Inhoudsopgave

1. De aanloop naar de oorlog

Op zondag 18 augustus 1907 kwam in de Liederhalle in het Duitse Stuttgart het congres van de Tweede Internationale samen. De onderstaande tekst werd op dit congres aangenomen. Er waren in totaal 886 afgevaardigden uit 25 landen. Het was het zevende internationale congres gehouden door de Tweede Internationale, zoals het overkoepelend orgaan van de internationale arbeidersbeweging werd genoemd. Het was het grootste congres uit de geschiedenis van de internationale socialistische beweging, of de sociaaldemocratie zoals de toen meer gangbare benaming was. Het vorige congres werd gehouden in Amsterdam, drie jaar voordien. De omvang van de gebeurtenis getuigde van de groei van de arbeiderspartijen tot massapartijen, overal in Europa. Op de avond van dezelfde dag werd een massabijeenkomst gehouden op de Volksfestplats in Stuttgart, een grote open ruimte aan de oever van de Neckar-rivier. Het aantal aanwezigen werd geschat tussen de 50.000 en de 100.000. De bijeenkomst werd toegesproken door leidinggevende socialistische sprekers uit de deelnemende landen.

Resolutie aangenomen op het internationaal socialistisch congres te Stuttgart (1907)

(Internationaal socialistisch congres in Stuttgart 18 tot 24 augustus 1907)

Het congres bevestigt de resoluties die werden aangenomen tijdens vroegere internationale congressen tegen het militarisme en het imperialisme en verklaart eens te meer dat de strijd tegen het militarisme niet kan gescheiden worden van de socialistische klassenstrijd in het algemeen.

Oorlogen tussen kapitalistische staten zijn, over het algemeen, het resultaat van hun competitie op de wereldmarkten, want elke staat probeert niet enkel haar bestaande markten te verdedigen, maar er ook nieuwe te veroveren. Hierbij speelt het onderwerpen van vreemde volkeren en landen een prominente rol. De oorlogen resulteren verder uit de voortdurende wapenwedloop door het militarisme, een van de belangrijkste instrumenten van de klassenheerschappij van de bourgeoisie en van de economische en politieke onderdrukking van de arbeidersklasse.

Oorlogen worden mogelijk gemaakt door de nationale vooroordelen, die systematisch worden gecultiveerd bij de ontwikkelde volkeren. Dat doen ze in het belang van de heersende klassen en met de bedoeling de proletarische massa’s af te leiden van hun eigen klassetaken zowel als van hun plicht tot internationale solidariteit.

Oorlogen behoren daarom tot de werkelijke aard van het kapitalisme; ze zullen enkel stoppen wanneer het kapitalistisch system is opgeheven, wanneer de enorme offers in mensen en geldmiddelen die nu gebruikt worden voor de vooruitgang in de militaire techniek, de verontwaardiging die de bewapening oproept, de volkeren er toe brengt dit systeem af te schaffen.

Om deze reden is het proletariaat, dat het merendeel van de soldaten levert en de meeste materiële offers brengt, de natuurlijke tegenstander van de oorlog, die in tegenspraak is met haar hoogste doel: het stichten van een economische orde op socialistische basis, die de solidariteit van alle volkeren zal verwezenlijken.

Het congres vindt daarom dat het de plicht is van de arbeidersklasse en in het bijzonder van haar vertegenwoordigers in de parlementen om met al hun kracht de bewapening op land en ter zee te bestrijden. Daarbij moeten zij de klassennatuur van de burgerlijke maatschappij blootleggen evenals de motieven voor het onderhouden van de nationale tegenstellingen, terwijl zij de middelen weigeren vrij te maken voor deze bewapening. Het is onze plicht om de arbeidersjeugd op te voeden in de geest van de broederschap van de naties en van het socialisme terwijl we hun klassenbewustzijn ontwikkelen.

Het congres ziet in de democratische organisatie van het leger, in het vervangen van het staande leger door milities, essentiële garanties dat offensieve oorlogen onmogelijk zullen worden gemaakt en dat het overwinnen van nationale tegenstellingen wordt gefaciliteerd.

