Na de zomer zullen de onderhandelingen voor een nieuw Interprofessioneel Akkoord 2003-2004 (IPA) op kruissnelheid komen en indien de vakbonden een eisenbundel daadwerkelijk op de agenda willen krijgen, lijkt het ons het aangewezen tijdstip om deze onderhandelingen voor te bereiden. De leden informeren en raadplegen, de leden mobiliseren, kortom de nodige krachtsverhoudingen opbouwen. De hoogste tijd dus om een aantal zaken op een rijtje te zetten.

Voor de komende onderhandelingen verdedigt het ABVV het principe van de vrije en verantwoordelijke onderhandelingen. Het eisenpakket oogt als een eisenbundel maar het is er geen. Neen, kameraden aan de top, het huiswerk moet herdaan worden ! Want er is een mobiliserende eisenbundel nodig die BUITEN de krijtlijnen van de patronale agenda durft te gaan. De eisenbundel van het ABVV moet samengesteld worden op basis van algemene belangen van arbeiders en bedienden uitgedrukt op democratische interprofessionele algemene vergaderingen en besturen in de steden en gewesten en in de centrales.

Tegenover de weigering van het patronaat onze eisenbundel in te willigen (wat zeer waarschijnlijk is) zullen we de weg op moeten gaan van de Duitse metaalarbeiders die na verschillende stakingen voor de eis van 8 procent JAARLIJKSE opslag toch 5,3 procent bekomen hebben. Helemaal niet slecht als je het ons vraagt.

Het Nationaal Comité van het ABVV stelt voor de onderhandelingsronde aan te gaan met volgende eisen:

- het behoud van de index,

- de responsabilisering van de werkgevers voor de verhoging van de tewerkstellingsgraad en de verhoging van de vormingsinspanningen zoals geprogrammeerd sedert het IPA van 1998

- de verhoging van het minimumloon (hoeveel? + 0,2 procent of +10 procent)

- de verdere uitwerking van een opwaartse harmonisering van het statuut arbeiders/bedienden

- de invraagstelling van bepaalde flexibiliteitmaatregelen: een evaluatie van de terbeschikkingstelling is onmisbaar

- maatregelen voor de verbetering van de mobiliteit en een betere combinatie van arbeids- en privé-leven, met prioriteit voor collectieve oplossingen waaronder in de eerste plaats de vierdagenweek.

De index behouden?

Deze eis is een oude eis en is actueler dan ooit. Het VBO stelt het principe van de automatische indexering van de lonen immers in vraag en het VBO pleit voor een regionalisering van de index. Het principe van de automatische indexering van de lonen zal dus zeker een belangrijk thema vormen in de komende onderhandelingen.

Maar de eis voor het behoud van de index klinkt vandaag misschien wel holler dan ooit. Jaren geleden hebben we de index immers al moeten prijsgeven. Vandaag spreken we over een gezondheidsindex waarbij men een aantal producten niet meer meerekent in de samenstelling van de index en de loonstijgingen dus nahinken op de reële prijsstijgingen. De integrale index herstellen zou dus een betere eis zijn.

Vrije onderhandelingen?

Het is schandalig dat het ABVV vandaag nog over vrije onderhandelingen durft te spreken zonder de loonnorm in vraag te stellen. Het is onbegrijpelijk dat het principe van de loonnorm nog steeds aanvaard wordt door de vakbeweging. Ondertussen zou het voor iedereen die betrokken is bij deze materie duidelijk moeten zijn dat de loonnorm een patronale dwangbuis voor de lonen is en de winsten veilig moet stellen.

Reeds in het laatste IPA werd de loonnorm bestendigd, ditmaal met een verhoging tussen 6,4 en 7 procent. Rekening houdend met een gezondheidsindex van 3,4 procent enerzijds en de baremieke verhoging of anciënniteitsvergoeding anderzijds (1 procent), bleef er dus slechts een marge over van twee tot 2,6 procent over twee jaar en afhankelijk van de sector. In de voorgaande IPA’s was de norm 6.1 procent (1999-2000) en 5.9 procent (1997-1998) maar de huidige 6 à 7 procent betekent geen echte vooruitgang. In tegenstelling tot de vorige jaren is de inflatie immers toegenomen, onder meer ten gevolge van de stijging van de olieprijzen. Bovendien is er de gezondheidsindex die lager ligt dan de reële inflatie, een verschil dat de patroons niet hoeven te betalen.

