Inhoudsopgave

19. Vervreemding en de toekomst van de mensheid

Het kapitalisme in een impasse

De periode van 1948 tot 1973-74 was er een van ongeziene industriële en technologische innovatie. Toch moeten die successen van het kapitalistische systeem nu plaats ruimen voor het tegendeel. Op het moment dat we dit schrijven, zijn er officieel 22 miljoen werklozen in de ontwikkelde kapitalistische economieën van de OESO alleen al. Dit zonder de honderden miljoenen werklozen en mensen die geen volledige baan hebben uit Afrika, Azië en Latijns-Amerika in rekening te brengen. Bovendien is dit geen werkloosheid die van tijdelijke en cyclische aard is, zoals in het verleden. Het is een etterende zweer die de ingewanden van de samenleving aanvreet. Als een verschrikkelijke epidemie besmet ze delen van de maatschappij die zichzelf in het verleden immuun achtten.

Ondanks alle wetenschappelijke en technologische vooruitgang is de maatschappij onderworpen aan krachten die ze de baas niet kan. Mensen kijken met groeiende angst naar de toekomst. In plaats van de oude zekerheid is er onzekerheid. De algemene malaise maakt zich eerst en vooral meester van de heersende klasse en haar strategen, die zich er meer en meer van bewust zijn dat hun systeem zich in serieuze moeilijkheden bevindt. De crisis van het systeem vertaalt zich in een crisis van de ideologie zoals weerspiegeld in de politieke partijen, officiële Kerken, moraal, wetenschap en wat tegenwoordig doorgaat voor filosofie.

Privé-eigendom en de natiestaat zijn de twee dwangbuizen die de ontwikkeling van de maatschappij belemmeren en aan banden leggen. Objectief gezien zijn de voorwaarden voor het wereldsocialisme al decennialang vervuld. De doorslaggevende factor die het kapitalisme echter toestond zijn fundamentele contradicties te overstijgen, was de ontwikkeling van de wereldhandel. Na 1945 vestigden de Verenigde Staten hun heerschappij over de hele wereld. Ingegeven door de noodzaak een revolutie in Europa en Japan af te wenden en het sovjetblok onder controle te houden, gaf dit hun de mogelijkheid om door middel van het Bretton Woods-akkoord en de GATT, de overige kapitalistische machten te dwingen hun handelstarieven te verlagen en andere obstakels uit de weg te ruimen die de vrijhandel belemmerden.

Dit stond in scherp contrast met de economische chaos van het interbellum, toen de verheviging van de concurrentie tussen naties tot uitdrukking kwam in competitieve devaluaties en handelsoorlogen, die binnen de enge grenzen van het privé-eigendom en de natiestaat leidden tot een vernietiging van de productiemiddelen. Als gevolg hiervan was het interbellum een periode van crisis, revoluties en contrarevoluties die culmineerde in de nieuwe imperialistische slachtpartij van 1939-1945.

Na de oorlog slaagde het kapitalistische systeem er gedeeltelijk in zijn fundamentele crisis te boven te komen door de wereldhandel te integreren en zo een grotendeels eengemaakte wereldmarkt te creëren. Dit was de voornaamste factor voor de enorme economische opleving in de periode van 1948 tot 1973, die op haar beurt leidde tot hogere levensstandaarden, althans voor een vrij groot deel van de bevolking in de ontwikkelde kapitalistische landen. Zo kan een mens die op sterven ligt soms een plotse energieopstoot krijgen, die een volledig herstel lijkt aan te kondigen, maar in werkelijkheid enkel de voorbode is van een nieuwe, fatale ineenstorting.

Periodes als deze zijn niet alleen mogelijk, maar ook onvermijdelijk, zelfs in een tijdperk van kapitalistisch verval, zolang de bestaande sociale orde niet omvergeworpen wordt. De indrukwekkende economische groei die gedurende vier decennia opliep tot vele miljarden dollars, heeft de aard van het kapitalisme echter helemaal niet veranderd noch haar contradicties uitgewist. De lange periode van economische opgang van 1948 tot 1973 is voorbij. Volledige werkgelegenheid, stijgende levensstandaarden en de welvaartsstaat zijn dingen uit het verleden. In plaats van groei treden we nu economische stagnatie, recessie en een crisis van de productiemiddelen tegemoet.

De eigenaars van het kapitaal zijn niet langer geïnteresseerd in investeringen in productie. Wijlen Akio Morita, die de baas was van Sony Corporation, waarschuwde in de jaren ‘80 meermaals voor het levensgevaar dat het kapitalisme liep door te investeren in diensten, en niet langer in de productieve industrie. Sedert 1950 hebben de Verenigde Staten meer dan de helft van hun industriële banen verloren, terwijl driekwart van alle banen uit de dienstensector komt. Groot-Brittannië, dat tegenwoordig gedegradeerd is tot een derderangs kapitalistische macht, vertoont een vergelijkbare trend. In een artikel in Director (februari 1988), zei Morita:

“Ik zou erop willen wijzen dat deze trend helemaal niet de volwassen uitdrukking is van een volwassen geworden economie en dus iets wat aangemoedigd dient te worden, maar veeleer dodelijk. Op lange termijn heeft een economie die haar productieve basis verloren heeft, immers ook haar zenuwcentrum verloren. Een op diensten gebaseerde economie heeft geen motor om haar voort te stuwen. De zelfingenomenheid over de ommezwaai van productie naar de veilige haven van de geavanceerde technologie, waar werkers aan computers zitten en de hele dag informatie uitwisselen, is dus volledig misplaatst.

“Dit komt omdat het enkel de productie is die iets nieuws creëert en die vertrekt van grondstoffen en deze verwerkt tot producten die meer waarde hebben dan de grondstoffen waarvan ze gemaakt zijn. Het ligt voor de hand dat de dienstonderdelen van een economie steunen op en afhangen van de productieve industrie.”

In plaats van banen te creëren en de rijkdom van de maatschappij te verhogen, spenderen de grote monopolies enorme bedragen om te speculeren op de geldmarkten en om roofzuchtige overnames en andere parasitaire activiteiten te organiseren. Morita wees erop dat “zakenmannen gefascineerd zijn door het monetaire handelspel met het buitenland. Ze hebben ontdekt dat het snelle winsten kan opleveren zonder dat ze moeten investeren in een productieve onderneming. Zelfs sommige industriële firma’s zijn overgestapt naar de wondere wereld van de monetaire handel. De mensen die hun leven doorbrengen voor een computerscherm dat de laatste wisselkoersen laat zien, leven in een wereld op zich. Ze hebben geen verplichtingen. Ze maken geen producten. Ze leveren geen nieuwe ideeën. Ze verhandelen elke dag 200 miljard dollar in Londen, New York en Tokio. Dat zijn heel wat centen om te pokeren, aanzienlijk meer dan de reële waarde van de goederen die elke dag gekocht en verkocht worden. Dat is heel wat rondklotsend water in de machinekamer”, schreef Morita.

Morita vergeleek de situatie van het wereldkapitalisme met een pokerspel op een zinkend schip, en concludeerde: “Het is een bedwelmend spelletje, vol opwinding, maar winst en verlies aan de pokertafel verdoezelen het angstaanjagende feit niet dat het schip aan het zinken is en dat niemand dat beseft.”

Sinds Morita deze woorden neerschreef, is de situatie verergerd. De gigantische wereldmarkt in ‘derivaten’ heeft nu het duizelingwekkende totaal van 25 triljoen dollar bereikt en is volledig onbeheersbaar geworden. Dit is niets anders dan gokken op reusachtige schaal. Het doet de South Sea Bubble krimpen tot een bagatel. Dit toont de fundamentele ziekte van het wereldkapitalisme aan, wat zou kunnen eindigen in een nieuwe financiële crash zoals in 1929.

Tegenstellingen blijven aanwezig

In 1848 voorspelden Marx en Engels dat het kapitalisme zich als een wereldsysteem zou ontwikkelen. In de 20e eeuw is dit uiterst nauwkeurig bevestigd. De verpletterende dominantie van de wereldmarkt is de belangrijkste gebeurtenis van deze tijd. We hebben een wereldeconomie, wereldpolitiek, werelddiplomatie, wereldcultuur, wereldoorlogen (van deze laatste zijn er de voorbije honderd jaar twee geweest; de tweede doofde bijna het licht van de menselijke beschaving). Toch zien we dat de globalisering van de economie geen vermindering van de problemen betekent, maar daarentegen een enorme verheviging van de tegenstellingen.

Ondanks alle wonderen van de moderne wetenschap, leeft twee derde van de mensheid in het laatste decennium van de 20e eeuw nog steeds op de grens van de barbarij. Veel voorkomende ziekten als diarree en de mazelen kosten elk jaar het leven van 7 miljoen kinderen. Nochtans kan goedkope en eenvoudige vaccinatie dit gemakkelijk voorkomen. Elk jaar sterven 500.000 vrouwen aan complicaties tijdens de zwangerschap, en misschien 200.000 daarbovenop sterven aan abortussen. De voormalige koloniale landen spendeerden amper 4 procent van hun BBP aan gezondheidszorg. Dat is een gemiddelde van 41 dollar per hoofd, tegenover 1.900 dollar in de ontwikkelde kapitalistische landen.

Volgens rapporten van de Verenigde Naties zullen er in het jaar 2000 meer dan 6 miljard mensen op aarde leven. Zowat de helft hiervan zal minder dan twintig jaar oud zijn. Toch hebben de meesten te kampen met werkloosheid, een gebrek aan basisonderwijs en -gezondheidszorg, overbevolking en slechte levensomstandigheden. Schattingen gaan ervan uit dat 100 miljoen kinderen van zes tot elf jaar niet naar school gaan. Twee derde hiervan zijn meisjes. Overigens schat UNICEF dat zelfs in de VS 20 procent van de kinderen onder de nationale armoedegrens leven. De toestand in de derdewereldlanden is ronduit afschuwelijk te noemen. Ongeveer 100 miljoen kinderen wonen op straat. In Brazilië wordt dit probleem ‘opgelost’ door de politie en door moordbendes, die de kinderen elimineren omdat ze schuldig zijn aan de misdaad van de armoede. Soortgelijke wreedheden worden begaan tegen daklozen in Colombia. Niet lang geleden werd ontdekt dat een groot aantal mannen, vrouwen en kinderen die op straat leefden, vermoord waren. Hun lijken werden verkocht aan de Universiteit van Bogota, zodat de leerlingen geneeskunde dissecties konden uitvoeren. Zulke verhalen vervullen alle geciviliseerde mensen met afschuw. Het is echter alleen maar de meest extreme moraliteit van een samenleving die mensen als waren behandelt.

In het voorbije decennium zijn er als gevolg van oorlogen 1 miljoen kinderen vermoord, 4 miljoen ernstig gewond geraakt en zijn er 5 miljoen vluchteling of wees geworden. In vele voormalige koloniale landen bestaat er het fenomeen van de kinderarbeid, die vaak neerkomt op slavernij. Het hypocriete protest in de westerse media belet niet dat de producten van deze arbeid op de westerse markt terechtkomen en de winsten van de ‘respectabele’ westerse bedrijven omhoogdrijven. Een typisch voorbeeld hiervan was de onlangs gepubliceerde kwestie van een luciferfabriek waar kinderen, veelal meisjes, voor een totaal van zestig uur zes dagen per week werken in een giftige omgeving, voor amper drie dollar. Een brief naar The Economist (15 september 1993) legde de vinger op de wonde: “Ouders beseffen wel degelijk het belang van onderwijs voor de toekomst van hun kinderen, maar vaak is hun armoede zo groot dat ze niet kunnen overleven zonder de lonen van hun werkende kinderen.”

De voornaamste reden voor de ontzettende armoede van de derde wereld is tweevoudig: de plundering van de grondstoffen door het mechanisme van de handel, en de vele miljarden dollar hoge schulden die de derde wereld aan de grote westerse banken schuldig is. Alleen al om de interest op de schuld af te betalen, moeten deze landen voedsel exporteren dat hun eigen volk zelf nodig heeft en moeten ze de gezondheidszorg en het onderwijs hiervoor opofferen. Volgens UNICEF zijn omwille van de schuldaflossing de inkomens in de derde wereld met een kwart gedaald, de investeringen in de gezondheidszorg met 50 procent en het geld voor het onderwijs met 25 procent. Ondanks het hypocriete protest tegen de vernietiging van het Amazonewoud, hebben Braziliaanse economen aangetoond dat dit vooral ingegeven wordt door de behoefte geld te verdienen met landbouwexport, zoals vlees waarvan de dieren op ontbost land gehouden worden.

De fondsen voor zulke exporten komen van de Wereldbank en andere financiële organisaties.