De Internationale is niet in staat om in vastgelijnde vorm de antimilitaristische acties van de werkende klasse vast te leggen. Natuurlijke zullen die verschillen bij verschillende landen en bij verschillende omstandigheden naar tijd en plaats. Maar het is de plicht van de Internationale om de inspanningen van de arbeidersklasse om de oorlog tegen te houden te coördineren en zo veel mogelijk te stimuleren.

Inderdaad, sedert het congres in Brussel heeft het proletariaat de meest diverse actievormen gebruikt en dit met groeiende nadruk en succes. Dat deed het in de onvermoeide strijd tegen het militarisme door de middelen voor bewapening van de land-en zeemacht te weigeren en door de inspanningen om het leger te democratiseren, dit alles met de bedoeling het uitbreken van oorlogen te verhinderen of ze te doen stoppen, evengoed als het gebruiken van de beroering die oorlog teweegbracht in de maatschappij voor de emancipatie van de werkende klasse (….).[1]

Al deze inspanningen getuigen van de groeiende macht van het proletariaat en zijn toenemende bekwaamheid om door resolute tussenkomst de vrede te behouden. De acties van de arbeidersklasse zullen des te succesvoller zijn als hun geesten worden voorbereid door corresponderende actie en de Internationale de arbeiderspartijen van de verschillende landen aanmoedigt en coördineert.

Het congres is ervan overtuigd dat, onder druk van het proletariaat, en met een ernstige besluitvorming in plaats van de huidige miserabele maatregelen van de regeringen, de weldaden van de ontwapening kunnen ten goede komen aan alle naties. Dat maakt het mogelijk om de enorme hoeveelheden geld en energie die nu worden opgeslorpt door bewapening en oorlogen, aan te wenden voor culturele doeleinden.

Als er een oorlog dreigt uit te breken dan is het de plicht van de werkende klassen en hun parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen, ondersteund door de coördinerende actie van het Internationaal Socialistisch Bureau, elke inspanning in het werk te stellen om het uitbreken van oorlog tegen te houden. Zij gebruiken daarbij de middelen die zij nodig achten en die natuurlijk zullen variëren naargelang de scherpte van de klassenstrijd en de scherpte van de algemene politieke situatie.

In het geval de oorlog toch zou uitbreken is het hun plicht om tussen te komen en de spoedige beëindiging van de oorlog te betrachten en de economische en politieke crisis die de oorlog teweeg brengt te gebruiken om de massa’s in beroering te brengen en zo de val van de kapitalistische overheersing te bespoedigen.

______

Het eigenlijke werk van het congres begon op de maandag nadien en vond plaats in vijf commissies: over militarisme, kolonialisme, vrouwenstemrecht, immigratie en de verhouding tussen vakbonden en sociaaldemocratische partijen. Elk land had recht op vier afgevaardigden in elk van die commissies. Elke toespraak werd gehouden in drie talen: Duits, Engels en Frans, de oorspronkelijke taal en twee vertalingen. Het congres duurde een ganse week, van 18 tot 24 augustus.

Het voorzitterschap werd waargenomen door een Belg: Emile Vandervelde, ook voorzitter van het Internationaal Socialistisch Bureau, de dagelijkse leiding. Ook de secretaris van dat bureau was trouwens een Belg: Camille Huysmans.

De discussie over het militarisme drong zich op omdat in het Europa van die tijd de spanningen tussen de landen toenamen. Een grote oorlog, waarbij de voornaamste Europese landen betrokken zouden zijn, dreigde aan de horizon. De oude Engels, na de dood van Marx de belangrijkste autoriteit van het marxisme had er al voor gewaarschuwd in 1887, in 1895 was hij overleden. Hoe moesten de arbeiderspartijen hierop reageren? Konden zij een oorlog verhinderen? Zo niet, wat stond er dan te doen? De bovenstaande resolutie geeft een antwoord op al deze vragen. Vandaag de dag klinkt ze behoorlijk radicaal. De resolutie legt zelfs de band tussen oorlog en socialistische revolutie, zij het in voorzichtige termen (de massa’s in beroering te brengen en zo de val van de kapitalistische overheersing te bespoedigen). Het is niet moeilijk de impact te verbeelden die een dergelijke bijeenkomst had. Het optimisme moet groot geweest zijn, het vertrouwen in de kracht van de arbeidersbeweging sterk. Toch weten we nu dat nauwelijks zeven jaar later de eerste wereldoorlog startte. Wat was er gebeurd?

