Het is moeilijk om ons voor te stellen hoe sterk de arbeiderspartijen georganiseerd waren het begin van de 19e eeuw. De weinige overblijfselen uit die tijd, zoals de Gentse Vooruit getuigen van de kracht en de voorbeeldige organisatie van een jonge beweging die in volle groei was en nog geen fundamentele nederlagen had gekend. Aan dat alles kwam een gruwelijk einde met het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Tegen al hun eigen principes in kozen de sociaal-democratische partijen bijna allen de kant van hun eigen burgerij en werden dus mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke slachtpartij die vier lange jaren zou duren.

Maar dat was niet het einde van het verhaal. De bittere leerschool van de kapitalistische oorlog zou de arbeiderspartijen grondig overhoop halen en uiteindelijk uitmonden in de Russische revolutie en de stichting van een nieuwe (communistische) internationale. In dit boek laten we zowel hoofdrolspelers uit die tijd aan het woord zoals Lenin en Trotski als eminente historici zoals de Belg Marcel Liebman. Er is ook een speciaal hoofdstuk gewijd aan de BWP, de Belgische socialistische partij. Op de rol van haar leiding in WO1 - dat kunnen we al verklappen - kunnen we niet bepaald fier zijn.

Inhoud

Inleiding

1. De aanloop naar de oorlog

2. De redders van het internationalisme

3. De conferenties van Zimmerwald en Stockholm

4. De sociaaldemocratie tijdens de oorlog

5. Lessen voor vandaag?

Epiloog: Revolutie!

Bronnen


Inleiding

De tweede internationale kende ongetwijfeld zijn gloriejaren in de periode van eind negentiende eeuw tot 1914. Voor het eerst in de geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging ontstonden massapartijen. De sociaaldemocratische partijen, zoals die zich in de meeste landen noemden, telden honderdduizenden leden en beschikten over bloeiende nevenorganisaties zoals vakbonden, coöperatieven en mutualiteiten. De beweging had nog geen fundamentele nederlagen gekend; ze was tot volwassenheid gekomen maar werd nog gekenmerkt door de jeugdige kracht van een nieuwe organisatie. Alhoewel het marxisme zeker niet de enige stroming was in de beweging zorgde het voor het belangrijkste ideologische houvast van de internationale. Vooral bij de Duitse sociaaldemo-craten was dat het geval. Karl Marx stierf in 1883 en heeft dus zelf de bloeiperiode van de tweede internationale niet meer meegemaakt. Zijn kompaan, Friedrich Engels leefde nog tot 1895. Hij maakte de opkomst van de massale arbeiderspartijen van dichtbij mee en begeleidde ze intensief. Hij waarschuwde - hoofdzakelijk via brieven aan de Duitse partijleiding - voor een wereldoorlog, het grootste gevaar dat hen kon overkomen. Het motto van Engels was: om een wereldoorlog te vermijden moeten we de revolutie voorbereiden. De partijen van de tweede internationale waren zich bewust van het gevaar. Op elk internationaal congres werd het thema besproken. De resolutie van het congres van Stuttgart uit 1907 waarmee dit boek opent was de belangrijkste tekst die ze over deze problematiek goedkeurden.

Het vervolg van het eerste hoofdstuk tekst handelt over de tweespalt tussen theorie en praktijk. De tweede internationale had dan wel een revolutionaire houding tegenover de oorlogsdreiging, eens het zover was stonden haar daden haaks op de theorie. De ontnuchtering kwam toen Duitsland de oorlog verklaarde: eerst aan Rusland, dan aan Frankrijk en daarna zelfs aan het neutrale België. Alle socialisten hadden verwacht dat de Duitse sociaaldemocraten in de Reichstag zich ten minste zouden onthouden bij de stemming van de oorlogskredieten. Ze stemden echter als één man in met het begin van de slachting en steunden de Duitse oorlogsmachine volledig. De oude SPD militant Fritz Kunert, volksvertegenwoordiger van Merseburg, verliet uit protest de zaal nog voor de stemming plaats vond. De stemming in de Reichstag was het sein voor de arbeiderspartijen in bijna alle andere Europese landen om eveneens de weg in te slaan van het chauvinisme en steun te verlenen aan de “eigen” nationale oorlogsmachine. Slechts in heel weinig landen durfden de sociaaldemocratische verkozenen het internationalisme nog verdedigen. Enkel de Hongaarse, Bulgaarse, Italiaanse, Ierse en Servische sociaaldemocraten, de socialistische Partij van de Verenigde Staten, de sociaaldemocratie van Polen en Litouwen (de partij van Leo Jogiches en Rosa Luxemburg), de Bund in Polen en vooral de bolsjewieken (de meerderheidsfractie van de Russische sociaaldemocraten) hielden vast aan de anti-oorlogsresoluties.

De Russische marxisten waren als enigen in staat onmiddellijk een correcte analyse te maken van de situatie. De teksten van Lenin en Trotski uit 1914, die we eveneens in dit boek hebben opgenomen, zijn daar het bewijs van. Het pamflet van de Duitse Spartacusbond illustreert hoe er tijdens de Grote Oorlog revolutionaire propaganda werd gevoerd. Toch waren de revolutionaire marxis-ten extreem geïsoleerd bij het uitbreken van de oorlog. Het chauvinisme was algemeen, de wanhoop groot, de verwarring troef. Maar oorlog is een harde leermeester. De slachtingen werden gruwelijker en een spoedig einde van het conflict bleek een complete illusie. Deserties en muiterijen braken uit, aan het front verbroederden vijandelijke soldaten met mekaar; het verzet groeide en had ook gevolgen binnen de arbeidersorganisaties. Uiteindelijk zou dit verzet leiden tot revolutie. Daarmee bedoelen we (vooral, maar niet uitsluitend) de Russische revolutie van 1917 en de Duitse revolutie die in 1918 uitbrak. Het is in dit boek niet onze bedoeling deze revoluties werkelijk onder de loep te nemen, daarvoor kunt u reeds beroep doen op vele andere publicaties. Het is wel onze bedoeling aan te tonen hoe de revolutionaire zaadjes gezaaid werden tijdens de vier lange jaren van massaslachting. Om dit te schragen publiceren we ook de tekst van de grote Belgische historicus Marcel Liebman in een nieuwe Nederlandse vertaling. Liebman legt uit hoe uit oorlog en revolutie de splitsing ontstond in de internationale arbeidersbeweging die resulteerde in de oprichting van de derde (communistische) internationale. Beschrijven hoe het de Belgische arbeidersbeweging verging in de Grote Oorlog laten we vervolgens ook grotendeels aan Liebman over. In een recente tekst geschreven door Alan Woods van de Internationale Marxistische Tendens (IMT) wordt WO I dan weer vanuit een hedendaagse hoek bekeken. Besluiten doen we met een hartverscheurend pamflet van de Spartacusbond bij het uitbreken van de Duitse revolutie.

Als bron voor het materiaal dat we zelf schreven werd veel gebruik gemaakt van de “Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging” van Leo Michielsen. Verder is het boek grotendeels opgebouwd rond teksten die reeds eerder gepubliceerd werden en waarvan we een nieuwe vertaling aanbieden. We hebben de teksten zo uitgekozen dat er zo weinig mogelijk overlappingen tussen zijn, maar voor een deel is dat natuurlijk onvermijdelijk. We zijn er ons ook van bewust dat het gebruik van teksten van zoveel verschillende schrijvers wat aanpassingsvermogen vereist van de lezer. Natuurlijk zijn er stijlsprongen. We hebben dat proberen op te vangen door eigen begeleidende teksten. In de eerste plaats hebben we die teksten gekozen op basis van kwaliteit en relevantie. We hebben niet geprobeerd om origineel te zijn waar het niet nodig is. Indien anderen hetgeen wij wilden zeggen al perfect geformuleerd hadden, hebben wij dat gewoon overgenomen. Alle auteurs in dit boek zijn marxisten en zoals elke serieuze wetenschap probeert het marxisme voort te bouwen op lessen uit het verleden. Het is opmerkelijk hoe de fundamentele analyses die Lenin maakte tijdens de Grote Oorlog stand houden in de teksten van Marcel Liebman 50 jaar later en Alan Woods 100 jaar later. Begrijp dit niet verkeerd. Het marxisme wordt dikwijls voorgesteld als een bijbel waaruit de discipelen de waarheid maar moeten aflezen. Het tegendeel is echter waar: het marxisme is in de eerste plaats een methode die altijd rekening houdt met de veranderende omstandigheden. Die methode is springlevend en volgens ons meer dan ooit noodzakelijk om klaar te zien in de huidige wereldsituatie.

Dit boek is bedoeld voor alle geïnteresseerden en is in de eerste plaats gericht aan jongeren en militanten uit de arbeidersbeweging die zich in de problematiek van oorlog en revolutie willen verdiepen. Bij de honderdste verjaardag van het uitbreken van WOI worden we overspoeld door een lawine van herdenkingen, tentoonstellingen, informatieprogramma’s en heel wat “historische propaganda”. Heel dikwijls wordt de rol van de arbeiders en hun organisaties daarbij ontkend of geminimaliseerd. We willen niet ontkennen dat er gigantische fouten werden gemaakt door de arbeiderspartijen. Hun regelrecht verraad was de aanleiding tot vier gruwelijke jaren. Het voorbeeld van de Belgische Werklieden Partij spreekt in dat verband boekdelen. De rotheid van het kapitalistische productiesysteem, weerspiegeld in de imperialistische slachting van de Grote Oorlog, was anderzijds de kiem voor het ontluiken van een nieuwe offensieve arbeidersbeweging. Vier verschrikkelijke jaren werden beëindigd door arbeidersrevoluties.

Tot slot wil ik de redactie van VONK bedanken omdat dit boek uiteindelijk, net zoals alle andere VONK-publicaties, de vrucht is van collectief werk. In het bijzonder wil ik Paulette Vermeersch, die een belangrijk deel van de vertalingen voor haar rekening nam, danken. Erik Demeester hield zich bezig met de algemene coördinatie van het project en verbeterde de teksten door onschatbare politieke commentaar. Nick Deschacht stond in voor de lay-out van het boek en Filip Staes voor het ontwerpen van de omslag. Patrick Hens en Filip Staes zorgden voor de taalredactie.

André Gonsalis

15 augustus 2014


1. De aanloop naar de oorlog

Op zondag 18 augustus 1907 kwam in de Liederhalle in het Duitse Stuttgart het congres van de Tweede Internationale samen. De onderstaande tekst werd op dit congres aangenomen. Er waren in totaal 886 afgevaardigden uit 25 landen. Het was het zevende internationale congres gehouden door de Tweede Internationale, zoals het overkoepelend orgaan van de internationale arbeidersbeweging werd genoemd. Het was het grootste congres uit de geschiedenis van de internationale socialistische beweging, of de sociaaldemocratie zoals de toen meer gangbare benaming was. Het vorige congres werd gehouden in Amsterdam, drie jaar voordien. De omvang van de gebeurtenis getuigde van de groei van de arbeiderspartijen tot massapartijen, overal in Europa. Op de avond van dezelfde dag werd een massabijeenkomst gehouden op de Volksfestplats in Stuttgart, een grote open ruimte aan de oever van de Neckar-rivier. Het aantal aanwezigen werd geschat tussen de 50.000 en de 100.000. De bijeenkomst werd toegesproken door leidinggevende socialistische sprekers uit de deelnemende landen.

Resolutie aangenomen op het internationaal socialistisch congres te Stuttgart (1907)

(Internationaal socialistisch congres in Stuttgart 18 tot 24 augustus 1907)

Het congres bevestigt de resoluties die werden aangenomen tijdens vroegere internationale congressen tegen het militarisme en het imperialisme en verklaart eens te meer dat de strijd tegen het militarisme niet kan gescheiden worden van de socialistische klassenstrijd in het algemeen.

Oorlogen tussen kapitalistische staten zijn, over het algemeen, het resultaat van hun competitie op de wereldmarkten, want elke staat probeert niet enkel haar bestaande markten te verdedigen, maar er ook nieuwe te veroveren. Hierbij speelt het onderwerpen van vreemde volkeren en landen een prominente rol. De oorlogen resulteren verder uit de voortdurende wapenwedloop door het militarisme, een van de belangrijkste instrumenten van de klassenheerschappij van de bourgeoisie en van de economische en politieke onderdrukking van de arbeidersklasse.

Oorlogen worden mogelijk gemaakt door de nationale vooroordelen, die systematisch worden gecultiveerd bij de ontwikkelde volkeren. Dat doen ze in het belang van de heersende klassen en met de bedoeling de proletarische massa’s af te leiden van hun eigen klassetaken zowel als van hun plicht tot internationale solidariteit.

Oorlogen behoren daarom tot de werkelijke aard van het kapitalisme; ze zullen enkel stoppen wanneer het kapitalistisch system is opgeheven, wanneer de enorme offers in mensen en geldmiddelen die nu gebruikt worden voor de vooruitgang in de militaire techniek, de verontwaardiging die de bewapening oproept, de volkeren er toe brengt dit systeem af te schaffen.

Om deze reden is het proletariaat, dat het merendeel van de soldaten levert en de meeste materiële offers brengt, de natuurlijke tegenstander van de oorlog, die in tegenspraak is met haar hoogste doel: het stichten van een economische orde op socialistische basis, die de solidariteit van alle volkeren zal verwezenlijken.

Het congres vindt daarom dat het de plicht is van de arbeidersklasse en in het bijzonder van haar vertegenwoordigers in de parlementen om met al hun kracht de bewapening op land en ter zee te bestrijden. Daarbij moeten zij de klassennatuur van de burgerlijke maatschappij blootleggen evenals de motieven voor het onderhouden van de nationale tegenstellingen, terwijl zij de middelen weigeren vrij te maken voor deze bewapening. Het is onze plicht om de arbeidersjeugd op te voeden in de geest van de broederschap van de naties en van het socialisme terwijl we hun klassenbewustzijn ontwikkelen.

Het congres ziet in de democratische organisatie van het leger, in het vervangen van het staande leger door milities, essentiële garanties dat offensieve oorlogen onmogelijk zullen worden gemaakt en dat het overwinnen van nationale tegenstellingen wordt gefaciliteerd.

De Internationale is niet in staat om in vastgelijnde vorm de antimilitaristische acties van de werkende klasse vast te leggen. Natuurlijke zullen die verschillen bij verschillende landen en bij verschillende omstandigheden naar tijd en plaats. Maar het is de plicht van de Internationale om de inspanningen van de arbeidersklasse om de oorlog tegen te houden te coördineren en zo veel mogelijk te stimuleren.

Inderdaad, sedert het congres in Brussel heeft het proletariaat de meest diverse actievormen gebruikt en dit met groeiende nadruk en succes. Dat deed het in de onvermoeide strijd tegen het militarisme door de middelen voor bewapening van de land-en zeemacht te weigeren en door de inspanningen om het leger te democratiseren, dit alles met de bedoeling het uitbreken van oorlogen te verhinderen of ze te doen stoppen, evengoed als het gebruiken van de beroering die oorlog teweegbracht in de maatschappij voor de emancipatie van de werkende klasse (….).[1]

Al deze inspanningen getuigen van de groeiende macht van het proletariaat en zijn toenemende bekwaamheid om door resolute tussenkomst de vrede te behouden. De acties van de arbeidersklasse zullen des te succesvoller zijn als hun geesten worden voorbereid door corresponderende actie en de Internationale de arbeiderspartijen van de verschillende landen aanmoedigt en coördineert.

Het congres is ervan overtuigd dat, onder druk van het proletariaat, en met een ernstige besluitvorming in plaats van de huidige miserabele maatregelen van de regeringen, de weldaden van de ontwapening kunnen ten goede komen aan alle naties. Dat maakt het mogelijk om de enorme hoeveelheden geld en energie die nu worden opgeslorpt door bewapening en oorlogen, aan te wenden voor culturele doeleinden.

Als er een oorlog dreigt uit te breken dan is het de plicht van de werkende klassen en hun parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen, ondersteund door de coördinerende actie van het Internationaal Socialistisch Bureau, elke inspanning in het werk te stellen om het uitbreken van oorlog tegen te houden. Zij gebruiken daarbij de middelen die zij nodig achten en die natuurlijk zullen variëren naargelang de scherpte van de klassenstrijd en de scherpte van de algemene politieke situatie.

In het geval de oorlog toch zou uitbreken is het hun plicht om tussen te komen en de spoedige beëindiging van de oorlog te betrachten en de economische en politieke crisis die de oorlog teweeg brengt te gebruiken om de massa’s in beroering te brengen en zo de val van de kapitalistische overheersing te bespoedigen.

______

Het eigenlijke werk van het congres begon op de maandag nadien en vond plaats in vijf commissies: over militarisme, kolonialisme, vrouwenstemrecht, immigratie en de verhouding tussen vakbonden en sociaaldemocratische partijen. Elk land had recht op vier afgevaardigden in elk van die commissies. Elke toespraak werd gehouden in drie talen: Duits, Engels en Frans, de oorspronkelijke taal en twee vertalingen. Het congres duurde een ganse week, van 18 tot 24 augustus.

Het voorzitterschap werd waargenomen door een Belg: Emile Vandervelde, ook voorzitter van het Internationaal Socialistisch Bureau, de dagelijkse leiding. Ook de secretaris van dat bureau was trouwens een Belg: Camille Huysmans.

De discussie over het militarisme drong zich op omdat in het Europa van die tijd de spanningen tussen de landen toenamen. Een grote oorlog, waarbij de voornaamste Europese landen betrokken zouden zijn, dreigde aan de horizon. De oude Engels, na de dood van Marx de belangrijkste autoriteit van het marxisme had er al voor gewaarschuwd in 1887, in 1895 was hij overleden. Hoe moesten de arbeiderspartijen hierop reageren? Konden zij een oorlog verhinderen? Zo niet, wat stond er dan te doen? De bovenstaande resolutie geeft een antwoord op al deze vragen. Vandaag de dag klinkt ze behoorlijk radicaal. De resolutie legt zelfs de band tussen oorlog en socialistische revolutie, zij het in voorzichtige termen (de massa’s in beroering te brengen en zo de val van de kapitalistische overheersing te bespoedigen). Het is niet moeilijk de impact te verbeelden die een dergelijke bijeenkomst had. Het optimisme moet groot geweest zijn, het vertrouwen in de kracht van de arbeidersbeweging sterk. Toch weten we nu dat nauwelijks zeven jaar later de eerste wereldoorlog startte. Wat was er gebeurd?

Er zal al veel duidelijk worden als we het verloop van de congreswerkzaamheden in de commissie over militarisme schetsen. Er werden drie verschillende resoluties ingediend. De resolutie van de Franse meerderheid verdedigde “het recht van de werkende klasse om de nationale soevereiniteit te verdedigen in het geval van een invasie”. Wel werd er lippendienst bewezen aan de toen geldende opvattingen door te stellen dat “oorlog slechts zou ophouden te bestaan met de eliminatie van het kapitalisme”. De meerderheid van de Franse socialisten zette dus de deur wijd open voor steun van de arbeidersbeweging aan een eventuele oorlog. Want wie zal kunnen controleren of het over een invasie gaat? Alle machthebbers, ook de meest agressieve, stellen het begin van een oorlog steeds voor als een verdediging, als een reactie op vreemde provocaties. Het eerste slachtoffer van een oorlog is altijd de waarheid.

De goedgekeurde tekst is degene die werd ingediend door Bebel, de leider van de machtige Duitse Sociaaldemocratische Partij. Hij werd echter aangevuld met een belangrijk eindamendement, zoals we verder zullen zien.

Er was echter ook een Franse minderheidsresolutie, die werd ingediend door Jean Jaurès en Eduard Vaillant. Die riep ertoe op “dat de arbeidersklasse de oorlog zou bevechten met alle beschikbare middelen, gaande van parlementaire tussenkomsten en publieke agitatie tot algemene staking en gewapende opstand”. De Duitse delegatie maakte onmiddellijk duidelijk dat deze resolutie voor haar onaanvaardbaar was. Bebel stelde dat deze resolutie de SPD “in grote moeilijkheden en gevaren zou storten”. De uitdrukkingen “massastaking en opstand” waren in Duitsland “onmogelijk en onbespreekbaar”. Daarmee gaf Bebel duidelijk de grenzen aan waar de Duitse sociaaldemocratie zich aan hield bij haar actie en zelfs bij haar propaganda. De SPD was in illegaliteit en semi-illegaliteit groot geworden ondanks de socialistenwetten destijds uitgevaardigd door de ‘ijzeren kanselier’ Bismarck. Nog maar onlangs was de partij gelegaliseerd. Jawel, de SPD had meer dan een miljoen leden. Jawel, in de laatste verkiezingen haalde ze 4,25 miljoen stemmen, 35% van het totaal en 110 afgevaardigden in de Reichstag, waardoor zij de grootste fractie was in het Duitse parlement. Maar zoals Jaurès eens terecht opmerkte Duitsland was geen parlementaire democratie maar een autocratie met parlementaire franjes. Het parlement keurde de regering niet goed, maar de keizer stelde ze aan. Op allerlei manieren werd de bewegingsvrijheid van deze machtige partij beperkt. Een ander incident was zeer tekenend in dit verband. De Britse afgevaardigde Harry Quelch, uitgever van het Londense socialistische blad ‘Justice’, had gedurende een van de debatten de vredesconferentie van Europese regeringen van Den Haag in 1907 een “banket van dieven” genoemd. De Duitse regering had aanstoot genomen aan die uitdrukking en Quelch gesommeerd om die uitspraak in te trekken of het Duitse grondgebied binnen de acht uur te verlaten. Quelch weigerde het eerste en keerde terug naar Londen, waar hij bij zijn aankomst in het treinstation op applaus werd onthaald.

Dit alles toont aan wat toen al aan het gebeuren was in alle sociaaldemocratische partijen. Jawel, de basisideologie was meestal nog het marxisme, zeker in de Duitse sociaaldemocratie. Maar het verwerd meer en meer tot een braaf soort marxisme, ontdaan van zijn revolutionaire inhoud. Het behoud en de versterking van de organisaties, met zo veel opofferingen en moeite opgebouwd en groot geworden, kreeg voorrang op alles. Men vermeed zo veel mogelijk een confrontatie met de eigen regering die de organisaties in gevaar zou brengen. Hoe belangrijker het probleem, zoals de beslissing over oorlog en vrede, hoe groter die druk werd om toe te geven. Overal kreeg je de splitsing tussen de reformisten en de revolutionairen en overal, behalve misschien in Rusland, waren de tweeden in een kleine minderheid.

Maar ook de revolutionairen hebben hun inbreng gehad in de resolutie van Stuttgart. De laatste paragraaf werd ingediend door Lenin namens de bolsjewieken, de meerderheidsfractie van de Russische sociaaldemocratische partij en gesteund door Rosa Luxemburg, die behoorde tot de linkerzijde van de Duitse SPD. Toen duidelijk werd dat de tekst van Jaurès het niet zou halen brachten ze dit als een amendement naar voor. Zoals u hierboven kunt lezen stelden ze dat, in het geval de oorlog toch zou uitbreken, de arbeidersbeweging moest tussenkomen om ze zo snel mogelijk ten einde te brengen en om te zetten in socialistische revolutie. Dat ze dit moesten doen in omfloerste termen toont echter ook al hoe wankel het samenzijn van reformisten en revolutionairen binnen de Tweede Internationale was. Overigens is het amendement van Lenin veel accurater dan de tekst van Jaurès, hoe revolutionair die ook klonk. Het is quasi onmogelijk om in de eerste dagen van een oorlog op te boksen tegen het algemene chauvinisme. De leidende klassen van een land hebben alle middelen in handen om de bevolking op te zwepen ‘ter verdediging van het vaderland’. Maar die stemming blijft niet duren, zeker niet als er nederlagen komen of een lange patsituatie. Dan kan ‘patriotisme’ omslaan in revolutie. Lenin had in eigen land gezien hoe de oorlog van de tsaren tegen Japan uiteindelijk had uitgedraaid op de revolutie van 1905. Het is tekenend dat die laatste paragraaf dikwijls werd vergeten wanneer de delegaties in hun land verslag uitbrachten van het congres van Stuttgart.

Als in 1910 de Internationale te Kopenhagen bijeenkwam, was de bewapeningswedloop reeds volop bezig. De resolutie, die daaraan beantwoordde, stelde de eis aan de socialistische parlementsleden tegen de bewapenings-kredieten te stemmen. Dat leverde geen bijzondere moeilijkheden op, vermits de socialisten toen in geen enkele regering zetelden. Maar opnieuw kwam de eis (op voorstel van Keir Hardie en Vaillant) naar voor van de staking in geval van oorlog. Zeer kenmerkend was de reactie van de Duitse afgevaardigde Ledebour: “Dat onderschrijven zou ons in Duitsland in de illegaliteit drijven en naar een ‘vernietiging van de organisatie’ leiden”. Vandervelde slaagde erin het onderzoek van de kwestie naar een volgend congres te verschuiven.

Dat congres was voorzien voor 1913 of ’14 in Wenen. Maar het heeft niet meer plaats gehad. In 1911 brak de Turks-Italiaanse oorlog uit; de spanningen die daaruit resulteerden leidden naar de eerste en de tweede Balkanoorlog. Men voelde de oorlog naderen en daarom werd in 1912 een buitengewoon congres te Bazel gehouden. In de tekst van Lenin die we hierna zullen publiceren wordt daarnaar verwezen.

Op het laatste moment, eind juli 1914, kwam op uitnodiging van het Bureau nog een conferentie te Brussel samen. Van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om een meeting in het Circus van Brussel te houden, waar Jaurès sprak, omringd door Rosa Luxemburg en Haase (Duitsland), Viktor Adler (Oostenrijk), Vaillant (Frankrijk) en Keir Hardie (Engeland). Allen waren toen nog broederlijk verenigd in grote spanning tussen vrees en hoop.

Jaurès werd vermoord in een Parijs café door Raoul Villain, een jonge Franse nationalist die juist oorlog met Duitsland wilde. De moord gebeurde op 31 juli 1914, een dag voor de mobilisaties waarmee de oorlog begon. Villain zat vijf jaar in voorarrest en de ironie wil dat hij na de oorlog werd vrijgesproken omdat "hij de natie een grote dienst had bewezen". "Zonder zijn moordaanslag had Frankrijk nooit de oorlog kunnen winnen", stond in het vonnis.

Hugo Haase, die na de dood van Bebel (in 1913) voorzitter van de SPD was geworden, gaf te Brussel op de vergadering van het Internationaal Socialistisch Bureau (29 en 30 juli) nog de indruk dat men op de Duitse sociaaldemocraten kon rekenen.

Op 30 juli greep te Berlijn een vergadering plaats van het partijbestuur samen met de parlementsfractie van de SPD. Besloten werd de massademonstraties (er hadden er verschillende plaatsgegrepen) tegen het uitbreken van de oorlog voort te zetten. Omtrent de vraag van de stemming van de oorlogskredieten in de Rijksdag sprak een meerderheid zich uit voor tegenstemming, een minderheid echter voor onthouding. De capitulatie won reeds terrein.

Een paar dagen later was de ‘Umschwung’ compleet. De Duitse regering begon met de oorlog eerst – op 1 augustus – aan Rusland te verklaren. “Anders zou ik de sociaaldemocratie niet meekrijgen”, zei kanselier Bethmann-Hollweg. Op 2 augustus stelde de regering het voor alsof Russische troepen de grenzen overge-trokken waren (een leugen) en verspreidde zij het gerucht dat Franse vliegers bommen op Karlsruhe en Nürnberg hadden afgeworpen (eveneens een leugen). Maar dat zij die dag een ultimatum aan België voorgelegd had, dat verzweeg de regering.

Feit is dat in deze uren de openbare opinie, incluis bij de arbeidersklasse, incluis bij zeer ruime lagen van de socialistische basis, omsloeg tot oorlogshysterie.

Op 3 augustus vergaderde de socialistische Rijksdagfractie om haar houding te bepalen voor de volgende dag bij de stemming van de oorlogskredieten: van de 110 mandatarissen spraken 78 zich uit voor goedkeuring; slechts 14 waren voorstander van onthouding; geen betuigde zich tegen. Bovendien werd besloten – om de eenheid van de partij naar buiten op te houden – dat ook de minderheid de oorlogskredieten zou stemmen en dat voorzitter H. Haase (nochtans behorend tot de minderheid) namens de hele groep de houding van de SPD zou rechtvaardigen.

Zo is het op 4 augustus 1914 ook gebeurd: eenparig heeft de socialistische groep de oorlogskredieten goedgekeurd. Haase betoogde dat Duitsland zich in staat van zelfverdediging bevond. Dat diezelfde morgen de Duitse troepen de grenzen van het neutrale België overschreden hadden, wist men nog niet op het moment van de stemming. Dit werd slechts nadien medegedeeld. Die mededeling veranderde overigens niets aan de positie van de Duitse socialisten: zij aanvaardden de thesis van de legerleiding dat hierdoor de duur van de oorlog zou verkort worden. De leiding van de Duitse sociaaldemocratie was op een punt gekomen waarop zij bereid was alle argumenten van de regering te aanvaarden.

Men kan zich nauwelijks voorstellen welke schok dit teweegbracht bij de eerlijke socialisten in de rest van Europa. Lenin kon zijn ogen niet geloven, als hij in de ‘Vorwärts’ het bericht las van de goedkeuring der oorlogskredieten door de socialistische mandatarissen in de Rijksdag. Hij meende een ogenblik dat de Duitse regering, om verwarring te zaaien, een vals nummer van de ‘Vorwärts’ had laten fabriceren. Het was het signaal voor de sociaaldemocratische leiders van bijna alle oorlogvoerende landen om op hun beurt de oorlogskredieten goed te keuren. De Grote Oorlog, de Grote Slachting kon beginnen.

Voetnoten

[1] In het weggelaten deel van de tekst worden enkele voorbeelden gegeven van kleinere conflicten, waarbij Europese socialistische partijen effectief zijn tussengekomen (noot van de uitgever).


2. De redders van het internationalisme

De ideologische verwarring was groot bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Nationalisme en chauvinisme vierden hoogtij. Het duurde lang voor er klaarheid kwam in de hopeloze verwarring. De twee teksten die we hier afdrukken wierpen voor het eerst weer klaar licht op een situatie die vanuit een internationalistisch standpunt hopeloos leek. Trotski had een onafhankelijke positie binnen de Russische sociaaldemocratische arbeiderspartij en Lenin was de leider van de Bolsjewieken (meerderheid). Deze meerderheidsfractie organiseerde zich in 1912, na een jarenlange discussies met de “mensjewieken’ (minderheid) in een afzonderlijke partij. Zowel Trotski als Lenin brachten het grootste deel van hun actieve leven in Europa door, verbannen door de Russische Tsaar als gevolg van politieke activiteiten. Ze hadden een grote culturele bagage en onderhielden nauw contact met de beste kaders van de Europese arbeidersbeweging. Het waren zij die de ideologische basis legden voor een heropstanding van het proletarisch internationalisme. Beiden leggen uit waarom 1914 het einde betekent van de tweede Internationale en leggen de noodzaak een nieuwe te stichten op tafel. In het stuk van Trotski is het allemaal nog wat algemeen en lichtjes abstract. Hij peilt wel naar de diepe economische oorzaken van de oorlog. Oorspronkelijk was het stuk bedoeld als inleiding van een boek waarin de pro-oorlog argumenten van de sociaaldemocraten op gedetailleerde manier worden weerlegd. We kozen voor deze inleiding omdat de volledige tekst te lang is en bovendien veel namen en verwijzingen bevat die vandaag totaal onbekend zijn. Wat Lenin hier schrijft is dan weer zeer concreet en duidelijk. Hij is ongetwijfeld het scherpst in zijn veroordeling van de algemene klassencollaboratie én het duidelijkst wat betreft de weg vooruit. Bovendien verwijst hij naar de noodzaak om illegale acties op touw te zetten en ondergrondse organisaties op te richten.