In een zeer letterlijke zin van het woord, staat de mensheid op een kruispunt. Enerzijds is het potentieel aanwezig om een paradijs in deze wereld te bouwen. Anderzijds zijn er al elementen van barbarij die de hele planeet dreigen te doen ondergaan. Bovenop dit alles is er nog de bedreiging voor het milieu. In hun verwoede zoektocht naar winsten vernietigen de grote multinationals de planeet. Het tropische regenwoud wordt verwoest met een tempo van 75.000 vierkante kilometer per jaar. Dat is een gebied met de grootte van Schotland. Men kan speculeren over de oorzaak van het uitsterven van de dinosauriërs 65 miljoen jaar geleden. Er bestaat echter geen twijfel over de oorzaak van huidige catastrofe: de ongebreidelde zoektocht naar winst en de anarchie van de kapitalistische productie.

Zelfs wetenschappers die niets met socialisme te maken hebben, zijn tot de conclusie gekomen (volkomen logisch, als men hier even over nadenkt) dat de enige oplossing iets als een geplande wereldeconomie is. Dit is echter niet mogelijk op kapitalistische basis. Eenenveertig naties keurden de ‘Wereldconservatiestrategie’ formeel goed. Maar in afwezigheid van een socialistische wereldfederatie is dit voornamelijk een denkoefening op papier. De belangen van de grote monopolies beslissen.

Toch is dit niet onvermijdelijk. Alle trieste voorspellingen over het hopeloze lot van de mensheid, te beginnen met Malthus, zijn fout gebleken. Het potentieel voor de menselijke ontwikkeling is eindeloos. Zelfs nu is het mogelijk om de honger op de aarde weg te werken. In West-Europa en de Verenigde Staten heeft de landbouwproductiviteit zulke hoogten bereikt dat boeren betaald worden om geen voedsel te produceren. Kwaliteitsvol landgoed wordt braak gelaten. Tarwe wordt in zee gegooid of gemengd met verf om ze oneetbaar te maken. Er bestaan vlees-en boterbergen, er bestaan melkplassen. Spaanse olijfbomen worden met opzet ontworteld. En er zijn 450 miljoen mensen in de wereld die ondervoed zijn of effectief sterven van de honger.

Tegen het begin van de volgende eeuw zullen de landen aan de Stille Oceaan waarschijnlijk instaan voor de helft van de wereldproductie en zullen ze een veel grotere rol in de wereldeconomie bekleden. Eeuwenlang beschouwden de Europeanen zichzelf als het middelpunt van de aarde. Objectief gezien is dit niet meer gegrond dan het idee van Ptolemeus dat de aarde het centrum van het universum is. Reeds in de jaren 1920 voorspelde Trotski dat het zwaartepunt van de wereldgeschiedenis van de Atlantische Oceaan naar de Stille Oceaan zou verschuiven. In de volgende episode in de menselijke geschiedenis zullen de vele miljoenen mensen in Azië hun volledige potentieel realiseren, als deel van een Socialistische Wereldfederatie.

Werkloosheid

Werk is de voornaamste bezigheid in ons leven. Op jonge leeftijd al bereiden we er ons op voor. Ons onderwijs is erop ingesteld. We zijn er ons hele actieve leven in betrokken. Werk ligt aan de grondslag van onze samenleving. Zonder werk zou er geen voedsel zijn, geen kleding, geen onderdak, geen scholen, geen cultuur, geen kunst en geen wetenschap. Kortom, werk is leven. Iemand het recht op werk ontzeggen betekent niet zomaar hem of haar het recht op een minimale levensstandaard ontzeggen. Het betekent niet meer of niet minder dan die persoon zijn menselijke waardigheid af te nemen, hem af te zonderen van de beschaafde wereld, zijn leven doelloos en nietszeggend te maken. Werkloosheid is een misdaad tegen de menselijkheid. De creatie van een soort van onderklasse in de binnensteden van de Verenigde Staten en andere landen, kan als veroordeling gelden van de moderne samenleving. De volgende citaten onthullen de bezorgdheid van de verstandigste strategen van het kapitaal over de tendens tot sociale desintegratie in het Westen:

“De concentratie van steeds groter wordende groepen misnoegde en verarmde mensen in steden met een slechte infrastructuur, is vol gevaren. Niet de minste hiervan is dat het erg waarschijnlijk is dat de maatschappelijke solidariteit die aan de basis ligt van de welvaartsstaat, in de komende jaren afgebroken zal worden. De gestaag uit de pan rijzende kosten om afhankelijke inwoners te ondersteunen, zullen het geduld van de rijkeren in een economische neergang danig op de proef stellen (...) Maar dat is het probleem voor de volgende eeuw.

“De welvaartsstaat heeft mislukkingen doen betalen op evolutionair vlak. Vrouwen uit de lagere klasse krijgen tot 60 procent meer kinderen dan vrouwen uit de middenklasse, zwart of blank. Maar zelfs deze statistiek onderschat de impact op de bevolking. Vrouwen uit de lagere klasse hebben niet alleen meer kinderen, ze krijgen ook op jongere leeftijd kinderen, wat na verloop van tijd leidt tot een meetkundige stijging van de bevolking uit de lagere klasse.”

Rees-Mogg, die zich troost met het waanidee dat “het marxisme dood is”, toont openlijk zijn reactionaire gevoelens, die sterk doen denken aan de uitlatingen van Victoriaanse malthusianen een honderdtal jaar geleden:

“Zij (de armen) worden aangezet hun levens te verspillen door de perverse aansporingen van uitkeringsprogramma’s die een effectieve belasting van 100 procent of meer opleggen aan degenen die uitkeringen vermijden en een baan hebben. In vele gevallen is de totale waarde van voedselbonnen, huursubsidies, uitkeringen, inkomenstoeslagen en gratis medische zorgen en andere diensten, meer dan het netto-inkomen dat verdiend kan worden met ongeschoolde arbeid. En uitkeringen kunnen per definitie getrokken worden met weinig of geen dagelijkse inspanning. Je moet ‘s morgens niet opstaan en je een weg banen door de massa pendelaars om de kost te verdienen. (...) De lakse ordehandhaving maakt analfabetisme, luiheid en onwettigheid ook aantrekkelijker. Kinderen die honderd dollar per uur kunnen verdienen als dieven of als drugdealers zullen minder onder de indruk zijn van de inspanningen die nodig zijn om te leren lezen of een baan met een minimumloon te hebben, ontberingen die slechts een beter leven kunnen opleveren op langere termijn”.[269]

Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan maakt hetzelfde voorgevoel zich meester van de strategen van het kapitaal. De bekende Amerikaanse auteur en econoom John Kenneth Galbraith is, in tegenstelling met Rees-Mogg, in politiek opzicht een liberaal, maar is tot vergelijkbare conclusies gekomen. In zijn boek De cultuur van tevredenheid (1992) waarschuwt Galbraith streng voor explosieve sociale conflicten door de klassenverdelingen in de Amerikaanse samenleving:

“Maar de kans op een opstand van de onderklasse, een schrikbeeld voor de tevredenheid, bestaat wel degelijk en wordt zelfs groter. In het verleden is het al tot uitbarstingen gekomen, vooral in de vorm van omvangrijke rellen in de binnensteden in de jaren zestig, en er zijn diverse factoren die tot een herhaling zouden kunnen leiden.

Eventuele berusting van die groep was vooral, zoals ik heb uiteengezet, afhankelijk van de vergelijking met doorstane ontberingen. Mettertijd verliest die vergelijking aan scherpte, terwijl bovendien het vooruitzicht te kunnen ontsnappen aan het vrij armzalige bestaan – te kunnen opklimmen – verdwijnt. Dat zou zeker kunnen gebeuren wanneer de economie vertraagt of krimpt, en wordt nog waarschijnlijker door een langdurige recessie of depressie. De golven arbeiders die achtereenvolgens de autofabrieken en plaatwerkerijen van Detroit hebben bemand – de vluchtelingen van het omliggende boerenland van Michigan en Ontario en later de arme blanken uit de Appalachen – zijn verder geklommen op de sociale ladder. Velen die als hun opvolgers uit het zuiden zijn gekomen, zijn in endemische werkloosheid blijven steken. Het zou niemand mogen verbazen als dit nog eens tot een gewelddadige reactie leidt. Een van de grote dogma’s van de bemiddelde klasse is altijd geweest dat de minder bedeelden hun lot stoïcijns of zelfs met vreugde dragen. Die overtuiging zou in onze tijd wel eens plotseling en verrassend kunnen worden ontzenuwd”.[270]

Vervreemding

“De wereld bestaat niet uit een verzameling geïsoleerde individuen. Allen hangen op de een of andere manier met elkaar samen.” (Aristoteles)

“Geen mens is een eiland, in zichzelf besloten; elk mens is een stukje continent, deel van het vasteland. Als een kluit aarde wegspoelt in zee, krimpt Europa, of als een klip wegspoelt, of het huis van je naaste of dat van jou. Elk sterfgeval neemt iets van mij weg, omdat ik deel uitmaak van de mensheid; vraag daarom nooit voor wie de doodsklok luidt; zij luidt voor jou.” (John Donne, Devotions upon Emergent Occasions, no. xvii)

Menselijke wezens werden mens door zich af te scheiden van hun zuiver dierlijke, onbewuste natuur. Zelfs de meest complexe dieren kunnen de verwezenlijkingen van de mensheid niet evenaren, die ons in staat stellen te overleven en te gedijen in de meest uiteenlopende klimaten, onder de zeespiegel, in de lucht en zelfs in de ruimte. Menselijke wezens hebben zich zodanig verheven boven hun ‘natuurlijke’, dierkundige staat, dat ze zonder weerga meester geworden zijn over hun omgeving. Paradoxaal genoeg worden mensen nog steeds gecontroleerd door krachten waartegenover ze machteloos staan. De zogenaamde ‘markteconomie’ staat of valt met de veronderstelling dat mensen geen zeggenschap hebben over het lot van hun eigen leven, maar enkel marionetten zijn in de handen van onzichtbare krachten, die net als de wispelturige en onverzadigbare goden uit het verleden alles beheersen zonder slot of zin. Deze goden hebben hun hogepriesters, die hun leven in dienst stellen van hun oversten. Ze wonen in banken en beursgebouwen, voeren ingewikkelde rituelen uit en houden er vette winsten aan over. Maar wanneer de goden kwaad worden, panikeren de priesters net als een kudde angstige beesten, en net zo schaapachtig.

De oude Romeinen omschreven een slaaf als een ‘werktuig met een stem’ (instrumentum vocale). Tegenwoordig zouden vele werkenden deze beschrijving ook op zichzelf kunnen toepassen. We leven zogezegd in een postmoderne, postindustriële, postfordistische wereld. Wat is er echter veranderd aan de levensomstandigheden van werkende mensen? Overal liggen de verworvenheden van het verleden onder vuur. In het Westen gaat de levensstandaard van de meerderheid van de mensen omlaag. De welvaartsstaat wordt ondermijnd en volledige werkgelegenheid is iets van het verleden.

In alle landen wordt de samenleving geteisterd door een intens gevoel van onbehagen. Dit begint aan de top en sijpelt door tot op elk niveau. Het onveiligheidsgevoel, dat voortspruit uit massale werkloosheid, heeft zich uitgespreid tot delen van de actieve bevolking die zich tevoren immuun achtten. Leraren, artsen, verpleegsters, ambtenaren, bedrijfsmanagers, niemand is nog veilig. De spaarcenten van de middenklasse en de waarde van hun huizen worden evenzeer bedreigd door de wilde bewegingen van de financiële markten en de beurskoersen. De levens van miljoenen mensen worden overgeleverd aan de goedheid van blinde, grillige krachten, waarmee de goden van het verleden in vergelijking goed bij hun verstand lijken.

Tientallen jaren geleden werd vol vertrouwen voorspeld dat de wetenschappelijke en technologische vooruitgang alle mogelijke problemen zou oplossen. In de toekomst zouden mensen zich niet langer bezig hoeven te houden met de klassenstrijd, maar met hun vrije tijd. Deze voorspellingen waren helemaal zo gek nog niet. Strikt wetenschappelijk gezien bestaat er geen reden waarom we niet in staat zouden zijn een algemene vermindering van de werkuren door te voeren, en tegelijkertijd de opbrengst te vergroten en de levensstandaard te verhogen, dit alles op basis van verbeterde productietechnieken. De reëel bestaande situatie is echter helemaal anders.

Marx legde lang geleden al uit dat de invoering van machines onder het kapitalisme de werkdag helemaal niet verkort, maar veeleer leidt tot een verlenging ervan. In alle grote kapitalistische landen worden arbeiders genadeloos onder druk gezet om langere uren te werken voor minder loon. In het nummer van 24 oktober 1994 had Time het over een hoogconjunctuur in de Amerikaanse economie met aanzienlijke winsten: “Maar arbeiders klagen dat commerciële groei voor hen gelijk staat aan uitputting. In de hele Amerikaanse industrie doen bedrijven een beroep op overuren om het meeste uit de arbeidskrachten van de VS te persen: de werkweek bedraagt op dit moment vrijwel een recordgemiddelde van 42 uur, waaronder 4,6 overuren. ‘Amerikanen’, zo zegt Audrey Freedman, arbeidseconoom en lid van de Time-redactie, ‘zijn de hardst werkende mensen van de wereld.’ De drie grote autoconstructeurs hebben deze trend tot in het extreme doorgetrokken. Hun arbeiders doen gemiddeld tien overuren per week en werken per jaar gemiddeld zes volledige zaterdagen van acht uur.”

