Het Duitsland van 1918 tot 1933 was een van de meest tumultueuze perioden in de geschiedenis. Na de revolutie in Rusland probeerden de Duitse arbeiders en soldaten de macht in november 1918 te grijpen. Helaas werd de revolutie verraden door de sociaal-democratische leiders.

Verdere revolutionaire stuiptrekkingen schudden Duitsland van 1919 tot 1923 door elkaar, maar verschillende revolutionaire momenten werden verkwist.

Dit was een klap, niet alleen in Duitsland, maar ook internationaal. Stalinistische zigzags tussen opportunisme en sektarisme legde de weg voor de opkomst van het fascisme en de overwinning van de nazi's, leidend tot de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog met zijn 55 miljoen doden.

Verkrijgbaar voor 10 €Verkrijgbaar voor 10 €In dit boek betoogt Rob Sewell dat de nederlaag van de Duitse Revolutie en de overwinning van het fascisme absoluut niet onvermijdelijk waren. Was de Duitse Revolutie geslaagd, dan zou de hele loop van de daaropvolgende wereldgeschiedenis anders zijn geweest.

Uitgebreide inhoudsopgave

(Links nog in opbouw)

Hoofdstuk 1: De groei van de arbeidersbeweging

Hoofdstuk 2: De revolutie breekt door

Hoofdstuk 3: Contrarevolutie steekt de kop op

Hoofdstuk 4: De Putsch van Kapp

Hoofdstuk 5: De crisis van 1923

Hoofdstuk 6: Stabilisering

Hoofdstuk 7: De fascistische machtsgreep

Hoofdstuk 8: De terreur van de Nazi’s

Postscriptum


1. De groei van de arbeidersbeweging

In Duitsland stond de wieg van het marxisme. Zowel Marx als Engels hebben veel tijd besteed aan de uitbouw en de opvoeding van de Duitse arbeidersbeweging. Vanaf zijn oprichting in de negentiende eeuw had de Duitse sociaaldemocratische partij (SPD) zich bekend tot het marxisme en werd ze in de tijd voor de eerste wereldoorlog aanzien als de partij die de Duitse revolutionaire traditie hoog hield. Het was de sterkste partij van de tweede internationale (die alle sociaaldemocratische partijen voor de eerste wereldoorlog verenigde) en was de sterkste arbeiderspartij in de wereld. In 1912 had de SPD een miljoen leden, 15000 full time medewerkers, kantoren en andere bezittingen die meer dan 21 miljoen goudmarken waard waren, 90 dagbladen en 62 drukkerijen. Ze hadden ontelbaar veel tijdschriften, een socialistische uitgeverij en een reusachtige centrale socialistische school.

Bij de parlementsverkiezingen haalden zij 4,3 miljoen stemmen, meer dan een derde van het electoraat. De vakbond die aan de partij verbonden was telde 2,5 miljoen leden. Er is zelfs geen vergelijking mogelijk tussen de sterkte van de toenmalige SPD en de numerieke zwakte van de bolsjewieken aan de vooravend van de Oktoberrevolutie. Ongelukkig genoeg gebruikte de SPD haar sterkte en haar middelen niet om het kapitalisme omver te werpen maar om een bureaucratie van de arbeidersbeweging uit te bouwen.

Europa kende een periode van relatieve sociale vrede in de periode tussen de nederlaag van de commune van Parijs in 1871 en het einde van de economische opgang in 1912. In de zelfde periode werden de sociaaldemocratische partijen en de vakbonden krachtige massaorganisaties. Maar de groei van de Duitse sociaaldemocratie tijdens een periode van organische groei van het kapitalisme besmette haar leiders en haar vrijgestelden met de gewoonte om uitsluitend te werken op basis van compromissen en geleidelijke vooruitgang. In deze periode van economische opgang leidde de druk van de massaorganisaties tot een verhoging van de levensstandaard van de arbeiders. Daardoor groeide bij de leiding van de arbeiders de illusie dat dergelijke hervormingen altijd verder zouden kunnen bereikt worden. Naarmate het ledenaantal van de vakbonden toenam en hun financiële en andere middelen dramatisch groeiden, zorgde de leiding op alle niveaus er geleidelijk voor dat ook hun eigen inkomen verhoogde. Uiteindelijk bereikten ze een levensstandaard die duidelijk hoger was dan die van de massa’s. Dit is gevaarlijk, want zoals Marx uitlegt “wordt sociaal bewustzijn bepaald door de financiële en maatschappelijke positie die we in de maatschappij bekleden.