Zowel de regering, de Nationale Bank als het patronaat spreken voortdurend over het ontsporen van de loonkosten. Deze zouden de voorbije jaren in België veel sneller zijn gestegen dan in onze buurlanden. De loonnorm zou overschreden zijn zowel door de automatische indexering van de lonen als wegens te grote loonstijgingen. De loonontsporing is opgenomen in de wet van 1996 betreffende het concurrentievermogen, die voorziet in inhaalmechanismen. In het volgende IPA zou er dus ‘corrigerend' moeten worden opgetreden. Wij mogen geen enkele loonstop, loonnorm of achteruitgang aanvaarden! Met of zonder recessie want er is eerst een inhaalbeweging nodig voor de laagste lonen. Het interprofessioneel carcan op de lonen moet dus springen met dit IPA. Dit is pas een échte 'sociale correctie'.

In een nota van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (06/02/02) wordt gesteld dat het overschrijden van de loonnorm geen gevolg is van de indexering van de lonen maar van individuele loonsverhogingen in welbepaalde sectoren en bedrijven. Bovendien is het onaanvaardbaar dat de deze individuele loonsverhogingen collectief verhaald worden op alle andere sectoren. Verder is deze persmededeling een stevig argument tegen al diegenen die beweren dat ons systeem van sociaal overleg de bedrijven op kosten jaagt.

Loonkosten en tewerkstelling

Bovendien wordt er vaak beweerd dat stijgende loonkosten slecht zijn voor de tewerkstelling. Zo zou de tewerkstelling in België minder snel stijgen dan in onze buurlanden. Ook deze redenering gaat echter niet op. Zo stegen de loonkosten en de werkgelegenheid in Nederland sneller dan in België voor de periode ’99-’00. En in Duitsland, met een veel lagere loonkostenstijging, steeg de werkgelegenheid niet echt meer dan in België.

Loonmatiging en belastinghervorming

De regering en het patronaat beweren ook dat aangezien we zullen genieten van de belastingverlaging, er eigenlijk geen loonsverhogingen nodig zijn, want met hetzelfde brutoloon zullen we netto meer mee naar huis kunnen nemen.

Ook deze redenering is niet alleen fout, zij is bovendien gevaarlijk. Zij individualiseert het loon tot het nettoloon en gaat voorbij aan het collectieve gedeelte van het loon, het brutoloon. Dit brutoloon vormt de basis voor de berekening van de sociale bijdragen. Wanneer men de nettolonen verhoogt zonder de brutolonen te verhogen, bevriest men eigenlijk de globale loonmassa op het huidige niveau. Dit heeft een aantal ernstige gevolgen. Zelfs bij een kleine economische groei zal het blokkeren van de loonmassa er voor zorgen dat het aandeel van de loonmassa in het nationaal inkomen achteruitgaat en bijgevolg de middelen voor de sociale zekerheid achteruitgaan. Dergelijke redeneringen vergeten al te gemakkelijk dat de patronale bijdragen integraal deel uitmaken van het loon van de werknemers (het indirecte loon).

Het vormingsaanbod

Verder vraagt het ABVV een verhoging van de vormingsinspanningen, zoals voorzien in het IPA van 1998, door controleerbare tewerkstellingsengagementen zonder bijkomende bijdrageverlagingen voor de bedrijven, door het zoeken naar alternatieven voor de massale afdankingen ingevolge herstructureringen en door oudere werknemers die dit willen betere arbeidsvoorwaarden te geven; meer vormingsmogelijkheden en meer individuele keuzemogelijkheden, mits een collectieve omkadering, om korter te werken. De bestaande brugpensioenregelingen moeten behouden blijven.

Opnieuw is dit echter voor een stuk een holle eis. Inzake opleiding verklaarden de sociale partners zich in het vorige IPA reeds akkoord met de uitbreiding van het educatief verlof voor de deeltijdsen. Daarnaast zou er voortaan 1,6 procent i.p.v. 1,2 procent van de loonmassa naar opleiding en vorming gaan. Vandaag stellen we echter vast dat de verbintenis om de nodige werkinstrumenten voor een evaluatie ter beschikking te stellen, niet werd nagekomen. Bovendien blijken de eerste evaluaties omtrent de geleverde inspanningen eerder pessimistisch. De vraag stelt zich of het ABVV zich er toe zal beperken het vorige akkoord te bevestigen, met name het bereiken van 1,9 procent? Dienen er andere maatregelen genomen opdat deze verbintenis daadwerkelijk zou worden verwezenlijkt? Moet de bijdrage tot de sectorale fondsen verplicht worden? Wordt het geld dat beschikbaar is in de sociale fondsen effectief besteed? En over welke opleiding gaat het dan? Algemeen vormende of training op de werkvloer?