Hetzelfde artikel laat verschillende handarbeiders en bedienden uit uiteenlopende industrieën aan het woord die klagen over langdurig zwaar werk:“‘Ik doe het werk van drie mensen’, zegt Joseph Kelterborn, 44 jaar oud en tewerkgesteld in de Nynex-telefoonmaatschappij in New York City. Zijn afdeling, die vezeloptische netwerken installeert en onderhoudt, werd de voorbije jaren afgeslankt van 27 mensen tot twintig, gedeeltelijk door het samenvoegen van wat ooit drie afzonderlijke functies waren – wisselwachter, elektricien en tester – in een enkele baan. Als gevolg hiervan, zo zegt Kelterborn, werkt hij geregeld tot vier uur extra per dag en één weekend op de drie. ‘Wanneer ik thuis kom’, klaagt hij, ‘is het enige waar ik nog tijd voor heb een douche, avondeten en een korte slaap; dan is het tijd me om te draaien en van vooraf aan te beginnen.’”

Zoals Marx uitlegde staat het toenemende gebruik van machinerie onder het kapitalisme voor degenen die nog een baan hebben, gelijk aan langere uren werken. Sinds het herstel van de vorige recessie in maart 1991 begon, heeft de Amerikaanse economie bijna 6 miljoen nieuwe banen gecreëerd, wat niet wegneemt dat er nog steeds 2 miljoen te kort zijn. Indien bedrijven in de VS aan eenzelfde tempo arbeiders in dienst hadden genomen als in vorige groeiperiodes, zou het aantal banen op 8 miljoen of meer gelegen hebben.

Het artikel uit Time gaat verder: “Er zijn veel tekenen die erop wijzen dat er in de VS een samenleving met twee snelheden aan het groeien is. Terwijl bedrijfswinsten en managerslonen de hoogte inschieten, gaan de reële lonen (te weten, waar de inflatie in verwerkt zit) helemaal niet omhoog. Sterker nog, de regering meldde dat het reële gemiddelde huishoudinkomen vorig jaar in de VS daalde met 312 dollar en een miljoen mensen in de armoede verzeild geraakten; 15,1 procent van de Amerikaanse bevolking werd officieel als arm gecatalogeerd, tegenover 14,8 procent in 1992. Dit zijn verbazingwekkende cijfers voor een economisch herstel dat al vier jaar aan de gang is en gestaag sterker wordt.”

In het Communistisch Manifest schreven Marx en Engels: “De arbeid van de proletariërs heeft door de uitbreiding van de machinerie en door de arbeidsdeling elk zelfstandig karakter en daardoor iedere bekoring voor de arbeider verloren. Hij wordt dan niets dan een aanhangsel van de machine, van wie slechts de eenvoudigste, eentonigste, gemakkelijkst te leren handgreep wordt verlangd. De kosten die de arbeider veroorzaakt, beperken zich daardoor bijna uitsluitend tot de levensmiddelen die hij voor zijn onderhoud en voor de voortplanting van zijn ras behoeft. De prijs van een waar, dus ook van de arbeid, is echter gelijk aan de productiekosten. Naarmate het weerzinwekkende van de arbeid toeneemt, vermindert dus het loon. Sterker nog: naarmate de machinerie en de arbeidsdeling toenemen, neemt ook de massa van de arbeid toe, hetzij door vermeerdering van de arbeidsuren, hetzij door vermeerdering van de in een gegeven tijd vereiste arbeid, versnelde loop der machines, enzovoort”.[271]

In een van Charlie Chaplins bekendste films, Modern Times, zien we een treffend beeld van het leven aan de lopende band van een groot bedrijf in de jaren 1930. Het afstompende werk, dat bestaat uit de eindeloze herhalingen van dezelfde eentonige taken, verandert een mens inderdaad in een aanhangsel van de machine, een ‘werktuig met een stem’. Ondanks alle mooie praatjes over ‘participatie’ blijven de werkomstandigheden in de meeste fabrieken min of meer hetzelfde. Sterker nog, de druk op arbeiders is de voorbije jaren gestaag opgevoerd. De kleine dingen die het leven wat draaglijker maakten, worden meedogenloos afgebouwd. In Groot-Brittannië, waar de sterke vakbonden in het verleden opmerkelijke verworvenheden behaalden, is de middagpauze grotendeels iets van het verleden. Kanselier Kohl deelt de Duitse werkers mee dat ze voortaan tijdens het weekend moeten werken. Het is overal hetzelfde.

In plaats dat de nieuwe technologie het lot van de industriearbeider verbetert, wordt ze aangewend om de werkomstandigheden van de bedienden te verslechteren. In de meeste banken, hospitalen en grote kantoren beginnen de banen van de bedienden meer en meer te lijken op die van in de grote bedrijven: dezelfde onzekerheid, dezelfde aanhoudende druk op het zenuwstelsel, dezelfde stress. Alle leiden ze tot gezondheidsproblemen, depressies, echtscheidingen.

De voorbije jaren zijn wetenschappers teruggekeerd naar het idee van een ‘menselijke machine’, zoals in het domein van de robottechnologie en de kunstmatige intelligentie. Het is zelfs doorgedrongen tot de populaire verbeelding, zoals blijkt uit de overvloed aan Terminator-achtige films, waar menselijke wezens hun krachten meten met vernuftig geconstrueerde robots. Dit laatste verschijnsel zegt veel over de aard van de huidige periode. Het is een tijd die gekenmerkt wordt door een algemene ontmenselijking van de samenleving, gecombineerd met een gevoel dat mensen hun lot niet in eigen handen hebben en de angst voor oncontroleerbare krachten die het leven van mensen overheersen. Daarnaast betekent de poging om kunstmatige intelligentie te creëren echter eveneens een verdere doorbraak op het gebied van de robottechnologie, die in een werkelijk rationele maatschappij prachtige vooruitzichten zou bieden op menselijke vooruitgang.

De vervanging van afbeulend werk door gesofisticeerde machines is de sleutel tot de grootste culturele revolutie ooit, op basis van een algemene vermindering van de werkuren. Toch is het uitgesloten om ooit exact het menselijke denkvermogen in een machine te reproduceren, hoewel specifieke handelingen wel efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Dit is niet om een of andere mystieke reden of vanwege een ‘onsterfelijke ziel’ die van ons een uniek product van de Schepping maakt, maar wegens de eigenschappen van het denkvermogen zelf, dat niet gescheiden kan worden van alle andere lichaamsactiviteiten van menselijke wezens, te beginnen met arbeid.

Marx en vervreemding

Zelfs voor degenen die het geluk hebben een baan te hebben, komt werken negen op de tien keer neer op nietszeggende en eentonige arbeid. De uren die men werkt worden niet beschouwd als deel van het leven. Ze hebben niets te maken met jezelf als menselijk wezen. Het product van je arbeid behoort toe aan iemand anders, voor wie je alleen maar een ‘productiefactor’ bent. Het leven begint zodra je het werk verlaat en houdt op wanneer je weer begint te werken. Dit verschijnsel werd goed uitgelegd door Marx in zijn Economische en filosofische manuscripten van 1844:

“Waarin bestaat nu deze onteigenlijking van de arbeid? Om te beginnen hierin dat de arbeid voor de arbeider iets uiterlijk is, iets oneigen-lijks, dwz. iets dat niet tot zijn eigen wezen behoort; dat hij zichzelf daarom in zijn arbeid niet bevestigt maar ontkent, niet goed maar ongelukkig voelt, geen vrije lichamelijke en geestelijke energie ontplooit, maar zijn lichaam afbeult en zijn geest ruïneert. Daarom heeft de arbeider pas na de arbeid het gevoel zichzelf te zijn terwijl hij tijdens de arbeid buiten zichzelf staat. Thuis, bij zichzelf, is hij wanneer hij niet werkt, en wanneer hij werkt is hij niet thuis. Zijn werk is daarom niet vrijwillig maar gedwongen: dwangarbeid. Zijn werk is daarom niet de bevrediging van een behoefte maar alleen een middel om andere behoeften te bevredigen. De oneigenlijkheid van de arbeid blijkt overduidelijk hieruit dat men zodra er geen fysieke of andere dwang meer bestaat de arbeid ontvlucht als de pest. De tot iets uiterlijks gemaakte arbeid, de arbeid waarin de mens zich onteigenlijkt, veruiterlijkt, is een arbeid van zelfopoffering, van zelfkastijding. Tenslotte blijkt het oneigenlijke, uiterlijke karakter van de arbeid voor de arbeider hieruit dat het niet zijn eigen arbeid is, maar die van een ander, dat de arbeid niet hem toebehoort, dat hij in zijn arbeid niet zichzelf toebehoort, maar een ander. Zoals in de religie de zelfwerkzaamheid van de menselijke verbeelding, van het menselijke brein en het menselijke hart onafhankelijk van het individu, dat wil zeggen als een vreemde, goddelijke of duivelse activiteit op hem inwerkt, zo is ook de activiteit van de arbeider niet zijn zelfwerkzaamheid. Zijn werkzaamheid behoort een ander toe, zijn activiteit is zelfverlies”.[272]

Op die manier draait het leven voor de overgrote meerderheid van de mensen rond activiteiten die van weinig betekenis zijn voor het individu. In het beste geval is het draaglijk; in het slechtste geval een ware kwelling. Zelfs degenen die les geven aan kinderen of zieke mensen verzorgen, ondervinden dat de voldoening die ze hieruit halen afgenomen wordt door de wetten van de markt, die binnendringen in het klaslokaal en de ziekenhuisafdeling.

Het gevoel dat de maatschappij in een impasse terecht is gekomen, beperkt zich niet tot de ‘lagere regionen’. Ook van de heersende klasse maakt een gevoel van malaise en pessimisme over de toekomst zich meester. Het is tevergeefs zoeken naar de grote ideeën van het verleden, het vertrouwen, het optimisme. Het voortdurende opscheppen over de zogezegde wonderen der ‘vrije markteconomie’, klinkt holler en holler naarmate mensen de balans opmaken van de reële situatie: de miljoenen werklozen, de aanvallen op de levensstandaard, de fabelachtige fortuinen gemaakt door speculatie, hebberigheid en corruptie.

Ironisch genoeg beschuldigen de verdedigers van de bestaande orde het marxisme van ‘materialisme’, dit op een moment dat de burgerij zelf de meest uitgesproken en platvloerse soort van materialisme beoefenen, maar dan wel in de lexicale betekenis van het woord en niet de filosofische. De hersenloze jacht op rijkdommen en de verheffing van hebzucht tot het overheersende principe van alle dingen vormen de grondslag van hun hele cultuur. Het is hun ware religie. In het verleden trachtten ze dit zo veel mogelijk te verbergen achter een rookgordijn van hypocriete zedenpreken over plichten, patriottisme, braaf werken enzovoort. Nu wordt alles open en bloot gedaan. In alle landen zien we een epidemie van corruptie, zwendel, leugens, fraude en diefstal – niet de kruimeldiefstal van alledaagse criminelen, maar de plunderingen op grote schaal begaan door zakenlui, politici, politieofficieren en rechters. En waarom ook niet? Is het niet onze plicht om rijk te worden?

Het credo van het monetarisme verheft egoïsme en hebberigheid tot een grondbeginsel. Grijp zoveel je kunt, op welke manier dan ook, en ieder voor zich en God voor ons allen! Dit is uiteindelijk de essentie van het kapitalisme: de wet van de jungle, vertaald in de taal van de voodoo-economie. Het dient gezegd, dit is tenminste eenvoudig voorgesteld. Er wordt onomwonden en duidelijk gezegd waar het in het kapitalistische systeem allemaal om draait.

Maar wat een oppervlakkige filosofie! Wat een armzalige opvatting over het menselijk leven! Hoewel ze het niet beseffen, zijn de excellenties van deze planeet louter slaven, blinde dienaars van krachten waarover ze geen controle hebben. Ze zijn niet meer meester over het systeem dan mieren in een mierennest. Het punt is dat zij zich uitstekend kunnen vinden in de huidige stand van zaken, die hen postjes, macht en rijkdom verschaft. En zij verzetten zich onverbiddelijk tegen alle pogingen om een radicale maatschappijverandering door te voeren.

Als er een rode draad loopt door de menselijke geschiedenis heen, dan is het wel de strijd van mannen en vrouwen om meester te worden over hun leven, om vrij te worden in de ware zin van het woord. Alle wetenschappelijke en technologische vooruitgang, alles wat de mens geleerd heeft over de natuur en onszelf, houdt in dat de mogelijkheid nu bestaat om volledig meester te worden over onze levensomstandigheden. Toch lijkt de wereld in het laatste decennium van de 20e eeuw in de greep van een eigenaardige waanzin. Mensen hebben het gevoel dat ze hun lot minder in handen hebben dan vroeger. De economie, het milieu, de lucht die we inademen, het water dat we drinken, het voedsel dat we eten – alles lijkt bedreigd te zijn. Weg is het oude gevoel van veiligheid. Weg is het gevoel dat de geschiedenis staat voor een ononderbroken evolutie naar iets beters dan vandaag.