Er zal al veel duidelijk worden als we het verloop van de congreswerkzaamheden in de commissie over militarisme schetsen. Er werden drie verschillende resoluties ingediend. De resolutie van de Franse meerderheid verdedigde “het recht van de werkende klasse om de nationale soevereiniteit te verdedigen in het geval van een invasie”. Wel werd er lippendienst bewezen aan de toen geldende opvattingen door te stellen dat “oorlog slechts zou ophouden te bestaan met de eliminatie van het kapitalisme”. De meerderheid van de Franse socialisten zette dus de deur wijd open voor steun van de arbeidersbeweging aan een eventuele oorlog. Want wie zal kunnen controleren of het over een invasie gaat? Alle machthebbers, ook de meest agressieve, stellen het begin van een oorlog steeds voor als een verdediging, als een reactie op vreemde provocaties. Het eerste slachtoffer van een oorlog is altijd de waarheid.

De goedgekeurde tekst is degene die werd ingediend door Bebel, de leider van de machtige Duitse Sociaaldemocratische Partij. Hij werd echter aangevuld met een belangrijk eindamendement, zoals we verder zullen zien.

Er was echter ook een Franse minderheidsresolutie, die werd ingediend door Jean Jaurès en Eduard Vaillant. Die riep ertoe op “dat de arbeidersklasse de oorlog zou bevechten met alle beschikbare middelen, gaande van parlementaire tussenkomsten en publieke agitatie tot algemene staking en gewapende opstand”. De Duitse delegatie maakte onmiddellijk duidelijk dat deze resolutie voor haar onaanvaardbaar was. Bebel stelde dat deze resolutie de SPD “in grote moeilijkheden en gevaren zou storten”. De uitdrukkingen “massastaking en opstand” waren in Duitsland “onmogelijk en onbespreekbaar”. Daarmee gaf Bebel duidelijk de grenzen aan waar de Duitse sociaaldemocratie zich aan hield bij haar actie en zelfs bij haar propaganda. De SPD was in illegaliteit en semi-illegaliteit groot geworden ondanks de socialistenwetten destijds uitgevaardigd door de ‘ijzeren kanselier’ Bismarck. Nog maar onlangs was de partij gelegaliseerd. Jawel, de SPD had meer dan een miljoen leden. Jawel, in de laatste verkiezingen haalde ze 4,25 miljoen stemmen, 35% van het totaal en 110 afgevaardigden in de Reichstag, waardoor zij de grootste fractie was in het Duitse parlement. Maar zoals Jaurès eens terecht opmerkte Duitsland was geen parlementaire democratie maar een autocratie met parlementaire franjes. Het parlement keurde de regering niet goed, maar de keizer stelde ze aan. Op allerlei manieren werd de bewegingsvrijheid van deze machtige partij beperkt. Een ander incident was zeer tekenend in dit verband. De Britse afgevaardigde Harry Quelch, uitgever van het Londense socialistische blad ‘Justice’, had gedurende een van de debatten de vredesconferentie van Europese regeringen van Den Haag in 1907 een “banket van dieven” genoemd. De Duitse regering had aanstoot genomen aan die uitdrukking en Quelch gesommeerd om die uitspraak in te trekken of het Duitse grondgebied binnen de acht uur te verlaten. Quelch weigerde het eerste en keerde terug naar Londen, waar hij bij zijn aankomst in het treinstation op applaus werd onthaald.

