De referentie naar de 'Gouden Eeuw' is tot op de dag van vandaag een cruciale referentie voor het Nederlandse nationalisme. In de 17e eeuw stond de Nederlandse heersende klasse, met haar kolonies en moderne kapitalistische bedrijven, aan de top van de wereld. In dit artikel bespreken onze kameraden van Revolutie (IMT-Nederland) hoe deze nationale en vooral diep racistische en klassengebonden mythe vandaag in vraag wordt gesteld.

Er is een debat gaande over of de term 'Gouden Eeuw' gebruikt moet worden, nu het Amsterdam Museum deze heeft afgeschaft. Antiracistische activisten zien het als overwinning, terwijl rabiate nationalisten schuimbekkend de 'oude glorie' verdedigen.

Op cultureel gebied kan men stellen dat er in die tijd veel vooruitgang is geboekt: de schilderkunst van Rembrandt, de filosofie van Spinoza (welke een grote rol speelde voor Hegel en Marx), de wetenschappelijke ontdekkingen van Christiaan Huygens en de waterbouwkunde van Leeghwater.

De antiracistische activisten hebben echter ook zeker gelijk. De Gouden Eeuw was gebaseerd op geweld, plunderingen, onderwerping van inheemse bevolkingen, slavernij, slavenhandel, en oorlogen. Voor de uitgebuite inwoners van Azië en de tot slaaf gemaakte Afrikanen was dit geen gouden eeuw, dat moge duidelijk zijn. Net zomin was dat overigens het geval voor de Nederlandse volksmassa's die een kort leven hard mochten zwoegen, om veelal aan ziektes te sterven.

Jan Pieterszoon Coen, gouverneur-generaal van de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC.) werd door tijdgenoten al bekritiseerd voor zijn wrede optreden tegen de inheemse bevolking van 'Oostindië'. Toch heeft hij een standbeeld staan in zijn geboorteplaats Hoorn en is er een belangrijke snelwegtunnel naar hem vernoemd die werd geopend in 1966.

Hieruit blijkt duidelijk dat de verering van de Gouden Eeuw geen toeval of onwetendheid is, maar een bewuste strategie vanuit de heersende klasse. Met de veranderende samenstelling van de Nederlandse bevolking en steeds meer jongeren uit de ex-kolonies die hun stem laten horen, is dit glorieverhaal steeds moeilijker in stand te houden, vooral wanneer de kapitalisten Nederland willen afschilderen als een land waar iedereen gelijk is en 'iedereen het kan maken'. Jan Peter Balkenende blunderde jaren geleden al met zijn uitspraak over de VOC-mentaliteit. De komende periode zal in dat opzicht nog moeilijker zijn voor de ideologen van kapitalistisch Nederland.

De Gouden Eeuw van de kapitalistische klasse

De term 'Gouden Eeuw' is relatief nieuw en komt uit de 19e eeuw. Het beruchte standbeeld van Coen komt uit 1837. Het is het product van een proces van mythevorming vanuit de heersende klasse. Na de verwoestende Napoleontische oorlogen, het failliet van de VOC en de afscheiding van België, hadden de kapitalisten een ideologische mythe nodig om hun 'grootsheid' te bewijzen in het nieuwe industriële tijdperk.

Dat de Nederlandse kapitalistische klasse spreekt van een 'Gouden Eeuw', is omdat zij in de 17e eeuw de dominante kapitalistische macht op aarde was. Dit kwam niet voort uit een 'handelsgeest' of uit de 'calvinistische moraal', maar uit het feit dat de kapitalisten in de Lage Landen in 1588 hun eigen onafhankelijke republiek verkregen door middel van een revolutionaire oorlog, en zich zo bevrijdden van de restricties die door het Spaanse Rijk waren opgezet. De Nederlandse Revolutie gaf de macht aan de bourgeoisie, hoewel de calvinistische volksmassa's de drijvende kracht waren die alles gaven in hun strijd tegen de inquisitie. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd een kapitalistische republiek, met een buitenlands beleid gericht op het accumuleren van kapitaal, zonder geremd te worden door de inquisitie en de belastingen van Habsburgs Spanje.