In deze omstandigheden zoeken delen van de maatschappij een uitweg in zaken als drugs en alcohol. Wanneer de samenleving niet langer rationeel is, wenden mensen zich als troost tot het irrationele. Religie is, zoals Marx zei, als opium, en haar uitwerking is niet minder schadelijk dan andere drugs. We hebben gezien hoe religieuze en mystieke ideeën zelfs tot in de wetenschappelijke wereld doorgedrongen zijn. Dit is een weerspiegeling van de aard van de periode die we doorlopen.

Moraal

“Probeer je morele verbintenissen en geloofsovertuiging te verstevigen. Herlees de Tien Geboden en het boek Prediker. Een Bijbel is geen slechte geschiedenisleraar en kan je door slechte tijden heen gidsen.” (Rees-Mogg)

“Al wie niet wil terugkeren naar Mozes, Christus of Mohammed. Al wie geen vrede neemt met een eclectische hutspot, moet erkennen dat moraal een product van sociale evolutie is; dat er niets onveranderlijks aan is; dat ze maatschappelijke belangen dient; dat deze belangen tegenstrijdig zijn; dat moraal, nog meer dan elke andere soort ideologie, een klassenkarakter heeft.” (Trotski)

“Het marxisme ontkent het bestaan van een moraal!” Hoe vaak hebben we dergelijke aantijgingen gehoord, die enkel maar de onwetendheid over het abc van het marxisme aantonen. Toegegeven, het marxisme ontkent het bestaan van een bovenhistorische moraal. Het is echter gemakkelijk te bewijzen dat de zedenwetten die het menselijk gedrag in een bepaalde historische periode reguleerden, aanzienlijk verschilden van die in een andere periode. Op een bepaald moment werd het niet als immoreel beschouwd om krijgsgevangenen op te eten. Later werd kannibalisme verafschuwd, maar konden krijgsgevangenen tot slaven worden gemaakt. Zelfs de grote Aristoteles praatte slavernij goed, met als argument dat slaven geen ziel bezitten en daarom niet helemaal mens waren (hetzelfde argument werd gebruikt met betrekking tot vrouwen). Nog later werd het als immoreel beschouwd om iemand anders als een stuk eigendom te bezitten, maar was het voor leenheren volkomen normaal om leenmannen te hebben die geketend waren aan een lap grond en volledig onderworpen waren aan de heer, zodanig zelfs dat de bruid op haar huwelijksnacht aan de leenheer moest worden afgestaan.

Tegenwoordig worden al deze zaken als barbaars en immoreel bestempeld, maar de invoering van de loonarbeid, waarbij een mens zichzelf bij stukjes en beetjes verkoopt aan een patroon, die diens arbeidskracht naar believen gebruikt, wordt nooit in vraag gesteld. Per slot van rekening is dit vrije arbeid. In tegenstelling tot de leenman en de slaaf komen de arbeider en de patroon tot een vrijwillige overeenkomst. Niemand dwingt de arbeider voor een bepaalde baas te werken. Als hij niet tevreden is, mag hij opstappen en ergens anders werk zoeken. Bovendien is in een vrije markteconomie de wet gelijk voor iedereen. De Franse schrijver Anatole France schreef over de “majestueuze gelijkheid van de wet, die rijk en arm evenzeer verbiedt om onder bruggen te slapen, om te bedelen op straat en om brood te stelen.”

In plaats van de oude, openlijke manier van uitbuiting wordt de moderne maatschappij gekenmerkt door versluierde, hypocriete uitbuiting, waarbij de echte relatie tussen mannen en vrouwen omgezet wordt in een relatie tussen dingen – kleine stukjes papier die hun eigenaars de macht over leven en dood geven. Van het lelijke kan iets moois gemaakt worden; van het zwakke, iets sterks; van het domme, iets intelligents; van het kleine, iets groots.

Trotski schreef dat geldelijke relaties zodanig in de geesten vastgeroest zitten dat we naar iemand verwijzen die zoveel miljoen ‘waard’ is. Dat zulke uitdrukkingen algemeen aanvaard zijn, toont de mate van vervreemding die heerst binnen de huidige maatschappij. Evenmin is er iemand verbaasd wanneer men tijdens een monetaire crisis op de televisie praat over de munt alsof het een persoon is die aan het genezen is van een ziekte (“De pond/dollar/Duitse mark was iets sterker vandaag...”). Mensen worden als dingen aangezien, terwijl objecten – vooral geld – met een bijgelovige eerbied worden bekeken die doet denken aan de religieuze houding van primitieve mensen tegenover hun totems en fetisjen. De reden voor dit warenfetisjisme werd door Marx in het eerste deel van Het Kapitaal uiteengezet.

De zoektocht naar een absolute moraal blijkt volledig zinloos. Eens te meer kunnen de onveranderlijke wetten van de logica ons niet te hulp snellen. De formele logica baseert zich op een vaste tegenstelling tussen waarheid en leugen. Een idee is ofwel goed ofwel fout. Zoals de Duitse dichter Lessing het echter stelde, is de waarheid niet als een geslagen munt die vers van de pers rolt en die onder alle omstandigheden gebruikt kan worden. Wat op een bepaald moment en in bepaalde omstandigheden waar is, wordt op een ander moment als fout beschouwd. Hetzelfde geldt voor begrippen als ‘goed’ en ‘kwaad’. Wat ‘goed’ en lovenswaardig is in de ene samenleving, is verwerpelijk in een andere. Bovendien verandert het idee van wat goed en wat fout is zelfs binnenin een gegeven samenleving, naargelang de omstandigheden en de belangen van een bepaalde klasse.

Met uitzondering van incest, dat een taboe geweest lijkt te zijn in vrijwel alle samenlevingen, zijn er heel weinig zedelijke geboden waarvan men kan aantonen dat ze eeuwig en absoluut waren. “Gij zult niet stelen” houdt niet veel steek in een maatschappij waarin privé-bezit niet bestaat. “Gij zult geen overspel plegen” heeft enkel betekenis voor een door mannen gedomineerde maatschappij waarin mannen er zeker van wilden zijn dat privé-eigendom overgedragen werd aan hun eigen zonen. Bij het gebod “Gij zult niet doden” zijn altijd al zoveel kanttekeningen geplaatst dat het onmiddellijk omgevormd werd tot iets anders, of zelfs tot zijn tegendeel; bijvoorbeeld, gij zult niet doden, behalve uit zelfverdediging; of, gij zult niet doden, tenzij het iemand is van een andere stam, natie, religie enzovoort.

In elke oorlog worden de legers van de natie gezegend door de geestelijken, wanneer ze op het punt staan de legers van de andere natie in de pan te hakken. Het absolute morele gebod om niet te doden blijkt opeens relatief te zijn ten opzichte van andere overwegingen, die bij nader onderzoek verbonden blijken met economische, territoriale, politieke of strategische belangen van de staten die in het gevecht betrokken zijn. De hypocrisie hiervan werd mooi verwoord in een klein couplet van de grote Schotse dichter Robert Burns:

“Ye hypocrites!
are these your pranks?
To murder men, and give God thanks?
Desist for shame! Proceed no further:
God won’t accept your thanks for Murther.”
(On Thanksgiving For A National Victory)

(“Gij hypocrieten! zijn dit uw schelmenstreken?
Om mensen te vermoorden, en God uit dank te smeken?
Hou op uit schaamte! Ga niet voort:
God zal uw dank niet aanvaarden voor Moord.”)

Oorlog is een realiteit van het leven (en van de dood). Door de menselijke geschiedenis heen zijn vele oorlogen gevoerd. Men kan dat betreuren, maar niet ontkennen. Daarenboven zijn alle belangrijke geschillen tussen naties uiteindelijk opgelost door middel van oorlog. Pacifisme is nooit een populaire doctrine geweest van regeringen, tenzij als pasmunt van de diplomatie, waarvan het enige doel is iedereen te misleiden en de echte bedoelingen waarvoor de regering staat, te verdoezelen. Liegen is het voornaamste gereedschap van diplomaten. Daarvoor worden ze betaald. “Gij zult niet liegen” wordt niet eens overwogen. Een commandant van het leger die niet alles doet wat in zijn macht ligt om de vijand op het verkeerde been te zetten en zijn plannen te verbergen, zou gek verklaard worden. Hier wordt een leugen echter getransformeerd in iets lovenswaardigs – een militaire list. Een generaal die de waarheid zou vertellen over zijn plannen, zou neergeschoten worden als een verrader. Een arbeider die details over een staking bekend maakt aan de patroon zou evenzo bestempeld worden door zijn of haar werkmakkers.

Deze twee voorbeelden maken duidelijk dat moraal geen bovenhistorische abstractie is, maar iets wat historisch geëvolueerd is en aanzienlijke veranderingen ondergaan heeft. In de Middeleeuwen verwierp de Katholieke Kerk woeker alsof het een doodzonde betrof. Tegenwoordig heeft het Vaticaan een eigen bank en rijft het enorme sommen geld binnen met leningen tegen interest. Met andere woorden, moraal heeft een klassenbasis. Ze weerspiegelt de waarden, belangen en verwachtingen van de heersende sociale klasse. Uiteraard kan ze de noodzakelijke sociale cohesie niet handhaven als ze niet aanvaard wordt door de grote meerderheid van burgers. Vandaar dat ze uit absolute en ontegensprekelijke waarheden moet lijken te bestaan, wil het hele maatschappelijke bouwwerk niet ineenstorten.

Er is maar weinig weerzinwekkender dan het schouwspel van de rijke dames en heren die mensen de les lezen over de noodzaak van moraal, religie, gezinsplanning en spaarzaamheid. Dezelfde individuen wier zelfzuchtige hebberigheid elke dag tot uiting komt in fikse loonsverhogingen voor directieleden, leren werkende mensen om zich op te offeren. Dezelfde speculanten die er geen graten in zien de munt van hun eigen land te kelderen om hun vette bankrekeningen te spijzen, vertellen ons dat we ons ‘vaderland’ lief moeten hebben. Dezelfde banken, multinationals en regeringen die verantwoordelijk zijn voor de meedogenloze wurging van miljoenen mensen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika, zijn ontzet wanneer de arbeiders en boeren de wapens opnemen om te vechten voor hun rechten. Ze bazelen tegen de hele wereld dat er vrede nodig is. De fabelachtige sommen geld die ze echter verkwisten aan voorraden dodelijk wapentuig, tonen aan dat hun pacifisme ook maar relatief is. Geweld is enkel een misdaad wanneer het gebruikt wordt door de armen en onderdrukten. De hele geschiedenis toont aan dat de heersende klasse indien nodig haar macht en privileges altijd op de meest brutale manier zal verdedigen.

Gezin, orde, privé-eigendom en religie zijn steeds hoog in het vaandel gedragen door behoudsgezinde verdedigers van de status-quo. Toch is slechts één van deze naar verluidt ongeschonden instituties, het privé-eigendom, van fundamenteel belang voor de heersende klasse. Zoals Rees-Mogg onomwonden stelt, is religie een onontbeerlijk wapen om de armen in het gelid te houden. De meesten uit de heersende klasse geloven er geen woord van en gaan naar de kerk op dezelfde manier waarop ze naar de opera gaan, namelijk om mee te zijn met de laatste mode en die aan iedereen tentoon te spreiden. Hun inzicht in de theologie is net zo beroerd als hun appreciatie van Wagners Ring-cyclus. In zijn privé-leven heeft de bourgeois lak aan de ‘eeuwige zedenwetten’. De epidemie van schandalen die het politieke establishment getroffen heeft in Italië, Frankrijk, Spanje, Groot-Brittannië, België, Japan en de Verenigde Staten, is nog maar het topje van de ijsberg. En toch wauwelen ze maar verder over de ‘eeuwige morele waarheden’ en zijn ze verrast als ze onthaald worden op een bulderlach.