Tientallen jaren van vreedzame geleidelijke ontwikkeling veranderden de aard van de sociaaldemocratie. De leiding ervan gaf toe aan de volgehouden druk van het kapitalisme. Ze werden carrièristen die marxistische frasen gebruikten op de 1 mei betogingen en op de feestdagen van de arbeiders, maar die zich in het dagelijkse werk conformeerden aan de kapitalistische maatschappij. De vakbonden en de SPD waren rijk en machtig geworden en waren op elk niveau een toevluchtsoord geworden voor carrièristen op zoek naar lucratieve jobs. Zo ontstond een geprivilegieerde laag van een arbeidersaristocratie die belang had bij het behoud van de status quo. Zij maakten van de arbeidersorganisaties niet langer een instrument om het kapitalisme omver te werpen, maar gebruikten ze integendeel om de klassen te verzoenen.

Moet het marxisme herzien worden?

Op het einde van de negentiende eeuw kwam er een leider van de partij, Edward Bernstein genaamd die de levenshouding van deze geprivilegieerde laag vertolkte. Hij bepleitte een volledige herziening van het marxisme. Hij pleitte ervoor dat de partij de werkelijkheid zou inzien en erkennen dat de situatie volledig veranderd was sedert de tijd van Marx. Het kapitalisme was veranderd zei Bernstein, de tegenstellingen van het kapitalisme waren vervaagd, er was niet langer een opeenvolging van economische opgang en crisis, de klassentegenstellingen vervaagden en daarom was de klassenstrijd verouderd. Hij verwoordde dit opportunistische standpunt in de zin: “Het einddoel, wat het ook mag zijn is niets, de beweging is alles.” Bernstein was de voorloper van alle latere reformistische leiders, die beweerden dat het marxisme niet meer paste bij de ontwikkeling van de maatschappij van vandaag. De ideeën van Kinnock, Gonzales, Mitterand, Papandreou bevatten niets nieuws en zijn maar een flauw afkooksel van hetgeen Bernstein verkondigde tijdens de overgang van de negentiende eeuw naar de twintigste.

Het revisionisme van Bernstein werd in de Duitse SPD bestreden door Kautsky en andere leiders. Maar de aanval van Kautsky op Bernstein (hoe durf je het om onze marxistische erfenis aan te vallen, zei hij) was geen echte verdediging van het revolutionaire marxisme. Voor Kautsky was het marxisme iets zoals de stenen tafels van Mozes: een levenloze en eeuwige waarheid, geen middel om de maatschappij te veranderen. Hij was een typische centrist: iemand die spreekt over het marxisme, maar handelt als een reformist. Zijn vulgarisatie van het marxisme was een poging om hervormingen en revolutie te verzoenen. Voor Kautsky waren ideologie en theorie volledig gescheiden van de reformistische praktijk en van de dagelijkse eisen van de beweging. Wezenlijk willen de centristen alleen maar hervormingen binnen het kapitalistisch systeem. Na 1914, bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog, werd Kautsky een verdediger van het (Duitse) vaderland! De partijcongressen van de SPD in 1901 en 1903 en het congres van de tweede internationale in 1904 stemden resoluties tegen het revisionisme van Bernstein. Maar in praktijk betekenden die resoluties weinig. De secretaris van de SPD, Ignaz Auer vertolkte het cynisme van de bureaucratie toen hij in 1899 aan Bernstein schreef: “formeel weigert men de dingen te doen die jij voorstelt, zo’n dingen zegt men niet, maar men doet ze wel.”

In de tweede internationale werd Kautsky door vriend en vijand aanzien als “de paus van het marxisme.” Zijn strijd tegen Bernstein werd gesteund door Lenin die zich op dat ogenblik beschouwde als een volgeling van Kautsky. Voor 1914 beschouwde Lenin de bolsjewieken als de “Bebel-Kautsky vleugel” van de Russische sociaaldemocratie. In 1906 schreef hij: “wij beweren dat ons gevecht om de revolutionaire sociaaldemocratie te verdedigen tegen het opportunisme geenszins een uitvinding is van de bolsjewieke tendens- dat werd volledig bevestigd door Kautsky…” Het was enkel de briljante revolutionaire Rosa Luxemburg, die in Duitsland actief was en de gedragingen van Kautsky van dichtbij kon gadeslaan die duidelijk de grenzen kon zien van zijn pseudo-marxisme.

Alle individuen en alle grote theorieën zullen altijd de test van de gebeurtenissen doorstaan. Er bestaat geen grotere gebeurtenis dan een wereldoorlog. Congressen van de internationale van Stutgart in 1907 en Bazel 1912 hadden resoluties gestemd om te waarschuwen voor een imperialistische oorlog en om die met alle middelen proberen tegen te houden. Zelfs een algemene staking was een van de middelen die werden besproken (maar niet goedgekeurd). Ondanks dit deed de oorlogsverklaring van 1914 die het sein gaf voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog de tweede internationale volledig uiteenvallen.