De VOC was de eerste naamloze vennootschap in de geschiedenis. Verschillende kapitaalbezitters konden hierin investeren en kregen zo aandelen met dividenden, die gemiddeld wel 18,7% per jaar uitkeerden. Hierdoor konden zij gezamenlijk uitgroeien tot een dominante kapitalistische klasse op wereldschaal, op basis van de plundering van rivaliserende machten (de Portugezen) en bovenal de inheemse bevolking van het latere Indonesië.

"De geschiedenis van het Hollandse koloniale beheer — en Holland was de kapitalistische modelnatie van de zeventiende eeuw — ‘onthult een niet te overtreffen beeld van verraad, omkoperij, sluipmoord en laagheid.’ Niets is typerender dan hun systeem van mensenroof op Celebes om slaven voor Java te krijgen. De mensenrovers werden voor dit doel opgeleid. De dief, de tolk en de verkoper waren de hoofdagenten in deze handel, de inheemse vorsten waren de voornaamste verkopers. De gestolen jeugd werd in de geheime gevangenissen van Celebes verborgen gehouden, totdat zij rijp was voor verzending op de slavenschepen. In een officieel rapport kunnen we lezen: ‘Deze ene stad van Makassar bijvoorbeeld zit vol met geheime gevangenissen, de één nog afschuwelijker dan de ander, volgepropt met ongelukkigen, slachtoffers van hebzucht en tirannie, geketend, met geweld aan hun gezinnen ontrukt.’ Om zich meester te maken van Malakka kochten de Hollanders de Portugese Gouverneur om. Hij liet hen in 1641 de stad binnen. Zij snelden direct naar zijn huis en vermoordden hem ten einde zich te ‘onthouden’ van betaling der omkoopsom van £21.875. Waar zij ook gingen, waren verwoesting en ontvolking het gevolg. Banjuwangi, een provincie op Java, telde in 1750 meer dan 80.000 inwoners, in 1811 nog slechts 8.000 inwoners. Dit is de doux commerce (lieflijke handel)!"

Deze woorden komen van Karl Marx, hoofdstuk 24 van Het Kapitaal. Zo blijkt men in de 19e eeuw wel degelijk op de hoogte te zijn van het VOC-optreden, wat het idee van 'het was de tijdsgeest' onderuit haalt. Het was niet de 'tijdsgeest', maar de dominante ideologie van de bourgeoisie, dat zij het recht had om rijk te worden via deze gewelddadige middelen. In 1621 werd er ook een Westindische Compagnie (WIC) opgezet, welke zich bezighield met kapingen en later met de beruchte trans-Atlantische slavenhandel, die zorgde voor de toevoer van slaafgemaakte Afrikanen naar de plantages in Suriname.

De rijkdom zou de hele Republiek toekomen, hoewel het uiteindelijk maar een klein deel was die er echt van profiteerde:

"De kolonie verschafte aan de als paddenstoelen uit de grond opschietende manufacturen een afzetmarkt en een accumulatie, die door het marktmonopolie werd verveelvoudigd. De buiten Europa rechtstreeks door plundering, onderwerping en roofmoord buitgemaakte schat vloeide terug naar het moederland en werd daar in kapitaal omgezet. Holland, dat het eerst het koloniale stelsel volledig ontwikkelde, bereikte reeds in 1648 het hoogtepunt in de bloei van zijn handel. Holland was ‘in het vrijwel uitsluitend bezit van de Oostindische handel en van het verkeer tussen het zuidwesten en noordoosten van Europa. Zijn visserij, scheepvaart en manufacturen overtroffen die van elk ander land. De kapitalen van de republiek waren misschien wel omvangrijker dan die van de rest van Europa bij elkaar.’ Gülich vergeet er aan toe te voegen: de Hollandse volksmassa was in 1648 reeds meer overwerkt, verarmd en wreder onderdrukt dan die van de rest van Europa bij elkaar."