Betekent dit dat er geen moraal bestaat? Of dat marxisten geen moraal hebben? Verre van. Moraal bestaat en speelt een essentiële rol in de maatschappij. Elke maatschappij heeft zedenwetten, die als een sterke band fungeren in de mate dat ze erkend en gerespecteerd worden door de grote meerderheid. In laatste instantie worden de bestaande moraal en de zedenwetten, die haar in de praktijk trachten te brengen, geschraagd door de gehele macht van de staat en weerspiegelen ze de belangen van de heersende klasse of kaste, ook al gebeurt dit heimelijk. Terwijl de bestaande socio-economische orde de maatschappij voortstuwt, worden de waarden, ideeën en kijk van de heersende laag stellig aanvaard door de grote meerderheid. De klassenbasis van de moraal werd uiteengezet door Trotski:

“De heersende klasse legt haar doel op aan de maatschappij en zorgt er geleidelijk voor dat alle middelen die in tegenspraak zijn met haar bedoelingen, als immoreel aangezien worden. Dat is de voornaamste functie van de officiële moraal. Ze streeft het idee van het ‘grootst mogelijke geluk’ na, niet voor de meerderheid, maar voor een kleine en steeds afnemende minderheid. Een dergelijk regime zou geen week stand kunnen houden louter op basis van macht. Het heeft het cement van de moraal nodig”.[273]

De weinige enkelingen die ze in vraag durven stellen, worden als ketters gebrandmerkt en nagezeten. Ze worden aangestaard als ‘immorele’ mensen, niet omdat ze geen moreel standpunt hebben, maar omdat ze zich niet schikken naar de bestaande moraal. Socrates werd bestempeld als een schadelijke invloed op de Atheense jeugd, en men liet hem de gifbeker drinken. De vroege christenen werden beschuldigd van allerlei immorele handelingen door de slavenstaat, die hen genadeloos vervolgde, alvorens men besliste dat het beter zou zijn het nieuwe geloof te erkennen om zo de nieuwe leiders van de Kerk te kunnen corrumperen. Luther werd voor zondaar uitgemaakt toen hij de corruptie van de middeleeuwse Kerk aan de kaak stelde.

De misdaad van marxisten bestaat erin dat ze erop wijzen dat de kapitalistische samenleving in conflict gekomen is met de nood aan sociale vooruitgang; dat ze een ontoelaatbare belemmering vormt voor menselijke vooruitgang; dat ze barstensvol contradicties zit; dat ze economisch, politiek, cultureel en moreel gezien failliet is; en dat het blijven voortbestaan van dit zieke systeem de toekomst van deze planeet in groot gevaar brengt. Vanuit het standpunt van degenen die de rijkdommen van de maatschappij bezitten en beheren, zijn deze ideeën ‘fout’. Vanuit het standpunt van wat nodig is om een weg uit deze impasse te vinden, zijn ze correct, noodzakelijk en goed.

De langgerekte crisis van het kapitalisme heeft de meest negatieve effecten op de moraal en de cultuur. Overal zijn de symptomen van sociale desintegratie manifest aanwezig. Het burgerlijke gezin stort in elkaar, maar in afwezigheid van iets wat in de plaats kan komen, leidt dit tot een nachtmerrie van armoede en verloedering voor miljoenen behoeftige gezinnen. De wegkwijnende binnensteden van de Verenigde Staten en Europa, gekenmerkt door hun vele inwoners die verkommeren van werkloosheid en ontbering, zijn een kweekvijver voor drugmisbruik, misdaad en andere nachtmerries.

In een kapitalistische maatschappij worden mensen beschouwd als goederen van weinig belang. Producten die niet verkocht kunnen worden, liggen er ongebruikt bij tot ze rotten. Waarom zouden mensen anders zijn? Het is alleen niet zo eenvoudig bij mensen. Men kan het zich niet veroorloven hen in groten getale te laten sterven, uit vrees voor de sociale gevolgen. Op die manier wordt de bourgeois – dit is werkelijk de ultieme contradictie van het kapitalisme – ertoe gedwongen de werklozen van eten te voorzien, in plaats van gevoed te worden door hen. Dit is een volkomen krankzinnige situatie, waarin mannen en vrouwen wensen te werken om bij te dragen aan de rijkdom van de maatschappij, en hiervan weerhouden worden door de ‘wetten van de markt’.

Een samenleving waar mensen ondergeschikt gemaakt worden aan dingen is een onmenselijke samenleving. Hoeft het dan te verwonderen dat sommige van deze mensen zich onmenselijk gedragen? Elke dag staat de sensatiepers vol horrorverhalen over vreselijke misbruiken begaan tegen de zwakste, meest weerloze groepen van de gemeenschap: vrouwen, kinderen, ouderen. Dit is een nauwkeurige barometer van de morele toestand van een maatschappij. Af en toe bestraft de wet deze misdrijven, hoewel misdaden tegen (grote) eigendommen over het algemeen sterker vervolgd worden door de politie dan misdaden tegen individuen. In ieder geval liggen de diepe sociale wortels van misdaden buiten het bereik van de rechtbanken en de politie. Werkloosheid doet allerlei soorten misdaden ontstaan. Er zijn echter andere, subtielere factoren in het spel

De cultuur van egoïsme, hebzucht en onverschilligheid tegenover het leed van anderen kwam vooral tot bloei in de voorbije twee decennia, onder het goedkeurende oog van Thatcher en Reagan, en speelde ongetwijfeld een rol van betekenis, ook al valt dit moeilijk te meten. Dit is het ware gezicht van het kapitalisme, of beter gezegd van het monopolie-en financiekapitaal: meedogenloos, bot, hebberig en wreed. Dit is het kapitalisme in zijn periode van seniele aftakeling, alle pogingen om de vitaliteit van zijn jonge jaren terug te vinden ten spijt. Het is een parasitair kapitalisme met een uitgesproken voorkeur voor de vleespotten van financiële en monetaire speculatie, in plaats van de productie van echte rijkdom. Het verkiest ‘diensten’ boven industrie. Het sluit fabrieken als luciferdoosjes en verwoest daarbij meedogenloos hele gemeenschappen en industrieën, en raadt mijnwerkers en staalarbeiders aan om werk te zoeken in hamburgertenten. Het is het 20e-eeuwse equivalent van de befaamde uitspraak van Marie-Antoinette, die toen verhongerde paupers aan de poorten van Versailles om brood schreeuwden, zei: “Hebben ze geen brood? Dan eten ze toch taart!”

Los van de monsterlijke sociale en economische gevolgen van deze doctrine, verspreidt het een dodelijk moreel gif in de maatschappij. Mensen die zelfs geen vooruitzicht op een baan hebben, worden geconfronteerd met het schouwspel van de ‘consumptiemaatschappij’, waar geld verdienen en uitgeven voorgesteld wordt als de enige nuttige activiteit in het leven. De rolmodellen van deze maatschappij zijn de opdringerige parvenu’s, het geldzuchtige gespuis dat tot het uiterste wil gaan om ‘vooruit te komen’. Dit is het ware gezicht van de ‘vrije onderneming’, van monetaristische reactie. Het is het gezicht van een avonturier zonder principes, een oplichter en zwendelaar, een oppervlakkige onbenul, een bullebak in een duur maatpak, de personificatie van egoïsme en hebberigheid. Dit zijn de mensen die de sluiting van scholen en hospitalen toejuichen, net als het snijden in de pensioenen en andere ‘nutteloze’ uitgaven. Ondertussen maken zij fortuin door telefoons op te nemen, zonder ooit ook maar iets te produceren dat ten goede komt aan de maatschappij.

Vaak zegt men dat mensen ‘natuurlijk’ volgens hun belangen handelen. Dit wordt dan op een enge manier geïnterpreteerd als persoonlijk egoïsme. Een dergelijke interpretatie past in het kraam van de verdedigers van het huidige socio-economische systeem, waarin hebzucht en eigenbelang naar voren geschoven worden als nobele morele principes, gelijkwaardig aan de uitoefening van ‘persoonlijke vrijheid’. Indien dat het geval geweest zou zijn, zou de menselijke samenleving nooit geëvolueerd zijn. De gehele basis van de intellectuele en morele evolutie van het kind is een beweging weg van ‘egoïsme’ in de richting van een beter besef van de noden en behoeften van anderen. De menselijke samenleving is gebaseerd op de noodzaak van sociale productie, coöperatie en communicatie.

Het is de impasse van het kapitalisme die de menselijke cultuur terug dreigt te duwen naar een kinderlijk niveau, in de slechtste zin van het woord: de kinderachtigheid van seniele aftakeling. Een geatomiseerde, egocentristische maatschappij zonder visie, zonder moraal, zonder filosofie, zonder ziel, een maatschappij “zonder tanden, zonder ogen, zonder smaak, zonder alles.”

Onbegrensde mogelijkheden

Ieder sociaal systeem denkt van zichzelf dat het het einde van de historische ontwikkeling is. Alle voorgaande geschiedenis wordt slechts beschouwd als een voorbereiding op deze specifieke productiewijze en alle wettelijke eigendomsverhoudingen, morele regels, religie en filosofie die ermee gepaard gaan.

Elk maatschappelijk systeem bestaat echter slechts voor zover het in staat is om de behoeften van de bevolking te bevredigen en de mensen hoop voor de toekomst te geven. Wanneer het hier niet in slaagt, begint er een onomkeerbaar proces van verval op economisch, moreel, cultureel en elk ander gebied. Een dergelijke samenleving is dood, ook al zullen haar verdedigers dit nooit toegeven.

Er is een duidelijk en allesdoordringend gevoel van vermoeidheid en uitputting in de kapitalistische samenleving. Het is alsof een hele levenswijze oud en versleten is geworden. Dit is niet zomaar wat schrijvers als de mal du siècle omschrijven. Het is een vaag besef dat de ‘markteconomie’ haar limieten bereikt heeft. Het is echter niet omdat een bepaalde samenlevingsvorm op haar laatste benen loopt dat de menselijke ontwikkeling aan haar einde komt. De geschiedenis is niet alleen niet beëindigd, ze is zelfs nog niet begonnen. Stel dat we de geschiedenis als een kalender beschouwen waarin 1 januari het begin van de aarde voorstelt en 31 december vandaag is. De aarde is 5 miljard jaar oud, dus zal elke seconde 167 jaar voorstellen en elke minuut 10.000 jaar. Het Lager Cambrium zou dan beginnen op 18 november. De mens zou op 31 december verschijnen rond 23u50. De hele bekende menselijke geschiedenis zou binnen de laatste 40 seconden voor middernacht vallen.

Ilya Progogine heeft wijselijk opgemerkt dat “het wetenschappelijke begrip van de wereld rondom ons pas begint.” De menselijke beschaving, die erg oud lijkt voor ons, is eigenlijk erg jong. Sterker nog, de echte beschaving, in de zin van een samenleving waarin mensen bewust hun eigen leven controleren en een echt menselijk bestaan kunnen leiden in tegenstelling tot de dierlijke overlevingsstrijd, is nog niet begonnen. Een bepaalde samenlevingsvorm is oud en uitgeput, klampt zich aan het leven vast, ook al heeft ze niet langer iets te bieden. Pessimisme over de toekomst, in combinatie met bijgeloof en ongegronde hoop op redding, zijn typische kenmerken van zo een periode.

In 1972 publiceerde de Club van Rome een somber rapport, getiteld De grenzen aan de groei, dat voorspelde dat de reserves aan fossiele brandstoffen in de wereld binnen enkele decennia uitgeput zouden zijn. Dit veroorzaakte paniek, stijgende olieprijzen en een verwoede zoektocht naar alternatieve energiebronnen. Meer dan twintig jaar later is er geen tekort aan olie of aardgas, en maar weinig mensen zoeken nu nog naar alternatieven. Deze kortzichtigheid is typisch voor het kapitalisme, dat gedreven wordt door de jacht op kortetermijnwinsten. Iedereen weet dat de aanvoer van fossiele brandstoffen vroeg of laat zal opdrogen. Een langetermijnplan is absoluut noodzakelijk om een goedkoop en proper alternatief te vinden.

De natuur voorziet een letterlijk onbegrensde reserve aan potentiële energie – de zon, de wind, de zee, en bovenal materie zelf, dat enorme hoeveelheden onaangeboorde energie bevat. Kernfusie (in tegenstelling tot kernsplitsing) is een potentieel onbegrensde bron van goedkope, propere energie. De grote oliemonopolies hebben echter geen belang bij de ontwikkeling van alternatieve brandstoffen. De private eigendom van de productiemiddelen vormt hier eens te meer een gigantische barrière op de weg van de menselijke vooruitgang. De toekomst van de planeet komt slechts op een schamele tweede plaats, na de verrijking van enkelen.

De oplossing voor de dringende wereldproblemen kan enkel gevonden worden in een socio-economisch systeem dat bewust door mensen gecontroleerd wordt. Het probleem is niet dat er een inherente limiet aan de vooruitgang is. Het probleem ligt bij een achterhaald en anarchistisch productiesysteem dat levens en middelen verspilt, het milieu vernietigt en een grote rem is op de volledige ontwikkeling van het wetenschappelijke en technologische potentieel. “Er bestaat geen noodzakelijk verband tussen grote wetenschap en grote zakelijke mogelijkheden”, schreef een commentator onlangs, “de algemene relativiteitstheorie is nog steeds niet in een goudmijn veranderd.” (The Economist, 25 februari 1995)

Zelfs vandaag de dag zijn de technologische mogelijkheden adembenemend. Technologische innovaties openen de deur voor een echte culturele revolutie. Interactieve televisie is al een haalbare kaart. De mogelijkheid om actief deel te nemen in het samenstellen van televisieprogramma’s biedt een enorm potentieel, veel meer dan gewoon beslissen welke programma’s je wilt zien. Het opent de deur voor democratische participatie in het bestuur van de samenleving en de economie op een manier waar men in het verleden enkel van kon dromen.