Karel Liebknecht was de eerste sociaaldemocraat in de Duitse Reichstag die weigerde de oorlogskredieten te stemmen. Opsluiting in de gevangenis was het onmiddellijke gevolg. Ondertussen had hij reeds samen met Rosa Luxemburg de “Spartacusbond” opgericht en voerde die illegale socialistische propaganda tegen de oorlog. ‘Hondenpolitiek’ is een illegaal pamflet uit die periode en klaagt de opsluiting van Liebknecht aan. Waarschijnlijk was Rosa Luxemburg de auteur ervan. In de tekst van het pamflet worden heel veel namen genoemd die vandaag van geen belang zijn om de inhoud te begrijpen. Het toont wel dat de Spartacusbond niet bang was om haar tegenstanders met naam en toenaam aan de schandpaal te nagelen.

De oorlog en de Internationale, Leon Trotski (1914)

De productiekrachten die aan de basis lagen van de ontwikkeling van het kapitalisme zijn de grenzen van de natie en de staat ontgroeid. De nationale staat, de huidige politieke vorm, is te beperkt voor de verdere ontwikkeling van de productiekrachten. Ons economische systeem heeft de natuurlijke neiging de lands-grenzen te doorbreken. De hele wereld, het land zowel als de zee, zijn één grote economische werkplaats geworden, waarvan de verschillende delen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat is het werk van het kapitalisme. Maar in de verwezenlijking ervan werden de kapitalistische staten ertoe gebracht het wereld-omvattende economische systeem ondergeschikt te maken aan de winstbelangen van de burgerij van elk land. Wat de politiek van het imperialisme meer dan iets anders heeft aangetoond is dat de oude nationale staat die tot stand kwam in de revoluties en oorlogen van 1789-1815, 1848-1859, 1864-1866 en 1870 zichzelf overleefd heeft en nu een onaanvaardbare hinderpaal is voor de verdere economische ontwikkeling.[2]

De huidige oorlog is in laatste instantie een opstand van de productiekrachten tegen de politieke vorm van de natie en de staat. Het betekent de ineenstorting van de nationale staat als een onafhankelijke economische entiteit.

De natie blijft verder bestaan als een cultureel, ideologisch en psychologisch gegeven, maar de economische fundamenten werden vanonder zijn voeten weggetrokken. Alle gepraat over de huidige bloedige strijd als een werk van nationale defensie is ofwel hypocrisie of blindheid. Integendeel, de werkelijke objectieve betekenis van de oorlog is de afbraak van de huidige nationale economische centra en hun vervanging door een wereldeconomie. De regeringen stellen niet voor om dit probleem van het imperialisme op te lossen door een intelligente, georganiseerde samenwerking van alle producenten van de mensheid. Zij willen daarentegen de uitbuiting van het economische wereldsysteem laten aan de kapitalistische klasse van het zegevierende land: welk land zal door deze oorlog transformeren van een belangrijke macht naar een wereldmacht?

De oorlog luidt de ondergang van de nationale staat in. En tezelfdertijd ook de ondergang van het kapitalistisch economisch systeem. Door middel van de natiestaat heeft het kapitalisme een revolutie gebracht in het gehele economische systeem. Het heeft de planeet verdeeld onder de dictaturen van de grote mogendheden, waarrond de kleinere staten zich groepeerden als satellieten, die leefden van de rivaliteit van de groten. De toekomstige ontwikkeling van de wereldeconomie op kapitalistische basis brengt een onophoudelijke strijd met zich mee voor steeds nieuwere gebieden van kapitalistische uitbuiting. En dat moet allemaal uit één en dezelfde bron komen: de aarde. De economische rivaliteit, onder de vlag van het militarisme, gaat gepaard met diefstal en vernietiging die alle elementaire principes van een menselijke economie teniet doen. De wereldproductie komt in opstand niet enkel tegen de verwarring gesticht door de nationale staten maar ook tegen de economische kapitalistische organisaties die alles veranderen in barbaarse desorga-nisatie en chaos.

De oorlog van 1914 is de grootste breuk in de geschiedenis van een economisch systeem dat ten onder gaat aan zijn eigen inherente tegenstellingen.

Alle historische krachten wiens taak het was om de burgerlijke maatschappij te begeleiden, in zijn naam te spreken en te benutten, hebben door de oorlog hun historisch falen over zich uitgeroepen. Zij verdedigden het kapitalisme als een systeem van menselijke beschaving, en de catastrofe die uit dat systeem ontstond is de eerste plaats hun catastrofe. Door de eerste golf van gebeurtenissen werden de nationale regeringen en hun legers naar ongekende hoogtes gestuwd. Voor het ogenblik scharen alle volkeren zich rond hen. Maar de val van de regeringen zal des te erger zijn wanneer de mensen, verdoofd door het kanongebulder, zich bewust worden van de betekenis van de gebeurtenissen die nu plaats vinden in al hun afschrikwekkende waarheid.

De revolutionaire reactie van de massa’s zal nog krachtiger zijn naarmate de verschrikkingen van de ramp die de geschiedenis nu voor hen in petto heeft toenemen.

Het kapitalisme heeft de materiële voorwaarden geschapen voor een nieuw socialistisch economisch systeem. Het imperialisme heeft de kapitalistische staten in een historische chaos gestort. De oorlog van 1914 toont een uitweg uit deze chaos door het proletariaat op een dwingende manier het pad van de revolutie op te sturen.

Voor de economisch achtergebleven landen van Europa brengt de oorlog problemen aan de oppervlakte die dateren van een vorig historisch tijdperk – problemen van democratie en nationale eenheid. Dat is in grote mate het geval voor de volkeren van Rusland, Oostenrijk-Hongarije en de Balkan. Maar deze historisch verlate kwesties, die zich in het huidige tijdperk aandienen als een erfenis van het verleden, veranderen het fundamentele karakter van de gebeurtenissen niet. Het zijn niet de nationale verzuchtingen van de Serviërs, Polen, Roemenen en Finnen die 25 miljoen soldaten mobiliseerden en ze naar het slagveld stuurden, maar de imperialistische belangen van de burgerij van de Grote Mogendheden. Het is het imperialisme dat het Europese status-quo, dat 45 jaar stand hield, verstoorde en de oude kwesties opnieuw te berde bracht die de burgerlijke revolutie zelf niet kon oplossen.

In deze periode is het onmogelijk om deze kwesties afzonderlijk en op zichzelf te behandelen. Ze hebben helemaal geen onafhankelijk karakter. Het installeren van normale relaties van nationaal leven en economische ontwikkeling in de Balkan is ondenkbaar als het Tsarisme en de monarchie van Oostenrijk-Hongarije behouden blijven. Het Tsarisme is vandaag het onmisbare militaire reservoir voor het financiële imperialisme van Frankrijk en de conservatieve koloniale macht van Engeland. Oostenrijk-Hongarije is de steunpilaar van het Duitse imperialisme. Beginnend met de privé familiestrijd tussen de nationale Servische terroristen en de Habsburgse politieke politie toonde de oorlog reeds vlug zijn ware fundamentele gelaat: een strijd op leven en dood tussen Duitsland en Engeland. Terwijl de simpelen van geest en de huichelaars wauwelen over de verdediging van de nationale vrijheid en onafhankelijkheid is de inzet van de Duits-Engelse oorlog in werkelijkheid de vrijheid van imperialistische uitbuiting van de volkeren van India en Egypte aan de ene kant, en de imperialistische verdeling van de volkeren van de wereld aan de andere kant.

Duitsland begon zijn kapitalistische ontwikkeling op nationale basis met de vernietiging van de Franse heerschappij van het vasteland in 1870-1871. Nu dat de ontwikkeling van de Duitse industrie op nationale basis Duitsland getransformeerd heeft tot de “eerste kapitalistische macht” van de wereld, ziet zij zichzelf botsen met de heerschappij van Engeland in haar verdere economische opmars. De complete en onbeperkte overheersing van het Europese continent lijkt voor Duitsland de onmisbare voorwaarde voor de omverwerping van haar wereldvijand. Het eerste wat het imperialistische Duitsland opneemt in haar programma is de oprichting van een Midden-Europese landenliga. Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, de Balkan en Turkije, Nederland, de Scandinavische landen, Zwitserland, Italië, en indien mogelijk het verzwakte Frankrijk en Spanje en Portugal zouden een economische en militair geheel vormen, een groot Duitsland onder de heerschappij van de huidige Duitse staat.

Dit programma, dat grondig is uitgewerkt door de economisten, politieke studenten, juristen en diplomaten van het Duitse imperialisme en vertaald is naar de realiteit door zijn strategen is het meest opvallende bewijs en de welsprekende uitdrukking van het feit dat het kapitalisme zich uitgebreid heeft buiten de limieten van de nationale staat en zich ondragelijk benauwd voelt binnen zijn grenzen. De nationale grootmacht moet opstappen en de imperialistische wereldmacht moet in zijn plaats komen.

In deze historische omstandigheden heeft de werkende klasse, het proletariaat er absoluut geen belang bij om het uitgeleefde en antieke nationale “vaderland” te verdedigen, dat de belangrijkste hinderpaal is voor een verdere economische ontwikkeling.

Het is de taak van het proletariaat een veel machtiger vaderland op te richten, met een grotere weerstand – de Republiek van de Verenigde Staten van Europa, als startpunt voor de stichting van de Verenigde Staten van de Wereld.

De enige manier waarop het proletariaat kan reageren tegen de imperialistische puinhoop van het kapitalisme is door er tegenover een praktisch programma van socialistische organisatie van de wereldeconomie te zetten.

Oorlog is de manier waarop het kapitalisme, op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling, probeert zijn onoplosbare tegenstellingen te overstijgen. Hiertegen-over moet het proletariaat reageren met zijn eigen methode: de sociale revolutie.

De Balkan kwestie en de omverwerping van het Tsarisme, door ons voorgelegd aan het Europa van gisteren, kan alleen op een revolutionaire wijze opgelost worden, in overeenstemming met het probleem van het Verenigde Europa van morgen. De onmiddellijke dringende taak van de Russische Sociaal Democratie, waar de auteur deel van uitmaakt, is het gevecht tegen het Tsarisme. Wat het Tsarisme in de eerste plaats zoekt in Oostenrijk-Hongarije en de Balkan is een afzetmarkt voor zijn politieke methodes van plundering, roof en geweld. De Russische burgerij, in zijn geheel tot en met de radicale intellectuelen, is volledig gedemoraliseerd door de enorme groei van de industrie de afgelopen vijf jaar, en heeft een bloedig bondgenootschap gesloten met het vorstenhuis, die voor de ongeduldige Russische kapitalisten hun deel van ’s werelds buit veilig stelt door nieuw grondgebieden te veroveren.

Terwijl het Tsarisme Galicië binnenviel en verwoeste en hen zelfs beroofde van de lompen en vodden van vrijheden hen toegekend door de Habsburgers, terwijl het het ongelukkige Perzië uiteenreet, en vanuit de hoek van de Bosporus probeerde de strop rond de nek van de Balkanvolkeren te leggen, liet het aan het liberalisme, dat ze verachten, de ondankbare taak om deze rooftocht te verbergen achter misselijk-makende verklaringen over de verdediging van België en Frankrijk. Het jaar 1914 luidde het complete failliet in van het Russische liberalisme en maakt van het Russische proletariaat de enige kampioen van de bevrijdingsoorlog. Het maakt van de Russische revolutie definitief een integraal deel van de sociale revolutie van het Europese proletariaat.

In onze oorlog tegenover het Tsarisme, waarin we nooit een “ nationale wapenstilstand” hebben gekend, hebben we nog nooit hulp gezocht van Habsburg of van het Hohenzollern militarisme en we zijn er nu ook niet op zoek naar. Onze duidelijke revolutionaire visie heeft ons doen inzien dat het idee om het Tsarisme te vernietigen ronduit weerzinwekkend is voor het Duitse imperialisme. Het Tsarisme is zijn beste bondgenoot aan zijn oostelijke grens. Ze zijn verenigd door banden van sociale structuur en geschiedenis. Maar zelfs als het anders zou zijn, wanneer we zouden kunnen veronderstellen dat, gevolg gevend aan de logica van militaire operaties, het een beslissende slag zou kunnen toebrengen aan het Tsarisme – zelfs in zo’n hoogst onwaarschijnlijk geval zouden we nog weigeren de Hohenzollerns als een bondgenoot te zien, noch uit sympathie, noch doordat we gelijklopende belangen hebben.

Het lot van de Russische revolutie is zo onverbrekelijk verbonden met het lot van het Europese socialisme, en wij Russische socialisten hangen zo onwrikbaar vast aan het idee van internationalisme dat we onmogelijk, zelfs niet voor één moment, de bevrijding van Rusland zouden najagen wanneer die de zekere vernietiging van de vrijheid van België en Frankrijk met zich zou meebrengen – en wat zelfs nog belangrijker is – wanneer hierdoor het Duitse en Oostenrijkse proletariaat zouden besmet worden met het virus van het imperialisme.

We zijn met vele banden verbonden met de Duitse sociaaldemocratie. We zijn samen doorheen de Duitse socialistische school gegaan en we hebben lessen geleerd, zowel van haar successen als van haar nederlagen. De Duitse sociaaldemocratie was voor ons niet zomaar een partij van de Internationale… Het was voor ons dé partij bij uitstek. We hebben steeds de broederlijke band die ons verenigde met de Oostenrijke sociaaldemocratie gekoesterd en versterkt. Anderzijds zijn we er steeds fier op geweest dat we onze bescheiden bijdrage hebben geleverd voor het bekomen van het stemrecht in Oostenrijk en het opwekken van de revolutionaire tendensen in de Duitse arbeidersklasse. Het heeft ons meer dan één druppel bloed gekost. We hebben onvoorwaardelijk de morele en materiële steun aanvaard van onze oudste broer die voor dezelfde redenen als wij vocht aan de andere kant van onze westgrens.

Het is precies uit respect voor het verleden en nog groter respect voor de toekomst, die de arbeidersklasse zou moeten verenigen, de arbeidersklasse van Rusland, met de arbeidersklasse van Duitsland en Oostenrijk, dat we de “bevrijdende” steun verontwaardigd verwerpen die het Duitse imperialisme ons aanbiedt in een munitiedoos van Krupp, met de instemming – helaas! – van de Duitse socialisten. En we hopen dat het verontwaardigd protest van de Russische socialisten te horen zal zijn tot in Berlijn en Wenen.

De ineenstorting van de Tweede Internationale is een tragisch feit, en het zou een teken zijn van blindheid of lafheid om hiervoor de ogen te sluiten. De houding aangenomen door de Franse en het grootste deel van de Engelse socialisten speelt hierbij een even grote rol als de houding van de Duitse en Oostenrijkse socialisten. Wanneer we ons in dit werk voornamelijk richten naar de Duitse sociaaldemocratie dan is dit enkel omdat de Duitse sociaaldemocratie de grootste, de meest invloed-rijke en de eerste partij was in de socialistische wereld. Haar historische vaandelvlucht onthult het duidelijkst de oorzaken van de ondergang van de Tweede Internationale.

Op het eerste zicht lijkt het er op dat de toekomst er voor de sociale revolutie slecht uitziet. Het failliet van de oude socialistische partijen is catastrofaal gebleken. Waarom zouden we dan vertrouwen hebben in de toekomst van de socialistische beweging? Een dergelijk scepticisme, hoewel begrijpelijk, leidt tot verkeerde con-clusies. Het houdt geen rekening met de gunstige verrassingen die de geschiedenis ons kan brengen, net zoals we de neiging hadden om haar slechte verrassing te negeren, die ze nu zo wreed heeft laten zien in het lot dat de Internationale is overkomen.

De huidige oorlog luidt de ondergang in van de nationale staten. De socialistische partijen van het tijdperk dat nu afgesloten is, waren nationale partijen. Zij waren ingebed in de nationale staten met alle verschillende afdelingen van hun organisatie, met hun activiteiten en hun psychologie. In het licht van de plechtige verklaringen op hun congressen snelden zij de conservatieve staat ter hulp wanneer het imperialisme, groot geworden op nationale bodem, de antieke nationale grenzen begon te slopen. En in hun historische neergang hebben de nationale staten de nationale socialistische organisaties in hun val meegesleept.

Het is niet het socialisme dat verdwenen is, maar zijn tijdelijke historische vorm. Het revolutionaire idee zal opnieuw tot leven komen als het zijn oude gedaante afgeworpen heeft. Die oude gedaante bestaat uit een gehele generatie socialisten die veranderd zijn in fossielen door het jarenlange werk in een periode van politieke reactie, waar de politieke agitatie ondergeschikt werd aan de gewoontes en opvattingen van het nationale opportunisme en de weg van het minste kwaad. Alle pogingen om de Tweede Internationale te redden op de oude basis, door persoonlijke diplomatieke methoden en wederzijdse toegevingen, zijn op voorhand verloren. De oude molen van de geschiedenis is op gang getrokken en niemand heeft de macht om hem te stoppen.

Zoals de nationale staten een hinderpaal geworden zijn voor de verdere ontwikkeling van de productiekrachten zijn ook de oude socialistische partijen het voornaamste obstakel voor de revolutionaire beweging van de arbeidersklasse. Het was noodzakelijk dat zij ten volle hun extreme achterlijkheid zouden tonen, dat zij zichzelf in diskrediet brachten door hun ontoereikende methoden. Dat zij de schaamte en verschrikking van nationale tweedracht uitriepen over het proletariaat opdat de arbeidersklasse zichzelf zou kunnen emanciperen. Doorheen deze teleur-stellingen kan de arbeidersklasse komaf maken met de vooroordelen en slaafse gewoontes en veranderen in wat de geschiedenis voor het ogenblik nodig heeft: een revolutionaire klasse die zal vechten voor de macht.

De Tweede Internationale heeft niet tevergeefs bestaan. Haar werk was van groot cultureel belang. In de geschiedenis is er nog nooit iets zoals dit geweest. Het heeft de onderdrukte klassen opgeleid en samengebracht. Het proletariaat herbegint niet van niets. Aan het begin van de weg staat het niet met lege handen. Het voorbije tijdperk heeft ons een rijk arsenaal aan ideeën nagelaten en we hebben de wapens van de kritiek geërfd. Het nieuwe tijdperk zal het proletariaat leren om de oude wapens van kritiek te verbinden met de nieuwe kritiek op de wapens.

Dit werk kwam in grote haast tot stand, onder omstandigheden die niet gunstig zijn voor systematische studie. Een groot deel ervan is gewijd aan de oude Internationale die opgehouden heeft te bestaan. Maar het volledige werk, van de eerste tot de laatste bladzijde is geschreven met het idee van een nieuwe Internationale in het achterhoofd. De Nieuwe Internationale die moet verrijzen uit de huidige wereldramp, de Internationale van het laatste gevecht en de definitieve overwinning!

______

Socialisme en oorlog, V.I. Lenin (1915)

(Socialisme en oorlog: De houding van de Russische Sociaaldemocratische arbeiderspartij tegenover de oorlog, V.I. Lenin)

De houding van socialisten tegenover oorlogen

Socialisten hebben oorlogen tussen naties steeds veroordeeld als barbaars en brutaal. Maar onze houding tegenover oorlog verschilt fundamenteel van die van burgerlijke pacifisten (vredesadvocaten en -aanhangers) en van de anarchisten. We onderscheiden ons van de eersten omdat we het onverbrekelijk verband erkennen van oorlogen met de klassenstrijd binnen de landen. Wij begrijpen dat de oorlogen niet zullen ophouden zolang de klassen niet worden opgeheven en een socialistische maatschappij is verwezenlijkt. Wij verschillen ook van mening met hen in die zin dat we burgeroorlogen, dit wil zeggen oorlogen gevoerd door de onderdrukte klassen tegen de onderdrukkende klasse, slaven tegen slavenhouders, lijfeigenen tegen landeigenaars, arbeiders tegen burgerij, volkomen gerechtvaardigd, progressief en noodzakelijk vinden. Wij marxisten onderscheiden ons zowel van de pacifisten als van de anarchisten in die zin dat we het een historische noodzaak vinden (vanuit het standpunt het dialectisch materialisme van Marx) om elke oorlog afzonderlijk te bestuderen. In de geschiedenis hebben we talloze oorlogen gekend die progressief waren, ondanks alle verschrikkingen, wreedheden, ontbering en lijden die onvermijdelijk voorkomen in alle oorlogen. Zij waren progressief omdat ze de ontwikkeling van de mensheid bevorderden door te helpen bij de vernietiging van bijzonder schadelijke en reactionaire instellingen (bijvoorbeeld autocratie of lijfeigenschap) of de ondergang brachten van de meest barbaarse despotismen (zoals het Russische of Turkse). Daarom is het nodig om de specifieke historische kenmerken van de huidige oorlog te onderzoeken.

Historische types van oorlog in de moderne tijd

De Grote Franse Revolutie introduceerde een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de mensheid. Vanaf dat ogenblik tot de Commune van Parijs, van 1789 tot 1871 ontstonden de burgerlijk progressieve oorlogen, die een nationaal bevrijdend karakter hadden. Met andere woorden, de belangrijkste inhoud en de historische betekenis van deze oorlogen was de omverwerping van het absolutisme en feodalisme, het ondermijnen van deze instellingen en het opheffen van alle vreemde onderdrukking. Daarom waren dat progressieve oorlogen en gedurende zulke oorlogen sympathiseerden alle eerlijke revolutionaire democraten en dus alle socialisten altijd met de overwinning van dat land (en dus van die burgerij) die helpt bij de omverwerping, de geleidelijke vernietiging van de gevaarlijkste instellingen van het feodalisme, absolutisme en onderdrukking van volkeren. De Franse revolutionaire oorlogen bijvoorbeeld bevatten elementen van plundering en verovering van vreemde gebieden door de Fransen, maar dit belette niet in het minst de fundamentele historische betekenis van deze oorlogen die het absolutisme en het feodalisme verbrijzelden en vernietigden in het oude Europa van het lijfeigenschap. In de Frans-Pruisische oorlog heeft Duitsland Frankrijk geplunderd maar dit verandert niet de fundamentele historische betekenis van die oorlog, die tientallen miljoenen inwoners van Duitsland bevrijdde van feodale verkommering en van de onderdrukking door twee despoten: de Russische tsaar en Napoleon III.

Het verschil tussen een veroveringsoorlog en een verdedigingsoorlog

Het tijdperk van 1789 tot 1871 liet diepe sporen na in het geheugen van de revolutionairen. Voor het feodalisme, het absolutisme en de vreemde onderdrukking waren opgeheven kon er geen sprake zijn van de strijd van het proletariaat voor het socialisme. Als socialisten spreken over de rechtvaardigheid van ‘defensieve’ oorlogen in dergelijk tijdperk dan bedoelen ze altijd oorlogen als deze (Liebknecht stelde het eens letterlijk zo). Daarbij komt het altijd neer op een revolutie tegen middeleeuwsheid en lijfeigenschap. Enkel in deze beperkte betekenis beschouwden socialisten en beschouwen ze nog altijd oorlogen ‘voor de verdediging van het vaderland’ als gerechtvaardigd, progressief en eerlijk. Als morgen Marokko de oorlog zou verklaren aan Frankrijk, India aan Engeland, Perzië of China aan Rusland en zo voort, dan zouden dit ‘gerechtvaardigde’ en ‘defensieve’ oorlogen zijn, onafhankelijk wie het eerst heeft aangevallen.[3] Socialisten zouden altijd de overwinning willen van de onderdrukte, afhankelijke en achtergestelde staten tegen onderdrukkende, slavenhoudende roofdieren van de ‘grote’ landen.

Maar beeld je in dat een slavenhouder die honderd slaven bezit oorlog voert tegen een andere die tweehonderd slaven bezit voor een ‘eerlijker’ verdeling van de slaven. Het is duidelijk dat in dat geval de termen ‘defensieve’ oorlog of oorlog ‘voor de verdediging van het vaderland’ historisch vals zouden zijn. Ze zouden enkel dienen om het gewone volk, de betweters en de onwetende mensen te bedriegen in het belang van de lepe slavenhouders. Precies hetzelfde gebeurt vandaag. In de huidige oorlog tussen slavenhouders gebruikt de imperialistische burgerij nationale ideologie en ‘de verdediging van het vaderland’ om de slavernij te bestendigen en te versterken.

De huidige oorlog is een imperialistische oorlog

Bijna iedereen erkent dat de huidige oorlog een imperialistische oorlog is. Maar in de meeste gevallen wordt de betekenis van die term verdraaid in het voordeel van deze of gene partij en wordt een leemte gelaten die het toch mogelijk maakt deze oorlogen te bestempelen als burgerlijk-progressief of nationaal bevrijdend. Imperialisme is het hoogste stadium in de ontwikkeling van het kapitalisme, dat enkel in de twintigste eeuw werd bereikt. Het kapitalisme vindt nu dat de oude nationale staten, zonder dewelke het nooit had kunnen winnen van het feodalisme, te beperkt geworden zijn voor haar. Kapitalisme heeft de concentratie tot zo’n hoogte doorgevoerd dat hele industrietakken overheerst worden door syndicaten, trusts en verenigingen van kapitalistische miljardairs. Bijna gans de wereld werd verdeeld tussen de ‘heren van het kapitaal’, hetzij in de vorm van kolonies of door andere landen te binden door duizenden draden van financiële uitbuiting. Vrijhandel werd vervangen door het streven naar monopolie, naar het stelen van land voor kapitaalinvesteringen, naar de uitvoer van grondstoffen uit die landen en zo voort. Vroeger bevrijdde het kapitalisme volkeren van feodale onderdrukking. Nu is het kapitalisme de grootste onderdrukker van volkeren geworden. Terwijl het vroeger progressief was is het kapitalisme nu reactionair geworden. Het heeft de productiekrachten tot zulk een niveau ontwikkeld dat de mensheid voor de keuze staat om ofwel te vechten voor het socialisme ofwel jaren of zelfs decennia het gevecht te ondergaan van de ‘grote machten’ voor kolonies, monopolies, privileges en nationale onderdrukking van elke soort.

Oorlog tussen de grootste slavenhouders voor de verdediging en de versterking van de slavernij

(…).[4] Zes grootmachten maakten meer dan een half miljard (521 miljoen) inwoners van kolonies tot slaaf. Voor elke vier inwoners van de grootmachten zijn er vijf inwoners van ‘hun’ kolonies. En iedereen weet dat kolonies te vuur en te zwaard veroverd worden, dat de bevolking van de kolonies brutaal behandeld wordt, dat zij op duizend manieren worden uitgebuit (door hun rijkdommen te exporteren, door concessies, door bedrog als men hen goederen verkoopt, door onderwerping aan de autoriteiten van de kolonisator en zo voort en zo verder). De Engelse en Franse burgerij bedriegen de mensen als ze zeggen dat ze oorlog voeren voor de vrijheid van de volkeren en voor België. Zij voeren wél oorlog voor het behoud van de kolonies die ze onterecht hebben ingepikt. De Duitse imperialisten zouden vlot België ongemoeid laten en zo voort indien de Fransen en de Britten erin toestemden om hun kolonies ‘eerlijk’ te verdelen met hen. De bijzonderheid van deze situatie is dat in deze oorlog het lot van de kolonies wordt beslecht door een oorlog op het Europese vasteland. Als men het probleem zou bekijken van het standpunt van burgerlijke rechtvaardigheid, van nationale onafhankelijkheid of van het recht van de naties op ontwikkeling zou men kunnen besluiten dat Duitsland volkomen gelijk heeft. Het werd immers ‘over het hoofd gezien’ bij de verdeling van de kolonies; haar vijanden Frankrijk en Engeland onderdrukken een veel groter aantal naties en de Slavische volkeren die onderdrukt worden door haar bondgenoot Oostenrijk kennen veel meer vrijheid dan die in tsaristisch Rusland, die ware ‘gevangenis der volkeren’. Maar Duitsland vecht niet voor de bevrijding van volkeren maar voor de onderdrukking ervan. Het is niet de taak van socialisten om de jongste en sterkste dief (Duitsland) te helpen om de oudere en volgevreten dieven te beroven. Socialisten moeten gebruik maken van het gevecht tussen de dieven om hen allemaal omver te werpen. Om in staat te zijn dit te doen moeten de socialisten in de eerste plaats de bevolking de waarheid vertellen, namelijk dat dit in drie betekenissen een oorlog tussen slavenhouders is om de slavernij te versterken. Vooreerst vechten zij om een ‘eerlijker’ verdeling van de slavernij en zo nadien de slaven grondiger te kunnen uitbuiten. Ten tweede is het de bedoeling om de onderdrukking van de naties binnen de grootmachten te versterken. Zowel Rusland als Oostenrijk (Rusland weliswaar veel en veel erger dan Oostenrijk) kunnen deze naties alleen door onderdrukking aan zich binden. De oorlog zal dit nog versterken. Ten derde wordt de loonslavernij versterkt en bestendigd. Het proletariaat wordt immers verdeeld en onderdrukt, terwijl de kapitalisten zichzelf verbeteren en fortuinen maken uit de oorlog. De nationale vooroordelen worden aangezwengeld en de reactie steekt overal de kop op, zelfs in meest vrije en republikeinse landen.

Oorlog is de voortzetting van de politiek met andere (d.w.z. gewelddadige) middelen

Dit beroemde aforisme werd uitgesproken door Clausewitz, een van de diepzin-nigste schrijvers over de problemen in verband met oorlog. Marxisten hebben deze thesis altijd als de theoretische basis beschouwd om de betekenis te begrijpen van om het even welke oorlog. Dat was de manier waarop Marx en Engels altijd tewerk gingen.

Pas dit toe op de huidige oorlog. Je zult zien dat de regeringen en de leidende klassen van Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Oostenrijk en Rusland allemaal een politiek voerden die neerkwam op het plunderen van kolonies, verdrukken van andere naties en onderdrukken van de arbeidersbeweging. Het is deze en enkel deze politiek die wordt voortgezet in deze oorlog. In het bijzonder is het de politiek van zowel Oostenrijk als Rusland, in vredestijd even goed als in oorlog om andere naties te onderdrukken en niet om ze te bevrijden. In China, Perzië, Indië en andere onderdrukte naties daarentegen hebben we gedurende de laatste decennia het proces gezien dat tientallen en honderden miljoenen mensen tot nationale strijd worden gewekt en zich willen bevrijden van de verdrukking door de grootmachten. Een oorlog op dergelijke historische grondslag kan zelfs vandaag een burgerlijk-progressieve oorlog van nationale bevrijding zijn.