Zo beschreef Marx het effect van de Gouden Eeuw op de volksmassa's. Er was een duidelijk verschil tussen de kooplieden en manufactuurbezitters enerzijds, en de scheepslieden, ambachtslieden, scheepstimmerlieden en boeren anderzijds. De Gouden Eeuw bracht vooral voorspoed voor de eerste groep.

Uiteindelijk kwam deze eeuw ten einde. Niet doordat de 'VOC-mentaliteit' ten einde was gekomen, maar doordat Nederlandse kapitalisten hun surpluskapitaal gingen investeren in leningen aan Engeland, welke een manufactuur en scheepsbouw ontwikkelde die de Nederlandse concurrent versloeg, waarna Nederland zijn dominante positie kwijtraakte.

Samen tegen racisme en kapitalisme

De 'autochtone' Nederlandse arbeidersklasse heeft niets te winnen met de verering van de Gouden Eeuw. Zelfs als de lonen van haar voorouders in de 17e eeuw verbeterden, stegen de winsten en het kapitaal van de rijke bourgeoisie nog veel sneller.

De Nederlandse kapitalisten accumuleerden hun kapitaal op basis van de plunderingen en slavernij van de Oostindische en Afrikaanse volkeren enerzijds, en de uitbuiting van de Nederlandse volksmassa's anderzijds. Racisme werd gekweekt en gebruikt om slavernij en uitbuiting te rechtvaardigen, om het idee in te brengen dat de armste Nederlander nog altijd beter zou zijn dan iedere uitgebuite Aziaat of Afrikaan. Tot op de dag van vandaag werken deze ideeën door en spelen zij een negatieve rol binnen de werkende klasse. Racistische vooroordelen tegen zwarte mensen, moslims en vluchtelingen verzwakken de gezamenlijke strijd tegen de uitbuiters.

Het is echter ook contraproductief om de witte arbeidersklasse aan te vallen op hun vermeende 'privilege'. Door te beweren dat 'witte Nederlanders' als collectief geprofiteerd hebben van de oorspronkelijke accumulatie in de VOC- en WIC-tijd, gooit men Nederlanders van alle klassen op één hoop en keert men de oude propaganda (dat de inwoners van de Republiek een gedeeld belang hebben) slechts binnenstebuiten. Dit terwijl men enkel een succesvolle strijd kan voeren op basis van een strijdbare eenheid van onderop, welke alleen mogelijk is wanneer witte arbeiders zien dat zij meer gemeen hebben met hun zwarte of Aziatische collega, dan met hun baas.

Vandaag de dag hebben de kapitalisten relatief vele malen meer kapitaal in hun handen dan in de Gouden Eeuw. Via hun bezit van de grote banken en multinationals beïnvloeden zij direct de politiek, ondanks het feit dat Nederland op papier officieel een democratie is. Kabinet-Rutte III zit overduidelijk in de zak van de multinationals, zoals de perikelen rond de dividendbelasting aantoonden.

De strijd tegen het negatieve nalatenschap van de 'Gouden Eeuw' is in de eerste plaats een strijd tegen de Nederlandse kapitalistische klasse, een strijd die enkel samen gevoerd kan worden door de Nederlandse werkende klasse en jongeren, door de 'autochtonen' en 'ex-kolonialen' samen.

Op basis van de nationalisering van de grote banken en industrie, kunnen we investeren in automatisering en de verkorting van de werkweek. Hierdoor heeft de werkende klasse van alle afkomsten meer tijd om kunst, cultuur en nieuwe ideeën te ontwikkelen. Zo kunnen we een nieuwe Gouden Eeuw tot stand brengen, waarvan iedereen profiteert en waarbij de oude 'Gouden Eeuw' in het niet valt.