Het ontstaan van het kapitalisme ging gepaard met de ineenstorting van de oude parochiale relaties en de geboorte van natiestaten. Nu hebben de groei van de productiekrachten, wetenschap en techniek de natiestaat zelf overbodig gemaakt. Zoals Marx voorspelde is zelfs de grootste natiestaat verplicht mee te spelen op de wereldmarkt. De oude nationale eenzijdigheid is onmogelijk geworden.

Back to the future?

De eerste mensen waren innig verbonden met de natuur. Deze band werd langzaam verbroken door de ontwikkeling van het stedelijke leven en de scheiding tussen stad en platteland, die onder het kapitalisme monsterlijke proporties aangenomen heeft. De breuk tussen de mens en de natuur heeft een onnatuurlijke wereld van vervreemding gecreëerd. Een verdere manifestatie hiervan is de complete scheiding tussen mentale en fysieke arbeid, die door een ongezonde sociale apartheid de moderne priesterkaste van de kennis scheidt van de ‘houthakkers en waterdragers’. Het is niet enkel de vervreemding van mensen van de natuur, het is de vervreemding van de mensheid zelf. Het doorbreken van de toestand van totale afhankelijkheid van de natuur, het uitstijgen boven de zuiver dierlijke natuur, het verwerven van bewustzijn – dat is wat ons als mensen bepaalt. Maar deze winst is ook een verlies dat tastbaarder wordt naarmate de tijd voorbijgaat. Het proces is zo ver gegaan dat het in zijn tegengestelde veranderd is. Steden worden groter, meer overbevolkt en meer vervuild. Er is een nachtmerrie in de maak. Als de huidige trends doorgaan zal Sjanghai alleen al binnen enkele decennia meer inwoners tellen dan Groot-Brittannië. Slechte huisvesting, misdaad, drugs en een algemeen proces van ontmenselijking is wat miljoenen mensen te wachten staat aan de vooravond van de 21e eeuw.

De verstikkende, eenzijdige en kunstmatige aard van deze ‘beschaving’ wordt in toenemende mate onderdrukkend, zelfs voor diegenen die niet gebukt gaan onder de slechtste omstandigheden. Het smachten naar een eenvoudigere manier van leven, waarin mannen en vrouwen een natuurlijker leven zouden kunnen leven, vrij van de ondraaglijke druk van competitie en conflict, uit zich onder een laag jongeren in een trend om “uit de samenleving te stappen”, in een poging om een verloren paradijs te herontdekken. Er is hier sprake van een misverstand. Ten eerste was het leven van primitieve volkeren niet zo idyllisch als sommigen wel denken. De ‘nobele wilde’ is altijd al een fictie geweest van romantische schrijvers die weinig gemeen heeft met de realiteit. Onze vroege voorouders stonden enkel dicht bij de natuur omdat ze slaven van de natuur waren.

Er is echter een keerzijde. Deze ‘primitieve’ volkeren leefden redelijk gelukkig zonder rente, interest en winst. Vrouwen werden niet beschouwd als privaat bezit, maar namen een zeer gerespecteerde plaats in de gemeenschap in. Geld bestond niet, net zomin als de staat, met haar monsterlijke bureaucratie en speciale benden gewapende mannen, soldaten, politieagenten, cipiers en rechters. In het primitieve stammencommunisme was er geen staat in de zin van een repressieapparaat. De ouderen kregen echter respect van iedereen, en hun woord was wet. Later regeerde de hoofdman van de stam op basis van het vrijwillige respect van de gemeenschap. Dwangmiddelen waren niet nodig, omdat allen eenzelfde belang deelden. Dit vormde de basis voor een sterke sociale band van samenwerking en eenheid. Geen enkele moderne heerser zou ooit hetzelfde respect kunnen genieten als de oude stamhoofden te beurt viel, onderschreven door een zin van onderlinge identiteit en verplichting, die ‘gecodificeerd’ werd in een tribale mondeling overgeleverde traditie, bij iedereen bekend en universeel aanvaard. Dit respect moet vergelijkbaar geweest zijn met de gevoelens van een kind voor zijn ouders.

In ons zogenaamd verlichte tijdperk vinden vele mensen, ook diegenen die graag denken dat ze goed opgeleid zijn, het ondenkbaar dat mannen en vrouwen ooit konden leven zonder zulke noodzakelijke fenomenen als geld, politieagenten, gevangenissen, legers, handelaars, belastingontvangers, rechters en aartsbisschoppen. Dat ze hier toch in slaagden, kan enkel verklaard worden door het feit dat deze ‘primitieve’ mensen nog niet beseften welke zegening voor de mensheid zulke instituties waren. Zelfs bepaalde antropologen, die deze mentaliteit niet hebben, zien er geen graten in om in de vroeg menselijke samenleving totaal vreemde concepten in te voeren, zoals prostitutie, ontleend aan de ‘beschaafde’ wereld waar alles te koop is, ook mensen.

Iedereen die films gezien heeft over het leven van stammen in het Amazonewoud die nog in omstandigheden van het stenen tijdperk leven, is onder de indruk van hun natuurlijkheid en spontaneïteit, die lijkt op die van kinderen, alvorens die uit hen geperst wordt door de moordende competitie van het leven onder het kapitalisme. In het evangelie volgens Mattheus zegt Jezus (18:3): “Als je niet verandert en wordt als een kind, dan zul je het koninkrijk van de hemel zeker niet binnengaan.” Tijdens het opgroeien gaat er iets belangrijks verloren dat nooit terugkeert. Het is de val uit de onschuld, die in het boek Genesis in verband wordt gebracht met de kennisverwerving van mannen en vrouwen. De moderne samenleving kan even moeilijk terugkeren naar het primitieve stammencommunisme als een volwassen man of vrouw opnieuw een kind kan worden.

Het wordt als onnatuurlijk en ongezond beschouwd als een volwassene terug wil naar de kindertijd. Het woord ‘kinderachtig’ wordt gebruikt als belediging, een synoniem voor misplaatste onwetendheid. In elk geval is het een futiele wens, omdat het onmogelijk is. Maar naast onwetendheid vertoont een kind ook andere kwaliteiten: spontaan plezier en natuurlijkheid, iets wat de meeste volwassenen vreemd is. Hetzelfde geldt voor de ‘primitieve’ volkeren, vóór het ontstaan van de klassenmaatschappij en de eenzijdige en afstompende arbeidsdeling die de menselijke natuur op zijn kop zet. Welke moderne kunstenaar zou in staat zijn om zulke adembenemende en indringende schilderijen van zo’n natuurlijke schoonheid te produceren als het werk van de grotkunstenaars van Lascaux en Altamira?

Het is geen kwestie van terugkeren, maar van vooruitgaan. Geen terugkeer naar primitief stammencommunisme, maar vooruit naar de toekomstige socialistische wereldfederatie. De negatie van de negatie brengt ons terug naar het beginpunt van de menselijke ontwikkeling, maar enkel in schijn. Het socialisme van de toekomst zal gegrond zijn op alle wonderlijke ontdekkingen van het verleden en zal ze in dienst van de mensheid plaatsen. Om de taal van Hegel te gebruiken, het is een geval van het “universele, gevuld met de rijkdom van het bijzondere.”

“Een mens kan niet opnieuw een kind worden, of hij wordt kinderachtig”, schrijft Marx. “Maar haalt hij geen vreugde uit de naïviteit van het kind, en moet hij er zelf niet naar streven diens echtheid op een hoger niveau te reproduceren? Wordt het ware karakter van een tijdperk niet duidelijk in de natuur van de kinderen? Waarom zou de historische kindertijd van de mensheid, haar mooiste ontplooiing, als een fase die nooit meer terugkeert, geen eeuwige aantrekkingskracht blijven uitoefenen? Er zijn weerspannige en vroegrijpe kinderen. Vele van de oude volken behoren tot deze categorie. De Grieken waren normale kinderen. De charme van hun kunst voor ons is niet in tegenspraak met het onontwikkelde stadium van de maatschappij waarin deze kunst ontstond. Ze is er veeleer het resultaat van en is veeleer verbonden met het feit dat de onrijpe sociale omstandigheden waarin ze totstandkwam, en enkel tot stand kon komen, nooit terug kunnen keren”.[274]

Socialisme en esthetica

In de huidige samenleving is architectuur het stiefkind van de kunsten. Mensen zijn gewend in een lelijke omgeving te leven, in slechte huizen, in steden die geplaagd worden door verkeersopstoppingen, omringd door lawaai en vervuiling. Tijdens het weekend gaan sommigen naar kunstgalerijen, waar ze voor enkele uren naar schilderijen aan de muren kunnen staren, naar eilanden van schoonheid in een zee van monotone lelijkheid. Deze schoonheid is afgescheiden van het leven, een onbereikbare droom, een fictie die even ver van de werkelijkheid staat als het verste sterrenstelsel van de aarde. De kunst is zodanig ontkoppeld geraakt van het leven dat vele mensen het als een nutteloze irrelevantie beschouwen. Een vijandige houding tegenover kunst, die beschouwd wordt als het privilege van de middenklasse, is een verder gevolg van de extreme scheiding tussen mentale en fysieke arbeid. Barbaarse omstandigheden creëren barbaarse reacties.

Dat is niet altijd zo geweest. In vroegere menselijke samenlevingen waren muziek, epische poëzie en welsprekendheid het gemeenschappelijke bezit van alle mannen en vrouwen. Het culturele monopolie van een kleine minderheid is het product van de klassenmaatschappij, die de grote meerderheid niet enkel eigendom, maar ook het recht op een vrije ontwikkeling van hun geest en persoonlijkheid ontzegt. Als we echter een beetje onder de oppervlakte kijken, zien we een groot verlangen om te leren, nieuwe ideeën op te doen en bredere horizonten te verkennen. De dorst van de massa’s naar cultuur, die in ‘normale’ omstandigheden sterk onderdrukt wordt, komt aan de oppervlakte in elke revolutie.

De Russische Revolutie van 1917, die zogezegde barbaarse daad, was in feite het begin van een grote opleving in cultuur, poëzie, kunst en muziek. Dat de bloem later verpletterd werd onder de pletwals van de stalinistische reactie, doet hier niets aan af. In de Spaanse revolutie van 1931-1937 was er een soortgelijke artistieke renaissance. De poëzie van Lorca, Machado, Alberti en vooral Miguel Hernandez was geïnspireerd door de strijd, en werd op haar beurt gretig aangehoord door miljoenen mensen die voordien nooit toegang gehad hadden tot de wondere wereld van kunst en cultuur.

In een revolutie beginnen gewone mannen en vrouwen zichzelf te zien als menselijke wezens die in staat zijn om hun eigen lot te beheersen. Het zijn niet zomaar ‘instrumenten met een stem’. Met echte menselijkheid komen waardigheid, zelfrespect en haar noodzakelijke metgezel, respect voor anderen. De kelners in de restaurants van Barcelona in 1936 hingen briefjes op met boodschappen als: “Het is niet omdat een mens hier moet werken, dat je hem moet beledigen door hem een fooi aan te bieden.” Dat is de geboorte van cultuur, van echte menselijke cultuur die deel uitmaakt van het leven zelf. Hetzelfde fenomeen kan embryonaal gezien worden in elke staking, waarin mensen kwaliteiten tentoonspreiden waarvan ze nooit gedacht hadden dat ze die bezaten. Natuurlijk domineert de ballast van de gewoonte en de routine opnieuw indien de beweging niet leidt tot een complete omvorming van de samenleving. Materiële omstandigheden bepalen het bewustzijn. Een socialistische samenleving met een hoog niveau van technologie en cultuur, zou mensen totaal veranderen.

Logici en wiskundigen gaan er dikwijls van uit dat het soort van perfecte symmetrieën die ze bewonderen, een intrinsieke esthetische waarde bezitten. Sommigen gaan zelfs zover te stellen dat het belangrijkste doel van vergelijkingen niet is of ze ons iets over de realiteit zeggen, maar of ze op esthetisch gebied bevredigend zijn. Ook al zal niemand ontkennen dat symmetrie mooi kan zijn, toch moeten we voor ogen houden dat er verschillende soorten symmetrie zijn. De harmonieuze gebouwen van het klassieke Athene worden door velen beschouwd als een van de hoogtepunten in de geschiedenis van de architectuur. Er is hier zeker een erg bevredigende symmetrie, een die doet denken aan de lineaire relaties van de Euclidische meetkunde. Het belang van de architectuur in het Athene van Pericles is een treffende uitdrukking van het uitzicht van de Atheense democratie, die gericht was op de gemeenschap (uiteraard gebaseerd op arbeid van slaven, die hiervan volledig uitgesloten werden). De prachtige gebouwen van de Acropolis en de Agora waren, zonder uitzondering publieke gebouwen, geen private residenties. In onze eigen tijd zijn zulke praalstukken extreem zeldzaam. De lage prioriteit die aan architectuur gegeven wordt in vergelijking met andere kunsten, is geen toeval.