Bekijk nu de huidige oorlog van uit het standpunt van de voortzetting van de politiek van de grootmachten en hun leidende klassen. Dan zie je onmiddellijk dat het idee van ‘de verdediging van het vaderland’ gruwelijk anti-historisch, vals en hypocriet is. Op geen enkele manier kan het deze oorlog rechtvaardigen.

Het voorbeeld van België

Laat ons het hebben over het geliefkoosde argument van de sociaalchauvinisten bij de geallieerden (in Rusland zijn dat Plekhanov en co): het voorbeeld van België. De Duitse imperialisten hebben schaamteloos de neutraliteit van België geschonden. Oorlogvoerende naties doen dat altijd en overal; zij vertrappelen alle verdragen en verplichtingen als dat nodig is. Laat ons even veronderstellen dat alle staten die willen dat de internationale verdragen gerespecteerd worden de oorlog zouden verklaard hebben aan Duitsland met de eis om België te bevrijden en schadeloos te stellen. In dergelijk geval zou de sympathie van socialisten natuurlijk uitgaan naar de vijanden van Duitsland. Maar de hele zaak is dat het de ‘geallieerden’ helemaal niet om België te doen is. Dat is voor iedereen overduidelijk en alleen hypocrieten proberen het te verbergen. Engeland is Duitse kolonies aan het bemachtigen en delen van Turkije; Rusland is het zelfde aan het doen in Galicië en Turkije; Frankrijk wil Elzas-Lotharingen en zelfs de westeroever van de Rijn. Er werd een verdrag gesloten met Italië over de verdeling van de buit (Albanië, Klein Azië). Men is aan het sjacheren met Bulgarije en Roemenië, eveneens voor de verdeling van de buit. In de huidige oorlog, gevoerd door de huidige regeringen, is het onmogelijk België te helpen zonder medeplichtig te zijn aan de verstikking van Oostenrijk of Turkije en zo voort. Hoe past ‘de verdediging van het vaderland’ in dit verhaal? Het specifieke kenmerk van een imperialistische oorlog ligt precies daarin dat ze gevoerd wordt door reactionaire, historisch achterhaalde bourgeois-regeringen met de bedoeling om andere naties te onderdrukken. Wie deelname aan deze oorlog rechtvaardigt, bestendigt de imperialistische onderdrukking van naties. Wie bepleit dat we gebruik maken van de moeilijkheden die de regeringen nu kennen om te strijden voor de socialistische revolutie, bepleit de werkelijke bevrijding van álle naties, die enkel mogelijk is onder het socialisme.

Waarvoor strijdt Rusland?

In Rusland heeft het kapitalistisch imperialisme van de nieuwste soort zich geuit in de politiek van het tsarisme tegenover Perzië, Mantsjoerije en Mongolië. In het algemeen echter overheerst een militair en feodaal imperialisme in Rusland. In geen enkel land ter wereld wordt de meerderheid van de bevolking zo onderdrukt als in Rusland. De Grootrussen vormen slechts 43% van de bevolking, dus minder dan de helft. Al de anderen worden behandeld als vreemdelingen en alle rechten ontzegd. Van de 170 miljoen Russische inwoners zijn er ongeveer 100 miljoen onderdrukt en zonder rechten. Het tsarisme voert oorlog om Galicië te veroveren, de vrijheden van de Oekraïense bevolking af te nemen, Armenië en Constantinopel te veroveren en zo voort. Het tsarisme beschouwt de oorlog als een middel om de aandacht af te leiden van het groeiend misnoegen in eigen land en om de groeiende revolutionaire beweging te onderdrukken. Voor het ogenblik zijn er in Rusland voor elke twee Grootrussen twee à drie rechteloze ‘vreemden’. Het tsarisme streeft er naar om door de oorlog het aantal naties dat door Rusland wordt onderdrukt te vergroten, die onderdrukking te bestendigen en zo de strijd te ondermijnen die de Grootrussen zelf aan het voeren zijn voor vrijheid. De mogelijkheid om andere naties te onderdrukken en te bestelen bestendigt de economische stagnatie. Deze bron van inkomsten komt immers niet voort uit de ontwikkeling van de productiekrachten, maar de semi-feodale uitbuiting van ‘vreemdelingen’. Van de kant van Rusland kenmerkt de oorlog zich dus door een grondige reactionair en vrijheidsberovend karakter.

Wat is sociaal-chauvinisme?

Sociaal-chauvinisme bestaat uit het bepleiten binnen de arbeidersbeweging van het begrip ‘verdediging van het vaderland’ in de huidige oorlog. Dat begrip leidt logisch naar het opschorten van de klassenstrijd gedurende de oorlog, het stemmen van de oorlogskredieten en zo voort. Vandaag volgen de sociaalchauvinisten een antiproletarische burgerlijke politiek, want in werkelijkheid verdedigen ze niet ‘verdediging van het vaderland’ in de betekenis van vreemde onderdrukking te bestrijden, maar wél het recht van deze of gene grootmacht om kolonies te plunderen en andere naties te onderdrukken. De sociaalchauvinisten herhalen het volksbedrog van de burgerij dat de oorlog gevoerd wordt om het bestaan en de vrijheid van naties te verzekeren en gaan zo over tot het kamp van de burgerij en tegen het proletariaat. In het kamp van de sociaalchauvinisten heb je degenen die de regering en de burgerij van een van de oorlogvoerende partijen rechtvaardigen en verbloemen. Je hebt er ook anderen, zoals Kautsky, die argumenteren dat de socialisten van alle oorlogvoerende landen het recht hebben om ‘het vaderland te verdedigen’. Sociaal-chauvinisme, in feite het verdedigen van de privileges, de voordelen, de diefstal en het geweld van de ‘eigen’ (of alle) imperialistische bourgeoisie, is het volkomen verraad van alle socialistische overtuigingen en van de besluiten van het internationaal congres van Bazel.

Het manifest van Bazel

Het manifest over de oorlog dat unaniem werd goedgekeurd in Bazel in 1911 ging precies over de oorlog tussen Engeland en Duitsland en hun respectievelijke bondgenoten, die is uitgebroken in 1914. Het manifest verklaart openlijk dat geen enkel pleidooi over de belangen van de volkeren een dergelijke oorlog kan rechtvaardigen, die gevoerd wordt “voor de winsten van de kapitalisten” en “voor de ambities van de dynastieën” en op basis van de imperialistische en roofzuchtige politiek van de grootmachten. Het manifest verklaart openlijk dat oorlog gevaarlijk zal zijn “voor de regeringen” (allen zonder uitzondering). Het vermeldt de schrik die deze regeringen hebben van “een proletarische revolutie” en verwijst duidelijk naar de Parijse Commune van 1871 en de Russische revolutie van oktober-december 1905 als “voorbeelden van revolutie en burgeroorlog”. Dus legt het manifest van Bazel uit, in het bijzonder met betrekking tot de huidige oorlog, wat de tactieken zijn voor een revolutionaire strijd van de arbeiders op een internationale schaal tegen hun regeringen; de tactiek van de proletarische revolutie. Het manifest van Bazel herhaalt de verklaring van de resolutie van Stuttgart dat in het geval een oorlog zou uitbreken de socialisten gebruik moeten maken van “de politieke en economische crisis” die er zal uit voortvloeien. Dat wil zeggen dat ze moeten gebruik maken van de problemen die de regeringen zullen kennen en van de woede van de bevolking over de oorlog om te komen tot de socialistische revolutie.

De politiek die de sociaalchauvinisten voeren, hun rechtvaardiging van de oorlog vanuit burgerlijk-liberaal standpunt, hun goedkeuring van ‘de verdediging van het vaderland’, het stemmen van oorlogskredieten, het aanvaarden van kabinetsfuncties en zo voort en zo verder is regelrecht verraad aan het socialisme. Zoals we verder zullen zien kan dat alleen verklaard worden als de overwinning van het opportunisme en de nationaal-liberale denkwijzen in de meerderheid van de Europese arbeiderspartijen.

Valse referenties naar Marx en Engels

De Russische sociaalchauvinisten, met Plekhanov aan het hoofd, verwijzen naar de tactieken van Marx gedurende de oorlog van 1870; de Duitse (Lensch, David en co) naar de stellingname van Engels uit 1891 dat in het geval van oorlog van Frankrijk en Rusland samen tegen Duitsland, het de plicht zou zijn van de Duitse socialisten om hun vaderland te verdedigen; en ten slotte heb je de chauvinisten van het soort als Kautsky, die het internationaal chauvinisme willen verzoenen en consolideren. Hij verwijst naar het feit dat Marx en Engels, alhoewel ze de oorlog veroordeelden, voortdurend vanaf de periode 1870-1871 tot 1876-77 de zijde kozen van een van de oorlogvoerende partijen eens de oorlog was uitgebroken.

Al deze referenties zijn schandelijke verdraaiingen van de standpunten van Marx en Engels in het belang van de burgerij en van de opportunisten. Op precies de zelfde manier verdraaiden anarchisten zoals Guillaume en co de visie van Marx en Engels om het anarchisme te rechtvaardigen. De oorlog van 1870-71 was een historisch progressieve oorlog langs de kant van Duitsland tot het ogenblik dat Napoleon III was verslagen. Napoleon III had, samen met de tsaar, Duitsland onderdrukt en in een staat van feodale desintegratie gehouden. Maar zodra de oorlog verwerd tot een plundering van Frankrijk met de aanhechting van Elzas-Lotharingen veroordeelden Marx en Engels Duitsland nadrukkelijk. Zelfs bij het begin van de oorlog keurden Marx en Engels het goed dat de sociaaldemocratische verkozenen Bebel en Liebknecht weigerden de oorlogskredieten te stemmen en adviseerden ze de sociaaldemocraten om zich niet te vermengen met de burgerij maar onafhankelijke klassestandpunten van het proletariaat in te nemen. De inschatting van deze burgerlijk progressieve oorlog voor nationale onafhankelijkheid in verband brengen met de huidige imperialistische oorlog is niet anders dan lachen met de waarheid. Het zelfde geldt met nog meer kracht voor de oorlog van 1854-1855 en voor alle oorlogen uit de negentiende eeuw wanneer er geen modern imperialisme was, geen situatie die objectief rijp was voor het socialisme en geen socialistische massapartijen in geen enkel van de oorlogvoerende landen. Dus ontbraken alle voorwaarden waaruit het manifest van Bazel de tactiek afleidde van de ‘proletarische revolutie’ in verband met een oorlog tussen de grootmachten. Om het even wie vandaag refereert naar de houding van Marx ten opzichte van oorlogen in het tijdperk van de progressieve burgerij en de uitspraak van de zelfde man vergeet dat “de arbeiders geen vaderland hebben” verminkt Marx op een schandelijke manier en ruilt de socialistische zienswijze in voor de burgerlijke. Dat standpunt van Marx dat de arbeiders geen vaderland hebben is een standpunt dat precies geldt voor de huidige periode, de periode van de reactionaire, versleten burgerij, de periode van socialistische revolutie.

Het ineenstorten van de Tweede Internationale

Socialisten van over heel de wereld verklaarden plechtig in 1912 in Bazel dat ze de komende oorlog in Europa als misdadig bestempelden, dat het een uiterst reactionaire zaak zou zijn van de zijde van alle regeringen dat daardoor de val van het kapitalistisch systeem zou bespoedigd worden door onvermijdelijk een revolutie ertegen uit te lokken. De oorlog kwam, de crisis kwam. In plaats van een revolutionaire tactiek, voerden de meerderheid van de sociaaldemocratische partijen reactionaire tactieken uit en gingen over naar de zijde van hun respectieve regeringen en burgerijen. Dit verraad aan het socialisme betekent de ineenstorting van de Tweede Internationale (1889-1914) en we moeten begrijpen wat de oorzaken zijn van dit debacle, wat het sociaal-chauvinisme deed ontstaan en wat het versterkte.

Sociaal-chauvinisme is voltrokken opportunisme

Gedurende heel het bestaan van de Tweede Internationale woedde er overal in de sociaaldemocratische partijen een strijd tussen de revolutionaire en de opportunistische vleugel. In een aantal landen vond een splitsing plaats volgens deze lijnen (Engeland, Italië, Nederland, Bulgarije). Geen enkele marxist twijfelde er aan dat opportunisme de weerspiegeling was van burgerlijke politiek binnen de arbeidersbeweging; dat het de belangen weerspiegelde van de kleine bourgeoisie en de alliantie van een kleine minderheid verburgerlijkte arbeiders met ‘hun’ bourgeoisie tegen de belangen van de proletarische massa’s, de verdrukte massa’s.

De bijzondere omstandigheden aan het einde van de negentiende eeuw gaven een bijzondere boost aan het opportunisme. Het gebruik maken van de burgerlijke legaliteit ontaarde in onderdanigheid tegenover de burgerlijke instellingen. Zo werd een kleine laag van bureaucraten en arbeidersaristocratie gevormd en kwamen er in de sociaaldemocratische partijen een heleboel kleinburgerlijke ‘compagnons de route’.

De oorlog versterkte deze ontwikkeling en zette het opportunisme om in sociaal-chauvinisme. De oorlog transformeerde de geheime alliantie van de opportunisten met de bourgeoisie in een open alliantie.

Tegelijkertijd voerden de militaire autoriteiten de krijgswet in waardoor de arbeiders gemuilkorfd werden terwijl hun oude leiders bijna allemaal waren overgegaan naar de zijde van de burgerij.

Opportunisme en sociaal-chauvinisme hebben dezelfde economische basis: de belangen van een zeer kleine laag bevoordeelde arbeiders en van de kleinburgerij. Zij eisen het recht op van de kruimels die ‘hun’ nationale burgerij nalaat bij het plunderen van andere naties, door gebruik te maken van hun bevoorrechte positie als leidende natie en zo voort.

Opportunisme en sociaal-chauvinisme hebben ook de zelfde ideologische inhoud: klassensamenwerking in plaats van klassenstrijd, verwerpen van revolutionaire methodes, de ‘eigen’ regering helpen als ze in een moeilijke situatie verzeilt, in plaats van die moeilijkheden aan te grijpen om revolutie dichter te brengen. Als wij alle Europese landen in hun geheel bekijken en geen aandacht schenken aan individuele figuren (zelfs niet aan de meest gezaghebbende) dan zullen we zien dat het de opportunistische trend is die zich heeft omgevormd tot een bolwerk van sociaal-chauvinisme. Vanuit het kamp van de revolutionairen hoort men daartegen vrijwel overal min of meer consistente protesten. Als we bijvoorbeeld kijken welke groepen zich hadden afgetekend op het internationaal socialistisch congres in Stuttgart in 1907, dan kunnen we vinden dat het internationaal marxisme toen gekant was tegen het imperialisme, terwijl het internationaal opportunisme er toen al voor gezwicht was.

Eenheid met de opportunisten betekent een alliantie tussen de arbeiders en ‘hun’ nationale burgerij en splitsing van de revolutionaire arbeidersklasse

In de voorbije periode, voor de oorlog, werd opportunisme door de sociaaldemocratische partijen dikwijls afgedaan als ‘deviationistisch’ of ‘extremistisch’. Niettemin bleef men het beschouwen als een legitiem deel van de beweging.

De oorlog heeft getoond dat dit niet langer het geval kan zijn in de toekomst. Het opportunisme is ‘rijp’ geworden en speelt ten volle zijn rol als vertegenwoordiger van de burgerij in de arbeidersbeweging. Eenheid met de opportunisten is verworden tot zuivere hypocrisie, waarvan we een voorbeeld kunnen zien bij de Duitse sociaaldemocratische partij. Bij alle belangrijke gelegenheden, bij voorbeeld bij de stemming over de oorlogskredieten op 4 augustus, komen de opportunisten af met een ultimatum. Deze handelwijze kunnen zij zich veroorloven door hun talrijke connecties met de burgerij, door hun meerderheidspositie in de besturen van de vakbonden en zo voort. Eenheid met de opportunisten betekent vandaag in werkelijkheid de arbeidersklasse onderwerpen aan ‘haar’ nationale bourgeoisie. Dergelijke alliantie met de bedoeling andere naties te onderdrukken en te vechten voor de privileges van de grootmachten komt neer op het splitsen van de revolutionaire arbeiders in alle landen.

In individuele gevallen kan de strijd hard zijn, tegen de opportunisten die vele organisaties domineren. Het proces van de zuivering van de arbeiderspartijen van de opportunisten kan vreemde vormen aannemen, maar het is noodzakelijk en vruchtbaar. Reformistisch socialisme is aan het sterven. Het herboren socialisme zal “revolutionair zijn, compromisloos en opstandig” om de gepaste uitdrukking te gebruiken van de Franse socialist Paul Golay.

“Kautskyisme”

Kautsky, de grootste autoriteit in de Tweede Internationale geeft ons een zeer typisch en sprekend voorbeeld hoe lippendienst aan het marxisme in praktijk kan leiden tot opportunisme (…) Het zelfde zien we bij Plekhanov. Door over-duidelijke drogredeneringen beroven ze het marxisme van zijn revolutionaire levenslijn. Zij aanvaarden alles in het marxisme behalve de revolutionaire strijdmethodes, behalve het verspreiden en voorbereiden van dergelijke methodes, en het trainen van de massa’s met dat in het achterhoofd. Met een totaal gebrek aan principes verzoent Kautsky ‘de verdediging van het vaderland’, het fundamentele idee van het sociaal-chauvinisme met een diplomatieke schijntoegeving aan de linkerzijde in de vorm van onthouding bij de stemming van de oorlogskredieten, verbale aansluiting zoeken bij de oppositie en zo voort. Kautsky, die in 1909 een gans boek schreef over de nakende periode van revoluties en over het verband tussen oorlogen en revoluties, Kautsky die in 1912 het manifest van Bazel ondertekende dat opriep om gebruik te maken van de nakende oorlog op een revolutionaire manier! Die zelfde Kautsky is nu op elke manier het sociaal chauvinisme aan het rechtvaardigen en verbloemen. Zoals Plekhanov kiest hij de zijde van de burgerij, die elk idee van revolutie belachelijk maakt, elke stap in die richting verhindert.

De arbeidersklasse kan haar rol in de wereldrevolutie niet spelen als ze geen onverzoenlijke strijd voert tegen dit renegatendom, tegen deze ruggengraatloze onderwerping aan het opportunisme en deze verminking van het marxisme. Kautskyisme is geen toevalligheid, maar een sociaal product van de tegenstellingen binnen de Tweede Internationale, een combinatie van loyauteit aan het marxisme in woorden en onderwerping aan het opportunisme in daden. (….).[5]

De slogan van de marxisten is die van de revolutionaire sociaaldemocratie

De oorlog heeft ongetwijfeld de meest acute crisis gecreëerd en heeft de ellende van de massa’s tot een ongehoord punt verhoogd. Het reactionaire karakter van deze oorlog en de schaamteloze leugens van de bourgeoisie van alle landen door hun roofzuchtige motieven te verpakken in ‘nationale’ ideologie, veroorzaken onvermijdelijk, op basis van een objectief revolutionaire situatie, revolutionaire stemmingen onder de massa’s. Het is onze plicht om de massa’s te helpen om zich bewust te worden van die stemmingen, ze te formuleren en te verdiepen. Deze taak wordt enkel correct uitgedrukt door de slogan: verander de imperialistische oorlog in een burgeroorlog. Elke consequent gevoerde klassenstrijd in oorlogstijd, elke tactiek van ernstig gevoerde massa-actie leidt onvermijdelijk in die richting. Het is onmogelijk te voorspellen of een krachtige revolutionaire beweging zal opsteken tijdens de eerste of tijdens de tweede oorlog van de grootmachten; in de loop van die oorlogen of op het einde ervan. In ieder geval is het onze verdomde plicht om systematisch en onvermoeid in die richting te werken.

Het manifest van Bazel verwijst direct naar het voorbeeld dat werd gesteld door de Commune van Parijs, d.w.z. het omzetten van de oorlog tussen twee regeringen in burgeroorlog. Een halve eeuw geleden was het proletariaat te zwak; de objectieve voorwaarden voor socialisme waren nog niet gerijpt. Er kon geen coördinatie en samenwerking ontstaan tussen de revolutionaire bewegingen in alle oorlogvoerende landen. De ‘nationale ideologie’ (de tradities van 1792, het hoogtepunt van de burgerlijke Grote Franse revolutie AG) waardoor een deel van de Parijse arbeiders was doordrongen, betekende hun kleinburgerlijke zwakheid. Marx wees daarop in die tijd en het was een van de redenen van de val van de Commune. Een halve eeuw later zijn de omstandigheden die de revolutie toen verzwakten verdwenen en is het onvergeeflijk voor een hedendaags socialist om alle activiteiten te staken, zeker als ze verwijzen naar de Commune.

Het voorbeeld van de verbroedering in de loopgraven

De burgerlijke kranten van alle oorlogvoerende landen hebben gevallen gerapporteerd van soldaten van beide oorlogvoerende partijen, tot zelfs in de loopgraven. Het uitvaardigen door de militaire autoriteiten (van Duitsland en Engeland) van draconische maatregelen tegen dergelijke verbroederingen toonde dat de regeringen en de burgerij hier zeer zwaar aan tilden. Zo’n verbroederingen waren mogelijk ondanks het feit dat het opportunisme regeert in de toplagen van de sociaaldemocratische partijen van West-Europa en terwijl het sociaal-chauvinisme wordt gesteund door heel de sociaaldemocratische pers en door al de autoriteiten van de Tweede Internationale. Dat toont ons hoe het zou mogelijk zijn om deze misdadige, reactionaire slavenhoudersoorlog te beëindigen. Het is mogelijk een internationale revolutionaire beweging te organiseren indien systematisch werk in die richting gebeurt, zelfs als dat nu enkel gebeurt door linkse socialisten in alle oorlogvoerende landen.

Het belang van een ondergrondse organisatie

In deze oorlog hebben de vooraanstaande anarchisten overal ter wereld, net als de opportunisten zich op een onterende manier in het sociaal-chauvinisme gestort (in de geest van Kautsky en Plekhanov). Een van de heilzame gevolgen van deze oorlog zal ongetwijfeld zijn dat ze zowel het anarchisme als het opportunisme zal vernietigen.

Terwijl ze onder geen enkele omstandigheid ophouden om de legale mogelijkheden te benutten, als die voorkomen en hoe klein ze ook zijn, om de massa’s te organiseren en het socialisme te propageren, dienen de sociaaldemocratische partijen ook te breken met hun onderdanige houding tegenover de wet. “Jullie mogen eerst schieten heren bourgeois”, schreef Engels, daarmee precies verwijzend naar burgeroorlog en de noodzaak dat wij de wet breken nadat de burgerij ze verbroken heeft. Deze crisis heeft getoond dat de burgerij overal de wet verbreekt, zelfs in de meest vrije landen. Het is onmogelijk de massa’s tot revolutie te leiden als er geen ondergrondse organisatie wordt opgericht met het doel om revolutionaire strijdmethoden te bepleiten, te bediscussiëren, te evalueren en voor te bereiden. In Duitsland bijvoorbeeld worden alle eerlijke initiatieven die socialisten nemen, genomen ondanks het verwerpelijke opportunisme en het hypocriete “Kautskyisme” en worden ze uitgevoerd in het geheim. In Engeland worden mensen in de gevangenis geworpen omdat ze pamfletten drukken die oproepen om niet in het leger te gaan.

Ondergrondse propagandamethodes verwerpen, ze ridiculiseren in de legaal gepubliceerde pers en dat verenigbaar vinden met lidmaatschap van de sociaaldemocratische partij is verraad aan het socialisme.

Over de nederlaag van ‘de eigen’ regering in de imperialistische oorlog

Zowel degenen die pleiten voor de overwinning van hun regering in de huidige oorlog als degenen die de slogan gebruiken “noch nederlaag, noch overwinning” stellen zich beiden op het standpunt van het sociaal-chauvinisme. Een revolutionaire klasse kan enkel de nederlaag wensen van haar eigen regering in een reactionaire oorlog. Ze kan niet anders dan zien dat de militaire tegenslagen van de regering haar omverwerping vergemakkelijken. Enkel een bourgeois kan het idee ‘belachelijk’ en ‘absurd’ vinden dat de socialisten van alle oorlogvoerende landen de nederlaag van ‘hun’ regering willen en dat ook openlijk zeggen. Die bourgeois denkt dat oorlogen worden gestart door de regeringen en noodzakelijk ook door hen moeten beëindigd worden. Integendeel, het is precies een verklaring van deze aard die in overeenstemming zou zijn met de gemoedsgesteldheid van elke klassenbewuste arbeider. Het zou volkomen in de lijn zijn van onze inspanningen om de imperialistische oorlog om te zetten in een burgeroorlog.

Ongetwijfeld heeft de ernstige anti-oorlog agitatie die wordt gevoerd door delen van de Britse, Duitse en Russische socialisten “de militaire slagkracht aangetast” van de respectieve regeringen, maar socialisten moeten fier zijn op dergelijke agitatie. Socialisten moeten uitleggen dat de enige weg naar hun redding ligt in het omverwerpen van ‘hun’ regeringen en dat de moeilijkheden die deze regeringen kennen in de huidige oorlog moeten aangegrepen worden om precies dit te bewerkstelligen.

Pacifisme en vredesslogans

De vredesgevoelens bij de massa’s weerspiegelen dikwijls een beginnend protest, woede en bewustwording van het reactionaire karakter van de oorlog. Het is de plicht van alle sociaaldemocraten om gebruik te maken van deze gevoelens. Zij moeten heel actief deelnemen aan elke beweging of betoging van dien aard, maar ze moeten het volk niet bedriegen. Ze moeten uitleggen dat, onder het huidige kapitalisme, vrede zonder annexaties niet mogelijk is, evenmin zonder onderdrukking van de naties, zonder plunderingen en zonder in zich de kiemen te dragen van nieuwe oorlogen tussen de zelfde regeringen. Enkel een revolutionaire beweging kan dat verhinderen. Zulk een bedrog van de bevolking zou enkel in de kaart spelen van de geheime diplomatie die de oorlogvoerende landen en voeren en van hun contrarevolutionaire plannen. Wie een duurzame en democratische vrede wil moet ook een voorstander zijn van een burgeroorlog tegen de regeringen en tegen de burgerij.

Het recht van de naties op zelfbeschikking

De meest voorkomende manier die de burgerij gebruikt om het roofzuchtige karakter van de huidige oorlog te verbergen is de ideologie van ‘nationale bevrijding’. De Britten zeggen dat ze oorlog voeren voor de bevrijding van België, de Duitsers voor die van Polen en zo voort. In werkelijkheid, zoals we hebben gezien wordt deze oorlog gevoerd door degenen die de meerderheid der nationaliteiten ter wereld onderdrukken, met het doel die onderdrukking te verstevigen en uit te breiden.

Socialisten kunnen hun grote doelstelling niet bereiken zonder dat zij strijden tegen elke onderdrukking van naties. Daarvoor moeten zij zonder uitzondering eisen dat de sociaaldemocratische partijen van alle onderdrukkende landen (in het bijzonder de zogenaamde grootmachten) het recht op zelfbeschikking van de onderdrukte naties erkennen en bepleiten. Ze moeten dat doen in de politieke betekenis van de term d.w.z. met inbegrip van het recht op politieke afscheiding. Socialisten uit overheersende of koloniale landen die dit recht niet erkennen zijn chauvinisten.

Het propageren van dit recht zal niet leiden tot de vorming van vele kleine staatjes. In tegendeel het zal de vrees wegnemen bij de onderdrukte en de weg vrijmaken tot de stichting van grote staten of federaties van staten, die meer in overeenstemming zijn met verdere economische ontwikkeling.

Socialisten uit de onderdrukte naties moeten op hun beurt, onvermoeid strijden voor de volkomen eenheid (ook qua organisatie) van de arbeiders uit de onderdrukte en de onderdrukkende nationaliteiten. Het idee van de juridische scheiding van beide landen (de zogenaamde nationaal-culturele autonomie die wordt bepleit door Bauer en Renner) is reactionair.

Het tijdperk van het imperialisme is het tijdperk van de voortdurende toename van de onderdrukking van naties overal ter wereld door een handvol ‘grootmachten’. Daarom is het onmogelijk om tegen het imperialisme te vechten voor de internationale socialistische revolutie zonder het recht op zelfbeschikking van de naties te erkennen. Zoals Marx en Engels het schreven: “Geen enkele natie kan vrij zijn als ze andere naties onderdrukt.” Een proletariaat dat nog maar het minste geweld verdraagt van ‘haar’ natie tegenover andere naties kan nooit een socialistisch proletariaat zijn.

______

Weg met de oorlog, Rosa Luxemburg (1916)

(Hondenpolitiek, illegaal pamflet van de Spartacusbond)

Het onmogelijke is geschied. De Rijksdag, de burgerlijke partijen, de officiële sociaaldemocratische fractie hebben zich met nog meer smaad overdekt dan tot dusver reeds het geval was. Het scheen, dat dit onvindbare parlement, dat dit illustere gezelschap in politieke zelfvernedering, in het prijsgeven van het meest elementaire politieke fatsoen reeds zover was gegaan, dat het nauwelijks dieper in dit moeras zou kunnen zinken. Maar verre daarvan: bij de behandeling van de zaak Liebknecht hebben Rijksdag, burgerlijke meerderheid en sociaaldemocratische fractiemeerderheid hun eigen infame laagheid nog overtroffen.

Liebknecht is bij de vervulling van zijn plicht als internationale socialist, bij de demonstratie op 1 mei door de politiehandlangers gegrepen en werd daarna overgeleverd aan een militair tribunaal. Liebknecht is Rijksdagafgevaardigde, hij is voor de uitoefening van zijn mandaat als volksvertegenwoordiger van militaire dienst vrijgesteld, hij is dus tijdens de zitting van de Rijksdag geen soldaat, maar volksvertegenwoordiger. Hem te behoeden voor de klauwen van de militaire justitie, als ook voor elke politieke vervolging, was de meest elementaire plicht van de Rijksdag. Elk parlement ter wereld beschouwt het als een gebod van zelfrespect om zijn leden te beschermen tegen de autoriteiten van de regering. Hier gebeurde het ongehoorde, het ongeëvenaarde in de geschiedenis van alle parlementen: De Rijksdag leverde zelf een van zijn leden aan de militaire justitie uit!

Een paar dagen later volgde het tweede bedrijf van de klucht. Dezelfde Rijksdag weigerde om zijn leden tegen brute geweldshandelingen te beschermen, zoals er tegen Liebknecht werden bedreven, toen hij op 8 april de truc met de laatste Duitse oorlogslening kritisch wilde belichten! En de meest rabiate schreeuwers van deze parlementaire zelfmoord waren juist de vrijzinnigen. De geest van Eugen Richter, de hielenlikker van de reactie uit de tijd van de hongertoltarieven, leeft verder in zijn waardige nazaten. Onder de roep ‘landverraad’ storten mensen zoals Hubrich en Muller-Meiningen zich met de vuist op iedereen die de Rijksdagtribune beklimt om kritiek op de regering uit te oefenen. Met de roep ‘landverraad’ leveren lieden zoals Payer en Liesching de parlementaire onschendbaarheid uit aan de militaire sabels. Voor Oertel en Heydebrand blijft er na dit liberale gebral weinig over om eraan toe te voegen. En de sociaaldemocratische meerderheidsfractie? Zij heeft hiertegen geen mond open gedaan. De ‘politici van het doorzetten’, Scheidemann en kameraden beschouwen zelfs een ieder die de sociaaldemocratische principes in ere houdt en de volkerenmoord bestrijdt als landverraders.