Verhoging van het gewaarborgd minimumloon

Alhoewel de verhoging van het gewaarborgd minimumloon een oude eis is, werd deze in de vorige IPA’s niet verwezenlijkt. Er werden wel een aantal fiscale en parafiscale maatregelen genomen zodat werknemers die aan het minimumloon werken netto meer overhouden:

- een vermindering van de persoonlijke bijdrage aan de sociale zekerheid (IPA ’99-’00)

- een verhoging van de eerste schijf van de forfaitaire beroepskosten van 20 procent naar 25 procent.

Dit betekent echter dat de verhoging van de koopkracht van de minimumloontrekkers gefinancierd wordt door de gemeenschap. Voor de bedrijven waren er geen extra kosten. Integendeel, in het kader van de structurele bijdrageverminderingen daalden de patronale sociale bijdragen voor de lage lonen nog verder. Actieve welvaartsstaat heet zoiets. Ook hier is dus een andere aanpak nodig: we moeten een verhoging van het interprofessioneel minimumloon eisen van minstens 10 procent die betaald wordt door de winsten van de bazen.

Het statuut van de werknemers

In het vorige IPA werd er opnieuw niets bekomen inzake de syndicale vertegenwoordiging in KMO’s, noch inzake de harmonisering van het arbeiders- en bediendenstatuut. Deze laatste kwestie werd naar de Nationale Arbeidsraad verwezen en meer en meer wordt duidelijk dat ze de syndicale rangen verdeelt. De bediendenbonden vrezen een achteruitgang en verkiezen bijgevolg een status quo, terwijl de arbeiderscentrales de discriminatie niet langer aanvaarden.

Eindeloopbaan

De tendens om geleidelijk minder te gaan werken naarmate de leeftijd vordert, ingezet door het akkoord in de non-profit, heeft men in een kader gepast via het tijdskrediet. Het stelsel van tijdskrediet is echter de vooruitgang van de achteruitgang. Niet alleen komt dit neer op arbeidsduurvermindering met loonverlies en zonder verplichte aanwervingen. Dit zal ongetwijfeld gevolgen hebben voor de werkdruk en de stress. Bovendien worden de verzuchtingen naar meer vrije tijd misbruikt ten voordele van de flexibilisering. De afgevaardigden zullen zich immers inspannen om voor iedereen een aangepaste oplossing te vinden. Zo staat er ineens een heel menu van flexibele werktijden in het arbeidsreglement. Het organiseren van syndicale acties om flexibiliteit te beperken en collectief te reguleren wordt bemoeilijkt, syndicale acties worden zelfs bestraft en individuele oplossingen staan in de aanbieding. Lang leve de vervreemding.

Collectieve arbeidsduurvermindering wordt dus onder de mat geveegd. De wettelijke 38-uren week zal pas van toepassing zijn op 1 januari 2003. Bovendien dienen alle verdergaande vormen van arbeidsduurvermindering die via CAO’s zouden ingevoerd worden in de loonnorm verrekenend te worden. Hierdoor zullen 35 uren of 32 uren veelal met loonverlies gepaard gaan, wat arbeidsduurvermindering niet populairder maakt bij de basis. Maar wie gaat er dan lopen met de productiviteitswinsten? Waar verdwijnt het hoger rendement van een verlenging van de machinetijd en de flexibiliteit? Het ABVV moet dus de eis van collectieve arbeidsduurvermindering (35 urenweek voor iedereen zonder vermindering van rechtstreeks en onrechtstreeks loon en zonder flexibiliteit) weer op de agenda zetten van de syndicale strijd en de IPA onderhandelingen.

Verder staan de brugpensioenen onder druk en vraagt Europa een verhoging van de pensioenleeftijd. Het patronaat maakt echter zelf maar al te graag gebruik van de systemen van brugpensioen wanneer zij herstructureren, delocaliseren en sluiten. Voor hen is het immers een goedkope oplossing. Zo wentelen zij hun pogingen om de winsten te verhogen af op de gemeenschap. De syndicale wereld slaagt er tot op vandaag echter niet in om de kwestie van de productiviteit in dit debat te betrekken. Nochtans heeft België bijna de hoogste productiviteit in de wereld. Dit betekent dat veel mensen letterlijk leeg gewerkt zijn tegen hun vijftigste en het dus verdienen om wat anders te gaan doen. Bovendien is het debat over de pensioenen ook een debat over herverdeling. Een steeds groter deel van de welvaart die we collectief vervaardigen, wordt nog altijd individueel besteed en het debat over de kosten van de vergrijzing is een uitstekend voorbeeld van de surrealistische verhoudingen die de kapitalistische maatschappij veroorzaakt. Onze wereld is nog nooit zo rijk geweest, we hebben nog nooit zo veel rijkdom voortgebracht. En dan zouden de pensioenen onbetaalbaar zijn. Komaan zeg!