In naam van de ‘nuttigheid’, een eufemisme voor gierigheid, worden mensen gedwongen in uniforme hoge betonnen dozen te leven, ontdaan van elke artistieke waarde of menselijke warmte. Deze monsterlijkheden zijn volgens strikt geometrische principes ontworpen door architecten die zelf liever in 15e-eeuwse huisjes op het platteland leven, ver weg van de stedelijke nachtmerries die ze hebben helpen creëren. Toch houden mensen over het algemeen niet van een leven in dozen. In de natuur zijn er symmetrieën die veraf staan van rechte lijnen en eenvoudige cirkels.

Het is de keerzijde van de medaille van de idiotie van de gemechaniseerde productielijn, waarin menselijke wezens, in de woorden van Marx, slechts beschouwd worden als aanhangsels van de machines. Waarom zouden ze dan niet opeengehoopt leven in grote wijken vol betonnen dozen, gebouwd volgens dezelfde ‘industriële’ principes? Hetzelfde schrale reductionisme, hetzelfde lege formalisme en dezelfde lineaire aanpak is kenmerkend voor de architectuur van het grootste deel van de 20e eeuw. Hier drukt de vervreemding van de laatkapitalistische samenleving zich uit in de zielloze behandeling van de meest elementaire menselijke behoefte, die aan een propere, aantrekkelijke en werkelijk menselijke omgeving om in te leven. Wanneer het leven zelf ontdaan wordt van alle menselijkheid, wanneer het op duizenden verschillende manieren onnatuurlijk gemaakt wordt, hoeft het dan te verwonderen als sommige producten van onze zogenaamde beschaving zich onnatuurlijk en onmenselijk gedragen?

Ook hier zien we een revolte tegen zielloos conformisme en stijfheid. De hoge blokkendozen en wolkenkrabbers, die door een Engelse schrijver beschreven werden als “idiote torens zonder top”, vallen snel uit de gratie. Dat is niet verwonderlijk: ze zijn een monument van vervreemding op reusachtige schaal, een progressieve vlucht naar ontmenselijkte levensomstandigheden, die leidt tot allerlei soorten wanstaltigheden.

“Waarom”, zo vroeg de Duitse natuurkundige Gert Eilenberger zich af, “ziet men de silhouetten van een kromme boom zonder bladeren tegen een winterse avondhemel als iets moois, maar niet het overeenkomstige silhouet van een veelzijdig universiteitsgebouw, ondanks alle inspanningen van de architect? Hoewel dit enigszins speculatie is, lijkt het erop dat het antwoord volgt uit de nieuwe inzichten in dynamische systemen. Ons schoonheidsgevoel wordt opgewekt door het harmonieuze geheel van orde en wanorde zoals dit ook voorkomt in natuurlijke objecten als wolken, bomen, bergketens of sneeuwkristallen. De vormen hiervan zijn allemaal dynamische processen die fysiek vorm krijgen en worden gekenmerkt door bepaalde combinaties van orde en wanorde.”

Zoals James Gleick terecht opmerkt: “Eenvoudige vormen zijn onmenselijk. Ze stemmen niet overeen met de manier waarop de natuur zich organiseert of met de manier waarop mensen de wereld zien”.[275]

Lang geleden wees Karl Marx op de schadelijke gevolgen van de extreme scheiding van stad en platteland. Het is geen kwestie van ‘teruggaan naar de natuur’, in de utopische zin verdedigd door sommige ecologisten die ervan dromen de lelijkheid van vandaag te ontvluchten door zich terug te trekken in de zogezegde charmes van een niet-bestaand ruraal paradijs in een mythisch verleden. Er is geen weg terug. Het is geen kwestie van de technologie te verwerpen, maar van te vechten tegen het misbruik van technologie in dienst van privaat winstbejag, dat het milieu vernielt en een hel creëert waar er een aards paradijs zou moeten bestaan. Dat is de centrale taak waar de mensheid voor staat in het laatste decennium van de 20e eeuw.

‘Denkers’ en ‘doeners’

Nec manus nuda, nec intellectus sibi permissus, multum valet

(Noch hand noch intellect, zijn apart veel waard – Francis Bacon, 1620)

De totale scheiding van theorie en praktijk in de huidige samenleving is uiterst schadelijk geworden. De almaar fantastischer wordende ‘theorieën’ die door bepaalde kosmologen en theoretische fysici naar voren geschoven worden, zijn hier ongetwijfeld een gevolg van. Aangezien ze niet langer een concreet bewijs voor hun theorieën moeten leveren en steeds meer steunen op ingewikkelde vergelijkingen en esoterische interpretaties van de relativiteitstheorie, worden de resultaten van dit speculatieve denken steeds excentrieker.

Het wordt tijd om het hele onderwijssysteem opnieuw te evalueren, net als de klassenmaatschappij waarop het berust. Het wordt tijd om ons af te vragen of de verdeling van de mensheid in ‘denkers’ en ‘doeners’ wel zo redelijk is. Dit niet vanuit het standpunt van een of andere abstracte morele rechtvaardigheid, maar simpelweg omdat ze nu een hindernis voor de verdere ontwikkeling van de cultuur en de samenleving geworden is. De toekomstige vooruitgang van de mensheid kan niet vertrekken van de oude rigide indelingen. Nieuwe complexe technologie vereist opgeleide arbeidskrachten die in staat zijn hun werk creatief aan te pakken. Dat kan nooit bereikt worden in een samenleving die verscheurd wordt door klassenapartheid. In een zeer scherpzinnige passage maakt Margaret Donaldson duidelijk hoe erg het vandaag met de universiteiten gesteld is.

“Kijk naar de vakgroep van de ingenieurs op onze universiteiten. Ze leren wiskunde en fysica aan, en maar goed ook. Maar ze leren mensen niet om dingen te maken. Je kunt afstuderen als werktuigkundig ingenieur zonder ooit een draaibank of freesmachine gebruikt te hebben. Deze zaken zijn zogezegd alleen maar geschikt voor technici. Anderzijds gaat de kennis van wiskunde en fysica bij de meesten hiervan niet verder dan het meest elementaire niveau.”

De Engelse filosoof en opvoedkundige Alfred North Whitehead was ernstig bezorgd om deze situatie, en schreef in zijn artikel ‘Technische opvoeding en haar relatie met wetenschap en literatuur’: “Je mislukt als leraar zodra je vergeet dat je leerlingen ook lichamen hebben. (...) Het is een onuitgemaakte zaak of de menselijke hand de menselijke hersenen maakte, of dat de hersenen de hand maakten. In ieder geval is het een innige en wederzijdse relatie.”

Donaldson merkt terecht op dat abstract denken (wat ze ‘ontlichaamd denken’ noemt) het vermogen vereist om uit het leven te stappen, maar haar grootste resultaten afwerpt wanneer het omgezet wordt in de praktijk. De hele geschiedenis van de Renaissance is hier een bewijs van. Toegegeven, de moderne wetenschap is vandaag oneindig veel uitgebreider en gecompliceerder dan toen, maar betekent dit echt dat het voor wetenschappers onmogelijk is om te leren van verschillende disciplines? Is de huidige intellectuele apartheid veeleer geen product van de manier waarop de huidige samenleving geordend is, en van de houdingen, vooroordelen en materiële belangen die eruit voortvloeien en die men te allen prijze probeert te behouden, in plaats van het resultaat van de toenemende complexiteit van het onderwerp?

Reactionairen proberen de huidige stand van zaken te rechtvaardigen met de tegenwoordig verplichte verwijzingen naar genetisch determinisme: als sommigen van ‘ons’ verstandig zijn, goede banen hebben en goed verdienen, dan is dat omdat ze onder goed gesternte geboren zijn (lees: ‘met de juiste genen’, wat op hetzelfde neerkomt). Het feit dat de rest van de mensheid niet zo gelukkig is, moet wel zo zijn omdat er iets mis is met hun genen. Als antwoord op deze onzin schrijft Donaldson:

“Zijn er maar enkelen van ons in staat verder te leren gaan dan de grenzen van de menselijke zintuigen en daar succesvol te functioneren? Ik betwijfel het. Hoewel het juist kan zijn dat we allen een genetisch bepaald ‘intellectueel potentieel’ bezitten, waardoor individuen net zoals in vele andere gevallen ook in dit opzicht zullen verschillen, bestaat er geen reden te veronderstellen dat de meesten onder ons – of wie van ons dan ook – in de buurt komen te realiseren waartoe we in staat zijn. Het is zelfs niet zeker of het hoe dan ook zin heeft te spreken over uiterste limieten. Zoals Jerome Bruner immers stelt, bestaan er instrumenten voor de geest, maar ook instrumenten voor de hand. In beide gevallen maakt de ontwikkeling van een vernuftig nieuw instrument het mogelijk de oude begrenzingen achter te laten. Daarmee samenhangend, zegt ook David Olson: ‘Intelligentie is niet iets wat onveranderlijk is; het is iets wat we bevorderen door het aanwenden van technologie, of iets wat we creëren door nieuwe technologie uit te vinden’”.[276]

De grote Sovjet-opvoedkundige Vygotsky vond dat de leraar geen strikte controle hoefde uit te oefenen over wat het kind precies leert. Zoals Piaget beschouwde hij de activiteit van de kinderen als centraal in de opvoeding. In plaats van kinderen aan hun bureaus te ketenen, waar ze op een mechanische manier dingen moeten leren die voor hen zinloos zijn, benadrukte Vygotsky de nood aan echte intellectuele ontwikkeling. Dit kan echter niet in een sociaal vacuüm beschouwd worden. In een echte socialistische samenleving zou opvoeding vanaf het begin verbonden zijn met creatieve praktische activiteit, om op die manier de afstompende barrière tussen mentale en fysieke arbeid teniet te doen. In vele opzichten was Vygotsky vooruit op zijn tijd. Zijn opvoedkundige methoden gaven blijk van grote verbeelding, bijvoorbeeld door kinderen toe te laten van elkaar te leren.

“Vygotsky pleitte ervoor om een verder gevorderd kind te gebruiken om een minder begaafd kind te helpen. Gedurende lange tijd lag dit aan de basis van het onderwijs in de Sovjetunie. Het socialistische principe bestond erin dat alle kinderen werkten voor het gemeenschappelijke welzijn, in plaats van de kapitalistische logica dat elk kind zoveel mogelijk uit school haalt zonder hiervoor iets in de plaats terug te geven. Door het minder begaafde kind te helpen, helpt het slimmere kind de maatschappij, aangezien deze eerste (zo hoopt men) waardevoller zal zijn voor de maatschappij als een onderlegd individu dan als een analfabete volwassene. Vygotsky beargumenteerde dat dit niet noodzakelijk een zelfopoffering is van het verder gevorderde kind. Door dingen uit te leggen en het andere kind te helpen, zal hij zijn eigen kennis beter leren beheersen op een metacognitieve manier. Door een bepaald onderwerp aan iemand aan te leren, versterkt hij bovendien zijn eigen kennis”.[277]

Door het culturele peil van de samenleving sterk te verhogen, zou een democratische socialistische samenleving het verschil tussen mentale en fysieke arbeid afschaffen . Dit hangt nauw samen met de inkorting van de werkdag als gevolg van een rationeel productieplan. Het onderwijs zal omgevormd worden door het leerproces te combineren met creatieve activiteit en spel. De ontwikkeling van allerlei soorten nieuwe technieken zal ten volle benut worden. Virtuele realiteit, iets wat vandaag de dag weinig meer is dan een nieuwigheidje, heeft een enorm potentieel, niet enkel om zaken te produceren en ontwerpen, maar ook voor het onderwijs. Dit zal de lessen leven inblazen en de verbeelding en creativiteit van kinderen stimuleren, niet enkel om geschiedenis en aardrijkskunde te ervaren, maar ook om mechanisch ingenieurswerk, schilderen en het bespelen van muziekinstrumenten te leren. De bevrijding van de vernederende strijd voor levensnoodzakelijke basisbehoeften, toegang tot cultuur en tijd om zichzelf te ontwikkelen als menselijk wezen, dat is de basis waarop de menselijke samenleving haar volledige potentieel tot ontwikkeling kan laten komen.

De mensheid en het universum

‘Hij zei: ‘Hoe laat is het? Laat het Nu aan de honden en de apen! De mens heeft de Eeuwigheid.” (Robert Browning, A Grammarian’s Funeral)

De verwezenlijkingen van de Russische en Amerikaanse ruimteprogramma’s lichtten maar een tipje van de sluier op van wat mogelijk zou zijn. De ruimteprogramma’s van de grootmachten waren in feite maar een nevenproduct van de wapenwedloop tijdens de Koude Oorlog. Sinds de ineenstorting van de Sovjetunie bekleden ruimtereizen niet langer een centrale plaats, hoewel er nog steeds de mogelijkheid bestaat een ruimtestation te bouwen in een baan om de aarde, waardoor reizen naar de maan veel makkelijker zou worden. In een toekomstige socialistische wereldfederatie zullen ruimtereizen niet langer een onderwerp zijn van sciencefictionliteratuur, maar zullen ze even gewoon worden in ons leven als vliegtuigen de dag van vandaag. De exploratie van het zonnestelsel, en later van andere sterrenstelsels, zal dezelfde uitdaging en stimulans vormen voor de mensheid als de ontdekking van Amerika voor de Europeanen.