Landverraad! Landverraad!

Het meifeest is landverraad! Kritiek op de oorlogsleningen — landverraad! Internationale solidariteit — landverraad! Klassenstrijd — landverraad! Afwijzing van de begroting — landverraad! Stakingen om de hongerlonen te verhogen — landverraad! Openbare discussie over de woeker met levensmiddelen — landverraad! Geweeklaag van verhongerende vrouwen voor de winkels — landverraad! Wat duizendmaal in de sociaaldemocratische kranten, in sociaaldemocratische verkiezingsvergaderingen, in sociaaldemocratische Rijksdagtoespraken is gezegd, is heden landverraad.

De hele vijftigjarige werkzaamheid van de sociaaldemocratie die tegen oorlog, militarisme, klassenheerschappij, klassensolidariteit, nationale eenheid, vaderlandse leuzen was gericht, is landverraad!

Payer-Liesching-Hubrich, David-Landsberg-Scheidemann hebben alle openbare aanklagers overtroffen, alle politiecommissarissen beschaamd gemaakt, en wijlen Tessendorf nog achteraf tot weesjongen gemaakt. Stel u voor dat deze kerels de toegang zouden hebben tot de socialistenwetten van Bismarck! Ze zouden alle sociaaldemocratische afgevaardigden en redacteurs in het tuchthuis hebben geworpen, ze zouden onze August Bebel, onze oude Liebknecht aan de galg hebben gebracht! De Scheidemann-lieden veroorloofden zich de komedie om formeel een verzoekschrift in te dienen over de onschendbaarheid van Liebknecht, maar zij motiveerden dit met het argument dat Liebknechts strijd niet gevaarlijk was, dat het Duitse volk, door zijn kadavergehoorzaamheid toch niet in beweging te krijgen zou zijn! Ja, in de commissie van de Rijksdag zei de ‘sociaaldemocraat’ David met betrekking tot Liebknecht: Een hond, die blaft, bijt niet! Op al deze laster in de Rijksdag het juiste antwoord te geven, niet pleitend, niet formalistisch, maar socialistisch, niet debatteren, niet argumenteren, maar het verachtelijke gezelschap als een troep volksverraders te brandmerken, ja daartoe ontbrak juist — Liebknecht! Het antwoord moet hen echter door de massa’s van het proletariaat worden gegeven, door de massa’s van het hongerende, geknechte, als kanonnenvoer misbruikte volk. En de ‘honden’woorden van de sociaaldemocratische meerderheidssprekers moeten daarbij niet worden vergeten.

Een hond is, wie de laars van de heersers likt, die hem tientallen jaren met schoppen heeft bedacht.

Een hond is, wie in de muilkorf van de uitzonderingstoestand vrolijk kwispelt en de heren van de militaire dictatuur lief in de ogen kijkt, terwijl hij zachtjes om genade jankt.

Een hond is, wie het gehele verleden van zijn partij, wie alles, wat haar gedurende een mensenleeftijd heilig was, op commando van de regering afzweert, erop kwijlt en het in de modder trapt.

Een hond is, wie tegen een afwezige, tegen een gevangene schor blaft en daarbij de machthebbers van het ogenblik diensten verleent.

Honden zijn en blijven ook lieden zoals David, Landsberg en consorten. En ze zullen stellig van de Duitse arbeidersklasse wanneer de dag van afrekening komt, de welverdiende trap ontvangen.

De zaak Liebknecht — zowel Liebknechts voorbeeld als ook de laaghartigheden van de Rijksdag en de fractiemeerderheid — hebben er behoorlijk toe bijgedragen dat deze dag zo spoedig mogelijk zal aanbreken en schoon schip zal maken. Immers nu moet het ook duidelijk zijn voor iedere man en vrouw uit het volk: dit parlement, deze verachtelijke slavenhorde van Payer tot David heeft voor het gerecht van de wereldgeschiedenis afgedaan en zijn rol gespeeld.

Slechts de eigen actie van de massa’s, slechts moedige initiatieven van de massa’s, slechts uitdrukkelijke klassenstrijdactie over de gehele lijn kunnen er toe leiden dat er een einde komt aan de volkerenmoord, de militaire dictatuur, de langzame verhongering van het volk.

En dat zal de massa’s slechts gelukken, wanneer zij geleerd hebben in de strijd voor de idealen van het internationale socialisme, evenals Liebknecht, zich met de gehele persoonlijkheid in te zetten, wanneer zij niet alleen zingen, maar ook door daden en handelingen bewijzen: ‘we rekenen noch het aantal der vijanden noch alle gevaren...’

Wanneer zij met honderdduizenden stemmen, ja, met miljoenen stemmen in het hele rijk Liebknechts leuze aanheffen, steeds, en steeds weer:

Weg met de oorlog! Proletariërs aller landen, verenigt U!

______

Voetnoten

[2] Trotsky heeft het hier over oorlogen die uitlopers waren van de Franse revolutie of leidden tot het ontstaan van de nationale staten in Europa. Die oorlogen brachten de vernietiging van het feodalisme in Frankrijk, Italië en Duitsland. Daarom speelden die oorlogen een progressieve rol (noot van de uitgever).

[3] De eerste landen uit de voorbeelden waren in die tijd allemaal kolonies van de tweede (noot vd uitgever).

[4] In het weglaten stuk geeft Lenin cijfers over de kolonies van de grote mogendheden (noot van de uitgever).

[5] In het weggelaten deel geeft Lenin kritieken op andere figuren, waarvan de namen ondertussen al lang vergeten zijn. Misschien toch wel vermelden dat ook Trotsky in de klappen deelt om dat hij niet volledig wil breken met de opportunisten; een fout die Trotsky trouwens later zelf heeft toegegeven (noot van de uitgever).


3. De conferenties van Zimmerwald en Stockholm

De conferentie van Zimmerwald

Met veel moeite en geduld probeerden de weinige overgebleven socialistische internationalisten contact met elkaar te zoeken. Italië en Zwitserland waren twee landen die niet in de oorlog waren betrokken (nog niet in het geval van Italië). De partijen uit die landen probeerden de gebroken socialistische internationale tot leven te wekken, de oude kameraden uit de oorlogvoerende partijen weer samen te brengen. Zij namen daarvoor contact op met het internationaal socialistisch bureau, maar botsten daar op Emile Vandervelde, die alle plannen in die zin bot van de hand wees. Hierdoor wijs geworden zochten zij daarna meer contact met de kleine groepen die in de verschillende landen in oppositie kwamen tegen het chauvinistische eenheidsdenken. Lenin speelde er gretig op in en hielp mee om de eerste conferentie van Zimmerwald te organiseren. In dat kleine Zwitserse dorp kwamen 38 oppositionele socialisten samen uit verschillende oorlogvoerende landen uit de twee kampen, net als sommige uit neutrale landen zoals Nederland en Zwitserland. De vergaderingen gingen door van 5 tot 8 september 1915. Dit is het manifest van Zimmerwald:

Zimmerwald-manifest (8 september 1915)

Aan de arbeiders van Europa!

De oorlog is nu al meer dan een jaar aan de gang. Miljoenen doden liggen op de slagvelden, miljoenen zijn voor het leven gehandicapt. Europa is veranderd in één gigantisch slachthuis. Alle wetenschap, het werk van vele generaties, staat ten dienste van de vernietiging. De wreedste barbaarsheid triomfeert over alles waar de mensheid voorheen trots op was.

Wie er ook moge verantwoordelijk zijn voor het uitbreken van deze oorlog, één ding is zeker: de oorlog die deze chaos heeft teweeggebracht is het gevolg van het imperialisme. Elke kapitalistische klasse van elk land wil zijn winsthonger stillen door de uitbuiting van de menselijke arbeid en de natuurlijke rijkdommen.

De naties die economisch achterop zijn of politiek verzwakt dreigen onderworpen te worden door de grote mogendheden, die de wereldkaart met zweet en bloed willen veranderen, in overeenstemming met hun eigen belangen. Gehele volkeren en landen zoals België, Polen, de Balkan en Armenië worden geheel of gedeeltelijk bedreigd met annexatie en gebruikt als pasmunt in de onderhandelingen voor compensatie.

Naarmate de oorlog vordert worden haar drijvende krachten zichtbaarder. Stukje bij beetje valt de sluier die de werkelijke betekenis van deze catastrofe verborg. In elk land beweren de kapitalisten, die de oorlogswinsten uit het bloed van de mensen wringen, dat de oorlog gevoerd wordt voor redenen van nationale veiligheid, democratie en de bevrijding van onderdrukte volkeren. Zij liegen.

In werkelijkheid zijn zij reeds bezig om de vrijheden van hun eigen volk, samen met de onafhankelijkheid van andere landen, te begraven op de velden van vernietiging. Nieuwe boeien, nieuwe ketenen en nieuw onrecht zijn in het leven geroepen en de arbeiders van alle landen, zowel van de overwinnaars als van de verliezers, zullen ze moeten ondergaan. De beschaving op een hoger peil brengen was zogezegd de bedoeling bij het begin van de oorlog: de resultaten vandaag zijn ellende en ontbering, werkloosheid en armoede, honger en ziektes.

De kosten van de oorlog zullen voor tientallen jaren afgewenteld worden op de bevolking, de sociale hervormingen zullen gevaar lopen en elke stap op het pad naar de vooruitgang zal bemoeilijkt worden.

Intellectuele en morele troosteloosheid, economische rampen, politieke reactie – dat zijn de zegeningen van deze verschrikkelijke strijd tussen de naties.

De oorlog toont het naakte gelaat van het kapitalisme op zo’n manier dat het niet alleen onverenigbaar is met de belangen van de arbeidersklasse, of met de historische ontwikkeling maar zelfs met de primaire voorwaarden voor het menselijk bestaan.

De heersende klassen van de kapitalistische maatschappij, in wiens handen de toekomst van de landen lag, de Koninklijke en republikeinse regeringen, de geheime diplomatie, de werkgeversorganisaties, de partijen van de middenklasse, de kapitalistische pers, de kerk – al deze krachten zijn ten volle verantwoordelijk voor deze oorlog, die het product is van de sociale orde die hen onderhoudt en beschermt en voor hun belangen optreedt.

Arbeiders!

Onderdrukten, beroofd van jullie rechten, verachten – jullie werden erkend als broeders en kameraden bij het uitbreken van de oorlog vooraleer jullie gedwongen werden te marcheren naar het slachtveld en de dood. En nu, wanneer het militarisme jullie kreupel gemaakt heeft, jullie verscheurde, verlaagde en vernietigde, vragen de heersers jullie om niet meer op te komen voor jullie belangen, betrachtingen of idealen – in één woord vragen ze een slaafse onderwerping aan “het nationaal belang”. Ze hebben jullie belet om uiting te geven aan jullie denkbeelden, gevoelens en pijn; ze laten niet toe dat jullie opkomen voor jullie eisen en er voor vechten. De pers is gemuilkorfd, politieke rechten en vrijheden zijn onbestaande – dat is vandaag de militaire dictatuur die regeert met ijzeren hand.

We kunnen en mogen niet langer passief blijven bij een toestand die een bedreiging is voor de toekomst van Europa en de mensheid. De socialistische arbeidersklasse heeft het militarisme tientallen jaren bestreden. Haar vertegenwoordigers in de nationale en internationale conferenties hebben zichzelf met toenemende bezorgdheid bekommerd om het oorlogsgevaar, het resultaat van een imperialisme dat alsmaar bedreigender werd. In Stuttgart, Kopenhagen, en Bazel hebben de Internationale socialistische congressen steeds het pad getoond dat de arbeiders moesten volgen.

Maar, de socialistische partijen en arbeidersorganisaties, die dit pad hebben uitgetekend hebben sinds het uitbreken van de oorlog de verplichtingen die dit met zich meebracht genegeerd. De vertegenwoordigers van de arbeidersklasse hebben hen opgeroepen de klassenstrijd, de enige mogelijke en effectieve manier om zichzelf te emanciperen, op te schorten. Zij hebben de oorlogskredieten van de heersende klassen gestemd die de oorlog mogelijk maakte. Zij hebben zichzelf beschikbaar gesteld voor hun regeringen voor de meest uiteenlopende taken. Zij hebben via hun pers en hun gezanten geprobeerd om de neutrale landen te overtuigen van de juistheid van de regeringspolitiek van respectieve landen. Zij hebben socialistische ministers geleverd aan hun regering als gijzelaars bij de naleving van de nationale eenheid, en hebben zichzelf zo medeverantwoordelijk gemaakt voor deze oorlog, zijn doelen en zijn methoden. En net zoals de socialistische partijen elk afzonderlijk in gebreke bleven, zo faalde ook de vertegenwoordiging van de socialisten van alle landen: het internationaal socialistisch bureau.

Deze feiten verklaren waarom de internationale arbeidersbeweging, zelfs toen delen ervan niet ten prooi vielen aan de nationale paniek die uitbrak in de eerste periode van de oorlog, of zich er boven stelden, er niet in slaagde, zelfs vandaag niet in het tweede jaar van de slachting, om tegelijkertijd in alle landen een actieve strijd voor vrede te lanceren.

In deze ontoelaatbare situatie zijn we vandaag bijeengekomen, wij vertegenwoordigers van socialistische partijen, vakbonden, of minderheden van deze organisaties. Wij, Duitsers, Fransen, Italianen, Russen, Polen, Letten, Roemenen, Bulgaren, Zweden, Noren, Nederlanders en Zwitsers, verdedigen het standpunt niet van nationale solidariteit met de uitgebuite klasse, maar van internationale solidariteit met de arbeiders en hun strijd. We zijn samengekomen om de gebroken banden van internationale relaties te herstellen en de arbeidersklasse op te roepen zich te reorganiseren en de strijd voor vrede te beginnen.

Deze strijd is tevens de strijd voor vrijheid, voor broederlijkheid tussen de landen en voor socialisme. De taak is om van dit gevecht voor vrede een vrede zonder annexaties en schadevergoedingen te maken. Zo’n vrede is enkel maar mogelijk wanneer elke verkrachting van rechten en vrijheden van welk land ook wordt veroordeeld. Er mag geen gedwongen aanhechting zijn van gehele of gedeeltelijk bezette landen. Geen annexaties, noch open noch verdoken, geen gedwongen economische eenheid, die nog erger gemaakt wordt door de onderdrukking van politieke rechten. Het recht van elk land om zijn eigen regering te kiezen moet het onwrikbaar fundamenteel principe zijn van internationale relaties.

Georganiseerde arbeiders!

Sinds het uitbreken van de oorlog hebben jullie je energie, je moed en je standvastigheid ten dienste gesteld van de heersende klassen. Jullie taak is nu om dit alles, door middel van de onvervangbare klassenstrijd, voor je eigen zaak te benutten, voor de heilige doelen van het socialisme, voor de bevrijding van de onderdrukte landen en de geknechte klassen.

Het is de plicht van de socialisten van de oorlogvoerende landen om deze strijd met al hun kracht te beginnen. Het is de plicht van de socialisten van de neutrale landen om met alle mogelijke middelen hun broeders te helpen in dit gevecht tegen de bloedige barbarij.

Nooit eerder in de geschiedenis is er zo’n dringende, nobele en sublieme taak geweest. De vervulling ervan moet ons gemeenschappelijk werk zijn. Geen offer is te groot, geen last te zwaar om dit doel te bereiken: vrede tussen alle landen.

Werkende mannen en vrouwen! Moeders en vaders! Weduwen en wezen! Gewonden en kreupelen! Aan iedereen die lijdt door de oorlog en ten gevolge van de oorlog, schreeuwen we over alle grenzen, over de smeulende slachtvelden, over de in puin geschoten steden en gehuchten:

Arbeiders van alle landen, verenigt u

In naam van de internationale socialistische conferentie:
Voor de Duitse delegatie: George Ledebour, Adolph Hoffman
Voor de Franse delegatie: A.Merrheim, Bourderon
Voor de Italiaanse delegatie: G.E.Modigijani, Consanino Lazzari
Voor de Russische delegatie: N.Lenin, Paul Axeirod, M.Bobrov
Voor de Poolse delegatie: St.Lapinski, A.Warski, Cz(Jacob)Hanecki
Voor de Inter-Balkan socialistische federatie: G.Rakovsky, Vasil Kolaro
Voor de Zweedse en Noorse delegatie: Z.Hoglund, Ture Nerman
Voor de Nederlandse delegatie: H.Roland-Holst
Voor de Zwitserse delegatie: Robert Grimm
September 1915

Twee verklaringen bij het manifest van Zimmerwald

I

De ondergetekenden verklaren als volgt:

Het manifest dat aanvaard werd door de conferentie geeft ons geen volledige genoegdoening. Het doet geen duidelijke uitspraak over openlijk opportunisme of het opportunisme dat zich verstopt achter radicale frasen. Het opportunisme dat niet enkel de voornaamste oorzaak is van het ineenstorten van de Internationale, maar dat ernaar streeft om deze ineenstorting te bestendigen. Het manifest bevat geen duidelijke uitspraken over de manier waarop het gevecht tegen de oorlog moet gevoerd worden.

We zullen blijven verkondigen, zoals we tot nog toe deden, in het socialistische pers en op internationale meetings, dat er een duidelijke marxistische visie moet komen ten aanzien van de taken waarmee het imperialisme het proletariaat confronteert.

We hebben voor het manifest gestemd omdat we het beschouwen als een oproep tot de strijd en in deze strijd zijn we meer dan bereid om samen met de andere secties van de Internationale op te trekken.

We vragen dat deze verklaring bij de officiële stukken wordt gevoegd:

Getekend: Lenin, Zinoviev, Radek, Nerman, Hoglund, Winter.

II[6]

In zover de aanvaarding van ons amendement (van het manifest) die de stemming vraagt over de oorlogskredieten het succes van deze conferentie zou ondermijnen, trekken we onder protest dit amendement terug en beschouwen we de verklaring van Ledebour in de commissie in die zin dat het manifest reeds alles bevat wat in ons voorstel stond.[7]

______

Het valt u misschien op dat dit manifest een stuk waziger en wolliger is dan hetgeen Lenin en Trotski in de vorige teksten schreven. De reden is dat het een compromistekst is. Al vlug bleek dat de meeste aanwezigen wel bereid waren om zich uit te spreken tegen de oorlog, voor het internationalisme en de klassenstrijd, maar daar niet de volledige consequenties durfden uit trekken. Die consequenties waren volgens Lenin de breuk met tweede internationale en de oprichting van een nieuwe Internationale. Lange tijd hadden reformisten en revolutionairen samen geleefd in de tweede internationale. De breuklijn die er gekomen was in de oorlog, het volkomen verraad aan alle vroegere principes door de overgrote meerderheid van de vroegere leiding maakte volgens hem een definitieve scheiding nodig. Op dat moment waren dat echter ideeën die weinigen hardop durfden uitspreken. Bij stemming werden de motie van Lenin zelfs niet aanvaard als basis van discussie. Veel van de aanwezigen waren nog niet bereid directe kritiek te geven op de sociaaldemocratische organisaties van hun land, laat staan er mee te breken. Uiteindelijk schreven Trotski en Grim deze compromistekst. Lenin slaagde er in zijn belangrijkste bezwaren te laten opnemen via de aanvullende verklaring.

Ondanks deze beperkingen en ondanks het extreem lage aantal aanwezigen slaagde de Zimmerwald beweging die hieruit ontstond er in om socialisten uit de verschillende oorlogvoerende landen nieuwe hoop te geven. Het betekende een sprankel licht voor alle socialisten die zich verzetten tegen de duisternis van de oorlog en de klassencollaboratie.

De Zimmerwald conferentie kreeg een vervolg in april 1916 in Kienthal, waar ongeveer de zelfde standpunten aan bod kwamen. Dit maal waren er 44 afgevaardigden.

Camille Huysmans liet zich bijzonder laatdunkend uit over de “lieden” van Zimmerwald: “vrijbuiters zonder troepen!” zegde hij. Toch was het éen van Huysmans’ bedoelingen toen hij zich in december 1915 te Den Haag vestigde om vanuit deze plaats de groeiende Zimmerwald beweging beter het hoofd te bieden. Hij doet dat ook om de Belgische socialisten in Nederland in het oog te houden, zoals we verder zullen zien. Dat ging beter vanuit het neutrale Nederland dat van de oorlog gespaard bleef. Het Internationaal Socialistisch Bureau kreeg vanaf dat ogenblik een voornamelijk Nederlandse samenstelling. Niet dat er enige daadkracht uitging van dat bureau, het diende vooral om mist te spuien en te beletten dat de oorlogvoering ook maar iets in de weg werd gelegd, zoals we zullen zien in de volgende paragraaf over de conferentie van Stockholm.

De conferentie van Stockholm

In 1917 begon de oorlogsmoeheid overal toe te slaan. In alle landen ontwikkelden zich een voorzichtige linkerzijde binnen de sociaaldemocratische partijen: de SFIO minderheid in Frankrijk, de USPD in Duitsland, de Independent Labour Party en de UDC in Groot-Brittannië, de PSI in Italië. Zij ijverden voor een heropstart van de tweede internationale met de bedoeling een vredesplan uit te werken. Zij kregen daarbij de steun van de partijen uit neutrale landen als Nederland en Zweden. In Rusland was de Tsaar afgezet door de Februari-revolutie. Het internationaal Bureau van de tweede Internationale, onder leiding van Huysmans besliste om zich in Stockholm te vestigen vanaf 15 april 1917. Eén van de redenen was waarschijnlijk dat ze daar dichter waren bij Rusland, waar ondertussen de februari-revolutie had plaatsgevonden en waar de Tsaar was afgezet. Het project om een grote “conferentie van Stockholm” op te zetten, waar sociaaldemocratische partijen uit beide oorlogvoerende kampen zouden samenkomen scheen vorm te krijgen.

Op 12 mei kreeg het Internationaal Socialistisch Bureau bezoek van Vandervelde, de voorzitter die er samen met de Man met veel respect werd ontvangen. Zij maakten een tussenstop in Stockholm op weg naar Sint Petersburg, waar zij de Russen wilden overtuigen om de oorlog onverminderd voort te zetten. Vandervelde maakte duidelijk dat er volgens hem en volgens de Belgische regering geen sprake van kon zijn om samen te vergaderen met de socialisten uit het vijandige kamp. Hij maakte wel geen bezwaar dat delegaties afzonderlijk een bezoek zouden brengen aan het bureau in Stockholm. Zo gebeurde. Ettelijke delegaties kwamen de drie maanden nadien naar Stockholm om hun standpunt duidelijk te maken. Echter geen delegaties uit Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië.

Eind mei kwam er een voorstel van de Russische mensjewieken en sociaalrevolutionairen, die ondertussen vertegenwoordigd waren in de voorlopige regering, voor een vrede zonder annexaties en schadevergoedingen.

Op 22 juli verzond Camille Huysmans, als secretaris van het bureau uitnodigingen naar alle socialistische partijen van Europa en de Verenigde Staten om samen te komen in Stockholm. De afgevaardigden werden echter een paspoort geweigerd, eerst door president Wilson van de Verenigde Staten, daarna gevolgd door de Franse, Britse en Italiaanse regeringen. Hierop werd de conferentie “uitgesteld”. Dit is de verklaring die werd uitgebracht naar aanleiding van deze gebeurtenis:

Gezamenlijke socialistische verklaring van Stockholm (1917)

(Gezamenlijke socialistische verklaring naar aanleiding van de weigering om paspoorten uit te reiken, 9 september 1917)

De conferentie van Stockholm, waartoe werd opgeroepen door de afgevaardigden van de Russische arbeiders-en soldatenraden om de basis van democratische en duurzame vrede te bediscussiëren en te formuleren is uitgesteld. Dat komt omdat de regeringen van Italië, Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten geweigerd hebben om paspoorten uit te reiken aan de delegaties. De voornaamste verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de Amerikaanse regering.

Op de bijeenkomst van de geallieerden in Parijs werd de oppositie tegen de conferentie van Stockholm aangevoerd door Italië, met Baron Sonnino als woordvoerder. Frankrijk stemde ook neen, alhoewel het gekend was dat Petrograd het project gunstig gezind was. De Russische afgevaardigde nam niet deel aan de stemming. Engeland toonde zich bereid om de Labour afgevaardigden toe te laten om te vertrekken naar Stockholm.

Bleef over de Amerikaanse regering, die in praktijk de beslissende stem had. De Amerikaanse regering stemde nee. Wij begrijpen de manier van handelen niet van president Wilson. Wanneer hij, in december 1916, in de senaat de volkeren van de wereld toesprak over een democratische vrede, steunden de socialisten en de arbeidersorganisaties in Europa hem met al hun kracht.

In al Wilson’s publieke tussenkomsten heeft hij volkomen duidelijk gemaakt dat het voornaamste obstakel voor vrede tussen Duitsland en Amerika de Duitse autocratie is en dat de Amerikaanse doelstelling in de oorlog erin bestaat om de Duitse regering te democratiseren.

De conferentie van Stockholm is de beste en misschien de enige mogelijkheid voor de vertegenwoordigers van de bevolking van de geallieerden om duidelijk te maken aan de Duitse massa’s onder welke voorwaarden vrede mogelijk is. En toch weigert president Wilson de afgevaardigden van de Amerikaanse socialistische en arbeiders-groepen toelating om naar Stockholm te komen.

De Volkeren van de wereld zijn ziek van de oorlog, welke politiek hun regeringen ook nuttig vinden om te voeren.

In de uitnodiging voor de conferentie van Stockholm en haar aanvaarding door de democratische en economische groepen in alle oorlogvoerende landen kan de eerste handeling zien van de internationale massa’s, bewust worden van de kolossale vergissing van de oorlog zonder einde en de overtuiging dat de regering zal te beurt vallen aan de sociaaldemocratie.

In gans dit boek hebben we enkel teksten gepubliceerd die door de revolutionaire vleugel van het internationaal socialisme werden geschreven. Dat is niet omdat we bang zijn van een tegensprekelijk debat, maar in de eerste plaats omdat we onze lezers kwaliteit willen geven. Niet alleen waren de teksten van de “sociaalchauvinisten”, zowel als die van de “sociaal-pacifisten” zeldzaam, ze waren ook van een bedenkelijke kwaliteit. Maar voor éen keer maken we toch een uitzondering, al was het maar om het contrast te tonen. Wat een stroperige tekst! Wat een kruiperigheid. De Amerikaanse president Woodrow Wilson was de enige wereldleider die zich had uitgesproken voor een vrede zonder annexaties. Als éen blok vielen die zogezegde “leiders” van de internationale arbeidersbeweging aan zijn voeten. Zij waren bereid verregaande diplomatieke inspan-ningen te voeren ten dienste van hem en hun respectieve regeringen. Toen die zelfde Wilson die “steun” zonder scrupules afwees was het enige wat zij konden doen wenen en jammeren. De achterliggende reden was natuurlijk dat de Verenigde Staten op 7 april 1917 de oorlog hadden verklaard aan Duitsland en in het kamp van de geallieerden waren getreden. Een veroordeling van de voormalige vredesduif tot nieuwe oorlogsstoker kon er zelfs niet van af. Of is de laatste paragraaf een lichte dreiging met socialistische revolutie? Dan zou het toch wel in een zeer verbloemde vorm zijn. Het zal waarschijnlijk enkel bedoeld zijn om de morrende thuisbasis koest te houden. Natuurlijk kwam het ook niet op bij die brave heren om de afgevaardigden voor hun conferentie clandestien naar Stockholm te brengen. Stel je voor, dat is illegaal! En gevaarlijk! Het is de typische geesteshouding van dat soort elementen die zich een positie hebben weten te verwerven in de leiding van de arbeidersbeweging maar qua psychologie door en door kleinburgerlijk zijn. Een kleinburger kan soms wel eens veel lawaai maken, gebruikt doorgaans veel verheven principes, maar volgt in alle cruciale omstandigheden slaafs de échte burgerij: de grootkapitalisten en hun politieke vertegenwoordigers. In plaats van een eigen onafhankelijke politiek te ontwikkelen zoeken zij desnoods naar de kapitalistische leider die “het meest democratisch is” en steunen hem. Als ze dan verraden worden zijn ze compleet het noorden kwijt. Dit was de gevoerde politiek van de Russische mensjewieken in 1917. Deze ‘twee stadia theorie’(eerst de burgerlijke-democratische revolutie pas veel later de socialistische) en de ‘steun aan de progressieve burgerij’ zal later worden verdergezet onder het stalinisme. Met deze “theorie” zijn veel revoluties de nek omgewrongen, vooral in de koloniale wereld. Een onafhan-kelijke politiek van de arbeidersklasse is de énige manier om tot en socialistische maatschappij te komen en zelfs om op een efficiënte manier de belangen van de arbeiders te verdedigen onder het kapitalisme.

Laat ons eens een andere manier geven om naar het gebeuren te kijken. De kapitalistische regeringen kan men zien als roverhoofdmannen, in een verbeten strijd gewikkeld om de (wereld)buit te verdelen. Eén roverhoofdman (Wilson en de VS) vond het verstandig om niet aan het gevecht deel te nemen en zijn tegenstanders elkaar zo veel mogelijk te laten afmatten. Dat werd natuurlijk uitgelegd met grote principes zoals democratie en rechtvaardigheid. Het leverde hem applaus van alle “progressieven” en pacifisten. Maar op het moment dat het gevecht op zijn einde begon te lopen, toen moest beslist worden hoe de buit werd verdeeld kon deze roverhoofdman niet langer aan de kant blijven. Hij trad resoluut zelf in het strijdperk om niets van de buit mis te lopen. De brave progressieven die hem voordien steunden had hij maar gebruikt als nuttige idioten. Nu schoof hij die steun hooghartig ter zijde. Ze zouden hem toch maar lastig vallen met hun “morele principes”.

Terug naar Stockholm. Wat gebeurde er na deze pijnlijke mislukking? Niets. Het zelfde oeverloos gepalaver met nog minder enthousiasme. Dan kwam de Oktoberrevolutie in Rusland en daarna de vrede van Brest-Litovsk , die de oorlog effectief beëindigde op het Duits-Russische front. Dat betekende het definitieve einde van de “conferentie van Stockholm”. De rechterzijde van de sociaaldemocratische partijen die soms degenen hadden getolereerd die naar Stockholm wilden gaan, vezen de vijs opnieuw aan en kozen onverbloemd de kant van hun eigen burgerij in de oorlog. Bovendien voerden zij natuurlijk campagne tegen de “ondemocratische” machtsovername van de bolsjewieken in Rusland. Op het moment van de waarheid toonde de “gematigde linkerzijde” zich totaal impotent, een fenomeen dat trouwens van alle tijden is.