De wereldoorlog toonde aan dat het imperialisme in een impasse was beland. De grondoorzaak daarvan was dat de productieve krachten op de grenzen waren gebotst van het privébezit van de productiemiddelen en van de nationale staat. Het Duitse kapitalisme was zeer laat op het wereldtoneel verschenen. Het had de verdeling van de planeet onder de imperialistische machten, Groot Brittannië in het bijzonder, gemist. De enige manier waarop het Duitse kapitalisme de dwangbuis van de nationale staat kon breken was gebruik van geweld om de wereld te herverdelen. Een wereldoorlog was onvermijdelijk geworden.

In nagenoeg alle landen capituleerden de leiders van de sociaaldemocratie voor hun eigen burgerij en begroeven de klassenstrijd en het internationalisme. Op 4 augustus las de voorzitter van de SPD de volgende verklaring voor in de Reichstag:

Wij worden geconfronteerd met het ijzeren feit van een oorlog. Wij worden bedreigd door de gruwel van een invasie van vreemde troepen(...)

Het komt ons toe om dit gevaar te bezweren en de cultuur en de onafhankelijkheid van ons land te verdedigen. Bijgevolg vervullen wij de belofte die wij altijd gedaan hebben: op het ogenblik dat er gevaar dreigt zullen we het vaderland niet in de steek laten (…)Door deze principes geleid zullen wij stemmen voor de oorlogskredieten.

Om de arbeiders te misleiden en hun capitulatie voor en de alliantie met de reactionaire Junckers en de burgerlijke partijen te verdoezelen gebruikten zij citaten van Marx en Engels. Maar die citaten dateerden van 1848 en 1859 en werden volledig uit hun context getrokken.

Het prestige van de Duitse partij was zo groot dat Lenin eerst dacht dat de editie van de sociaaldemocratische krant “Vorwaerts”, waarin hij las dat de SPD het oorlogsbudget van de keizer had goedgekeurd, een vervalsing was van de Duitse generale staf.

Rosa Luxemburg beschreef de internationale als een “stinkend lijk” dat het proletariaat met handen en voeten gebonden had uitgeleverd aan de militaire machine van de kapitalisten.

De internationalisten en de oorlog

Slechts zeer weinigen in heel de wereld bleven trouw aan de ideeën van het internationalisme. Toen ze bijeenkwamen in Zimmerwald in 1915 grapten ze dat alle internationalisten ter wereld konden plaats nemen in twee treinwagons. De aanhangers van Lenin, Trotski, Liebknecht, Luxemburg, John Mac Lean, James Connoly en anderen waren elk in hun eigen land gereduceerd tot zeer kleine groepen. Niettemin gingen zij het gevecht aan om de principes van het marxisme en de ideeën van het internationalisme te bewaren. Zij zetten zich af van de sociaal patriotten en de sociaal chauvinisten, zoals de oude arbeidersleiders die hun “eigen” burgerij steunden toen werden genoemd. De internationalisten verdedigden de fundamentele ideeën, zoals de klasse-aard van de imperialistische oorlog, de klasse-aard van de staat, het recht van de naties op zelfbeschikking en de noodzaak van een socialistische revolutie. De linkerzijde van de Zimmerwald conferentie zal een consequente revolutionaire politiek aanhouden en zal het embryo uitmaken van de toekomstige derde internationale.

In de Duitse SPD ontstond een kleine minderheid, rond Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, die de strijd aanging tegen de openlijke steun van de leiding aan de oorlog. In december 1914 was Liebknecht het eerste parlementslid dat tegen de oorlogskredieten van de keizer stemde. Maar in korte tijd verspreidde de onenigheid zich over de partij en stemden provinciale bijeenkomsten resoluties tegen de oorlog. In april 1915 werd het enige nummer gepubliceerd van “Die Internationale” een tijdschrift uitgegeven onder de redactie van Rosa Luxemburg en Frans Mehring. Onmiddellijk werd het verboden door de censuur van de regering. De Luxemburg-Mehring-Liebknecht groep binnen de SPD werd zo bekend als “de internationalisten”. Later zullen zij de kern vormen van de Duitse communistische partij. Op nieuwjaarsdag van 1916 hielden zij hun eerste congres in het huis van Liebknecht en beslisten ze om een clandestien blad uit te geven met de naam Spartacus, naar de revolutionaire slaaf uit het oude Rome. Vanaf dan stonden zij bekend onder de naam Spartacisten.