Dit alles toont aan wat toen al aan het gebeuren was in alle sociaaldemocratische partijen. Jawel, de basisideologie was meestal nog het marxisme, zeker in de Duitse sociaaldemocratie. Maar het verwerd meer en meer tot een braaf soort marxisme, ontdaan van zijn revolutionaire inhoud. Het behoud en de versterking van de organisaties, met zo veel opofferingen en moeite opgebouwd en groot geworden, kreeg voorrang op alles. Men vermeed zo veel mogelijk een confrontatie met de eigen regering die de organisaties in gevaar zou brengen. Hoe belangrijker het probleem, zoals de beslissing over oorlog en vrede, hoe groter die druk werd om toe te geven. Overal kreeg je de splitsing tussen de reformisten en de revolutionairen en overal, behalve misschien in Rusland, waren de tweeden in een kleine minderheid.

Maar ook de revolutionairen hebben hun inbreng gehad in de resolutie van Stuttgart. De laatste paragraaf werd ingediend door Lenin namens de bolsjewieken, de meerderheidsfractie van de Russische sociaaldemocratische partij en gesteund door Rosa Luxemburg, die behoorde tot de linkerzijde van de Duitse SPD. Toen duidelijk werd dat de tekst van Jaurès het niet zou halen brachten ze dit als een amendement naar voor. Zoals u hierboven kunt lezen stelden ze dat, in het geval de oorlog toch zou uitbreken, de arbeidersbeweging moest tussenkomen om ze zo snel mogelijk ten einde te brengen en om te zetten in socialistische revolutie. Dat ze dit moesten doen in omfloerste termen toont echter ook al hoe wankel het samenzijn van reformisten en revolutionairen binnen de Tweede Internationale was. Overigens is het amendement van Lenin veel accurater dan de tekst van Jaurès, hoe revolutionair die ook klonk. Het is quasi onmogelijk om in de eerste dagen van een oorlog op te boksen tegen het algemene chauvinisme. De leidende klassen van een land hebben alle middelen in handen om de bevolking op te zwepen ‘ter verdediging van het vaderland’. Maar die stemming blijft niet duren, zeker niet als er nederlagen komen of een lange patsituatie. Dan kan ‘patriotisme’ omslaan in revolutie. Lenin had in eigen land gezien hoe de oorlog van de tsaren tegen Japan uiteindelijk had uitgedraaid op de revolutie van 1905. Het is tekenend dat die laatste paragraaf dikwijls werd vergeten wanneer de delegaties in hun land verslag uitbrachten van het congres van Stuttgart.

Als in 1910 de Internationale te Kopenhagen bijeenkwam, was de bewapeningswedloop reeds volop bezig. De resolutie, die daaraan beantwoordde, stelde de eis aan de socialistische parlementsleden tegen de bewapenings-kredieten te stemmen. Dat leverde geen bijzondere moeilijkheden op, vermits de socialisten toen in geen enkele regering zetelden. Maar opnieuw kwam de eis (op voorstel van Keir Hardie en Vaillant) naar voor van de staking in geval van oorlog. Zeer kenmerkend was de reactie van de Duitse afgevaardigde Ledebour: “Dat onderschrijven zou ons in Duitsland in de illegaliteit drijven en naar een ‘vernietiging van de organisatie’ leiden”. Vandervelde slaagde erin het onderzoek van de kwestie naar een volgend congres te verschuiven.

Dat congres was voorzien voor 1913 of ’14 in Wenen. Maar het heeft niet meer plaats gehad. In 1911 brak de Turks-Italiaanse oorlog uit; de spanningen die daaruit resulteerden leidden naar de eerste en de tweede Balkanoorlog. Men voelde de oorlog naderen en daarom werd in 1912 een buitengewoon congres te Bazel gehouden. In de tekst van Lenin die we hierna zullen publiceren wordt daarnaar verwezen.

Op het laatste moment, eind juli 1914, kwam op uitnodiging van het Bureau nog een conferentie te Brussel samen. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om een meeting in het Circus van Brussel te houden, waar Jaurès sprak, omringd door Rosa Luxemburg en Haase (Duitsland), Viktor Adler (Oostenrijk), Vaillant (Frankrijk) en Keir Hardie (Engeland). Allen waren toen nog broederlijk verenigd in grote spanning tussen vrees en hoop.