Op een vreemde manier vinden sommigen in de socialistische partijen nog altijd dat de conferentie van Stockholm, die nooit plaats vond een zeer lovenswaardig initiatief was. Met name Huysmans wordt door sommigen daardoor gerekend bij de linkse pacifisten. Niets is minder waar. “Stockholm” was een gigantisch rook-gordijn dat er tot zekere hoogte in slaagde om de groeiende opstandigheid bij de Europese bevolking in “veilige” banen (veilig voor het kapitaal) te leiden. Of de protagonisten van die klucht daarbij gewoon naïef waren of bewust hun basis bedrogen in dienst van de leidende klasse is in feite een probleem van ondergeschikt belang.

Voetnoten

[6] Deze tweede verklaring werd ondertekend door Roland Holst en Trotsky, de groep die een resolutie van Links had ingediend.

[7] Er moet gezegd worden dat Ledebour een ultimatum stelde: hij vroeg de intrekking van het amendement of hij zou weigeren het manifest te ondertekenen (noot van de uitgever).


4. De sociaaldemocratie tijdens de oorlog

Om een beeld te geven van de evolutie van de arbeidersbeweging tijdens het verloop van de eerste wereldoorlog gebruiken we in dit boek twee uitstekende teksten van Marcel Liebman. De eerste behandelt de volledige Europese arbeidersbeweging, de tweede gaat over België. Eerst geven we wat bijkomende informatie over het verloop van de oorlogsgeschiedenis in Rusland en Duitsland. Het betreft feitenmateriaal dat belangrijk is als achtergrond bij het lezen van o.a. de teksten van Liebman. Het einde van de oorlog luidde overal grote maat-schappelijke veranderingen in. In Rusland en Duitsland mondde de oorlog echter uit in revolutie. Wie daarover nog meer informatie wenst verwijzen we naar “Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging” van Leo Michielsen.

Rusland

De Russische arbeidersbeweging was een buitenbeentje in de tweede Internationale. Het Tsaristische regime was extreem repressief en duldde nauwelijks arbeidersorganisaties. Wanneer socialistische groepen clandestien opdoken werden ze meestal na enkele maanden door de politie aangehouden en naar Siberië verbannen. Daardoor duurde het veel langer dan in andere landen vooraleer er een georganiseerde arbeiderspartij ontstond. Toen er in 1903 dan eindelijk (maar in het buitenland) een congres kon samenkomen van de Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (RSDAP) leidde dit meteen tot een splitsing. Op het eerste gezicht onbenullige meningsverschillen deden de RSDAP uiteen vallen in een meerderheidsgroep (Russische vertaling bolsjewiki) en een minderheidsgroep (mensjewiki). Gedurende de volgende tien jaar zou het nooit meer echt goed komen tussen die twee groepen. Soms smolten ze terug samen, maar nooit met volle overtuiging. In 1912 beslisten de bolsjewieken definitief om een eigen partij te vormen. Trotski nam met zijn groep Nashle Slovo een middenpositie in tussen bolsjewieken en mensjewieken en probeerde lange tijd om beide kampen te verzoenen. Hij werd hiervoor door Lenin scherp bekritiseerd. Het werd immers meer en meer duidelijk dat het een splitsing tussen revolutionairen en reformisten geworden was. Het Rusland van die dagen was nog extreem achterlijk. De lijfeigenschap was er nog maar pas afgeschaft, maar bleef in de praktijk bestaan in grote delen van het platteland. Het land stond nog met éen been in de feodaliteit. In sommige delen van Rusland en met name in Sint Petersburg, de residentie van de Tsaren werden wel grote fabrieken opgericht, waardoor een jonge en militante arbeidersklasse ontstond. Maar in een ander opzicht was Rusland vooruit op de rest van de wereld: er brak in 1905 een revolutie uit. Tijdens die revolutie ontstonden de Sovjets: arbeidersraden waar de revolutie werd georganiseerd. De revolutie werd echter neergeslagen en daarna volgde een periode van reactie. Alle leiders van de Russische arbeidersbeweging waren weer gedwongen naar het buitenland te vluchten.

In 1914 was de arbeidersbeweging er eindelijk weer bovenop aan het komen toen de oorlog uitbrak.

Rusland had een (machteloos) parlement de Doema, waar zoals in andere landen de oorlogskredieten ter stemming werden gelegd. Het strekt de Russen tot eer dat nagenoeg alle arbeidersafgevaardigden tegen stemden, ook de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen, een partij die vooral aanhang had bij de boeren. In tegenstelling tot de bolsjewieken die meteen een actieve propaganda tegen de oorlog voerden, verbonden de andere partijen weinig of geen praktische consequenties aan hun tegenstem. Prawda, het blad van de bolsjewieken, werd daarop meteen verboden. In november 1914 werden de leden van de bolsjewistische fractie van de Doema gearresteerd en naar Siberië verbannen.

Rusland had nog zwaarder te lijden onder de oorlog dan de andere landen. Na kleine overwinningen in het begin van de oorlog kende het Tsarisme niets dan nederlagen. Tegen eind 1916 had het Polen en Litouwen moeten prijsgeven en leed het Russische leger enorme verliezen (6 tot 8 miljoen doden, gewonden en krijgsgevangenen). De toestand was onhoudbaar geworden, zowel aan het front als in het uitgehongerde binnenland.

Muiterijen braken overal uit. De arbeiders hielden grote stakingen. Die situatie mondde uit in de Februarirevolutie van 1917. Moeiteloos werd de Tsaar afgezet. Sovjets doken weer overal op en dit keer vergaderden ook soldaten er samen met de arbeiders.

Daarnaast ontstond er een voorlopige regering met vertegenwoordigers van de burgerlijk liberale partijen en de “gematigde” arbeiderspartijen. De bolsjewieken waren lang verward over de manier waarop ze deze regering moesten benaderen. Slechts de aankomst van Lenin in het revolutionaire Rusland, in april bracht opheldering. Zijn beroemde Aprilstellingen stelden: “geen vertrouwen in de voorlopige regering, alle macht aan de Sovjets!” De voornaamste slogan werd: “land (voor de arme boeren), brood en vrede”. Het waren precies die dingen die de voorlopige regering niet in staat was te geven. De oorlog werd door hen onverminderd voortgezet, met nieuwe catastrofes en opstandigheid tot gevolg.

Uiteindelijk mondde dit uit in de Oktoberrevolutie: niet langer een burgerlijk-democratische revolutie, maar een socialistische waarbij de sovjets de staats-macht in handen namen. De regering was een coalitie van (voornamelijk) bolsjewieken en linkse sociaalrevolutionairen en –mensjewieken.

Dit had onmiddellijk gevolgen op het verloop van de oorlog. Onder leiding van Trotski werden onderhandelingen gestart met Duitsland om de oorlog te beëindigen. Die gingen door in Brest-Litovsk. De vrede, die zij op 3 maart 1918 moesten aanvaarden, was heel hard: Rusland moest Polen, Litouwen, Letland, Estland, Wit-Rusland en de hele Oekraïne in Duitse handen laten. Duitsland hechtte een gebied aan ongeveer zo groot als Duitsland en Frankrijk samen. Zuiver militair had dat voor Duitsland ook wel een nadeel: om deze uitgestrekte gebieden te bezetten en te plunderen had het ongeveer een miljoen soldaten nodig. De oorlog op het Oostfront was dan wel voorbij maar, er kwamen zo goed als geen manschappen vrij voor het Westfront.

Duitsland

Zoals gezegd keurden de Duitse sociaaldemocraten de oorlogskredieten goed in de Rijksdag. Maar ze gingen veel verder: ze onderschreven ook de “Burgfrieden”. Deze term dateert uit de middeleeuwen en houdt in dat alle politieke partijen en dus ook de sociaaldemocraten overeen kwamen om voor de duur van de oorlog geen kritiek op elkaar te geven en steeds de regering en de manier waarop de oorlog gevoerd werd te steunen. Staken was ook verboden. Op 2 augustus besloot de bestuursvergadering van de vakbonden alle looneisen op te schorten en voor de duur van de oorlog geen stakersgelden meer uit te betalen. Er werd ook niet geprotesteerd tegen de afkondiging van de staat van beleg en de invoering van de perscensuur. De SPD deed veel meer dan zich onthouden van kritiek. Zij verloochenden niet alleen het proletarisch internationalisme, zij bevochten het. Militanten en groepen die trachtten vast te houden aan de principes van de Internationale, werden door hen heftig bestreden, niet alleen propagandistisch, maar met politionele middelen door ze aan te klagen bij de militaire overheden.

In Duitsland verwachtte men een snelle overwinning. De vlugge opmars door België en het noorden van Frankrijk in de eerste weken scheen dat te bevestigen. Het chauvinisme van de SPD werd er nog door versterkt. Maar met de slag aan de Marne, begin september 1914 werd de Duitse opmars gestuit. Het perspectief van de vlugge overwinning vervloog. Weldra geraakte men op alle fronten verstrikt in een eindeloze stellingoorlog.

Daarmee begon, aanvankelijk zeer aarzelend, het verzet te groeien. In december 1914 stond er in de Rijksdag opnieuw een stemming van oorlogskredieten op de dagorde. Op de voorbereidende socialistische fractievergadering spraken 17 afgevaardigden zich tegen de goedkeuring uit. Van die 17 was er één die de moed opbracht om in de Rijksdag effectief tegen de kredieten te stemmen: Karel Liebknecht. Zijn rechtvaardiging werd niet eens in het parlementair verslag opgenomen. Het was wel een grote stimulans voor de groei van een linkse oppositie.

Naarmate de oorlog uitzichtlozer werd, honderdduizenden het leven lieten voor de verovering van een paar meter grond, groeide de differentiatie binnen de SPD. Vanaf dan kon men vier groepen onderscheiden in de SPD. We gebruiken de benamingen die toen ook gangbaar waren: De revolutionairen, georganiseerd in de Spartacusbond. Hiertoe behoorden Karel Liebknecht, Rosa Luxemburg, Franz Mehring en Klara Zetkin. Ze waren ook clandestien georganiseerd. Eén van hun illegale oorlogspamfletten hebt u al kunnen lezen in dit boek.

De groep van de sociaal-pacifisten waartoe onder andere Haase, Kautsky, Bernstein, Ledebour en Eisner behoorden. Zij erkenden dat de oorlog imperialistisch was langs beide zijden. Zij wilden een vrede zonder annexaties. Stilaan zouden velen van hen ook tegenstemmen in de Reichstag. Zij beperkten hun protest wel tot het parlementaire platform. Ze verwierpen massa strijd daarbuiten.

De derde groep, die van de sociaalchauvinisten was verreweg de grootste. Ze omvatte de grote meerderheid van de partijleiding. Vooraanstaande figuren waren Friedrich Ebert, Filip Scheideman en Karl Legien (de leider van de vakbonden). Zij beschouwden de oorlogsvoering van Duitse kant als puur defensief en ondersteunden de oorlogsvoering zonder voorbehoud.

Er was ook een kleine groep die moeilijk anders dan uiterst rechts kon worden omschreven. Het waren nationalisten van het zuiverste water, die de Germaanse expansie in het “decadente Europa” toejuichten. Konrad Haenisch en Paul Lensch, beiden extreem links vóór de oorlog, behoorden tot deze groep.

De Februarirevolutie in Rusland had ook grote weerklank in Duitsland. In april 1917 kwam het tot een breuk. De volledige linkerzijde werd uitgesloten door de SPD-leiding en vormde de USPD. De Sparkusbond bleef binnen de USPD werken, maar behield haar onafhankelijkheid.

Dit alles was slechts een weerspiegeling van de enorme misnoegdheid die er groeide onder de bevolking en in het bijzonder onder de arbeidersbasis. In januari 1918 waren er een miljoen stakers in Duitsland. 500.000 hiervan in Berlijn, voornamelijk in de oorlogsindustrie. Tijdens deze stakingen ontwikkelden zich arbeiders en soldatenraden. Alhoewel de stakingen werden neergeslagen betekenden ze voor het keizerrijk toch het begin van het einde. In november kwam er eerst opstand in de vloot, daarna de vorming van arbeiders en soldatenraden over heel Duitsland. Op 9 november bereikte de revolutie Berlijn. De keizer was gevlucht. Daar werd de republiek uitgeroepen. Een raad van zes volkscommissarissen werd gevormd, samengesteld uit drie SPD-socialisten (Ebert, Scheidemann en Landsberg) en drie USPD-socialisten (Haase, Dittmann en Barth). Deze raad zou de uitvoerende macht waarnemen. Die nieuwe regering werd dus geleid door rechtse en centrumrechtse socialisten, die tijdens de oorlog de klassencollaboratie onder de knie hadden gekregen. Het zal u niet verbazen dat ze het proletariaat even onbeschaamd verraden hebben tijdens de revolutie als in de loop van de oorlog. Maar revolutie is een altijd een langdurig proces. Voor de uiteindelijke mislukking in 1923 heeft de Duitse revolutie nog vele kansen op slagen gehad, maar dat is een ander verhaal. Op 11 november 1918 werd de wapenstilstand getekend met de geallieerden.

Vijftig jaar geleden: 1914, Marcel Liebman (1964)

(Vijftig jaar geleden: 1914 - De grote breuklijn, Marcel Liebman)

Het bolsjewisme wordt verantwoordelijk geacht voor de breuk binnen de internationale arbeidersbeweging. Het is de taak van de historicus om gevestigde opvattingen in vraag te stellen en om de schade te herstellen die werd aangericht door verkeerd voorgestelde mythes over het verleden. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van het communisme en de splitsing die dat zogezegd veroorzaakte binnen de internationale socialistische beweging. In werkelijkheid lag de stichting van de Derde Internationale te Moskou in 1919 niet aan de basis van deze breuk. Ze werd veroorzaakt door de ineenstorting van het socialisme in augustus 1914, de onmacht van het internationalisme die tot dan gemaskeerd werd door de verbale grootspraak en het electorale succes.

Toen hoopte men nog dat de oorlog niet meer dan een intermezzo in de geschiedenis van het socialisme zou zijn. Niemand minder dan Karl Kautsky, voor de eerste wereldoorlog het officiële “orakel” van het internationale socialisme, hing deze opvatting aan. Kautsky minimaliseerde het belang en de betekenis van het uitbreken van de oorlog, hij was zelfs bang om toe te geven dat het een catastrofe en een geweldige nederlaag was voor het proletariaat. Zo verklaarde hij in Die Neue Zeit doodernstig dat “de internationale geen doeltreffend hulpmiddel kan zijn in tijden van oorlog, daar het in wezen een instrument voor tijden van vrede is” Kautsky drong er bij de socialistische leiders op aan om geduld te oefenen tot de generaals hun oorlogsgestook hadden beëindigd en hun vijandschap hadden afgezworen: eenmaal het terug vrede was zouden de arbeidersafgevaardigden zich weer broederlijk verenigen binnen de schoot van de Internationale.

Dit alles was natuurlijk louter illusie. Tot dan had men het proletariaat opgeroepen om allianties te smeden tegen de kapitalisten en de oorlog over de grenzen heen. Maar nu was het proletariaat van elk land van elkaar gescheiden door de loopgraven: Franse socialisten zagen het “pangermanisme” als hun ergste vijand, voor de Duitse socialisten was dat het tsaristische Rusland. Om het met de woorden van Rosa Luxemburg te zeggen was de slogan ”Proletariërs aller landen verenigt u” verworden tot “Proletariërs aller landen verenigt u in vredestijd en snijdt elkaar de strot over in tijden van oorlog” Vanaf toen kon niets nog hetzelfde zijn.

Sinds haar oprichting in 1889 had de Tweede Internationale zich tegen elke oorlog verzet en de band tussen kapitalisme en oorlog beklemtoond: ”De oorlog is het logische gevolg van de huidige economische omstandigheden en zal pas voorgoed verdwijnen wanneer ook kapitalisme zelf ophoudt te bestaan”. Maar deze stellingname, hoe gegrond ook, was niet van die aard om een tegenbeweging op gang te brengen tegen de oorlogsdreiging; het was niet voldoende om de massa’s duidelijk te maken dat gezien de oorlog het onvermijdelijk product was van het kapitalisme ze het socialisme moesten installeren om de oorlog te vermijden. Het ware een beter ordewoord geweest te stellen dat de strijd tegen de oorlog ook de strijd tegen het kapitalisme is omdat ze onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: als de socialisten de oorlog konden voorkomen dan zouden ze het kapitalisme van één van haar vitale segmenten beroven. Dit werd, meer dan de eerste stelling, één van de voornaamste thema’s van de Internationale.

De resoluties die op de verschillende congressen van de Internationale gestemd werden, werden radicaler naarmate de diplomatieke spanningen in Europa opliepen en de internationale incidenten, die de voorbode waren van de ultieme con-frontatie, toenamen. Maar deze resoluties, hoe radicaal ook, lieten veel kwesties onbesproken. De Internationale werd gedomineerd door de kracht en het prestige van de Duitse socialisten. De Duitse socialisten waren helemaal niet van plan om anderen te laten bepalen op welke manier de oorlog moest voorkomen worden. In plaats van in een officiële resolutie duidelijk te definiëren hoe dat dan in zijn werk zou moeten gaan, zagen ze er op toe dat enkel die resoluties aanvaard werden die revolutionair klonken maar wat de praktische uitwerking betrof op de vlakte bleven. De beschuldigingen die Jaurès tegen de sociaaldemocratie had geuit over hun politiek op nationaal vlak gold evenzeer op internationaal vlak: ”Jullie hebben jullie gebrek aan actiebereidheid verborgen voor de werkende klasse door te vluchten in onbuigzame theoretische formuleringen”.

De dubbele bezorgdheid om tegemoet te komen aan het verlangen naar revolutionaire actie én tegelijkertijd toch geen concrete toezeggingen te doen leidde tot de beroemde resolutie over de oorlog, gestemd op het Congres van Stuttgart van 1907; of beter gezegd de Internationale kon het over geen enkele voorgestelde resolutie eens worden en stemde dan maar in met het amendement ingediend door Rosa Luxemburg, Lenin en Martov. Dit verklaarde plechtig “moest de oorlog toch uitbreken (dus ondanks het verzet van de arbeiders) dan is het onze plicht om tussen te komen om ze onmiddellijk te beëindigen en gebruik te maken van de economische en politieke crisis, ontstaan door deze oorlog, om tot in de diepste lagen van de bevolking agitatie te voeren om een einde te maken aan de kapitalistische overheersing. ”

Deze verbintenis werd bekrachtigd tijdens de laatste congressen van de Internationale te Kopenhagen in 1910 en te Bazel in 1912. Er werden ook nog een aantal uitspraken aan toegevoegd die de vastberaden houding van de socialisten leek te onderstrepen dat ze de oorlog wilden ombuigen tot een revolutie mochten de kapitalisten misdadig en vermetel genoeg blijken om de vuurhaard aan de steken. In Bazel weerklonken de oproepen tot actie in de gewelven van de kathedraal terwijl er waarschuwingen en ultimata werden bezorgd aan de Europese kanselarijen. Edouard Vaillant, de oude en nog altijd strijdbare Communard had gewaarschuwd dat”als het kapitalisme een oorlog begint het zal geconfronteerd worden met de gevolgen en deze gevolgen – had hij er aan toegevoegd-dragen een naam: sociale revolutie”. Jaurès herhaalde deze waarschuwingen en de sfeer was zo geladen dat een milde en nuchtere socialist als de Belg Anseele het ook nodig vond om het revolutionaire spreekgestoelte te bestijgen met de woorden ”De Internationale is sterk genoeg om met gezag tot de regeringen te spreken en zo nodig zullen er daden volgen”

Dergelijke verklaringen werden niet enkel afgelegd in de enthousiaste sfeer van Internationale congressen. Integendeel, ze waren tevens de perfecte weergave van het weloverwogen en evenwichtige oordeel van het Europese proletariaat. Karl Kautsky leek enkel een wijdverspreid standpunt te verdedigen toen hij in 1909 schreef: ”Een wereldoorlog komt steeds dichterbij, maar oorlog betekent revolutie”.

Vandaag weten we wat er in werkelijkheid gebeurde. Alleszins in de eerste jaren was de oorlog net het tegenovergestelde van revolutie. Het hield in dat de grote meerderheid van de socialistische leiders zich aansloten bij de oproep tot patriottisme, tot het verdedigen van het vaderland en tot klassensamenwerking. Deze complete ommezwaai werd aangevoeld als een snoeihard verraad, temeer omdat het verzet tegen de oorlog, bij gebrek aan voldoende slagkracht om het economische programma door te voeren, steeds de essentie geweest was van het socialisme.

De verdeeldheid van het Europese proletariaat in twee kampen, gescheiden door een afgrond van haat en bloed, had cruciale gevolgen. Het leidde tot, of versnelde tenminste op een spectaculaire manier, de integratie in de kapitalistische samenleving van een belangrijk deel van de socialistische beweging. Het vernietigde ook het vreedzaam naast elkaar bestaan van de revolutionairen en de hervormings-gezinden binnen de arbeidersklasse en de Internationale van voor de oorlog. Deze co-existentie was ten dode opgeschreven toen de “gematigde” socialisten afstand namen van de klassenstrijd en hun diensten aan de burgerij aanboden net op het ogenblik dat de oorlog het bankroet van het systeem had aangetoond. Het doet er weinig toe of de splitsing er kwam op initiatief van de linkerzijde (wat meestal het geval was) of, zoals in Frankrijk, van de rechterzijde. De idee van eenheid was met het uitbreken van de oorlog onherroepelijk uiteengespat.

Bovendien betekenden de lange oorlogsjaren dat de klassensamenwerking, gestart in augustus 1914, de tijd kreeg om te beklijven en zich te verspreiden naar alle facetten van de samenleving, van de arbeidsverhoudingen tot samenwerking met het leger. Deze integratie binnen de kapitalistische samenleving was niet geheel en al nieuw. Er waren al vele aanwijzingen geweest voor 1914, in de periode die beschreven wordt als “de vreedzame ontwikkeling van de arbeidersbeweging. ”De vijandige houding van de burgerij had deze integratie echter beknot en enigszins aan het oog onttrokken. Zolang dit samenging met een gestage groei van de socialistische partijen kon het gemakkelijk voorgesteld worden als een belegering van het kapitalistische bolwerk in plaats van een capitulatie voor het systeem.

De ervaringen in de oorlogsjaren waren totaal anders: het ontbreken van een reactie op de oorlog, de nadruk op de nationale eenheid, het stopzetten van de socialistische propaganda, in niets leken de socialistische leiders nog op veroveraars. Het leken meer gijzelaars, maar dan wel van een bijzonder soort: gijzelaars die popelden om hun gijzelnemers te dienen.

Nergens had deze houding grotere gevolgen dan in Duitsland, waar in 1918 het revolutionaire socialisme niet tegenover de reformisten kwam te staan, maar tegenover het contrarevolutionaire socialisme. De “gematigde”socialisten waren niet minder chauvinistisch in Frankrijk of Groot-Brittanië dan in Duitsland. Maar Duitsland was het land waar het absolutisme van de Hohenzollern heerste, waar de monarch de socialisten had aangeklaagd als zijnde de vijanden van de natie, waarvan de halffeodale structuren weinig ruimte lieten voor parlementaire illusies.

Duitsland was ook het land met de best georganiseerde arbeidersklasse, nergens was het theoretisch begrip groter en nergens was het marxisme beter ingeplant. Op het congres in Bazel werden de Duitse socialistische kiezers afgeschilderd als een “schitterende garantie (voor de vrede) tussen de volkeren. ”

En toch was het precies in dit land dat de sociaaldemocraten hun diensten aanboden aan de Staat, een kapitalistische, imperialistische en autocratische staat. Op diplomatiek vlak, of beter gezegd op semidiplomatiek terrein werden voormannen als Scheidemann, Sundekum en Parvus op missie gestuurd om in neutrale landen “zusterpartijen”te beïnvloeden en om de politiek van de regering van de keizer te rechtvaardigen. Ook op het thuisfront was de “goodwill” niet minder evident. Reeds in augustus 1914 hadden de vakbondsleiders alle op handen zijnde stakingen afgelast en ze hadden afgesproken om geen stakingsvergoedingen meer uit te betalen, ongeacht de omstandigheden van de staking.

Dit bleef hun houding gedurende de gehele oorlog en ze hadden hiervoor de volledige steun van de politieke leiders. De socialisten maakten tot oktober 1918 geen deel uit van de regering maar er waren toch discrete contacten tussen Scheidemann en de kanselier. Waar Scheidemann in zijn redevoeringen voor het parlement de regeringspolitiek leek te veroordelen, waren die redevoeringen zo opgesteld dat het voor de regering makkelijker werd om haar standpunten duidelijk te maken. Meestal waren de debatten voorafgegaan door gesprekken tussen Scheidemann en de kanselier, waarna de teksten van hun toespraken op elkaar werden afgestemd.

Op hun beurt schoten de autoriteiten de socialistische leiders ter hulp in hun strijd tegen de dissidente minderheid, door hun kranten te censureren en hun bijeenkomsten te verbieden.

Deze hulp, in veel gevallen zelf aangevraagd door de socialistische leiders, bestond er in veel gevallen in dat de militairen zich rechtstreeks gingen mengen in de interne zaken van de partij. Er was zelfs een hoge ambtenaar die, bezorgd om het prestige en de autoriteit van de socialistische leiding, de burgerlijke pers aanmaande om de lofbetuigingen aan deze leiding wat te milderen. Immers ”zoveel lof compliceert hun werk eerder dan het vooruit te helpen”

Deze bezorgdheid op zichzelf bewijst al hoe ver het sinds het begin van de oorlog met de integratie gesteld was. Eén van de meest prestigieuze van de socialistische leiders bestond het om te stellen dat de nieuwe politieke koers zeker niet mocht gezien worden als het minste kwaad, of een voorlopige noodzaak, maar als een onomkeerbare en definitieve stap in de socialistische strategie.

In Frankrijk, waar de klassencalloboratie op verschillende terreinen bestond en resulteerde in het aanvaarden van ministersposten, was Albert Thomas de kampioen van deze nieuwe filosofie. Volgens hem was het nodig dat ”de arbeiders eraan gewoon raakten om de werkgevers te zien als de behoeders van de toekomst van de industrie.” ”Het is nodig” zei hij in april 1916 ”dat de eenheid binnen de bedrijven ook in vredestijd blijft behouden”

Voor de socialisten die weigerden de oorlog te ondersteunen en die de kapitalistische regeringen nog steeds als klassenvijanden zagen was door de houding van de socialistische leiding de toestand stilaan onhoudbaar geworden: een scherp conflict tussen meerderheid en minderheid was onvermijdelijk. De onderlinge relaties waren reeds lang gekenmerkt door bitsige scheldwoorden en fysiek geweld.

In Duitsland beschuldigde een prominent socialist, David, Hugo Haase -de vroegere fractievoorzitter in het parlement-ervan een buitenlands spion te zijn.

In Frankrijk werd de leider van de minderheid, Merrheim, vergezeld van twee “waakhonden” om hem tegen zijn ”kameraden” te beschermen, telkens hij naar een vergadering ging.

Eenmaal van de schok bekomen hergroepeerden de tegenstanders van de nieuwe politiek zich en hervatten, in verschillende mate van scherpzinnigheid en samenhang, de socialistische agitatie. In Frankrijk was het verzet tegen de oorlog en de revolutionaire verzuchtingen veelal terug te vinden in vakbondskringen. In Duitsland daarentegen was de oppositie, talrijker en minder homogeen, het sterkst binnen de partij en had zelfs aanhang in de schoot van de parlementaire fractie. Het was net binnen die parlementaire groep dat de eerste stappen werden gezet die leidden tot de oprichting van de USPD (onafhankelijke sociaaldemocratische partij) en later tot de stichting van de Duitse Communistische Partij. Twintig socialistische parlementairen hadden in December 1915 tegen de oorlogskredieten gestemd. De rechtervleugel verbood hen hun standpunten publiekelijk bekend te maken. De twintig vormden dan in april 1916 de ”Sociaaldemocratische arbeidersgemeenschap”. ”Ondanks het voortdurende aandringen op eenheid vanwege de minderheid bleek al snel dat het er niet bij zou blijven. In januari 1917 ontmoetten de dissidenten elkaar op een aparte conferentie en het uitvoerend comité van de partij liet hen weten dat ze zichzelf hierdoor buiten de partij hadden gezet. De stichtingsconferentie in april 1917 in Gotha was onder deze omstandigheden enkel de formele bevestiging van een bestaande situatie. In zijn pleidooi voor eenheid ontkende Kautsky de realiteit.

De eenheid was opgehouden te bestaan, die was gesneuveld in de oorlog.

Hetzelfde gold voor de Tweede Internationale. De Britse, en vooral de Belgische en Franse socialisten weigerden elk contact met socialisten uit de vijandelijke landen. Socialisten uit neutrale landen, Nederland en Zweden, probeerden de illusie hoog te houden dat er nog leven was in de ruïnes van wat eens de Tweede Internationale was geweest. Hun verwachtingen waren erg bescheiden: het enige wat zij wilden was dat de Europese socialistische partijen het eens zouden worden om samen te overleggen over het tijdperk na de oorlog. Zelfs dat was te veel gevraagd voor de socialisten van de Entente.

De Zwitserse en Italiaanse socialisten, samen met de Russische socialisten in ballingschap en andere minderheden die tegen de oorlog gekant waren riepen toch een vergadering bijeen te Zimmerwald in September 1915 en later nog eens te Kienthal in april 1916. Dit leidde tot de oprichting van een”Internationale Socialistische Commissie”. De meerderheid van de aanwezigen weigerde om volledig te breken met de “sociaalpatriotten”, waar Lenin op aangedrongen had. Het was echter vlug duidelijk dat een totale breuk onafwendbaar was door de hevige uitvallen van de pro-oorlog socialisten.

Dit waren dan de gevolgen van het drama van 1914 voor de Europese socialistische beweging. Het feit dat de eenheid voor de oorlog tussen de reformisten en revolutionairen veelal berustte op compromissen die niemand echt voldoening hadden gegeven doet geen afbreuk aan het fundamentele belang van deze breuk.

Het is dan ook geen verrassing dat de socialistische reactie op 1914 aanleiding heeft gegeven tot passionele debatten.

Burgerlijke ideologen zagen in het “mirakel van 1914” het bewijs dat de marxistische denkwijze fout was, dat de trouw aan de eigen natie sterker was dan de klassensolidariteit. Aan de andere kant van het spectrum schreef Lenin, hoewel hij toegaf dat “de nationale ideologie diepe sporen had nagelaten bij de kleinburgerij en een deel van het proletariaat “de grootste verantwoordelijkheid toe aan het opportunisme dat voor de oorlog binnen de meeste socialistische partijen een dominante factor was”. Volgens hem was dit opportunisme gestoeld op de belangen van “een arbeidersaristocratie” die leefde van de kruimels hen toegeworpen door de burgerij en die in haar strijd met de integere socialistische elementen kon rekenen op het staatsapparaat.

De regeringspropaganda, de pers, de schrik voor repressie en de verwarring van de socialistische leiders die totaal onvoorbereid waren op de gebeurtenissen hebben ook een rol gespeeld. Die onvoorbereidheid, gekoppeld aan hun ideologische zwakte zijn zeker van doorslaggevend belang geweest.