Toen bleek dat de oorlog veel langer duurde dan de regering had beloofd, begon er binnen de SPD een veel grotere groep te groeien die de oorlog verwierp. Dat weerspiegelde zich in de stemmingen in de Reichstag (het parlement). In maart 1915 stemden 25 SPD-afgevaardigden tegen de oorlogskredieten,in augustus liep dat al op tot 36, in september braken al 43 van de 108 afgevaardigden de partijdiscipline.

Ontgoocheling over de oorlog begon zich ook te verspreiden onder de massa’s. In mei 1916 was er, na agitatie door de spartacisten in de fabrieken van Berlijn, een massale betoging op de Potzdammer Platz. De slogans waren: “Stop de oorlog! Regering ontslag!” Karl Liebknecht werd aangehouden voor agitatie tegen de oorlog. In juni werd hij veroordeeld tot 2 jaar en 6 maanden dwangarbeid. Op de dag van zijn proces gingen 50.000 arbeiders uit de munitiefabrieken in staking; er waren betogingen in Stutgart en andere stakingen in Bremen en Braunschweig. De regering reageerde hierop door duizenden spartacisten te arresteren en hen strenge gevangenisstraffen te geven. In juli 1916 werd Rosa Luxemburg opnieuw gearresteerd. Maar de repressie kwam te laat, het ijs was gebroken. In november betoogden 30.000 arbeiders tegen de oorlog in Frankfurt.

De geboorte van de USPD

De groeiende afkeer van de arbeiders voor de nachtmerrie van de loopgraven zette enorme druk op de SPD basis. Dit gaf moed aan de oppositie, niet alleen in het parlement, maar doorheen de hele partij. Tegen maart 1916 was er een grote minderheid die weigerde het budget van de Reichstag goed te keuren. In juni verwierpen ze nieuwe belastingen “in laatste instantie dienen deze belastingen de imperialistische oorlog en dat zullen wij niet dulden.” Deze brede oppositie kreeg ruime steun onder de leden. In Berlijn, Bremen en Leipzig veroverden zij de meerderheid. Het zelfde gebeurde in andere belangrijke industriële centra. Deze oppositie zonder veel samenhang kreeg wat meer structuur toen zij in januari 1917 een conferentie belegde. Zij werden onmiddellijk uitgesloten en vormden de Onafhankelijke Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (USPD), die 120.000 leden telde.

Deze nieuwe partij telde onder haar leden zowel marxisten als revisionisten. Bij de laatsten hoorden Kautsky en Berstein (die pacifist geworden was), bij de revolutionairen Luxemburg en Liebknecht. De Spartakisten organiseerden zich als een aparte groep binnen de USPD. De afsplitsing van de USPD was een weerspiegeling van de groeiende polarisering, niet alleen binnen de SPD maar ook binnen de arbeidersklasse in haar geheel. Tienduizenden arbeiders, geradicaliseerd door de oorlog en door de februari-revolutie in Rusland, sloten zich aan bij de nieuwe partij. Het werd een klassieke centristische partij, die aarzelde tussen de principes van het marxisme en die van het reformisme.

Trotsky beschrijft het centrisme op de volgende manier: “het is samengesteld uit allerlei trends tussen marxisme en reformisme. Centrisme ontstaat door een veranderingsproces binnen de massaorganisaties, een proces dat niet rechtlijnig is maar contradictorisch en dialectisch. Centrisme is een onstabiel fenomeen dat te paard zit op twee verschillende materiële belangen. Het reformisme vertolkt de belangen van de arbeidersaristocratie, het marxisme de belangen van het proletariaat. Het belangrijkste daarbij is te weten in welke richting de centristische partij zich ontwikkelt. Door haar onstabiel karakter moet ze ofwel volledig de kant kiezen van de revolutie, ofwel opnieuw een klassieke reformistische partij worden.” De nieuwe USPD was zich in de richting van de revolutie aan het ontwikkelen.

Tegen het jaar 1917 was oorlogsmoeheid wijdverbreid bij de Duitse bevolking. Aan het front waren de soldaten doodziek van de oorlog, het bloedvergieten, de brutaliteit, het gifgas, de honger en bovenal van de incompetente generale staf. De levensomstandigheden van de arbeiders in de fabrieken was ook zwaar achteruitgegaan door de economische blokkade van Duitsland. De koolvoorraden raakten op en in de bitterkoude winter van 1917-1918 stierven duizenden kinderen van de kou. De rantsoenen werden drastisch verlaagd. Consumptie werd teruggebracht tot 1000 calorieën per dag voor volwassenen; kindersterfte steeg met 50% vergeleken met 1913. De sterftecijfers in de loopgraven waren astronomisch. De fransen berekenden dat tussen augustus 1914 en februari 1917 elke minuut een fransman het leven liet.