Jaurès werd vermoord in een Parijs café door Raoul Villain, een jonge Franse nationalist die juist oorlog met Duitsland wilde. De moord gebeurde op 31 juli 1914, een dag voor de mobilisaties waarmee de oorlog begon. Villain zat vijf jaar in voorarrest en de ironie wil dat hij na de oorlog werd vrijgesproken omdat "hij de natie een grote dienst had bewezen". "Zonder zijn moordaanslag had Frankrijk nooit de oorlog kunnen winnen", stond in het vonnis.

Hugo Haase, die na de dood van Bebel (in 1913) voorzitter van de SPD was geworden, gaf te Brussel op de vergadering van het Internationaal Socialistisch Bureau (29 en 30 juli) nog de indruk dat men op de Duitse sociaaldemocraten kon rekenen.

Op 30 juli greep te Berlijn een vergadering plaats van het partijbestuur samen met de parlementsfractie van de SPD. Besloten werd de massademonstraties (er hadden er verschillende plaatsgegrepen) tegen het uitbreken van de oorlog voort te zetten. Omtrent de vraag van de stemming van de oorlogskredieten in de Rijksdag sprak een meerderheid zich uit voor tegenstemming, een minderheid echter voor onthouding. De capitulatie won reeds terrein.

Een paar dagen later was de ‘Umschwung’ compleet. De Duitse regering begon met de oorlog eerst – op 1 augustus – aan Rusland te verklaren. “Anders zou ik de sociaaldemocratie niet meekrijgen”, zei kanselier Bethmann-Hollweg. Op 2 augustus stelde de regering het voor alsof Russische troepen de grenzen overge-trokken waren (een leugen) en verspreidde zij het gerucht dat Franse vliegers bommen op Karlsruhe en Nürnberg hadden afgeworpen (eveneens een leugen). Maar dat zij die dag een ultimatum aan België voorgelegd had, dat verzweeg de regering.

Feit is dat in deze uren de openbare opinie, incluis bij de arbeidersklasse, incluis bij zeer ruime lagen van de socialistische basis, omsloeg tot oorlogshysterie.

Op 3 augustus vergaderde de socialistische Rijksdagfractie om haar houding te bepalen voor de volgende dag bij de stemming van de oorlogskredieten: van de 110 mandatarissen spraken 78 zich uit voor goedkeuring; slechts 14 waren voorstander van onthouding; geen betuigde zich tegen. Bovendien werd besloten – om de eenheid van de partij naar buiten op te houden – dat ook de minderheid de oorlogskredieten zou stemmen en dat voorzitter H. Haase (nochtans behorend tot de minderheid) namens de hele groep de houding van de SPD zou rechtvaardigen.

Zo is het op 4 augustus 1914 ook gebeurd: eenparig heeft de socialistische groep de oorlogskredieten goedgekeurd. Haase betoogde dat Duitsland zich in staat van zelfverdediging bevond. Dat diezelfde morgen de Duitse troepen de grenzen van het neutrale België overschreden hadden, wist men nog niet op het moment van de stemming. Dit werd slechts nadien medegedeeld. Die mededeling veranderde overigens niets aan de positie van de Duitse socialisten: zij aanvaardden de thesis van de legerleiding dat hierdoor de duur van de oorlog zou verkort worden. De leiding van de Duitse sociaaldemocratie was op een punt gekomen waarop zij bereid was alle argumenten van de regering te aanvaarden.

Men kan zich nauwelijks voorstellen welke schok dit teweegbracht bij de eerlijke socialisten in de rest van Europa. Lenin kon zijn ogen niet geloven, als hij in de ‘Vorwärts’ het bericht las van de goedkeuring der oorlogskredieten door de socialistische mandatarissen in de Rijksdag. Hij meende een ogenblik dat de Duitse regering, om verwarring te zaaien, een vals nummer van de ‘Vorwärts’ had laten fabriceren. Het was het signaal voor de sociaaldemocratische leiders van bijna alle oorlogvoerende landen om op hun beurt de oorlogskredieten goed te keuren. De Grote Oorlog, de Grote Slachting kon beginnen.

Voetnoten

[1] In het weggelaten deel van de tekst worden enkele voorbeelden gegeven van kleinere conflicten, waarbij Europese socialistische partijen effectief zijn tussengekomen (noot van de uitgever).