De socialistische partijen, en dit kunnen we niet genoeg herhalen, hebben herhaaldelijk de meest krachtige resoluties en waarschuwingen uitgevaardigd. Maar terwijl de hoofdkwartieren van de legers zich aan het voorbereiden waren, heeft de Internationale nagelaten, hoewel ze zich bewust was van het gevaar, om haar eigen troepen te bewapenen met duidelijke instructies of concrete richtlijnen. Wat er ook van zij, de Internationale zou toch niet in staat geweest zijn om een plan te laten stemmen en uitvoeren door zijn aangesloten partijen. Bebel had het brutaal en onomwonden gesteld, toen de Engelse en Franse socialisten in 1910 op het congres van Kopenhagen probeerden om de kwestie van een eventuele staking in geval van oorlog op de agenda te zetten “het is jullie opdracht om te beslissen, en je kan beslissen wat je wil, wij, Duitsers, zullen niet meedoen” En niemand kon hen daartoe verplichten, gezien de Tweede Internationale een losse federatie van autonome partijen geworden was. Het uitvoerend orgaan, het Internationaal Socialistisch Bureau, was enkel bevoegd om informatie te verschaffen en taken te coördineren.

Naast deze organisatorische zwakte waren er ook nog de grote ideologische meningsverschillen. Het was algemeen aanvaard dat oorlog een product van het kapitalisme was. Maar als men stelt dat het kapitalisme de oorzaak is dan is het niet erg logisch om de verantwoordelijkheid te leggen bij een bepaalde agressor die een onschuldig slachtoffer heeft aangevallen. Uit de resoluties van de Internationale over het recht op zelfverdediging zou men dat toch kunnen afleiden.

Een tweede moeilijkheid is de poging om met enige mate van zekerheid een onderscheid te maken tussen een verdedigingsoorlog en een veroveringsoorlog zeker in tijden van acute internationale crisis. In 1907 had Kautsky ontkend dat zo’n onderscheid mogelijk was en had een criterium naar voor geschoven dat meer houvast bood: het belang van het proletariaat. Maar hoe moeten we die regel toepassen in een internationaal conflict tussen bondgenootschappen van staten waar liberale democratische staten een alliantie hadden aangegaan met autoritaire regimes? Later was Kautsky van oordeel dat zelfverdediging en het belang van het proletariaat ontoereikende criteria waren en zag hij meer heil in het criterium van de invasie. Dit was echter het absolute kwaad, en waar er geen schuldige partij kon aangeduid worden had het land dat aangevallen werd het recht en zelfs de plicht om zich te verdedigen. Het antwoord van het proletariaat hing dan in feite af, niet van de natuur van de oorlog, maar van de militaire operaties op zich.

Maar ook de marxistische theorie was ontoereikend gebleken. Marx had aan dit probleem nooit systematisch aandacht besteed. Hijzelf, noch Engels hadden pacifistische overtuigingen. Integendeel, ze dachten dat de oorlog de voornaamste voedingsbodem was voor de revolutie. Het was Engels die in 1892 over de oorlog een basis”tekst”afleverde in een artikel voor de Almanach van de Franse Parti Ouvrier. De Neue Zeit nam het over met een nawoord. Dit artikel is heel erg belangrijk, het werd later gebruikt, terecht of ten onrechte, als rechtvaardiging voor het standpunt dat de Duitse socialisten hadden ingenomen over de Eerste Wereldoorlog.

In dit artikel schreef Engels dat bij een oorlog tussen Rusland en Frankrijk aan de ene kant en Duitsland en Oostenrijk aan de andere kant, de Duitse socialisten de plicht hadden hun land te verdedigen “tot de laatste man”. Alhoewel Frankrijk het land van de revolutie is, wel een burgerlijke, maar tsaristisch Rusland is “de vijand van alle Westerse volkeren” en Frankrijk zou, in alliantie met Rusland, geen greintje vrijheid naar Duitsland brengen. We moeten er dan ook rekening mee houden dat de toekomst van Duitsland weldra in handen van de socialistische partij zou komen, waarvan de overwinning, in de betekenis van de machtsovername, volgens Engels nabij was : ”binnen de 10 jaar!”. Engels voorzag dat Duitsland zou binnengevallen worden door Franse troepen en dat het op zijn eentje zou moeten vechten voor zijn voortbestaan als natie. De Duitse socialisten zouden dan moeten meevechten “geconfronteerd met een (Franse) republiek ten dienste van de tsaar, zou het Duitse socialisme ongetwijfeld de proletarische revolutie in zich dragen”. Hun inspiratie zouden de Franse revolutionairen zijn van 1793.

Tijdens zijn laatste levensjaren volgde Engels de vooruitgang van de Duitse sociaaldemocratie op de voet. Zijn artikel was ongetwijfeld beïnvloed door zijn hoop op een nakende overwinning in Duitsland. In het nawoord dat hij schreef in Die Neue Zeit vermelde hij dat het artikel was ontstaan onder de rechtstreekse impact van het bezoek van de Franse vloot aan Kronstadt, de eerste openlijke demonstratie van het bondgenootschap tussen Frankrijk en Rusland.

Toen men gebruik maakte van Engels’ tekst zag men over het hoofd dat zijn standpunt over de oorlog gebaseerd was op een paar voorwaarden die toen niet waren vervuld. Namelijk dat Duitsland zou aangevallen worden, en zelfs nog belangrijker, dat het land onder socialistisch bestuur zou komen of dat dit op het punt stond te gebeuren. In 1914 was Duitsland nog steeds het Duitse keizerrijk en niettegenstaande de electorale successen wees niets erop dat het socialisme binnen enkele jaren zou triomferen.

Marx zelf heeft geen echte kennis gehad van het tijdperk van het imperialisme. Ook Engels kon in de luttele jaren dat hij dit prille fenomeen bestudeerde niet alle gevolgen ervan doorgronden. Daar het inzicht van beiden in dit nieuwe tijdperk ontoereikend was, hadden hun volgelingen het gehele vraagstuk opnieuw moeten uitdiepen. Behalve enkele uitzonderingen, die dan nog te vinden waren bij de “radicale” minderheidsfractie van het Duitse socialisme, beperkten de meeste leiders zich tot het herhalen van de gekende teksten en slogans eerder dan de kwestie grondig te herbekijken. Het Europese socialisme heeft een zware prijs betaald voor deze nalatigheid.

Wanneer we een verklaring willen geven voor de manier waarop het Europese socialisme heeft gereageerd op het uitbreken van de oorlog dan moeten we de samenhang zelf van dit socialisme bekijken eerder dan enkele bijzondere kenmerken ervan. Het was onderhevig aan tegenstellingen die fundamenteler waren dan diegenen die eerder zijn vermeld; bijvoorbeeld de puur defensieve strategie van een beweging die zichzelf tot revolutionair had uitgeroepen. De notie van het begrip revolutie had een hypothetische en defensieve betekenis gekregen: een vreedzame evolutie, enkel gebaseerd op wettelijke middelen zou een parlementaire meerderheid genereren, wat de socialisten het recht zou geven om op een legale manier de structuur van de maatschappij te veranderen. De burgerij zou dan in de verleiding kunnen komen om de wettelijke processen te dwarsbomen en tot geweld overgaan. De socialisten zouden in dat geval geweld met geweld beantwoordden. Er werd totaal niet geantwoord op de vraag hoe en met welke middelen de socialisten tegenover dit dreigende geweld zouden reageren. De opmars van de georganiseerde arbeidersbeweging en zijn electorale successen hadden een klimaat van optimisme geschapen, vooral in Duitsland. Dit liet de offensieve revolutionaire strategie als overbodig uitschijnen, op het randje van avonturisme. Hoe waarschijnlijk was het, dat, gezien het heersende klimaat en hun houding, de Westerse socialisten de confrontatie met de uitdaging van 1914 tot een goed einde zouden brengen? Ze waren gevangen in de tegenstelling tussen het verlangen naar een vreedzame en graduele verovering van de macht en de vrees voor een oorlog die onvermijdelijk leek en waarvoor ze wel moesten waarschuwen.

Enkel de Duitse “radicalen” met Rosa Luxemburg aan het hoofd waren de enigen met een politieke houding die deze tegenstelling kon ontwarren, namelijk door het voeren van een militante klassenstrijd. Zij waren de enigen die, ondanks alle beschuldigingen van “romantisme” en “avonturisme” de arbeiders daadwerkelijk hadden voorbereid op de oorlog.

Rosa Luxemburg had de theorie van de algemene werkstaking nieuw leven ingeblazen, gebaseerd op de ervaringen van de revolutie van 1905 in Rusland. Ze toonde de weg naar een gepaste strategie, die de socialistische partijen samen hadden kunnen uitwerken, wilden ze werkelijk de vastberaden plannen uitvoeren die ze naar voor hadden geschoven. In plaats daarvan stelde de SPD-leiding liever het “romantische extremisme van de linkerzijde” aan de kaak, en verklaarden samen met Kautsky dat de linkerzijde “de voornaamste interne vijand” van het socialisme was. Ze bleven verder vertrouwen in de kracht van woorden en de formele indrukwekkende macht van hun politieke organisatie.

De vaandelvlucht van 1914 bracht zelfs de meest geharde militant tot diepe wanhoop. Temeer daar het enkel de laatste etappe was in een lange rij van socialistisch plichtsverzuim.

De eerste grote confrontatie tussen de oude orde en het Europese proletariaat heeft zich dan ook afgespeeld op een slagveld waarvan de socialistische leiders gedeserteerd waren.

Echter, drie jaar na deze nederlaag van het proletariaat volgde dan toch de overwinning van datzelfde proletariaat: en zijn naam was oktober!

______

De Belgische werkliedenpartij in de oorlog

In de periode voor 1914 werd de Belgische arbeidersbeweging gedomineerd door de Belgische Werklieden Partij (verder afgekort BWP). De ‘partij’ was in die dagen veel dominanter in de arbeidersbeweging en had ook de leiding van de vakbonden, die toen veel kleiner waren dan nu. Bovenal stond ze ook aan het hoofd van een kolossaal netwerk van sociale organisaties zoals coöperatieven en mutualiteiten. In veel opzichten waren de socialisten toen veel beter georganiseerd dan vandaag. Gebouwen als de Vooruit in Gent getuigen nog van die vroegere grootsheid; van het grandioze Brusselse Volkshuis ontworpen door de beroemde architect Victor Horta blijven alleen maquettes over na de afbraak in 1965. Bij de verkiezingen haalde de BWP ongeveer 25% van de uitgebrachte stemmen, ook iets waar we vandaag jaloers op kunnen zijn, zeker in Vlaanderen. Die goede uitslag werd echter volkomen teniet gedaan door het Belgische kiesstelsel. In tegenstelling tot de meeste andere Europese landen kende België voor WOI nog geen (mannelijk) enkelvoudig stemrecht. In verschillende vormen bestonden er in de vooroorlogse periode speciale kiesstelsels (cijnskiesrecht, meervoudig stemrecht, …) die de rijken bevoordeelden en er voor zorgden dat de werkende bevolking in het parlement een veel kleinere vertegenwoordiging kreeg dan haar stemmenaantal liet vermoeden. In de twintig jaar voor 1914 kende het parlement een katholieke absolute meerderheid. Tegen die onrechtvaardige situatie en voor de eis van een zuiver algemeen stemrecht werden (politieke!) algemene stakingen uitgevochten: in 1893, in 1902 en zo laat als 1913. Dat zullen altijd hoogtepunten blijven van de Belgische sociale geschiedenis. De leiding van de BWP hoopte veeleer dat algemeen stemrecht te bereiken door coalities met de liberalen. Ook de reusachtige staking van 1913 eindigde zonder algemeen stemrecht. De belangrijkste leider van de BWP in die tijd was Emile Vandervelde. Veel later, in zijn ‘Mémoires d'un militant socialiste’ heeft Vandervelde onthuld dat er contacten geweest waren tussen hemzelf en rechtse politicus De Broqueville. Die zou uitgelegd hebben dat algemeen stemrecht nu niet mogelijk was, gezien de nakende oorlog, die moest worden voorbereid. Hij zou echter beloofd hebben dat er een nieuw kiesstelsel zou komen in 1917, met algemeen mannelijk stemrecht vanaf 25 jaar en een dubbele stem voor de familievader. De Broqueville gaf Vandervelde toestemming om een brief van hem aan de koning, die zich in die zin uitsprak, te laten lezen aan de rest van de BWP-leiding: Anseele, Destrée, de Brouckère en Huysmans. Diezelfde Vandervelde en Huysmans speelden een belangrijke rol in de Tweede Internationale. Vandervelde was voorzitter, Huysmans secretaris.

Augustus 1914. De Duitse legers schenden de neutraliteit van België en vallen zijn grondgebied binnen. Als koning Albert zich op 4 augustus naar het parlement begeeft en vraagt om de oorlogskredieten van de katholieke regering te stemmen applaudisseert iedereen als één man, ook de socialisten en verloopt die stemming met unanimiteit. De dag voordien al had de Algemene Raad, ook met unanimiteit besloten het verzet tegen de invasie te steunen. Zij dupliceren op die manier het gedrag van de Duitse, de Franse en de zeer grote meerderheid van de Westerse socialisten. Die stemming was algemeen in Europa bij het uitbreken van de Grote Oorlog. Maar er gebeuren in België ook zaken die niet overal voorkomen. Er wordt werk gemaakt van wat men met een pompeuze Franse term ‘L’ Union Sacrée’ noemt. Letterlijk vertaald betekent dit ‘Heilige Eendracht’, wij zullen het vertalen als ‘Heilige Alliantie’. Het betekent dat de BWP voor de duur van de oorlog verzaakt aan elke oppositie tegen of kritiek op de regering. Als beloning krijgt Vandervelde de dag zelf van de invasie via koninklijk besluit de titel van minister van State. Vandervelde aanvaardt dit zonder zelfs zijn parlementsfractie, zijn Algemene Raad of zijn bureau te consulteren. In januari 1916 wordt hij minister zonder portefeuille en treedt binnen in de regering. In 1917 geeft men hem meer precieze bevoegdheden: minister van militair en burgerlijk beheer; Emile Brunet wordt drie maanden later minister zonder portefeuille. Die politiek van klassensamenwerking krijgt in de praktijk vorm in het ‘Nationaal Comité voor hulp en voedselvoorziening’. Het is een liefdadigheidsinstelling die noodzakelijk werd gemaakt door de extreme ellende waarin de Belgische bevolking zich bevindt. Zo is niet minder dan vijftig procent van de beroepsbevolking werkloos. Het initiatief voor het Comité werd genomen door twee eminente persoonlijkheden: Ernest Solvay en degene die voorzitter zal worden: Emile Francqui, directeur van Société Generale in 1912. Intelligent, dynamisch en autoritair komt deze financier aan het hoofd van een grote organisatie. Ze levert hulp aan 2,6 miljoen mensen op een bevolking van 6,5 miljoen die in het land zijn gebleven. Luis Bertrand spaart zijn lof en zijn bewondering voor hem niet. “Francqui”, zegt de socialistische leider, “heeft een fantastische energie, die soms grenst aan brutaliteit. De vergaderingen gingen de donderdag door op de zetel van de Société Générale en werden door Francqui geleid met een meesterschap zonder gelijke. Er werd niet gediscussieerd; we keurden de maatregelen goed van het uitvoerend Comité, waarvan Francqui de ziel was.”

De praktijk van de Heilige Alliantie wordt geofficialiseerd door de opname van socialistische en liberale ministers in de regering. Die regering resideert in het Franse Le Havre, vermits slechts een zeer klein deel van België achter de IJzer aan bezetting ontsnapt. Ze wordt geleid door graaf de Broqueville. Er is geen enkele aarzeling bij de BWP om aan deze politiek deel te nemen. Als er verzet komt dan is het van de kant van de katholieken, die samenwerking met de vroegere socialistische vijanden niet zien zitten. De Broqueville, Solvay en Francqui breken dat verzet.

De Belgische socialisten 1914-1918, Marcel Liebman (1986)

(Uittreksel uit “De Belgische socialisten 1914-1918”, Marcel Liebman)

De onverzoenlijkheid van de BWP

Hoe verhouden de Belgische socialisten zich tot het probleem van de Tweede Internationale in oorlogstijd? Wat denken zij over het eventueel verdwijnen van die Internationale, haar lethargie in de praktijk en haar kansen op eventueel herstel? En bijgevolg ook hoe verhouden zij zich tegenover het revolutionair pacifisme, het centrisme en het sociaal-patriottisme?

Het is dat laatste, het sociaal-patriottisme, dat wordt aangehangen door de grote meerderheid van de Belgische socialisten. In ieder geval is dat de vrijwel unanieme houding van de leiding, en dit voortdurend vanaf de eerste dagen van augustus 1914. Dan nog gaat het niet om een sociaal-patriottisme ‘op zijn Frans’, dat geleidelijk afnam vanaf 1915 en 1916 toen de ontnuchtering kwam. Daar ging het geleidelijk over in centrisme met pacifistische inslag. In Frankrijk groeit de overtuiging dat de Tweede Internationale zo vlug mogelijk uit haar passiviteit moet ontwaken en moet werken naar een vredesregeling door wederzijdse toegevingen. Ze overwegen zelfs de nodige contacten te leggen met de eerst zo verfoeide sociaaldemocraten uit het vijandelijke kamp, misschien zelfs onderhandelingen te voeren. Dat soort verzacht sociaal-patriottisme, wijs geworden door de gebeurtenissen, heeft de BWP nooit aangesproken. In 1917 en 1918 net zoals in 1914 bleef het onwrikbare standpunt van de Belgische socialisten: de vrede door de overwinning en alleen door de overwinning. Ze wilden een totale overwinning door de verplettering van de Duitsers, socialisten of anderen. Nooit is de leiding van de BWP in ballingschap, noch de algemene raad die er enkele keren in slaagt te vergaderen in bezet België, afgeweken van dat standpunt. Op het einde van de oorlog zijn zij bereid om zich daarmee volledig te isoleren van de internationale arbeidersbeweging. Er zijn er maar weinigen die net als de BWP blijven vasthouden aan dezelfde hardnekkige standpunten: zeer minoritaire groepjes die op weg zijn om volledig te breken met het socialisme. Zij zijn de enigen die zich net als de BWP blijven verzetten tegen de conferentie van Stockholm.

Het idee van een onderhandelde vrede met wederzijdse toegevingen schiet nochtans wortel. Er zijn discrete contacten tussen de koningshuizen, diplomaten, industriëlen en politici. De muiterijen blijven uitbreken, protesten verspreiden zich als een olievlek, het pacifisme scoort punten, maar de BWP blijft onwrikbaar. In Frankrijk besluit de voorzitter van het parlement Briand discrete maar directe gesprekken aan te gaan met de Duitse regering. In de lente van 1917 raadt de Britse premier Loyd George ‘zijn’ Labour afgevaardigden aan zich naar Stockholm te begeven omdat hij het zo belangrijk vindt een onderhandelde vrede een kans te geven. In België, vanaf het klein stukje land dat onafhankelijk is gebleven, steunt koning Albert de pogingen om een compromis te bereiken tussen de oorlog-voerenden. Na de luidruchtige eisen en de categorieke weigeringen van de eerste oorlogsjaren worden de politieke leiders meer flexibel en wordt alles weer mogelijk. Twee krachten werken dat tegen en verschansen zich achter onwrikbare stellingen: de nationalisten en imperialisten die men terugvindt in beide oorlogvoerende kampen en in ons land de Belgische Werklieden Partij.

Enige nuance moeten we wel aanbrengen. De BWP telt veel totaal onwrikbaren, meer uitgesproken dan om het even welke grote leider van het internationale socialisme. In de hoofdkwartieren van de BWP lopen er anderen rond die weliswaar onwrikbaar zijn maar zich toch laattijdig open stellen voor een zekere matiging, dit in tegenstelling tot hun collega’s die totaal immuun blijven voor de nieuwe ontwikkelingen. Dergelijke leiders vindt men vooral bij de afgevaardigden naar internationale bijeenkomsten. Zij hebben een bredere kijk op de Europese-en de wereldproblemen en doorkruisen de continenten met quasi-diplomatieke opdrachten. Onder hen mannen als Vandervelde, de Brouckère en de Man. Tijdens de voorafgaande gesprekken die hadden moeten uitmonden in de conferentie van Stockholm weigeren deze figuren nog om te spreken met de Duitse sociaaldemocraten die hun regering steunen. Maar zij vinden het ook ontoelaatbaar om te spreken met de minoritaire pacifistische Duitse socialisten. Dat is een slag in het gezicht van degenen die, dikwijls met ernstig gevaar voor hun eigen veiligheid actief ijveren voor een democratische vrede. In februari 1918 geeft Vandervelde, hij toch, toe aan de druk van de Britse en Franse socialisten. Hij overweegt de mogelijkheid van een conferentie met de Duitse sociaaldemocraten, op voorwaarde dat die druk uitoefenen op hun eigen regering en die zover brengen dat ze een democratische vrede aanvaarden.

De meest onwrikbaren vinden we bij de grote meerderheid van de Algemene Raad. Bij hen geen sprake van twijfel, nuance of versoepeling. De haat tegenover de Duitse sociaaldemocraten is totaal. Ze neemt zelfs nog toe en breidt zich uit naar de socialisten van de neutrale landen, die men verwijt niets gedaan te hebben om hun land te doen deelnemen aan het conflict. Een uittreksel uit een motie van de Algemene Raad uit 1917 spreekt boekdelen over deze mentaliteit die druipt van het oorlogszuchtig zwart-wit denken: “De Belgische arbeidersklasse (hierover trouwens op geen enkele manier geraadpleegd M.L.) waarvan het hart klopt van een onbegrensde liefde en bewondering voor het heroïsche Frankrijk, zal eeuwig dankbaar zijn aan Groot-Brittannië om de verdragen te hebben gerespecteerd en haar onafhankelijkheid te hebben gered; dit in tegenstelling tot het spelletje dat de neutrale landen spelen, door zich de rol van Pontius Pilatus aan te meten hen aangeraden door zekere socialisten”. Het is waar dat in 1918 een groeiende minderheid zich bij de stemming verzet tegen die stellingen van de ultra’s. Ook in het buitenland nemen talrijke groepen Belgische expats stellingen in die duidelijk meer gematigd zijn. Maar zij hebben nauwelijks een stem in het kapittel en zullen die ook niet krijgen na het einde van de vijandelijkheden. Dan zal de overwinning van de geallieerden het chauvinisme een nieuwe opstoot geven. Moeiteloos wordt dan de rol van het slachtoffer ingeruild voor een mengeling van triomf, euforie en de wil tot vergelding, zoals we verder zullen zien.

Die onwrikbaarheid, door de geschiedenis gerechtvaardigd dankzij de uitkomst van de eerste wereldoorlog, is slechts een van de uitingen van het dikwijls extreme nationalisme dat de BWP kenmerkt vanaf 1914. Men vindt het in verschillende mate terug bij al haar leidende figuren. Enkele voorbeelden zullen des te meer sprekend zijn omdat het zal gaan over zeer verschillende persoonlijkheden; zeer verschillend ook wat hun plaats en status binnen de partij betreft.

Er zijn de ‘zuivere intellectuelen’ Louis de Brouckère en Hendrik de Man. Voor de oorlog had hun drang naar doctrinaire coherentie hen aangezet tot kritische benadering van het pragmatisme van de BWP. Naast zijn inbreng in de antireformistische oppositie binnen zijn partij was de Brouckère ook overgegaan tot antimilitaristische actie. Het leverde hem een gevangenisstraf van zes maanden op. Hij behoorde tot 1914 tot die minderheid van de Belgische socialisten, voor wie de besluiten van de Internationale kracht van wet hadden. Maar in 1914 verdwijnen zijn internationalisme en zijn pacifisme. de Brouckère steunt de oorlog volledig en op de leeftijd van 44 jaar neemt hij vrijwillig dienst in het leger. Tot daar toe. Hij verdedigt het vaderland dat wordt aangevallen. Maar als dezelfde de Brouckère in 1917 op missie wordt gezonden naar Rusland reageert hij op de volgende manier op de agitatie die daar uitbreekt binnen het leger. Hij is er samen met de Man als de soldaten weigeren ten strijde te trekken. Het is Vandervelde die de gebeurtenis vertelt: “Zij (de ‘rebellen’) zijn klaar, naar het schijnt om naar Tarnopol op te stappen om ook andere troepen tot desertie te bewegen. Savinkof (een Russische socialistische leider M.L.), bleek als de dood, blijft ons maar herhalen: wat moet ik doen? Hoe moet ik hen tegenhouden?”

„Op dat ogenblik antwoorden mijn twee vrienden, de sergeant en de luitenant (hier worden dus de Brouckère en de Man bedoeld M.L.), die westerse pacifisten (sic): “hebben jullie dan geen mitrailleurs?” En het is Savinkof, de terrorist, de man die zichzelf noch de anderen ooit gespaard heeft, de revolutionair die altijd meedogenloos is geweest voor zijn tegenstanders, die tegenover de muiters geplaatst die het leger totaal en onherstelbaar dreigen te ontbinden, met een verschrikkelijk afgrijzen uitroept: “Schieten op onze broeders, onze kameraden, dat nooit!”

De Man heeft geprobeerd die merkwaardige en definitieve conversie tot het patriottisme, gekruid met het meest vulgaire militarisme uit te leggen, twintig jaar later weliswaar. Voordien stond hij zeer dicht bij de Duitse socialisten; zijn nieuwe engagement liet weinig ruimte om te ontsnappen aan anti-Duitse sentimenten. Dat schijnt lastig geweest te zijn voor hem. Toen hij herinneringen ophaalt aan een tekst die hij schreef kort na de oorlog gaf de Man toe: “Van al het lijden dat ik gekend heb aan het front waren het ergste niet de voortdurende levensbedreiging, noch de ontberingen, noch de morele eenzaamheid, zelfs niet het vuil, de kou en het slijk….maar wel het besef te moeten strijden voor een zaak die zo verschillend is van degene die een socialist uit vrije wil had kunnen kiezen. Die plicht werd een voortdurende gewetenszaak voor mij. De noodzaak om dat te rechtvaardigen tegenover mezelf vertolkte zich zelfs tot in mijn dromen. Gans de oorlog draaiden mijn dromen ongeveer rond het zelfde thema. Ik legde voor een Duitstalig publiek uit welke redenen ik had om te vechten tegen Duitsland”.

Hendrik de Man legt verder uit dat in dergelijke omstandigheden het niet mogelijk is half werk te doen. Men engageert zich ten volle. Inderdaad in 1914 wordt hij vrijwillig korporaal; in 1915 onderluitenant. Hij vertelt hoe hij beroep doet op Emile Vandervelde om zo vlug mogelijk naar het front te worden gezonden. Hij wil ook geen halve officier zijn. Hij vertelt dat hij een “groot voorstander van discipline” was en “een zeer strenge en veeleisende chef”. Zijn grootste verdienste, zo zegt hij later was “dat hij van zijn oversten nooit de minste negatieve opmerking had gekregen”. Zo een ingesteldheid kan ver leiden, zelfs tot fundamentele keuzes waar levensbeschouwing en ideologie integreren en waar de zuiver politieke principes ver worden voorbijgestreefd. In het begin heeft de Man zijn twijfels over de zin van zijn keuze en kent hij uren van verwarring… De rede is niet in staat om die verwarring te boven te komen. De keuze tussen de twee wegen, zegt hij, “was niet van aard om de argumenten zorgvuldig tegenover elkaar te kunnen afwegen… Voor de eerste maal in mijn leven kwam ik dus in een situatie waarin de rede niet in staat was mij de weg te wijzen en waar ik alleen het hart moest laten spreken. Ik bedoel daarmee het geheel van sympathieën en antipathieën die u drijven naar deze of gene beslissing.”

Het verlaten van het internationalisme is één ding, maar opgeven om rationeel te denken dat is vele bruggen verder! Maar dat is wel degelijk wat er gebeurt met luitenant de Man als hij vertelt dat hij ontdekt “welk plezier alle soldaten hebben om slechts een radertje te zijn in het grote mechanisme, en de genoegdoening om te gehoorzamen die waarschijnlijk veel zuiverder is dan de vreugde om te bevelen.”

Laat ons eens kijken naar een andere figuur, boegbeeld van een zekere linkerzijde in de BWP van voor 1914: Jules Destrée. Hij behoorde tot een temperamentvolle linkerzijde, die een voorkeur had voor radicale fraseologie en spectaculaire acties, die geregeld tot uiting kwamen, met meer welsprekendheid dan continuïteit, tijdens de congressen van de BWP. De driftbuien van de redenaar uit Charleroi maakten hem niet immuun voor de nieuwe invloeden, die bij hem gedurende de oorlog nog sterker tot uiting zullen komen dan bij de andere socialistische leiders. Hij was steeds een voorstander geweest van de ‘latinité’ (de solidariteit onder de landen die een taal spreken van Latijnse origine zoals Frans, Italiaans, enz.…). Hij zet zich met volle kracht in dienst van de diplomatie met de bedoeling Italië te doen breken met haar vroegere bondgenoten Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en hen de oorlog te doen verklaren. Meer dan welke andere partij ook houdt de Italiaanse socialistische partij vast aan de neutraliteit en verdedigt die tot het einde. Ze steunt daarbij op een brede steun bij de bevolking. Destrée neemt zich voor die weerstand tegen de oorlogszucht te breken. Hij komt er openlijk voor uit dat hij het “nieuwe evangelie” gevonden heeft: “een heilig egoïsme” en rond zichzelf alle wijze mannen en realisten wil verzamelen. Als Italië zich in de strijd werpt om haar eigen annexionistische plannen te verwezenlijken en miljoenen boeren naar de slachtbank zendt, triomfeert Jules Destrée. Annexionisme hindert hem niet; hij is een van de meest open voorstanders van de annexatie van het Groothertogdom Luxemburg bij België. Ook in het kolonialisme ziet hij geen graten. Hij verheerlijkt het Britse rijk dat, als we hem zouden moeten geloven “de vrijheid der volkeren garandeert en verstevigt”. Hij bevestigt dat in de ”Pax Brittanica… de volkeren zich verheven voelen en niet verdrukt.” De oorlog heeft zo goed de nieuwe waarden aan Destrée geopenbaard, hem zo duidelijk de zinloosheid van de vroegere idealen doen inzien, dat hij waarschuwt voor de wandaden van een “gevaarlijk humanisme”. Hij zal enkele jaren later de smaak van het humanisme opnieuw te pakken krijgen als het er op aankomt het geweld te veroordelen dat de bolsjewieken gebruiken aan de andere kant van Europa. Maar denk niet dat zijn humanisme zich over iedereen uitstrekt. In gesprek met Emile Brunet, zegt hij dat wat Duitsland betreft het nodig is “om de oorlog verder te zetten tijdens de vrede”. De noodzaak daarvan legt hij uit in een onweerlegbare zwart-wit redenering: “De Duitsers zijn gek, dus laten we hen behandelen als gevaarlijke gekken door ze te isoleren.”

Niemand zal het betwisten: Destrée, noch de Man, noch de Brouckère, leggen veel gewicht in de schaal als men hen vergelijkt met Emile Vandervelde. Zijn invloed was veel groter als minister van koning Albert en voorzitter van de socialistische internationale. Zijn ervaring met internationale zaken en zijn politieke intelligentie behoeden hem voor de dwalingen van zijn collega’s en kameraden, die minder ervaren zijn en onstuimiger. De ‘Patron’ heeft bovendien zin voor verantwoordelijkheid en weegt zijn woorden. Hij houdt daarbij rekening met de dubbele rol die hij heeft bij de Belgische regering en de socialistische Internationale. Vermits Vandervelde een buitengewoon belangrijk figuur is verdient hij ook een nauwkeurig onderzoek.