De Russische revolutie

Onder deze omstandigheden had het bericht van de revolutie in Rusland en de overwinning van de Bolsjewieken in november het effect van een donderslag. Aan het front en in de fabrieken bediscussieerden de arbeiders de overwinning van de Russische arbeidersklasse. Het was een dijkbreuk in de hopeloze situatie, een lichtstraal in de duisternis van de wereldoorlog. In een van haar eerste decreten richtte de sovjetregering zich tot de volkeren van de wereld en stelde onmiddellijk een wapenstilstand in en kwam met het voorstel voor een democratische vrede zonder annexaties, gebaseerd op het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren. Daarna publiceerden de bolsjewieken de geheime verdragen die de tsaren en de vorige regering van Kerensky gesloten hadden. Zij weigerden al de annexaties die aan de vorige regeringen beloofd waren. Sovjet Rusland verliet de oorlog.

Deze nieuwsfeiten hadden een grote psychologische impact op de arbeidersklasse overal ter wereld. In 1917 braken massale muiterijen uit in 54 divisies van het Franse leger; in december begon er een stakingsgolf die culmineerde toen 250.000 arbeiders in mei het werk verlieten in Parijs. In Groot Brittannië waren er in 1918 meer dan een miljoen stakers. In januari 1918 namen in Oostenrijk-Hongarije 700.000 arbeiders deel aan een staking in steun voor de vredesvoorstellen van de bolsjewieken. In februari vervoegden de matrozen van Oostenrijk-Hongarije deze staking en paralyseerden op die manier tijdelijk de helft van de oorlogsvloot. Een matroos die de doodstraf kreeg voor deze muiterij zei het volgende vlak voor zijn executie: “Wat gebeurd is in Rusland heeft ons opnieuw moed gegeven. Daarginds is een nieuwe zon opgekomen, waarvan het licht niet alleen zal schijnen voor de Slavische volkeren maar voor alle nationaliteiten en die ons vrede en rechtvaardigheid zal brengen.”

Duitsland kende in april 1917 al de tweede massastaking tegen de oorlog. Tweehonderdduizend arbeiders legden toen het werk neer in Berlijn en Leipzig. In januari 1918 volgde de grootste staking van de oorlogsjaren toen meer dan een miljoen arbeiders uit de wapenindustrie het werk neerlegden als protest tegen de vrede van Brest-Litovsk. Dat vernederende vredesverdrag met massale annexaties had het Duitse regime met oorlogsgeweld aan de Sovjetregering opgedrongen. Dit toont aan hoe groot de impact geweest is van de propaganda die Leon Trotski heeft gevoerd gedurende de hele periode dat hij voor onderhandelingen aanwezig was in Brest-Litovsk. De voornaamste organisatoren van de januaristaking waren de Revolutionaire Obleute (revolutionaire arbeidersdelegees). Zij waren bijeengekomen om zich te verzetten tegen de oorlog en tegen de sociale vrede die de leiders van de arbeidersbeweging hadden uitgeroepen. Later vervoegden ze de USPD en bewaarden net al de Spartakisten een eigen groep binnen de partij. Toen de staking in een nederlaag eindigde werden meer dan 550.000 stakers in het leger ingelijfd. Lenin zegde later dat deze actie een ommekeer teweegbracht bij de stemming van het Duitse proletariaat.


2. De revolutie breekt door

Het oude regime voelde de grond onder zich wegzinken. De aanzwellende revolutionaire beroering aan het front, gecombineerd met de stakingsgolven in de steden brachten de heersende klassen in paniek. Die stemming werd goed uitgedrukt door de woorden van staatssecretaris Hintze: “Om een omwenteling van beneden te vermijden is het nodig een revolutie van boven uit te voeren.” In allerijl werd een “parlementaire” regering gevormd met de neef van de keizer, prins Max von Baden aan het hoofd. Om de massa’s te paaien werd ook de sociaaldemocraat Philip Scheidemann in de nieuwe regering opgenomen. In oktober werd een politieke amnestie aangekondigd. Die resulteerde in de vrijlating van Karl Liebknecht, die werd begroet door 20.000 arbeiders in Berlijn. Maar de amnestie gold niet voor Rosa Luxemburg, die in “preventieve hechtenis” bleef.

De hervormingen kwamen te laat. Het oorlogsfront begon het te begeven. In 1918 waren er meer dan 4.000 deserteurs. Ludendorff en Hindenburg, twee generaals van de generale staf schreven een brief aan de nieuwe regering waarin ze pleitten voor een wapenstilstand met de geallieerden. Dat werd geweigerd. Op 28 oktober 1918 plande de Duitse generale staf een ultiem waagstuk: een beslissende aanval op de Noordzee om “de eer van de Duitse vloot te redden.” Daarbij brachten ze het leven van 80.000 mannen in gevaar en dat werd de druppel die de emmer deed overlopen.

