Het leven van een student Germaanse kan frustrerend zijn. Denkt hij eindelijk eens wat dieper te kunnen graven in opwindende literatuur naar zijn smaak, dan wordt hij in de kandidaturen om de oren geslagen met de hele rimram aan middeleeuwse oude krakers: Gloriant, Esmoreit, Lanseloet enzovoort. Op het lumineuze Van den vos Reynaerde na alle weinig tot de verbeelding sprekende stukken tekst. Al goed dat er nog zoiets bestaat als de licenties, waar vorig jaar Louis Paul Boon op het programma stond, en dit jaar zowaar een volledig college gewijd aan Vlaanderens beste schrijver rond de eeuwwisseling: Cyriel Buysse.

Dat het precies honderd jaar geleden is dat Buysses klassieker ‘Het gezin van Paemel’ voor het eerst op de planken gebracht werd, speelde ongetwijfeld mee in de programmakeuze. Dat dacht ook het Gentse Publiekstheater, en ziedaar, een nieuwe opvoering over boer Van Paemel en zijn familie is een feit, deze keer in een regie van Herwig De Weerdt.

Is er wat veranderd sedert de eerste opvoering? Het reclamefoldertje voor de voorstelling bevestigt:

“Ah ba ja. De rurale baronnen hebben van hun macht ingeboet, de werkmens heeft een auto en kan al eens naar de Balearen. De socialisten zijn salonfähig geworden, pastoors maken moeilijke tijden door, Amerika is niet langer het beloofde land, en de boerenstiel... de boerenstiel is geweldig gemoderniseerd.”

Is er wat veranderd sedert de eerste opvoering?

“Ah ba nee. Er ontstonden nieuwe baronieën, wie met werken zijn boterham moet verdienen is nog altijd de pineut, vaders blijven het moeilijk hebben met hun zonen en dochters, simpele lieden vluchten naar onze contreien omdat ze denken dat hier het land van melk en honing ligt, en de boerenstiel… de boerenstiel blijft een hondenstiel.

En ondertussen blijven wij tussen wieg en graf spartelen, hopen, huilen en dromen. En beseffen we dat de laag vernis die wij beschaving noemen, niet meer dan een dunne verflaag is.”

Even kort waar het verhaal rond draait: boer Van Paemel is een arme pachter die zijn ganse leven al gewerkt heeft op het landgoed van de baron, die het boerengezin Van Paemel naar believen kan uitbuiten. Zoon Edouard leest de Vooruit en vertelt hoe er door de gendarmes op het volk werd geschoten. Vader Van Paemel moet echter niets weten van het ontluikende socialisme en gehoorzaamt gedwee de pastoor, die hen zegt vooral te berusten in hun lot. Een voor een verlaten de kinderen het ouderlijke huis om hun geluk te zoeken in Amerika. Boer Van Paemel weigert te verhuizen en blijft samen met zijn vrouw achter met het kind dat Maurice, de zoon van de baron, bij dochter Romanie verwekt heeft.

Een klassieker opnieuw opvoeren is steeds delicaat. Probeer je als regisseur het stuk in kwestie in een nieuw kleedje te steken, riskeer je als verkrachter neergesabeld te worden; probeer je het toneelstuk getrouw aan de originele geschreven versie op de bühne te brengen, bestempelt de literaire scène het eindproduct al gauw als te conservatief en te weinig grensverleggend. Dit laatste is ironisch genoeg wel eens het geval als het origineel een subversief gehalte kent. Want sociale strijd, behoort dat niet in de vuilnisbak van de geschiedenis?

Wat er ook van zij, de dramatische kracht van ‘Het gezin Van Paemel’ blijft in de opvoering van De Weerdt overeind. Maar weinig toeschouwers zullen onbewogen toegekeken hebben hoe Romanie met de onderbroek op de knieën alleen op het podium achterblijft na haar gedwongen slippertje met meneer Maurice. Ook de hoop van onderdrukte mensen om elders hun heil te zoeken, zal altijd wel dankbaar materiaal blijven voor het toneel.

De opvoering is betrekkelijk sober gehouden. Delen uit de originele tekst zijn verdwenen en de taal is aangepast. Geen sappig Gents dialect meer uit de mond van Edouard, die zijn koppige vader oorspronkelijk nog toeriep: “Voader, ‘k zoe ne kier wille weten wat dade gij zoedt doen os den baron ou azue in d’armoe dompelde, os hij ouwe pacht deê opsloan tot da g’ hem nie mier betoalen ’n keunt, os hij ou uithongerde, os hij ou dued dee wirken veur ’n luen, woar da ge nie mier van bestoan ’n kunt?” De Weerdt wou naar eigen zeggen een te hoog ‘Bokrijkgehalte’ vermijden en liet zijn acteurs dan maar praten in ‘aanvaardbaar Nederlands’. Het is dan ook verrassend en enigszins jammer dat er nogal wat (overbodig) afgevloekt wordt in het stuk, zeker nadat de regisseur ons in november aan de universiteit nog wist te vertellen dat hij het goedkope succes van menig amateurtoneel – dat het inderdaad nogal eens moet hebben van platitudes – aan zich zou laten voorbijgaan. Een nadeel van de keuze voor een soort van hogere vorm van tussentaal is dat de rol van boer Van Paemel erg te lijden heeft onder het Hollands aandoende taalgebruik van Bert André. Niet dat de man slecht acteert, integendeel, maar in een oer-Vlaams toneelstuk is een acteur met Limburgse afkomst als hoofdpersonage niet bepaald een strategische keuze.

De heel sterke en beklijvende slotscène, waar boer en boerin uiterst gelaten de zaal inkijken, en ook niets meer doen dan dat, maakt echter veel goed. Hier staan twee mensen die getekend zijn door het leven, getekend door semi-feodale toestanden in het Vlaanderen van de 19e eeuw. En plots blijkt hoe actueel dit stuk wel is: de tragiek van de Van Paemels doet nu eenmaal erg denken aan de schrijnende situatie van talloze afgedankte arbeiders bij pakweg Alcatel in het Vlaanderen van de 21e eeuw.