De oorlog is nauwelijks enkele dagen uitgebroken als Vandervelde zich op de internationale arena begeeft. Zijn doelstelling is belangrijk: de Russische socialisten ervan overtuigen om elk revolutionair perspectief en elke oppositionele praktijk op te geven en zich achter de tsaar, zijn ministers en zijn legers te scharen. Een delicate taak als men beseft welke haat alle socialisten toedragen aan de Russische autocratie. Steeds werd het tsarisme gezien als de ergste tegenstander van de strijd voor recht en democratie die de sociaaldemocraten toch beweerden te voeren. En de gevolgde procedure is ook delicaat omdat er contact gelegd moet worden met de Russische socialisten via de compromitterende tussenkomst van de ambassadeur van de tsaar in Brussel. Wat meer is, de diplomaat aanvaardt niet om het even welke boodschap. Vandervelde vertelt in zijn memoires dat de brief die hij overhandigt niet voldoet en hij verplicht wordt amendementen op te nemen. Volgens Vandervelde zelf waren het maar amendementen naar de vorm. In die brief schrijft Vandervelde dat “de triomf van het Duitse militarisme een onbeschrijflijke catastrofe zou zijn”. Hij legt daarbij niet uit waarom een overwinning op Duitsland onder meer door het reactionaire Russische keizerrijk voor de Russische socialisten iets anders dan een catastrofe zou zijn, onbeschrijflijk of niet. Te meer dat hij later de alliantie met het tsarisme een ”nachtmerrie” zal noemen en de autocratie zelf eenvoudigweg “een monster”. Deze uitdrukkingen zijn des te hoogdravender als men beseft dat hij deze gevoelens heeft kunnen bedwingen gedurende gans de eerste drie jaren van de oorlog. Hij zal ze slechts uitspreken, alsof het evidenties waren en met schijnbaar een feilloos goed geweten, na de Russische Februarirevolutie, die hij enthousiast ontvangt nadat hij eerst alles heeft gedaan om ze tegen te houden.

Later zal hij zich ook naar Rusland op missie begeven. Hij voert ook missies uit naar de neutrale landen: Italië en de Verenigde Staten. Vandervelde zelf vertelt hoe in Italië Mussolini[8] het meest enthousiast open stond voor de oorlogszucht. Het is een zeer druk programma dat hem ook naar het front brengt aan de boorden van de IJzer waar hij op vraag van koning Albert de troepen aanspoort. Vandervelde heeft zelf verslag gegeven van een van die bijeenkomsten: “In mijn toespraak had ik vermeld: “Jullie hebben vertrouwen in jullie officieren”. Honderden stemmen onderbraken me: “Nee, nee in hen hebben we niet het minste vertrouwen”. Dat deden ze ondanks het feit dat die zelfde officieren daar ook aanwezig waren. Nadien bleef het tumult al maar groeien en uiteindelijk hief men de Internationale aan”. Vandervelde geeft toe: “Nooit heb ik de Internationale met minder plezier horen zingen”. In overleg met de koning wordt trouwens beslist “het experiment niet te verlengen”. Het dubbelzinnig statuut van deze voorzitter van de Tweede Internationale, die de hymne van zijn organisatie niet verdraagt als ze buiten de geijkte paden wordt gebruikt, zal nog bij andere gelegenheden blijken, die zwaardere gevolgen zullen hebben.

In maart 1917 bijvoorbeeld maakt Vandervelde zich op om een vergadering bij te wonen van de socialistische partijen van de geallieerden. Uiteindelijk wordt de vergadering geannuleerd, maar er waren voorafgaande rapporten verstuurd. De voorzitter van de Internationale maakt, als minister, die verslagen over aan de Belgische regering. Een jaar later zal hij Charles de Broqueville op de hoogte brengen van het verloop van een gelijkaardige conferentie, die plaatsvond in Londen. Nergens vindt men een spoor van een soortgelijke ‘symmetrische’ loyauteit waarbij de ‘Patron’ zijn kameraden uit België of het buitenland op de hoogte zou hebben gehouden van de beraadslagingen binnen de Belgische regering. Zo ziet men het soortelijk gewicht van zijn trouw, waarbij de staatszaken over het algemeen absolute prioriteit krijgen. De andere zaken – partijen, socialisten, internationalisme – worden opgeofferd net alsof de ‘werkelijke problemen’ zich elders en ‘hoger’ bevonden op het vlak van de wereldpolitiek. De wereld van de retoriek die het moet afleggen tegen de wereld van de beslissingsmacht.

We hebben het gezegd, Emile Vandervelde zal nooit in de excessen vervallen, met name in zijn toespraken, waar zijn BWP-collega’s wel in getuimeld zijn. Maar op het vlak van het annexionisme is de president van de socialistische Internationale toch soms bezweken, in het bijzonder bij belangrijke besprekingen in de regering. Als de Belgische ministers, uitgeweken naar Le Havre, discussiëren over de annexatie van het Groothertogdom Luxemburg schijnt men zich met unanimiteit voor een dergelijke regeling te hebben uitgesproken, Vandervelde dus inbegrepen. En als Vandervelde zich verzet tegen een uitbreiding ten koste van Nederland - een geliefkoosd thema bij Belgische nationalisten - laat hij zijn privésecretaris, de socialist Auguste Dewinne, toe om zijn steun te betuigen aan het project waar de Broqueville van droomt: een ‘koninkrijk Lotharingen’, waarvan België de belangrijkste component zou zijn.

Tenslotte is het Vandervelde zelf die ons leert hoe ver een oversneden en passioneel patriottisme kan gaan, iets waar al zijn ervaring hem leek te hebben voor behoed.

Op bezoek in Stockholm verneemt de voorzitter van de socialistische Internationale dat de Oostenrijkse socialist Victor Adler daar ook verblijft. Vandervelde beschouwt hem als “een oude en zeer dierbare vriend”. Adler laat aan zijn Belgische vriend een brief bezorgen waarin hij vraagt om hem een laatste maal te ontmoeten. En Vandervelde vertelt: “Mijn gevoelens voor hem waren geen zier veranderd. Het zou mij een grote vreugde hebben gegeven om hem te ontmoeten… Toch maakte ik van mijn hart een steen en antwoordde met een weigering.” Ik laat de lezer de keuze en de vrijheid om te mediteren over de morele wreedheid of de politieke samenhangendheid van deze vreemde voorzitter van de Internationale die naar eigen zeggen “als een overdreven onverzoenlijk persoon werd beschouwd door een nochtans onbetwistbaar patriot: koning Albert”.

De organisatie zonder de massa’s

In de Europese arbeidersbeweging heeft het sociaal-patriottisme slechts een kortstondig succes gekend. De BWP is de uitzondering op die regel; zij heeft er aan vastgehouden tot de laatste dag van het conflict en daarna. De wil om een volledige overwinning te behalen met de wapens en het afwijzen van elke vorm van compromis zijn de noodzakelijke bestanddelen van een dergelijke ideologie. Vanaf 1915-1916 verliest die onverzettelijkheid in Europa kracht en moet ze zich tevreden stellen met een achterhoedegevecht tegen het pacifisme. Dat isoleert het sociaal-patriottisme van de gebeurtenissen en van de politieke deiningen die meer en meer dominant worden. Die regel telt één uitzondering en slechts een: de BWP. In de Belgische Werklieden Partij houdt een soliede meerderheid vast aan de wil om alles te wedden op een militaire overwinning. Dat doen ze tot de laatste dag van de oorlog en ook op de meest troebele ogenblikken wanneer zelfs bij de meest overtuigden de twijfel toeslaat en iedereen denkt dat een volledige overwinning onmogelijk is. Dat is des te vreemder omdat tot voor 1914 en in de mate dat ze interesse betoonde voor internationale politiek, de BWP en Vandervelde in het bijzonder zich altijd heeft willen hoeden voor extremen, of ze nu reformistisch of revolutionair waren. In het bijzonder wilden ze een brug slaan tussen de Franse en de Duitse socialisten. Vandaar de uitgesproken tendens van haar vertegenwoordigers tot een centrisme dat, congres na congres de vorm aannam van synthese resoluties.

En plotseling is die gematigdheid over. De BWP situeert zich door zijn onherroepelijke onverzoenlijkheid aan de extreme rechterzijde van de Europese arbeidersbeweging. Wat kan men anders doen dan zich vragen stellen bij deze plotselinge verandering? En misschien ook, ondanks al hetgeen wij al verteld hebben, over de eventuele limieten van dit fenomeen.

Aan één overweging kunnen wij niet twijfelen. België was een klein land, dat tegen zijn wil in het conflict werd betrokken, zonder dat het zelf enige ambitie had op veroveringen. De Belgische socialisten konden de Belgische staat niet verantwoordelijk houden, zelfs niet gedeeltelijk, voor de rampen van de oorlog… En inderdaad in 1914 en ook later symboliseerde België voor gans de wereld de rol van het slachtoffer, enkel schuldig aan het verdedigen van zijn neutraliteit en zijn onvervreemdbaar recht om niet binnengevallen te worden. En ja, het goed geweten van de Belgische socialisten vindt een sterke echo bij hun Franse, Britse en Duitse socialisten. Ook als de ontnuchtering komt, als de patriottistische euforie uitdooft zal de ‘Belgische kwestie’ nooit in vraag kunnen worden gesteld. De socialisten van de oorlogvoerende landen, een minderheid in het begin, soms een meerderheid, herontdekken hun vroegere overtuigingen. Dikwijls plaatsen ze het kapitalisme en het imperialisme in de beklaagdenbank in plaats van deze of gene mogendheid. België daarentegen blijft, ondanks compromitterende allianties, het onschuldige slachtofferland. Door dat te verklaren en te herhalen bevinden de sociaalpatriotten van de BWP zich op solide grond.

Het gevoel van gerechtigheid is niet alles evenwel. De Belgen, socialisten en anderen zijn niet immuun voor veranderingen die de internationale publieke opinie beroeren. Net zoals de minder onschuldigen dan hen kunnen ze onderhevig zijn aan oorlogsmoeheid. Zij kunnen de zinloosheid inzien van mensenverslindende offensieven, de diplomatieke blokkering waarin het Europa van de generaals en de diplomaten chronisch verzeilt. Zij proeven de bittere smaak van een miserie die op geen enkel ogenblik haar greep verliest. Waarom zouden de Belgen, socialisten en anderen, die niemand verdenkt van imperialisme – over de kwestie Congo denkt niemand na in die tijd – op een gegeven ogenblik niet in wanhoop gezucht hebben: hoelang zal deze slachtpartij nog duren? Hoelang duurt deze beproeving nog waarvoor niemand een oplossing in het vooruitzicht ziet? De algemene overtuiging over de onschuld van het land aan het uitbreken van het conflict, is die onverenigbaar met het ontstaan en het ontwikkelen van om het even welke vorm van pacifisme?

Nochtans lijkt het ‘officiële socialisme’ bijna volledig ondoordringbaar hiervoor. Wat betekent dit in praktijk? Dat de vertegenwoordigers van de BWP, dikwijls in ballingschap, tegen alle evoluties en stromingen in en tegen zeldzame minderheden een sociaal-patriottisme zonder verzwakkingen blijven belijden. Op elk van de bijeenkomsten waar ze samenkomen, haalt hun onverzettelijkheid dikwijls de unanimiteit. Vanaf 1917 groeit er een klein aantal dissidenten. Daartoe behoort Joseph Jacquemotte, voor de oorlog al leider van een extreemlinkse minderheid in het bijzonder over de problemen van landsverdediging en internationalisme. In augustus 1917, op het ogenblik dat alle Europese socialistische partijen gewonnen zijn voor de organisatie van de conferentie van Stockholm dient die zelfde Jacquemotte op een algemene raad een motie in die deelname aan die conferentie bepleit. De motie wordt verworpen met 70 stemmen tegen 5. Omdat de bronnen te zeldzaam zijn kunnen we moeilijk vatten waarom deze zeer kleine minderheid eenmaal en slechts eenmaal spectaculair groeide: in januari 1918. Toen haalde een motie van Jules Lekeu, die de traditionele thesis van de leiding herhaalde “dat er materiële en morele obstakels waren die de bijeenkomst van de Internationale onmogelijk maakten”, 22 stemmen. Maar volgens de krant ‘La Métropole’ had Jacquemotte een tegenmotie ingediend die 16 stemmen haalde. Het verslag van de algemene raad deed zelfs niet de moeite om de tekst van die tegenmotie te vermelden. Het is de enige gebeurtenis, trouwens wazig, waaruit men het bestaan van een internationalistische stroming van een zekere sterkte binnen de top van de BWP zou kunnen besluiten. Ze is te uitzonderlijk om het totaalbeeld te kunnen beïnvloeden, dat van een uitzonderlijk sterk en persistent sociaal-patriottisme bij de BWP. Dat is des te meer het geval omdat de stellingen van Jacquemotte, voor de oorlog onvoorwaardelijk in zijn pacifisme, zeer gematigd zijn. Zij brengen hem hoogstens in het kamp van de ‘centristen’ binnen het internationale socialisme.

De vraag naar het waarom blijft dus volledig overeind: van waar komt deze winnende ‘rechtse’ weerstand tegen de evolutie van de westerse arbeidersbeweging en van waar komt dit isolement van de BWP als men haar vergelijkt met de zusterpartijen en de partijen uit de omliggende landen? Er zijn te veel onbekenden, in het bijzonder omdat de geschiedschrijving hierover nauwelijks bestaat en omdat de oorspronkelijke bronnen zeer beperkt zijn om een categoriek antwoord te geven op deze vraag. Maar mij lijkt het dat één element een belangrijke rol moet hebben gespeeld: het isolement van de BWP is dubbel geweest. Dat kan de vreemde inertie verklaren die haar in de zelfde toestand hield als die van de meest euforische dagen van augustus 1914. Ze is geïsoleerd van de grote loop van gebeurtenissen in het bijzonder van de evoluties in de geesten in Europa, in het bijzonder bij de socialisten. Maar tegelijkertijd zijn de leidende instanties en de organisaties van de BWP (of wat er van rest) afgesneden van de andere kant van het sociale leven: zij missen het contact met de massa’s, inbegrepen hun eigen leden en aanhangers, met hun vroegere basis.

Laat ons de vreemde dialectiek in herinnering brengen, die de socialistische beweging heeft gekenmerkt gedurende de eerste dertig jaar van haar bestaan. Die dialectiek heeft haar voor duizend moeilijkheden gesteld en duizend contradicties. Maar door die moeilijkheden en contradicties heeft ze zich ook vitaler gemaakt en verrijkt. Er waren die leiders die ongeduldig waren om politieke verantwoordelijkheid op te nemen. Zij waren reeds handig in het tonen van hun bestuurlijke kwaliteiten en bovenal bezorgd om van de bourgeoisie toegevingen af te dwingen, die zouden ten goede komen zowel aan de arbeidersklasse als aan ‘haar’ partij. En er waren naast en tegenover de instelling die duizenden en soms honderdduizenden arbeiders, maar half geïnformeerd, half gepolitiseerd, over het algemeen opgeslorpt door de dagelijkse arbeid en beslommeringen en met weinig tijd voor militantisme. Het was een dikwijls amorfe massa, waarvan de passiviteit de weerslag is van hun onderdrukte positie. Maar geregeld en bruusk werpt die massa zich in de sociale strijd, dat wil zeggen de klassenstrijd, keert ze haar rug naar de reflexen van de dag voordien, krijgt ze leven, ontbolstert zich en zet alles aan de kant wat op haar weg ligt tijdens anarchistische stoeten, heftige stakingen en manifestaties. Alles verandert ze, met inbegrip van de BWP zelf en diens voorkeur voor wijsheid en gematigdheid. De redenaars die tot de dag daarvoor applaus kregen worden nu uitgejouwd; de raadgevingen om voorzichtig te zijn worden door duizend stemmen verworpen. Plotseling verkiezen ze, toch voor enige tijd, de radicale eisen en de wilde gebaren.

Had de BWP kunnen zijn wat ze was in de eerste periode van haar bestaan als die periode niet was gekenmerkt door die twee tegenstrijdige kenmerken: revolte en organisatie? Anders gezegd: door het moeilijke samengaan en botsen van die twee antagonistische tendensen in de arbeiderspartij? Op een niet altijd bewuste manier hebben ze een moeilijke maar vruchtbare alliantie gesmeed.

Maar in de vier oorlogsjaren overleeft de organisatie nauwelijks; haar functioneren beperkt zich in het bezette België tot, nauwelijks uitgebreide, vergaderingen van de absolute top. Tussen augustus 1914 en november 1918 vergadert de algemene raad 42 maal. Tel daarbij 35 bijeenkomsten van de uitgebreide algemene raad: elke keer enkele tientallen personen, de meesten uit Brussel. Die terugplooi op Brussel, gevolg van de moeilijke communicatie, is nog meer uitgesproken in het geval van het bureau dat als partijleiding fungeert en van het uitvoerend bureau. Dat nieuw gevormd orgaan bestaat uit slechts drie leden en ontfermt zich over alle administratieve problemen. Belangrijke taak als je beseft dat de eerste prioriteit van de socialisten is om, in de mate van het mogelijke, de activiteit te bestendigen van haar sociale organisaties die altijd haar kracht hebben uitgemaakt. In de eerste plaats de coöperatieven, meer dan ooit onontbeerlijk om de arbeidersklasse te ondersteunen in haar miserie. De bezetter heeft ten andere aan de BWP financiële steun aangeboden om haar toe te laten deze taken te vervullen. De BWP heeft dit geweigerd en vindt die steun bij de Belgische regering in ballingschap. Dat vernauwt de banden tussen de arbeidersorganisaties en de Belgische staat in een perfecte geest van ‘Heilige Alliantie’.

Maar de hoofdoorzaak ligt elders. Deze komt voort uit de onderbreking van het contact tussen de partij en haar basis. Het is als het ware achter gesloten deuren dat de leidinggevende kaders vergaderen. Geen congressen meer, geen contacten met de militanten die soms woelig verliepen. Daarentegen knoopt de leiding banden aan en verstevigt ze ook met de wereld van de notabelen. Soms groeit er zelfs vriendschap. Dat geurt met name in het comité voor de Nationale Hulpverlening. De top van de partij is aan zichzelf overgeleverd. Ze wordt bedreigd door conservatieve tendensen en bureaucratische inertie, niet langer in evenwicht gehouden door druk van de basis. De organisatie blijft bestaan, maar de revolte krijgt geen stem meer. Dat berooft de beweging van een moeilijke maar vruchtbare dynamiek. De publieke opinie in Europa verandert dus en meegaand, zowel in de landen die getroffen zijn door de oorlog als in de anderen, worden de arbeiderspartijen radicaler. Maar in België heeft de BWP zich teruggeplooid op haar structuren en heeft ze zich gebarricadeerd tegen de invloed van haar basis en de massa’s. En terwijl de Franse en Duitse socialisten – om niet te spreken van de Russen - duidelijker en duidelijker afstand nemen van hun onverzoenlijke posities blijven minstens de kaders van de BWP onverminderd aanhangers van de harde lijn van het sociaal-patriottisme.

Het zijn trouwens niet alleen de militanten van de BWP die geparalyseerd zijn. Alle politieke leven in België zit in een winterslaap ten gevolge van de bezetting. En terwijl, onder druk van de gebeurtenissen, in de rest van Europa alles zich in beweging zet – meerderheden die verdwijnen, oppositie die vorm krijgt en sterker wordt, opstanden die grommen – schijnt in ons land niets te bewegen. Er is Zimmerwald geweest en Stockholm, er kwamen muiterijen en pogingen tot vrede; er kwam de Russische revolutie. Maar bij de BWP lijkt men te blijven staan in augustus 1914.

Kleine oprispingen van een minderheid

Niets lijkt te bewegen. Maar heeft men de zekerheid dat dit zo is? Om elke twijfel daaromtrent weg te nemen had de geschiedenis van de BWP tijdens de Grote Oorlog anders geschreven moeten worden. Had die geschiedenis gespaard moeten blijven van de vervormingen teweeggebracht door het bruuske einde van het conflict met de Duitse capitulatie, de gevolgen ervan in de geesten en bij het verzamelen en behandelen van de bronnen. Zo heeft het onderzoek vrijwel alles verwaarloosd dat handelt over groepen en strekkingen die min of meer vijandig waren tegenover het extreem sociaal-patriottisme van de leiding van de BWP. Deze groepen en stromingen waren niet bespottelijk. Ze schijnen actief geweest te zijn en een tamelijk intense politieke activiteit te hebben uitgeoefend, te meer dat ze hun invloed konden uitoefenen in een reële publieke opinie, niet gehinderd door de verstikking van de bezetting.

Hieronder verstaan we verschillende organisaties gecreëerd door Belgen in ballingschap en die, zonder te ontsnappen aan de beperkingen en de vereisten die de lokale autoriteiten hen oplegden, toch de vrijheid van mening forceerden, zij het op een beperkte schaal. In Nederland wordt vlug de “Bond van Belgische arbeiders in Nederland” gesticht. Haar tijdschrift ‘Le Socialiste Belge’ haalt tot zevenduizend exemplaren en de organisatie zelf kan drie opeenvolgende congressen organiseren. Het ligt misschien aan de aanwezigheid van Kamiel Huysmans dat de standpunten van de Liga en hun tijdschrift zeer gematigd zijn. Ze hebben niet de invloed ondergaan van de Zimmerwald conferentie en missen elk revolutionair perspectief. De bannelingen in Nederland aanvaarden zelfs het principe van de ‘Heilige Alliantie’, al plaatsen ze er toch kanttekeningen bij. In het nummer van 4/11/1916 haalt een redacteur bijvoorbeeld uit naar “de leiding die zich in Le Havre verschuilt”. Kort nadien in dat van 18/11/1916 verklaart ‘Le Socialiste Belge’ dat zij weigeren de dupe te zijn van de wapenstilstand tussen de partijen. Het gebeurt ook dat zij de verdediging opnemen van neutrale socialisten en zelfs van de Duitse. Dat is allemaal zeer verschillend van de houding van de leiding van de BWP. Er is ten andere een belangrijke twistappel: de mogelijkheid om deel te nemen aan de conferentie van Stockholm. Als de Algemene Raad, zetelend in België, zich in augustus 1917 uitspreekt tegen een dergelijke deelname repliceert ‘Le Socialiste Belge’ scherp: ze betwist het recht van de Algemene Raad om te spreken in naam van de partij. In maart 1918 hebben de bemoeienissen van de Belgische regering in Den Haag eindelijk succes: ‘Le Socialiste Belge’ wordt verboden. Vandervelde zal hiertegen protesteren bij zijn collega-ministers in Le Havre, alhoewel hij zelf verschillende malen werd bekritiseerd in het tijdschrift.

Ook in Frankrijk groeperen veel Belgische socialisten zich. Ze vormen er de ‘Union des Travailleurs Belges en France’ en geven het dagblad ‘Le Peuple Belge’ uit. Zoals in het vorige geval zijn deze vereniging en dit blad in principe akkoord met de politiek van de ministers in Le Havre en steunen ze de ‘Heilige Alliantie’. Dat belet hen niet om dit of dat aspect van de regeringspolitiek aan kritiek te onderwerpen, in het bijzonder de manier waarop de militaire hiërarchie socialistische soldaten behandelt. ‘Le Peuple Belge’ valt ook de censuur aan – waarvan ze zelf regelmatig slachtoffer is - en de uitbuiting van de arbeiders door het patronaat bij gebrek aan elke parlementaire controle op het executief. In het leger wordt het blad trouwens gedurende een maand verboden, in november 1916. De discussie over de deelname aan de conferentie van Stockholm brengt een breuk teweeg tussen ‘Le Socialiste Belge’ en de leiding van de BWP. Ongetwijfeld beïnvloed door hun Franse kameraden van de SFIO, de Franse socialistische partij waar het sociaal-patriottisme duidelijk op zijn retour is, steunt het blad het houden van deze conferentie tegen de standpunten van de BWP-leiding in. De Belgische socialistische leiders, in het bijzonder de ministers, hun omgeving en hun kabinetsleden staan deze uiting van onafhankelijkheid en van relatief pacifisme niet toe. Zonder de redacteurs van ‘Le Peuple Belge’ te verwittigen richt Vandervelde een concurrerend blad op ‘Le Droit de Peuples’, waarnaar alle subsidies gaan. Dat wordt het einde van de ‘Peuple Belge’.

Er zijn ten slotte de duizenden metaalarbeiders, dikwijls afkomstig uit Antwerpen, die emigreren naar Engeland. Hun organisatie telt niet minder dan tienduizend leden. Ze houden zich vooral bezig met syndicale activiteiten, te beginnen met de bescherming van de ‘metalo’s’ tegen de Belgische patroons die hen geen enkel recht verlenen. De houding van Belgische militaire instellingen in Groot-Brittannië is trouwens niet anders, wat leidt tot vele conflicten en enkele stakingen. De politiek is niet de voornaamste bekommernis van de centrale der metaalbewerkers, die sterker wordt en een zeker apparaat uitbouwt. Maar onverschilligheid en neutraliteit zijn niet altijd mogelijk. Van tijd tot tijd moet er stelling worden ingenomen. De keuzes die de centrale maakt zijn sterk gelijklopend met die van hun kameraden in ballingschap in Nederland. Bijvoorbeeld het aanvaarden van de ‘Heilige Alliantie’ gaat gepaard met kritiek op de uitvoering ervan door de conservatieven die niet verzaken aan hun traditioneel antisocialisme. En ook nog, vooral en eens te meer, is er de kwestie van Stockholm. De Belgische metaalarbeiders spreken zich uit ten voordele van deelname en verwijderen zich dus van de BWP leiding.

De gelijkenis tussen de groepen in Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië is opvallend. Ziehier drie relatief belangrijke groepen die onttrokken zijn aan de verstikkende invloed van de bezetting. Men zou er nog de kleine Vlaamse socialistische groepen kunnen aan toevoegen, die aangetrokken worden door het activisme en er in sommige gevallen bij aansluiten. Een daarvan draagt de naam ‘Vlaamse Socialistische Partij’. De afgevaardigde ervan E. Joris begeeft zich naar Stockholm tijdens de voorbereidende fase van de conferentie om er zijn inzichten uiteen te zetten. Het is niet mogelijk een precieze totaalvisie te ontwikkelen over het belang van deze beweging. Men mag betwijfelen dat hij duizenden of honderden miltanten verenigde. Het leidt geen twijfel dat de kennis van deze groep beter zou geweest zijn als het activisme niet zeer vlug hetzelfde lot had ondergaan als de Duitse vijand waaraan ze, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk gelieerd was. Blijft het feit dat we het Vlaamse voorbeeld, met veel voorzichtigheid kunnen koppelen aan het Nederlandse, het Franse en het Britse. Als de omstandigheden hebben toegelaten dat er een vorm van politiek werd bedreven die niet zuiver bureaucratisch was, kwamen meningsverschillen met de lijn van de BWP-leiding naar boven. Die baanden hun weg door alle censuur, officieel of niet en bereikten ons.

Uiteindelijk kunnen we besluiten dat het passief en triomfantelijk sociaal-patriottisme dat de BWP-leiding aanhangt gedurende de oorlog en in de jaren onmiddellijk erna in eerste plaats te verklaren is door de winterslaap waarin de oorlog de BWP heeft gedompeld. Overal elders dan in België, dat kleine land afgesneden van de wereld en onttrokken aan haar veranderingen, herneemt de klassenstrijd veel van haar rechten, nadat de verdwazing van augustus 1914 verdwijnt. Temeer daar de gebeurtenissen de klassenstrijd verbinden met het pacifisme. Maar terwijl in Europa nieuwe stormen zich ontwikkelen, er op de toon van de kanonnen nieuwe politieke allianties worden gesmeed en nieuwe sociale revoltes; terwijl de revolutie zelf zich in beweging heeft gezet, lukken de enkele honderden miltanten, die het geraamte vormen van een Belgische Werklieden Partij afgesneden van zijn massa’s, er met succes in de tijd te doen stilstaan. De triomf van de geallieerde legers schijnt de juistheid van deze tactiek van het zacht geduld oefenen – dat wil dus zeggen van de klassencollaboratie - te bevestigen. En deze bevestiging zal op haar beurt tot gevolg hebben dat de BWP zich meer en meer integreert in de ‘nationale huishouding’ en het sociaal beheer.

Maar we zijn nog niet zo ver. Dit hoofdstuk van de BWP geschiedenis sluit af in een euforie die niemand meer voor mogelijk had gehouden. De ‘oorlog voor het Recht’ is ten einde. Het Belgische socialisme zal meerdere jaren nodig hebben om los te komen uit die bedwelming.

______

Voetnoten

[8] Mussolini was toen nog lid van de socialistische partij (noot van de uitgever).


5. Lessen voor vandaag?

Met de volgende tekst willen we aanknopen met het heden. Wat kunnen we leren uit de eerste wereldoorlog? Wat zijn de gelijkenissen en de verschillen met vandaag?

2014 en de spookbeelden van 1914, Alan Woods (2014)

Terwijl het nieuwe jaar aanbreekt duiken herinneringen op aan het aanbreken van een ander nieuw jaar, precies honderd jaar geleden. Bij het begin van het jaar 1914 waren miljoenen mensen als in een droom aan het afdrijven naar het ravijn. Tijdens die nieuwjaardagen beseften weinig mensen wat hen te wachten stond. Honderd jaren waren voorbijgegaan sinds de slag om Waterloo en de herinnering aan oorlog was vervaagd – toch minstens in Groot-Brittannië. De voorbije oorlog in Zuid-Afrika was niet meer dan een schermutseling geweest en was geëindigd met een overwinning. Het Britse rijk pochte dat de zon er nooit onderging en scheen verzekerd van de wereld suprematie.

Langs de andere kant van het kanaal, dat is waar, langer de zaken enigszins anders. Men herinnerde zich de Frans-Pruisische oorlog van 1870-71 en Elzas-Lotharingen bleef bezet door Duitsland. De Franse generale staf zon op weerwraak, maar in de straten van Montmartre waren de cafés even levendig als altijd en leek oorlog geen onmiddellijke dreiging.

Voor het grootste deel van de 19e eeuw was de bijbel van de burgerij het liberalisme, de politieke uitdrukking van het geloof dat de ontwikkeling van het kapitalisme borg stond voor vooruitgang van de mensheid. De meeste Europese landen hadden een periode van economische welvaart gekend, die eeuwig scheen te blijven duren. De nieuwe technologieën – de telefoon, het stoomschip, de spoor-wegen – hadden de wereld tot éen geheel gesmeed. Je zou het kunnen vergelijken met hetgeen het internet vandaag doet, maar dan op een veel revolutionairder manier.