Jan Valtin, een lid van de jeugdafdeling van de Spartakisten vertelt wat er gebeurde in zijn autobiografie “out of the night”:

Tegen het einde van oktober 1918 schreef mijn vader dat de vloot het bevel gekregen had om een beslissende aanval tegen Engeland uit te voeren. Daar werd geen geheim van gemaakt. De officieren hielden heel de nacht feest, schreef hij in de directe stijl hem eigen. Zij spraken over de dodentocht van de vloot. Het gerucht deed de ronde dat men wilde dat de vloot in de strijd ten onder ging om de eer te redden van de generatie die ze gebouwd heeft. Hun eer is niet de onze, schreef mijn vader.

Twee dagen later was de vloot onderweg. De bevolking in Bremen werd nog norser dan anders.

Dan kwam er opwindend nieuws. Muiterij in de vloot van de keizer! Jongeren uit de burgerij die voordien trots de mutsen van de zeemacht droegen lieten die hoofddeksels nu thuis. Ik zag vrouwen die lachten en weenden omdat zij echtgenoten hadden die in de vloot waren. Uit de deuren en vensters van de etenswinkels klonken angstige stemmen: “Zal de vloot uitvaren?... Nee ze mag niet uitvaren! Dat is moord! Stop de oorlog!” Jongeren gingen de straat op en riepen hoera!

De muiters in Kiel namen het schip Thüringen in, wierpen het anker uit en ontwapenden de officieren. Het slagschip Helgoland volgde hun voorbeeld. Beetje bij beetje begon de vloot naar de haven terug te keren. Als gevolg van de muiterij werden 580 manschappen van beide schepen gearresteerd. Valtin vertelt verder:

Die nacht zag ik de muitende matrozen Bremen binnenrijden met een karavaan in beslag genomen trucks. Op de trucks waren rode vlaggen en machinegeweren aangebracht. Duizenden mensen kwamen op straat. Dikwijls stopten de trucks om liederen te zingen en brullend doorgang te vragen.

Ik begaf me naar de Brill, een plein in het centrum van de stad. Vanaf dan moest ik moest ik mijn fiets door de drommen proberen te wurmen. Van alle kanten kwam een mensenzee toegestroomd. Heel de bevolking kwam op straat. Een meute wringende en duwende lichamen en verkrampte gezichten baande zich een weg naar het stadscentrum. Veel arbeiders droegen wapens: geweren, bajonetten, hamers. Toen net als nu vond ik dat de aanblik van gewapende arbeiders een opstoot van vertrouwen en vreugde brengt voor degenen die sympathiseren met de beweging. Hees zingend kwam een spartelend koor naderbij. Het waren demonstrerende gevangenen die door de matrozen bevrijd waren uit de Oslebhausen gevangenis. De meesten van hen droegen grijze soldatenkledij over hun gevangenisplunje. Maar de echte symbolische figuren van de revolutie – want het was meer dan een revolte- waren de muitende zeelui: hun hoofddeksels hadden ze omgekeerd, hun karabijnen droegen ze over de schouders, de kentekens hadden ze afgescheurd.

Aan de voet van het standbeeld van Roeland dook een bange oude vrouw ineen. “Lieve God” jammerde ze, “wat is dit allemaal? Wat gebeurt er met de wereld?” Een struise jonge arbeider die ik gevolgd had vanaf de Brill en die van tijd tot tijd triomfkreten slaakte nam de oude vrouw bij de schouders. Luid lachend antwoordde hij: “Revolutie!” “Revolutie, mevrouw.”

De revolutie begon op 3 november met de muiterij van de matrozen in Kiel. 40.000 matrozen en dokwerkers kwamen op straat en er werd een raad van arbeiders en soldaten gevormd die het bestuur van de stad overnam. Op 4 november breidde de revolutie zich uit: op alle schepen van de vloot wapperde nu de rode vlag. Op 6 november waren er matrozen, soldaten en arbeidersraden aan de macht in Hamburg, Bremen en Lübeck. Op 7en8 november volgden Dresden, Leipzig, Chemnitz, Maagdenburg, Brunswick, Frankfurt, Keulen, Stuttgart, Neurenberg en München. Het was pas op 9 november dat de arbeiders- en soldatenraad werd geïnstalleerd in het vroegere revolutionaire zwaartepunt, de hoofdstad Berlijn – in de gebouwen van de generale staf van het leger!