Schaak of schaakmat?

Het meest schandalige aan het IPA blijft natuurlijk de kwestie van de loonnorm. Vandaag wordt duidelijk dat de hele constructie van de loonnorm en de wet op de competitiviteit zuivere oplichterij is. In de berekeningen van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven wordt de nominale loonkost van zeven belangrijke handelspartners vergeleken met deze van België. Deze berekeningswijze is volkomen onrechtvaardig. Ten eerste vergelijkt men een samengesteld gemiddelde dat geen onderscheid maakt tussen economische sectoren. Ten tweede wordt de arbeidsproductiviteit buiten de berekening gehouden. Hoe kan men nu de loonkost vergelijken zonder rekening te houden met het rendement van de arbeidskracht en de machines die ingezet worden?

De arbeidsproductiviteit stijgt in België jaarlijks met drie à vier procent in de industrie en één à twee procent in de dienstensector. Dit betekent dat men, afhankelijk van de sector, per honderd arbeiders met twee, drie of vier arbeidskrachten minder evenveel goederen of diensten kan leveren in dezelfde tijdsduur. Zolang de bestellingen stijgen met eenzelfde percentage zijn de overblijvende arbeidskrachten niet overtollig en zal men ook geen bijkomende krachten aanwerven, waardoor men meer winsten optekent. Indien de bestellingen niet stijgen maar stagneren of zich onder de aangroei van de productiviteit situeren, zullen er zeer snel overtollige arbeidsplaatsen zichtbaar worden.

Het besluit van dit alles is eenvoudig: de loonnorm is een antisociaal instrument dat de competitiviteit van de bedrijven ondersteunt op de kap van de werknemers. Dit dreigt dan ook gevaarlijke gevolgen te hebben. Aangezien de collectieve loonregulering geen noemenswaardige loonstijging toelaat, zal de eis van de basis voor een verbetering van de koopkracht zich op corporatistische en individuele wijze uitdrukken. In de sterke sectoren en onder hoger geschoolden zal de druk toenemen om ‘onder de tafel’ een (extra-legale) inkomensstijging te bekomen. Bij ontstentenis van een gemeenschappelijke en solidaire loonstijging worden nieuwe individuele stelsels, zoals prestatiebeloning, of bedrijfscorporatistische stelsels, zoals winstparticipaties, steeds populairder onder de werknemers. Aldus worden echte syndicalisten tweemaal in de tang genomen, eenmaal van bovenuit door de dwangbuis van de loonnorm en eenmaal van onderuit door de populistische en corporatistische neigingen.

In een periode van economische crisis kunnen de tamme vakbondsleiders zich nog verschuilen achter alibi’s zoals “we beperken de schade” of “zonder competitiviteit stijgt de werkloosheid”. Maar in tijden van hoogconjunctuur vervalt dit argument of beter, wordt de ware toedracht ervan duidelijk. De competitiviteit van de ondernemingen bestendigen vergt eigenlijk een sociale achteruitgang. Er is geen automatische herverdeling en het sociaal overlegstelsel biedt geen garantie, zeker niet zonder de nodige krachtsverhoudingen en sociale mobilisaties. De meerderheid wordt door alle loon- en weddetrekkenden gevormd, actief of op pensioen, werkloos of studerend, en ze vertegenwoordigt tachtig procent van de bevolking. Deze sociale meerderheid is niet gediend met privatiseringen van openbare dienstverlening, met steeds meer cadeaus aan het patronaat of met een eeuwigdurende loonmatiging en evenmin met flexibiliteit, stress en uitbuiting.

Syndicalisme is iets anders dan prutsen in de marge. Syndicalisme is meer dan zich tevreden stellen met broodkruimels. In een film van Ken Loach stelt een syndicale afgevaardigde : “Bread is not enough, we want roses too” (met brood alleen zijn we niet tevreden, we willen ook rozen). Voor Mia De Vits en Luc Cortebeek lijkt het echter alsof de rozen enkel als versiering dienen.

Lees ook ons artikel van 30 mei: “Federaal ABVV-Congress van 31 mei en 1 juni 2002: "Voor een radicale ommekeer in de syndicale strategie” op www.vonk.org