Vrede en voorspoed werden beschouwd als de normale gang van zaken: «vandaag beter dan gisteren en morgen beter dan vandaag». Velen geloofden dat de Europese economieën zo geïntegreerd waren dat oorlog onmogelijk was geworden. De snelle vooruitgang van wetenschap en technologie waren een bewijs van de voortdurende vooruitgang van de maatschappij en een ijzersterk bewijs van de superioriteit van de Westerse beschaving. Toch eindigde die prachtige droom in augustus 1914 in een verschrikkelijke nachtmerrie. Redelijkheid verwerd tot onredelijkheid. Europa en de ganse wereld stortten zich in het macabere ballet van de dood.

Van vandaag op morgen veranderde alles in zijn tegendeel. Moderne technologie, die eerst een belangrijke bronn van vooruitgang was, veroorzaakte ongeziene verwoestingen op een verschrikkelijke schaal. In plaats van vrijhandel werden overal handelsbarrières opgetrokken. In plaats van liberalisme en democratie was er militarisme, censuur en dictatuur in open of verdoken vorm. Ten minsten 9 miljoen mensen lieten het leven in de Grote Slachtpartij.

De oorzaken van oorlogen

Dikwijls wordt er beweerd dat oorlogen en conflicten onvermijdelijke gevolgen zijn van de agressieve aard van het mensenras (of van de mannen als je zekere feministen mag geloven). In werkelijkheid is dat een uitleg die niets verklaart. Als de mensheid van nature agressief is, waarom is ze dan niet altijd in staat van oorlog? Waar verscheurt de samenleving zichzelf dan niet?

In werkelijkheid is het periodiek uitbreken van oorlogen een uitdrukking van de spanningen die ontstaan in de klassenmaatschappij, die een kritiek punt bereiken waarbij de tegenstellingen enkel maar op gewelddadige manier kunnen worden opgelost. (...)

In uiteindelijke analyse was de oorlog van 1914-18 het resultaat van de late opgang van Duitsland, dat later de kapitalistische weg had ingeslagen dan Frankrijk en Engeland. Dit schiep een aantal onverdraaglijke tegenstellingen. Duitsland voelde dat het ingesnoerd en gewurgd werd door zijn grote rivalen, die konden beschikken over een (koloniaal) imperium. Duitsland had in 1871 een eenvoudige overwinning behaald op Frankrijk en de leidende kliek was aan het zoeken naar een excuus om een oorlog te beginnen die het zou toelaten om Europa te overheersen en landsdelen, markten en kolonies te bemachtigen.

Betekent dit dat Duitsland verantwoordelijk is voor de oorlog? Nee! Het idee dat men de schuld voor het uitbreken van een oorlog kan toewijzen aan deze of gene natie is vals en oppervlakkig, net zoals men de schuld wil geven aan «degene die «het eerste schot loste». Duitsland viel België binnen en dat was ongetwijfeld een verschrikkelijke ervaring voor het Belgische volk. Maar nog veel verschrikkelijker was het lijden van de miljoenen koloniale slaven in Congo, dat onder de heerschappij stond van «poor little Belgium».

De Franse imperialisten wilden Elzas-Lotharingen terugwinnen, hen afgenomen door Duitsland in 1871. Maar ze wilden ook het Rijnland veroveren, onderdrukken en plunderen, zoals later zou blijken uit het verdrag van Versailles. De Britse imperialisten voerden een «defensieve oorlog». Dat wil zeggen dat ze hun geprivi-legieerde positie verdedigden als de grootste imperialistische rover, die miljoenen Afrikanen en Indiërs in slavernij hield in zijn kolonies. De zelfde cynische berekening kan men terugvinden bij al de oorlogvoerende landen, of ze nu groot of klein zijn.

Op die periode terugblikkend, met het voordeel van wat we nu weten, is het niet moeilijk om de redenen te begrijpen voor de catastrofe van 1914. Er waren andere redenen, zoals het conflict tussen Oostenrijk-Hongarije en Rusland voor het meesterschap over de Balkan; er was de ambitie van het Tsarisme om Constan-tinopel te stelen uit de verlamde handen van het stervende (Turks-)Ottomaanse rijk. De bloedige slachtingen tijdens de Balkanoorlogen van 1912-13 waren een verwittiging en bij vele gelegenheden kwamen de grootmachten dicht bij een conflict zelfs voor 1914.

Maar ondanks die voorboden geloofden veel mensen dat er geen oorlog zou komen. Groot-Brittannië en Duitsland waren, na de Verenigde Staten, elkaars grootste handelspartner. Het kon toch niet dat ze elkaar zouden bevechten? Zelf nu, honderd jaar later, zijn er geleerde academici (God behoede ons van geleerde academici!) die beweren dat de Grote Oorlog helemaal niet nodig was geweest, dat men een diplomatieke oplossing had kunnen vinden en dat de mensheid zo een hele hoop problemen had kunnen vermijden en nadien gelukkig in vrede zou hebben geleefd.

Honderd jaar na de Grote Slachtpartij is het gebruikelijk dat niet alleen onze vrienden academici, maar ook sentimentele pacifisten en burgerlijke politici oceanen krokodillentranen wenen over de “zinloosheid van de oorlog”, het onnodig verlies van mensenlevens en zo voort en zo verder. We moeten “leren uit de geschiedenis” zeggen ze ons zodat dit zich nooit meer herhaalt. Het feit dat ook vandaag nog elke dag duizenden mensen het leven laten in oorlogen schijnt hen te ontsnappen. Vijf miljoen hebben er het leven gelaten in Congo. Dat toont hoe juist Hegel was als hij zegde dat de enige les die wij kunnen trekken uit de geschiedenis is dat er nooit iemand iets uit leert.

Als we de wereldpolitiek maar uit de handen konden halen van de onbekwame politici, bankiers en generaal en ze plaatsen in de handen van de geleerde dames en heren van de universiteiten! Kon de wereld maar geregeerd worden door de zachte hand van de Rede! Wat een heerlijke plaats zou ze zijn! Ongelukkig genoeg heeft heel de geschiedenis van de mensheid, ten minste gedurende de laatste tienduizend jaar aangetoond dat mensenzaken niet beheerst worden door Rede. Dat werd reeds ontdekt door Hegel die, ondanks zijn idealistische vooroordelen dikwijls dicht bij de waarheid kwam. Hij schreef dat het belangen en niet de Rede zijn die het leven van de naties regeren.

Waarom is er geen andere wereldoorlog meer gekomen tot nu toe?

Is het mogelijk nuttige paralellen te trekken tussen de situatie die bestond in 1914 en de situatie vandaag? Historische analogieën kunnen soms nuttig zijn. Zij zijn dat echter steeds binnen bepaalde grenzen en het is steeds nodig die grenzen goed in het oog te houden. De geschiedenis herhaalt zich inderdaad, maar doet dit nooit op precies de zelfde manier.

De belangrijkste parallel is dat vandaag weer eens de tegenstellingen van het kapitalisme op een explosieve manier naar voor komen op wereldschaal. Een lange periode van kapitalistische groei – die enkele opvallende gelijkenissen vertoont met de periode voor 1914 – kwam op een dramatische manier ten einde in 2008. Wij zitten nu verstrikt in de grootste economische crisis uit de volledige 200 jaar van het bestaan van het kapitalisme.

In tegenstelling tot wat de theorieën van de burgerlijke economen zeggen heeft de globalisering de fundamentele contradicties van het kapitalisme niet opgeheven. Ze hebben ze enkel gereproduceerd op een veel groter schaal: globalisering uit zich nu als een globale crisis van het kapitalisme. De voornaamste oorzaak van de crisis is exact de zelfde als in 1914: de productiekrachten komen in opstand tegen de twee fundamentele obstakels voor menselijke vooruitgang: het privébezit van de produc-tiemiddelen en de nationale staat.

Ex-marxisten zoals Eric Hobsbawm geloofden dat globalisering een einde zou stellen aan conflicten tussen naties. De revisionist Karl Kautsky zei exact het zelfde honderd jaar geleden. De eerste wereldoorlog toonde aan hoe onzinnig die theorie was. En de toestand waarin de wereld verkeert in 2014 toont de stompzinnigheid van het neo-revisionisme van Hobsbawm. Hoeveel dieper dacht Lenin, wiens klassiek werk Imperialisme, het hoogste stadium van het kapitalisme vandaag even fris en toepasslijk is als toen het werd geschreven.

Maar er zijn belangrijke verschillen. Bij twee gelegenheden, in 1914 en in 1939 probeerden de kapitalisten hun tegenstellingen op te lossen door oorlog. Waarom kan dit niet opnieuw gebeuren? Het is een feit dat de tegenstellingen tussen de kapitalisten vandaag zo scherp zijn dat ze in het verleden al tot oorlog zouden hebben geleid. Daarom de vraag: waarom is er nu geen wereldoorlog?

Het antwoord op die vraag licht in de veranderde machtsverhoudingen op wereldschaal. Duitsland zou geen enkel voordeel hebben bij het binnenvallen van België of de annexatie van Elzas-Lotharingen om de eenvoudige reden dat Duitsland al heel Europa controleert door haar economische macht. Alle belangrijke beslissingen worden al genomen door Merkel en de Bundesbank zonder dat daarvoor een schot moet worden gelost. Misschien kan Frankrijk een oorlog beginnen tegen Duitsland om haar nationale onafhankelijkheid te herwinnen? Het is genoeg de vraag te stellen om de absurditeit ervan in te zien.

De kleine Europese staatjes zijn pygmeeën die al lang geen onafhankelijke rol meer spelen in de wereld. Daarom werd de Europese burgerij gedwongen om de Europese Unie op te richten in een poging om te concurreren met de verenigde Staten, Rusland en nu ook China. Oorlog tussen Europa en om het even welk van de voorgenoemde staten is uitgesloten. Afgezien van al de rest ontbreekt het Europa aan leger, vloot en luchtmacht. Die militaire instellingen worden jaloers bewaard voor de verschillende nationale leidende klassen die, achter een façade van “Europese eenheid”, als katten in een zak vechten voor hun “nationale belangen”.

Uit zuiver militair oogpunt kan geen enkel land het opnemen tegen het kolossale leger van de Verenigde Staten. Maar ook die macht heeft zijn beperkingen. Er zij open tegenstellingen tussen de verenigde Staten, China en Japan in de Stille Oceaan. In het verleden zou dat tot oorlog hebben geleid. Maar China is niet langer een zwakke, achtergebleven natie, die in het verleden gemakkelijk kon worden overrompeld en tot koloniale slavernij gebracht. Het is een groeiende militaire en economische macht, die zijn spieren begint te spannen en zijn belangen veilig te stellen.

De VS heeft zijn vingers al ernstig verbrand in Irak en Afghanistan. Ze waren niet in staat om tussen te komen in Syrië. Hoe zouden ze zelfs maar kunnen overwegen om oorlog te voeren tegen een land als China als ze al niet in staat zijn om te reageren tegen de voortdurende provocaties van Noord-Korea? Dat is een zeer concrete vraag.

Oorlog en revolutie

Voor 1914 werden de illusies van de burgerij gedeeld door de leiding van de arbeidersbeweging in West-Europa. De sociaaldemocratische leiders betaalden nog wel lippendienst aan het idee van het socialisme en aan de klassenstrijd. Op de eerste mei hielden ze nog wel eens radicaal en zelfs revolutionair klinkende toespraken. In praktijk hadden zij het perspectief van een revolutie verlaten voor het reformisme: de overtuiging dat zij in staat waren om vreedzaam, geleidelijk, pijnloos het kapitalisme om te vormen in socialisme in een verre toekomst.

In het ene congres na het andere beloofden de sociaaldemocraten –die op dat ogenblik ook Lenin, Trotsky, Rosa Luxemburg en Karel Liebknecht onder hun leden telden-elke poging van de imperialisten te bekampen om een oorlog te beginnen. Zij beloofden zelfs, indien de oorlog toch zou uitbreken, een revolutionaire strijd tegen het kapitalisme en het imperialisme te beginnen.

Tot hun eeuwige schande hebben al de sociaaldemocratische leiders (met de uitzondering van de Russen, Serven en Ieren) de arbeidersklasse verraden en hun “eigen” heersende klassen gesteund uit “vaderlandslievende” overwegingen. De overtuigende slagzin uit het verleden “arbeiders uit alle landen verenigt u” kreeg een bitter ironische bijsmaak toen arbeiders uit Duitsland, Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië elkaar doodschoten en met bajonetten belaagden in dienst van hun meesters. De situatie leek compleet hopeloos. Toch eindigde de kapitalistische oorlog in revolutie.

De Russische revolutie bood aan de mensheid een uitweg uit de nachtmerrie van oorlogen, armoede en lijden. Ze werd gevolgd door revoluties in andere landen, Duitsland om te beginnen. Maar het ontbreken van een revolutionaire leiding op internationale schaal betekende dat deze revoluties de ene na de andere geaborteerd werden. Het resultaat was een nieuwe imperialistische oorlog, die 55 miljoen doden meebracht en bijna de ondergang van menselijke beschaving betekende.

Twee wereldoorlogen vormen voldoende bewijs voor het feit dat het kapitalisme al zijn mogelijkheden tot vooruitgang heeft verloren. Maar, zoals Lenin het heeft uitgelegd, zal het kapitalisme steeds een uitweg vinden zelfs uit de ergste crisis, zo lang het niet omvergeworpen wordt door de arbeidersklasse. Wat Lenin in 1920 als een theoretische mogelijkheid had gezien, gebeurde in 1945. Ten gevolge van speciale historische omstandigheden kwam het kapitalisme in een nieuwe bloeiperiode. Het perspectief van een revolutie werd uitgesteld, toch minstens in de ontwikkelde kapitalistische landen.

Net zoals in de twee decennia voor 1914 waren de bourgeois en degene die hun lof toezwaaien dronken met illusies. En net als toen vonden die illusies een echo bij de leiders van de arbeidersbeweging. Het is veel erger dan toen. Nu hebben zij elke verwijzing naar een socialistische maatschappij begraven en volledig “de markt” omarmd. Maar nu is het rad 360 graden gedraaid. In 2008 werden de vruchten van het succes in hun monden omgezet tot asse. Net als in 1914 bracht de geschiedenis hen een ruw ontwaken.

Veel mensen ter linkerzijde vragen waarom de massa’s, geconfronteerd met een dergelijke diepe crisis, niet in opstand komen. Wij verwijzen die mensen naar de ervaringen van 1914. Waarom leidde die crisis niet onmiddellijk tot revolutie? Waarom stapten de arbeiders in eerste instantie enthousiast op achter de vlag van hun land? Op deze vraag kan men geen antwoord geven met behulp van formele logica. Enkel de dialectische methode kan klaarheid scheppen.

In tegenstelling tot de idealisten, die denken dat het menselijk bewustzijn de drijvende kracht is van alle vooruitgang, legt het dialectisch materialisme uit dat het menselijk bewustzijn extreem conservatief is. Mannen en vrouwen klemmen zich altijd vast aan hetgeen vertrouwd is: traditie, gewoonten en routine wegen zwaar op het brein. Het kapitalisme houdt de mens levenslang in een keurslijf van gehoorzaamheid, dat vlot wordt doorgegeven van de school naar de fabriek en uiteindelijk naar de kazerne.

De heersende klasse heeft duizend manieren waarop zij het bewustzijn kan modelleren: de school, de preekstoel, de massamedia en bovenal de sterke kracht die men de publieke opinie noemt. De massa’s zullen altijd de weg van de minste weerstand kiezen. Dat zullen ze doen tot de mokerslagen van grote gebeurtenissen hen dwingen om de waarden, de moraliteit, de religie en de overtuigingen die ze heel hun leven gekoesterd hebben in vraag beginnen te stellen.

Dit proces vraagt tijd. Het verloopt niet in rechte lijn, maar is zeer contradictorisch. De soldaten die met vlaggen zwaaiden en patriottische liederen zongen in augustus en september 1914 waren de zelfden die drie of vier jaar later de rode vlag ter hand namen en de internationale zongen. Een immense kloof scheidt deze twee fenome-nen, een kloof gevuld met onbeschrijflijk lijden, gruwel en dood. Het was een harde les, maar een les die goed begrepen werd.

Hoe kun je dat vergelijken met de toestand vandaag? Er is geen oorlog, ten minste toch niet in de betekenis van 1914. Maar vanuit het standpunt van de wereldgeschiedenis zal het jaar 2008 gezien worden als een even belangrijk keerpunt als 1914. Het grote leerproces is begonnen. Lijkt het te traag voor u? De geschiedenis verloopt volgens haar eigen wetten en eigen snelheden. Men kan de processen niet versnellen door ongeduld.

In 1806, terwijl hij de laatste hand legde aan zijn belangrijkste werk “de fenomenologie van de geest”, die ontdekkingsreis van het kennen, zag Hegel Napoleon op een paard rijden door de straten van Jena. “Ik heb de geest van de wereld gezien op de rug van een paard” riep hij uit. De bijbel zegt: “zij hebben ogen, maar zij kunnen niet zien” Kijk om u heen! Kijk naar de straten van Istanbul en Athene, Soa Paolo en Madrid, Cairo en Lissabon, waar de massa’s in beweging beginnen te komen. Vandaag kunnen we zeggen dat de geest van nieuwe wereld overal vorm aan het krijgen is. Ze doet dat niet in de vorm van een individuele held, maar in de vorm van miljoenen anonieme helden en heldinnen die traag maar zeker besluiten aan het trekken zijn en in beweging komen om hun lot in eigen handen te nemen.

Lenin heeft gezegd: “kapitalisme betekent gruwel zonder einde”. De bloedige conflicten die vandaag door de wereld razen tonen dat hij gelijk heeft. Moralisten uit de middenklasse huilen en jammeren over deze gruwelen, maar hebben geen idee wat de oorzaken ervan zijn, laat staan een oplossing. Pacifisten, Groenen, feministen en anderen verwijzen naar de symptomen, maar niet naar de onder-liggende oorzaak: een ziek sociaal systeem dat zijn historische rol heeft uitgespeeld.

De gruwel die we rond ons zien is slecht de uitwendige verschijningsvorm van de doodstrijd van het kapitalisme. Maar het zijn ook de barensweeën van een nieuwe maatschappij die vecht om tot leven te komen. Het is onze taak om die weeën zo kort mogelijk te maken en de geboorte te bespoedigen van een werkelijk humane samenleving.

Iemand wierp de Spaanse revolutionair Durruti eens voor de voeten: “als jij ooit de overwinning behaalt, dan zal je op de top van een ruïne zitten”. Daarop antwoordde Durruti: “Wij hebben altijd geleefd in sloppen en in holen in de muur. Wij weten wat het is om het daar een zekere tijd uit te houden. Maar, en dat moet je niet vergeten, wij kunnen ook opbouwen. Wij zijn het die de paleizen en de steden bouwden, hier in Spanje, in Amerika en overal. Wij, de arbeiders kunnen er nieuwe bouwen om de plaats in te nemen van de oude. En betere dan de oude. Wij zijn niet in het minst bang van ruïnes. Wij zullen de wereld erven, daar is niet de minste twijfel over. Het is mogelijk dat de bourgeoisie haar eigen wereld opblaast en in ruïnes achterlaat voor ze het podium van de geschiedenis verlaat. Wij dragen een nieuwe wereld, hier in onze harten. Die wereld is elke minuut aan het groeien.”

Londen, 6 januari 2014


Epiloog: Revolutie!

Zoals we in het begin gezegd hebben begon de oorlog met wanhoop en verraad, maar eindigde zij in revolutie. De Russische Oktoberrevolutie is algemeen gekend, maar veel minder gekend is de Duitse revolutie. Wij eindigen dit boek met een manifest van de Duitse revolutionairen. En we weten het, die zelfde Rosa Luxemburg en Karel Liebknecht zullen vermoord worden kort nadat ze dit hebben geschreven. Dat de Duitse regering na de revolutie geleid werd door de zelfde sociaaldemocraten die op een kruiperige manier de oorlog van de keizer hadden gesteund is zeker al een eerste verklaring van de uiteindelijke nederlaag van die revolutie. Dat zou niet beletten dat de Duitse revolutie in de jaren nadien nog vele kansen kreeg om te slagen. Enkel de onvolwassenheid van de nieuw gestichte Duitse communistische partij en op het einde ook de beginnende stalinistische ontaarding van de communistische internationale zorgden ervoor dat deze kansen niet benut werden. De vreselijke terugslag kwam met de uiteindelijke vernietiging van de Duitse arbeidersorganisaties door het nazisme en de tweede wereldoorlog. Maar dat is een ander verhaal. Geniet als besluit van dit boek van de hartenkreet van Rosa Luxemburg en co bij het uitbreken van de Duitse revolutie.

Aan de proletariërs van alle landen, Rosa Luxemburg et al. (1918)

(Aan de proletariërs van alle landen - Rosa Luxemburg, Karl Liebknecht, Klara Zetkin en Franz Mehring. Die Rote Fahne, 25 november 1918).

Proletariërs! Mannen en Vrouwen van de Arbeid! Kameraden!

In Duitsland heeft de revolutie zijn intrede gedaan. De soldatenmassa’s, die vier jaar lang naar de slachtbank werden gedreven ter wille van kapitalistische winst, de arbeidersmassa, die vier jaar lang werd uitgezogen, uitgeperst, uitgehongerd — zij hebben zich verheven. Het vreselijke werktuig van onderdrukking: het Pruisische militarisme, deze gesel der mensheid, ligt gebroken ter aarde; de meest zichtbare vertegenwoordigers ervan en daarmee de meest zichtbare schuldigen aan deze oorlog, de keizer en de kroonprins, zijn het land uit gevlucht. Overal hebben zich arbeiders-en soldatenraden gevormd.

Proletariërs aller landen, wij zeggen niet dat in Duitsland alle macht werkelijk in de handen van het werkende volk komt, dat de volledige overwinning van de proletarische revolutie reeds is behaald. Nog zitten al die socialisten in de regering, die in augustus 1914 ons duurste goed, de Internationale, hebben prijsgegeven, die vier jaar lang de Duitse arbeidersklasse en de Internationale tegelijk hebben verraden.

Maar, Proletariërs aller landen, nu spreekt de Duitse proletariër zelf tot jullie. Wij geloven het recht te hebben om uit zijn naam voor jullie forum te treden. Wij hebben vanaf de eerste dag van deze oorlog ons best gedaan om onze internationale verplichtingen na te komen, doordat wij elke misdadige regering met alle kracht hebben bestreden en deze als de ware schuldigen van de oorlog hebben gebrandmerkt.

Nu, in dit uur zijn wij gerechtvaardigd voor de geschiedenis, voor de internationale en voor het Duitse proletariaat. De massa’s vallen ons geestdriftig bij, steeds wijdere kringen van het proletariaat nemen deel aan de kennis dat het uur van afrekening met de kapitalistische klassenheerschappij heeft geslagen.

Dit grootse werk kan echter niet alleen door het Duitse proletariaat worden volbracht, het kan slechts strijden en overwinnen, door een beroep te doen op de solidariteit van de proletariërs van de gehele wereld.

Kameraden der oorlogvoerende landen, wij kennen jullie situatie. Wij weten heel goed dat jullie regeringen, nu zij eenmaal de overwinning hebben behaald, vele lagen in de bevolking door de uiterlijke gloed van de overwinning verblinden. Wij weten, dat het hen zo gelukt om door het succes van de moord, de oorzaken en doelstellingen daarvan te doen vergeten.

Maar ook weten wij iets anders. Wij weten dat ook in jullie landen het proletariaat de meest gruwelijke offers aan vlees en goed heeft gebracht, dat het de gruwelijke slachting moe is, dat de proletariër nu naar huis terugkeert en thuis gebrek en ellende aantreft, terwijl er in de hand van een paar kapitalisten miljardenvermogens zijn opgehoopt. Hij heeft ingezien en zal verder inzien, dat de oorlog ook door jullie regeringen om de grote geldbuidel is gevoerd, dat jullie regering, toen zij sprak van ‘recht en beschaving’ en van ‘bescherming der kleine naties’ net zo goed de kapitaalwinsten meende als de onze toen zij sprak van ‘verdediging van het vaderland’; dat de vrede van ‘rechts’ en van de ‘Volkenbond’ uitloopt op dezelfde laaghartige roof als de vrede van Brest-Litovsk. Hier als daarginds dezelfde schaamteloze rooflust, dezelfde wil tot onderdrukking, dezelfde beslissing om de hardvochtige overmacht van het moordwapen tot het uiterste te benutten.

Het imperialisme van alle landen kent geen ‘goede verstandhouding’, het kent slechts één recht: de kapitaalwinst, slechts één taal: het zwaard, slechts één middel: het geweld. En wanneer het nu in alle landen, zowel bij jullie als bij ons, spreekt over ‘Volkenbond’, ‘Ontwapening’, ‘Recht van de kleine landen’, ‘Zelfbestemming der volkeren’, dan zijn dat slechts de gebruikelijke leugenachtige uitspraken der heersers, om de waakzaamheid van het proletariaat in slaap te wiegen.

Proletariërs aller landen! Deze oorlog moet de laatste zijn! Dat zijn wij verschuldigd aan de 12 miljoen vermoorde slachtoffers, aan onze kinderen en aan de mensheid.

Europa is door de verfoeilijke volkerenmoord geruïneerd. Twaalf miljoen lijken bedekken de gruwelijke plaatsen van de imperialistische misdaad. De bloei der jeugd en de beste mankracht der volkeren is neergemaaid. Ontelbare productiekrachten zijn vernietigd. De mensheid staat op het punt te verbloeden aan de meest ongehoorde aderlating in de wereldgeschiedenis.

Overwinnaar en overwonnene staan aan de rand van de afgrond. De mensheid wordt bedreigd door de vreselijkste hongersnood, door het vastlopen van het gehele productieapparaat, epidemieën en degeneratie.

De grote misdadigers van deze gruwelijke anarchie, van deze ontketende chaos: de heersende klassen, zijn niet in staat om hun eigen werk in toom te houden. Het roofdier, het kapitaal, dat de hel van de wereldoorlog heeft opgeroepen, is niet in staat deze weer uit te bannen, werkelijke orde te herstellen, de gekwelde mensheid brood en arbeid, vrede en cultuur, recht en vrijheid te waarborgen.

Dat wat door de heersende klassen als vrede en recht wordt voorbereid, is slechts een nieuw werk van het brute geweld, waaruit de hydra van de onderdrukking, van de haat en van nieuwe bloedige oorlogen haar duizend koppen opheft.

Het socialisme alleen is in staat om het grote werk van de duurzame vrede te volbrengen, de duizend bloedende wonden van de mensheid te helen, de weiden van Europa, die nu vertrapt zijn door de tocht van de apocalyptische oorlogsruiters, te veranderen in bloeiende tuinen, om op de plaats van de verwoeste productiekrachten tienvoudig nieuwe tevoorschijn te toveren, om alle fysieke en zedelijke energie van de mensheid tot nieuw leven te wekken en de haat en tweedracht te vervangen door broederlijke solidariteit, door eendracht en achting voor alles wat menselijk is.

Wanneer de vertegenwoordigers van het proletariaat aller landen elkaar de hand reiken om de vrede te maken, dan is de vrede in weinig uren gemaakt. Dan zijn er geen twistvragen meer zoals de linker Rijnoever, Mesopotamië, Egypte of de koloniën. Dan bestaat er slechts één volk: de werkende mensheid aller rassen en talen. Dan bestaat er slechts één recht: de gelijkheid van alle mensen. Dan bestaat er slechts één doel: welvaart en vooruitgang voor allen.

De mensheid staat voor het alternatief: op te lossen en onder te gaan in de kapitalistische anarchie ofwel wedergeboorte door sociale revolutie. Het uur der beslissing heeft geslagen. Wanneer jullie geloven in het socialisme, dan is het nu de tijd om dit door daden te tonen. Wanneer jullie socialisten zijn, dan gaat het er nu om te handelen.

Proletariërs aller landen, wanneer wij jullie nu oproepen tot de gemeenschappelijke strijd, dan gebeurt dit niet ter wille van de Duitse kapitalisten, die onder het merk ‘Duitse natie’ de gevolgen van eigen misdaad trachten te ontlopen; het gebeurt ter wille van ons en van jullie. Bedenkt: jullie triomfantelijke kapitalisten staan gereed, onze revolutie, welke zij evenzeer als de hunne vrezen, bloedig te onderdrukken. Jullie zelf zijn door de ‘overwinning’ niet vrijer, jullie zijn slechts nog meer slaaf geworden. Gelukt het om aan jullie heersende klassen, de proletarische revolutie in Duitsland net als in Rusland af te dwingen, dan zullen zij zich met verdubbelde kracht tegen jullie keren. Jullie kapitalisten hopen, dat de overwinning op ons, en op het revolutionaire Rusland, hen de macht zal verschaffen om jullie het vuur na aan de schenen te leggen en het duizendjarige rijk der uitbuiting boven het graf van het internationale socialisme op te richten.

Daarom kijkt het proletariaat van Duitsland in dit uur naar jullie uit. Duitsland is zwanger van de sociale revolutie, maar het socialisme kan slechts door het wereld-proletariaat worden verwezenlijkt.

En wij roepen jullie daarom toe: Op ten strijde! Op tot handeling! De tijd van de lege manifesten, platonische resoluties en schallende woorden is voorbij: het uur van de daad heeft voor de Internationale geslagen. Wij roepen jullie op: Kiest overal Arbeiders-en Soldatenraden, die zich van de politieke macht meester maken en die samen met ons de vrede zullen maken.

Niet Lloyd George en Poincaré, niet Sonnino, Wilson en Erzberger of Scheidemann mogen de vrede sluiten. Onder het waaiend banier van de wereldrevolutie moet de vrede worden gesloten.

Proletariërs aller landen! Wij roepen jullie op om het werk van de socialistische bevrijding te voltrekken; om aan de geschonden wereld weer een menselijke gestalte te geven en om elk woord waar te maken, waarmee wij elkaar eertijds zo vaak begroetten en waarmee wij uit elkaar gingen:

De Internationale zal de mensheid zijn! Leve de Wereldrevolutie van het Proletariaat! Proletariërs aller Landen, verenigt U!

Uit naam van de Spartacusbond: Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Franz Mehring, Clara Zetkin.


Bronnen

Bij het maken van dit boek werd intensief gebruik gemaakt van het marxistisch internet archief - http://www.marxists.org/- zowel in de Engelse als in de Franse en Nederlandse versie. Alle teksten werden gecontroleerd op kleine foutjes (datums enz… ) en taalkundig bijgeschaafd. Als ze vertaald werden, dan betreft het hier eigen vertalingen, ook als er reeds een Nederlandse vertaling op marxist.org te vinden was. Het gaat hier specifiek over teksten van Trotski, Lenin, Rosa Luxemburg en Liebman. Wat die laatste betreft werd ook het archief van het Marcel Liebman instituut geraadpleegd (www.institutliebman.be). Beide opgenomen teksten van Liebman zijn nieuwe vertalingen. De informatie over de conferentie van Stockholm is van www.socialhistoryportal.org/stockholm1917. Verder maakten we gretig gebruik van de schitterende informatie vervat in “Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging” van Leo Michielsen op marxists.org. Zonder een volledig uittreksel van Michielsen te publiceren zal er wel af en toe eens een zin van hem in onze tekst geslopen zijn. Om de leesbaarheid te bevorderen werden voetnoten weggelaten of geïntegreerd in de tekst indien ze ons onmisbaar leken.