“Revolutie haat ik zoals ik de zonde haat”

Het enorme repressieapparaat van de keizer was compleet machteloos in het oog van de revolutie. Er was maar één groep in de samenleving die de revolutie kon inperken en dat was de leiding van de arbeidersorganisaties. Gedurende vier lange oorlogsjaren had de leiding van de SPD en de vakbonden zich gehouden aan de “burgfrieden”, die inhield dat de klassenstrijd werd opgeschort zolang de oorlog duurde. In feite werden ze zo deel van het militaristische staatsapparaat.

Maar de ontaarding van de leiding van de sociaaldemocratie dateerde van veel vroeger. Over de laatste twintig jaar had een nieuwe soort carrièristen zich genesteld in de top van de SPD. Mannen als Friedrich Ebert, Gustav Noske en Philip Scheidemann keken met misprijzen neer op de gewone arbeiders. Scheidemann bijvoorbeeld vertelde ontzet dat hij na de revolutie “op de schouders was gedragen door soldaten die het ijzeren kruis droegen.” Hij verwittigde haastig het keizerlijk paleis “ wij hebben al het mogelijke gedaan om de massa’s in bedwang te houden” en drong er op aan dat de keizer zou aftreden om de woede van de arbeiders te onderdrukken. Het is ironisch dat individuen als Eduard Bernstein –leider van de SPD-rechterzijde twintig jaar eerder- tijdens de oorlog naar links waren opgeschoven en bij de centristische USPD belandden. De contrarevolutionaire rol van Noske werd duidelijk toen hij naar Kiel gezonden werd om de opstand van de vloot tegen te gaan. Ebert maakte geen geheim van zijn eeuwige trouw aan de monarchie. Deze nieuwe leiders van de SPD deden bewust alles wat in hun macht was om de revolutie tegen te houden. Hun schandalige daden waren geen teken van naïviteit, maar bewust verraad.

Het hoofd van de regering, prins Max von Baden benaderde Ebert en vroeg: “Als ik er in zou slagen om de keizer troonsafstand te laten doen zu l jij dan aan mijn zijde staan om de sociale revolutie tegen te houden?” Ebert antwoordde: “Als de keizer geen afstand doet van de troon, dan is sociale revolutie onvermijdelijk. Ik wil de revolutie niet. Revolutie haat ik zoals ik de zonde haat.”

Maar de keizer wilde beslist stand houden. Hij had het contact met de werkelijkheid volledig verloren en sprak van de onbeschaamdheid van zijn burgers tegenover hun vorst en van de noodzaak om ze terug te dringen met traangas, gifgas, bommen en vlammenwerpers. Generaal Groener antwoordde hem botweg: “Sire U hebt geen leger meer.”

Gewapende soldaten vulden de straten van Berlijn, maar de keizer bood verder weerstand en weigerde af te treden. De leidende klassen moesten vlug tot de actie overgaan want de SPD had zich onder druk van de bevolking uit de nieuw gevormde regering teruggetrokken. Zonder zijn antwoord af te wachten deelde prins Max het aftreden van de keizer mee. Willem II was stomverbaasd om het nieuws uit de tweede hand te horen!

De revolutionaire golf die Duitsland overspoelde geleek goed op hetgeen in Rusland gebeurde in februari 1917. Arbeiders, soldaten en matrozen namen de macht in eigen handen en vormden raden die het beheer van de samenleving organiseerden. Op dit ogenblik maakten de massa’s nog geen onderscheid tussen de verschillende soorten socialisten. Evelyn Anderson zegt het zo in “Tussen hamer en aambeeld”: “Uit pure loyauteit bleven honderdduizenden arbeiders trouw aan hun oude partij, die ze hadden helpen opbouwen, ook al verschilden ze nog zo heftig van mening over haar politiek…..Partijtrouw was ingebakken bij de arbeiders.” In februari 1917 gebeurde het zelfde in Rusland. De massa’s maakten geen onderscheid tussen de bolsjewieken, de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen. Trotski legt uit dat beide laatsten, omdat zij niet tegen de oorlog hadden geageerd grotere vrijheid hadden genoten. Bij het begin van de revolutie beschikten ze over meer middelen, meer agitatoren, meer propagandisten, meer bindingen met de intelligentsia en beschikten zo over meer steunpunten om de massa’s die in opstand waren te beïnvloeden. Net als in Rusland zal de loyauteit van de arbeiders slechts door hun directe ervaring getest worden. Op korte termijn, ondanks de verraderlijke rol van de SPD-leiders die tegen de revolutie waren, bleven de arbeiders hun partij zien als de organisatie die hen politiek bewustzijn gebracht had. In deze context speelde de USPD een belangrijke rol maar toch een bijrol.

Leve de revolutie!

