mamerto Urriolagoitía met de taak te belasten. Urriolagoitía nam de macht terug met een staatsgreep tegen zichzelf en gaf haar door aan een andere militair met de naam Ballivián. Deze dictator had echter ook niet iedereen achter zich staan en slaagde er nooit in zijn macht te stabiliseren. In april 1952, midden in een groeiende malaise van de massa, probeerde een gedeelte van de militaire politie samen met partijleden van de MNR een nieuwe staatsgreep, die snel werd neergeslagen door het leger dat trouw was gebleven aan de dictator. Tijdens de gevechten die plaatsvonden in La Paz, waar enkele honderden burgers werden afgeslacht, verschenen de mijnwerkers die naar de hoofdstad kwamen lopen en die zich van tevoren hadden versterkt met een met wapens beladen trein. De bataljons van gewapende mijnwerkers, veranderd in een arbeidersmilitie, sloten het professionele leger in en dwongen hen zich over te geven. De reactie van de militairen had zich tegen henzelf gekeerd en was geëindigd in een arbeidersrevolutie.

Het is goed om te benadrukken dat de actie van de mijnwerkers niet op goed geluk was maar het gevolg van organisatorisch en vormend te werk gaan waarbij "Las Tesis de Pulacayo" als uitgangspunt werden genomen. Deze kan men beschouwen als een aanpassing van het overgangsprogramma van Leon Trotski aan de specifieke omstandigheden van Bolivia. Na de overwinning van de mijnwerkers vormde zich de sterke vakbond COB (Boliviaanse Arbeidersunie), die, samen met de FSTMB (Vakverbond van Mijnwerkers), de arbeidersmilities aanstuurde die zich vestigden als het enige leger van Bolivia gedurende lange tijd.

Ondanks deze zeer gunstige situatie namen de arbeiders uiteindelijk niet de macht in Bolivia, maar gaven zij, netzo als gebeurde in Rusland in februari 1917, de macht aan de reformistas van de MNR, die netzo als de mensjewieken, hun gelijken in Rusland in 1917, zich met de bourgeoisie begonnen te verzoenen. De situatie van dubbele macht in Bolivia na de overwinning van de mijnwerkers begon langzamerhand ontmijnd te worden door de reformisten die onder andere het professionele leger opnieuw installeerden ter vervanging van de arbeidersmilities. Het gemis van een revolutionaire partij, met een revolutionaire leiding, zoals het geval was met de rol die in Rusland door de bolsjewistische partij werd vervuld met Lenin en Trotski aan het hoofd, stond toe dat de reformistas hun historische contrarevolutionaire rol vervulden en de omstandigheden creëerden waardoor het leger, door hen in ere hersteld, in 1964 tegen hen een staatsgreep pleegde en de bourgeoisie terug aan de macht bracht.

2003-2005, de recentste grote revolutionaire aanval

Revolutionaire opstanden lijken veel op aardbevingen. Deze laatste komen over het algemeen op na een gestage opeenstapeling van energie die geproduceerd wordt door tektonische activiteit in het binnenste van de aarde. Deze bevrijdt zich op een gegeven moment en verandert dialectisch. Dat gebeurt ook met de mensenmassa die onderworpen is aan de uitbuiting van een sociaal-economisch systeem dat niet meer aan haar minimale behoeftes beantwoordt. Bovendien onderdrukt zij de wens tot verandering. Deze toenemende ontevredenheid barstte opnieuw uit in oktober 2003 (eerder al in 1971, 1982 en 2000) toen de Boliviaanse massa's bruusk op het toneel verschenen en, zoals Trotski zei, de "de beheersing van hun lot in eigen handen namen" gedurende enkele dagen. Ze zetten de oligarchische regering af van Gonzalo Sánchez de Lozada, alias "Goni" of "De Yankee", zodra hij beval te schieten op de volksdemonstraties.

Opnieuw liet het gemis van een revolutionaire leiding aan het hoofd van de massa's toe dat de bourgeoisie kon manoeuvreren en zich kon installeren in de regering van vice-president Carlos Mesa. Lenin stelde dat de bourgeoisie op twee manieren het volk kan domineren: met geweld en, wanneer ze niet de mogelijkheid heeft dit te gebruiken, door middel van bedrog. Dit was precies wat de bourgeoisie van Bolivia deed met de hulp van haar vijfde colonne binnen de partij van de reformistas. In die dagen schreef Alan Woods dat: "De val van Lozada het begin was. Maar het zal niet de laatste zijn." (3) En later voegde hij daaraan toe: "De bourgeoisregering van Mesa zal netzo corrupt zijn als die van Lozada." (3) Beide voorspellingen bleken waar. De regering van Mesa, vermomd als "liberaal" en "democratisch" was slechts het vervolg van die van Sánchez de Lozada. De verzwakte bourgeoisie concentreerde zich op twee hoofddoelen die elkaar aanvulden: het behoud van haar privileges en het winnen van tijd om zich te hergroeperen.

De reformistische leiding van de MAS suste het revolutionaire oproer van het volk met haar legalistische politiek, samengevat in de eis van het bijeenroepen van een grondwettelijke vergadering. Zo hielpen ze de bourgeoisie bij de verwezenlijking van genoemde doelen. In mei 2005, binnen de twee jaar, ging de massa echter opnieuw de straat op en bracht ze de regering van Mesa ten val. Deze keer was de goedkeuring van een controversiële koolwaterstoffenwet de druppel die de emmer deed overlopen. Deze wet hield geen rekening met het belastingspercentage dat multinationals moesten betalen voor het winnen van gas en aardolie zoals eerder aangenomen in een volksreferendum. De machtsovername door de Boliviaanse massa stond op de orde van de dag, het enige wat nodig was, was "een moedige en betrouwbare leiding, geen salonhelden en mannen die revolutionaire zinnen uitspreken, maar revolutionairen die bereid zijn om tot het einde te gaan." (4) Met een juist programma hadden ze aan het hoofd gestaan. De afwezigheid van deze factor stond de bourgeoisie toe de revolutionaire beweging de kop in te drukken door middel van bedrog. Ze verving Mesa door de president van de Hoge Raad, Eduardo Rodríguez Veltzé, en beloofde algemene verkiezingen voor het einde van dat jaar. Daarmee slaagde zij een beetje tijd te rekken.

Referenties:

(1) "La insurrección tupakatarista", La Cantera

(2) "Fuerzas Armadas en el poder", Félix Alberto Montilla Zavalía

(3) "La clave de la revolución andina", Alan Woods

(4) "Lessen van oktober", Leon Trotski