De mogelijkheid om langeafstandsruimtereizen buiten ons zonnestelsel te maken, zal niet eeuwig tot het domein van de sciencefiction blijven behoren. Laat ons niet vergeten dat slechts honderd jaar geleden het idee van supersonisch vliegen totaal ongeloofwaardig leek, laat staan reizen naar de maan. De geschiedenis van de mensheid in het algemeen, en die van de laatste veertig jaar in het bijzonder, tonen aan dat er geen enkel probleem bestaat dat mannen en vrouwen op termijn niet kunnen oplossen.

Over ongeveer 4 miljard jaar zal onze zon beginnen uitzetten door het kleiner worden van haar heliumkern. De planeten dicht bij de zon zullen blootgesteld worden aan ondenkbare temperaturen. Leven op aarde zal onmogelijk worden door het verdampen van de oceanen en de vernietiging van de atmosfeer. Het einde van het leven in een klein hoekje van het universum is echter niet het einde van het verhaal. Zelfs als onze ster sterft, zullen andere sterren geboren worden. Tussen de miljarden sterrenstelsels in de zichtbare ruimte zijn er een groot aantal zonnen en planeten zoals de onze waar de omstandigheden voor leven aanwezig zijn. Zonder twijfel zullen velen hiervan bewoond zijn door gevorderde vormen van leven, inclusief denkende wezens zoals wijzelf. Maar weinig wetenschappers twijfelen hier nog aan, en nog minder sinds de gecompliceerde moleculen die nodig zijn om levende organismen te creëren, zelfs in de ruimte zelf gevonden zijn.

Op het einde van De dialectiek van de natuur is Engels zeer optimistisch over de toekomst van het leven: “Het is een eeuwige cyclus waarin materie beweegt, een cyclus die zeker pas haar baan volledig aflegt in periodes waarvoor ons aardse jaar geen geschikte maatstaf is, een cyclus waarin de tijd van de hoogste ontwikkeling, de tijd van organisch leven en nog meer die van het leven van wezens die zich bewust zijn van de natuur en van zichzelf, net zo eng begrensd is als de ruimte waarin leven en zelfbewustzijn in werking treden; een cyclus waarin elke eindige bestaanswijze van materie, of het nu de zon of een nevelachtige mist is, een enkel dier of geslacht van dieren, een chemische combinatie of scheiding, evenzeer vergankelijk is, en waarin niets eeuwig is maar eeuwig veranderend, eeuwig bewegende materie en de wetten volgens welke het beweegt en verandert.

“Hoe vaak echter, en hoe gestaag wordt deze cyclus volbracht in tijd en in ruimte; hoeveel miljoenen zonnen en aardes kunnen ontstaan en vergaan, hoe lang kan het duren alvorens in één zonnestelsel en op één planeet, aan de voorwaarden voor organisch leven voldaan wordt; hoe ontelbaar ook zijn de organische wezens die moeten ontstaan en vergaan alvorens er in hun midden dieren met hersenen die kunnen denken, tot ontwikkeling komen, en gedurende een korte tijdspanne geschikte levensomstandigheden vinden, om later enkel genadeloos uitgeroeid te worden. We hebben de zekerheid dat materie eeuwig hetzelfde blijft in al haar transformaties, dat niets van haar eigenschappen ooit verloren kan gaan, en daarom ook dat ze met dezelfde ijzeren noodzaak waarop ze op de aarde haar hoogste creatie zal uitroeien, de denkende geest, ze deze op een andere plaats en op een ander tijdstip opnieuw moet voortbrengen”.[278]

Nu kunnen we verder gaan dan dit. De enorme vooruitgang van de wetenschap in de honderd jaar sinds Engels’ dood zal ervoor zorgen dat de dood van de zon niet noodzakelijk de dood van de menselijke soort zal betekenen. De bouw van krachtige ruimteschepen die in staat zijn om te reizen met snelheden die nu onmogelijk lijken, zouden de basis kunnen vormen voor het ultieme avontuur, emigratie naar andere delen van het zonnestelsel, en uiteindelijk naar andere sterrenstelsels. Zelfs aan een snelheid van 1 procent van de lichtsnelheid – zonder twijfel een haalbare doelstelling – zou het mogelijk zijn bewoonbare planeten te bereiken in de loop van enkele honderden jaren.

Dit kan lang lijken, maar we moeten in het achterhoofd houden dat het voor de eerste mensen miljoenen jaren duurde om de wereld te koloniseren vanuit Afrika. Bovendien zou de reis waarschijnlijk plaatsvinden in stadia, door onderweg kolonies en nederzettingen te vestigen, zoals de vroege Polynesische kolonisten die zich vestigden in de Stille Oceaan, eiland per eiland, gedurende verscheidene eeuwen. De technologische problemen zullen enorm zijn, maar we zullen ten minste 3 miljard jaar hebben om ze op te lossen. Als we bedenken dat de homo sapiens nog maar 100.000 jaar bestaat, dat de beschaving nog maar 5.000 jaar bestaat en dat de technologische vooruitgang steeds sneller evolueert, is er absoluut geen enkele reden om pessimistische conclusies te trekken over de toekomst van de mensheid – op één voorwaarde: dat de klassenheerschappij, dat vreselijke relict van de barbarij, vervangen wordt door een systeem van samenwerking en planning, dat alle rijkdommen van de aarde voor een gemeenschappelijk doel zal samenbrengen.

Engels beschreef het socialisme als de sprong van de mensheid van het rijk van de noodzaak in het rijk van de vrijheid. Voor het eerst zal het voor de meerderheid van de mensheid mogelijk zijn om te ontsnappen aan de vernederende strijd voor het bestaan en om hun horizonten te verruimen. De uitroeiing van ziekte, analfabetisme en dakloosheid, die op zichzelf belangrijke doelstellingen zijn, zullen slecht een begin zijn. Door alle rijkdommen van de planeet samen te voegen die nu schaamteloos verspild worden, kan de mensheid letterlijk de sterren bereiken.

Ten slotte, maar daarom niet minder belangrijk, zullen mensen eindelijk meester worden van zichzelf, hun leven, hun lot en zelfs hun genetische samenstelling. De relaties tussen mannen en vrouwen zullen relaties tussen vrije mensen zijn, niet tussen slaven. Aristoteles stelde dat de mens begint te filosoferen wanneer in zijn levensbehoeften voorzien is. Deze grote denker begreep dat de ontwikkeling van de cultuur nauw samenhing met de materiële levensomstandigheden. In een heel opmerkelijke passage toont hij aan hoe mannen en vrouwen pas beginnen te filosoferen en zichzelf toewijden aan de zoektocht naar kennis als doel op zich, wanneer ze bevrijd zijn van de noodzaak om te strijden voor het dagelijkse bestaan.

“Dit bewijst het eigenlijke verloop van de gebeurtenissen, want filosofie ontstond pas wanneer voorzien was in de behoeften en wanneer een zekere fysieke en mentale welstand bereikt was. Daarom is het onmiskenbaar dat Wijsheid gewenst wordt ten behoeve van niets anders dan zichzelf, want net zoals we een man als vrij bestempelen die voor zichzelf bestaat en niet in het belang van iemand anders, zo is enkel filosofie van de wetenschappen vrij, aangezien zij alleen beoefend wordt voor zichzelf”.[279]

Gedurende de hele geschiedenis van de beschaving, tot op de dag van vandaag, is cultuur een monopolie van een kleine minderheid geweest. In een echte democratische socialistische samenleving zou een algemene inkorting van de werkdag zeker mogelijk zijn, evenals toegenomen levensstandaarden voor iedereen, op basis van een enorme groei in de productie. Zodra ze bevrijd zijn van de druk van de noodzakelijkheid, kunnen mannen en vrouwen hun leven wijden aan een volledige en veelzijdige ontwikkeling van hun persoonlijkheid, intellect en lichaam. Kunst, literatuur, muziek, wetenschap en filosofie zullen een vergelijkbare positie innemen als partijpolitiek de dag van vandaag.

Op basis van een rationele en democratisch bestuurde planeconomie zou het reusachtige potentieel van de wetenschap en de techniek in dienst van de mensheid geplaatst kunnen worden. In de laatste honderd jaar hebben een verbeterde voeding en gezondheidszorg de levensverwachting in vele geïndustrialiseerde landen verdubbeld. Verdere verbeteringen in de levensstijl zouden het actieve leven nog verder kunnen verlengen. Een actief leven van honderd jaar zou heel normaal zijn. Het correcte gebruik van genetische manipulatie zou wetenschappers zelfs in staat moeten stellen het verouderingsproces tegen te gaan en het leven te verlengen tot ver voorbij wat beschouwd werd als de ‘natuurlijke ouderdom’. De mogelijkheden voor de toekomst van de mensheid zullen even onbegrensd zijn als het universum zelf.

“Het blinde element had zich het stevigst in de economische verhoudingen genesteld, maar ook daaruit wordt het door de mens verwijderd door middel van de socialistische organisatie van de economie. Hierdoor wordt een radicale herstructurering van de traditionele gezinsstructuur mogelijk. Ten slotte verbergt de natuur van de mens zelf zich in de diepste en donkerste hoek van het onbewuste, het elementaire en het ondergrondse. Is het dan niet duidelijk dat de grootse inspanningen van het experimentele denken en het scheppende initiatief daarop gericht zullen zijn? Het menselijke geslacht heeft geen einde gemaakt aan het op handen en voeten kruipen voor god, tsaar en kapitaal, om zich nu onderdanig te buigen voor de duistere wetten van erfelijkheid en blinde seksuele keuze! De bevrijde mens zal een groter evenwicht willen bereiken in het functioneren van zijn organen en een gelijkmatiger ontwikkeling en slijtage van zijn weefsels, om reeds alleen hierdoor de angst voor de dood binnen de grenzen te brengen van een doelmatiger reactie van het organisme op gevaar. Er kan immers geen twijfel over bestaan dat juist de enorme disharmonie van de mens – de anatomische en de fysiologische – en de buitengewone ongelijkmatigheid in de ontwikkeling en slijtage van organen en weefsels aan het levensinstinct die gekwelde, ziekelijke en hysterische vorm van doodsangst geven, die het verstand verduistert en de domme en vernederende fantasieën over een leven na de dood voedt.

“De mens stelt zich ten doel zijn eigen gevoelens te beheersen, zijn instincten naar het hoogste bewustzijnsniveau te voeren en doorzichtig te maken, verbindingen te leggen tussen de wil en het latente en verborgene, en zichzelf op die manier tot een nieuwe hoogte te verheffen, een hoger sociaal-biologisch type, en, zo u wilt, een Supermens te scheppen.

“Welke mate van zelfbeheer de mens van de toekomst zal bereiken – dat is even moeilijk te voorspellen als de hoogte waarop hij zijn techniek zal weten te brengen. De maatschappelijke opbouw en de psycho-fysieke zelfopvoeding zullen twee facetten van een en hetzelfde proces zijn. De kunsten – de literatuur, het toneel, de beeldende kunst, de muziek en de architectuur – zullen dat proces een prachtige vorm geven. Juister gezegd: het hulsel waarmee het proces van de culturele opbouw en de zelfopvoeding van de communistische mens is omhuld, zal alle vitale elementen van de huidige kunsten tot optimale ontwikkeling brengen. De mens zal onvergelijkelijk veel sterker, verstandiger en subtieler zijn; zijn lichaam harmonischer, zijn bewegingen ritmischer en zijn stem muzikaler. De vormen van het leven zullen een dynamische dramatiek krijgen. De doorsnee mens zal zich tot het niveau van Aristoteles, Goethe en Marx verheffen. En boven deze bergketen zullen zich weer nieuwe toppen verheffen”.[280]

Voetnoten

[269]W. Rees-Mogg and J. Davidson, op. cit., pp. 294-5, 183 and 273.

[270]J. K. Galbraith, The Culture of Contentment, pp. 170-1.

[271]MESW, Vol. 1, pp. 114-5.

[272]MECW, Vol. 4, p. 274.

[273]Trotsky, Their Morals and Ours, p. 13.

[274]Marx, Grundrisse, p. 111.

[275]Geciteerd in Gleick, op. cit., pp. 116-7.

[276]M. Donaldson, Children’s Minds, pp. 83 and 85.

[277]P. Sutherland, Cognitive Development Today: Piaget and his Critics, p. 45.

[278]Engels, Dialectics of Nature, p. 54.

[279]Aristotle, op. cit., p. 55.

[280]Trotsky, Literature and Revolution, pp. 255-6.