De massale betogingen die Berlijn overspoelden dwongen de verschrikte Max von Baden om Ebert als kanselier (regeringshoofd) te benoemen:

“De revolutie stond op het punt om de overwinning te behalen. We zijn niet in staat om ze neer te slaan, maar misschien kunnen we ze wurgen Als de straat Ebert aan mij voorstelt als leider, dan zullen wij de republiek hebben; als het Liebknecht is, dan wordt het bolsjewisme. Maar als de keizer bij zijn aftreden Ebert aanstelt als rijkskanselier dan blijft er nog een sprankeltje hoop voor de monarchie. Misschien zal het mogelijk zijn de revolutionaire energie te kanaliseren via een legale verkiezingsstrijd.”

Kort nadien was het Scheidemann die de situatie beslechtte. Hij was soep aan het eten in het restaurant van de Reichstag toen hij luide kreten hoorde die vanuit de menigten buiten opstegen. Hij haastte zich naar het balkon en kondigde spontaan aan dat Ebert nu kanselier was. Daarna, alsof het een bijzaak was die hem opeens te binnen viel, riep hij: “lang leve de grote Duitse republiek!”

Zodra Ebert dit nieuws vernam raakte hij buiten zichzelf van woede. Volgens de studie van Richard Watt “The Kings depart” werd zijn gezicht doodsbleek … Hij sloeg met zijn vuist op tafel. Hij was razend over de onbescheidenheid van Scheidemann. “Jij hebt het recht niet om een republiek uit te roepen…” Maar het was te laat…

De eerste daad van de SPD-leider als kanselier was om von Baden te vragen het ambt van regent te aanvaarden, in de hoop een constitutionele monarchie te kunnen herstellen. De eerste maal dat hij tot de massa’s sprak zei hij: “Vrienden burgers! Ik vraag de steun van jullie allemaal bij het moeilijke werk dat voor ons ligt … Vrienden burgers! Ik vraag jullie dringend: verlaat de straten! Bewaar recht en orde!”

In realiteit was de macht in handen van de raden van arbeiders, soldaten en matrozen, die over geheel het grondgebied van Duitsland opgericht waren. Tijdens massavergaderingen in elke fabriek, kazerne of schip werden de afgevaardigden in die raden verkozen om hun belangen te verdedigen. Deze raden leken op de sovjets van Rusland die in februari en oktober 1917 ontstonden.(sovjet is het Russische woord voor raad). Maar net zoals hun Russische evenknieën bij het begin van de revolutie in februari waren ze zich niet bewust van hun macht. Was dat wel het geval geweest, dan hadden deze raden de basis kunnen vormen van een Duitse arbeidersstaat. In plaats daarvan gaven ze de macht over aan een coalitie van SPD en USPD.

Gebeurtenissen volgden elkaar nu vlug op. Op 10 november was er een gezamenlijke vergadering van de Berlijnse arbeiders- en soldatenraden. Zij verkozen een voorlopig uitvoerend comité, dat in afwezigheid van een verkozen regering alle macht naar zich toe trok en een regering van volkscommissarissen aanstelde. De nieuwe regering bestond uitsluitend uit leden van de SPD en de USPD. De drie socialisten van de meerderheid (SPD) waren Ebert, Scheidemann en Landsberg; de drie van de onafhankelijken (USPD) Haase, Ditmann en Barth. Alhoewel ze waren aangesteld door de raden kwamen deze leiders vlug tot een overeenkomst met de staatsbureaucratie en de Duitse generale staf.

Welk soort democratie?

Het doel dat Ebert, Scheidemann en de andere sociaaldemocratische leiders zich stelden was zo vlug mogelijk wet en orde te herstellen, zodat de controle van de staat en de macht konden worden teruggegeven aan de heersende klasse. Terwijl de Spartacisten vooruitkeken naar de bijeenroeping van een nationaal congres van de arbeiders- en soldatenraden en daarin de basis zagen van een echte arbeidersrepubliek, werkten de leiders van de SPD aan de vorming van een grondwetgevende vergadering, naar parlementair model.

Naarmate de onmiddellijke dreiging van de revolutie begon af te nemen, profileerde de Duitse burgerij, die vroeger de autocratie had gesteund, zich als overtuigde democraten. De burgerlijke partijen werden gereorganiseerd en kregen een nieuwe naam. Ze zetten hun volle gewicht achter de campagne voor een grondwetgevende vergadering met de bedoeling de positie van de arbeidersraden te ondermijnen.

De vraag of een grondwetgevende vergadering moest worden samengeroepen leidde tot veel controverse. In haar strijd tegen het absolutisme was de eis tot de oprichting van een dergelijke vergadering lange tijd één van de democratische eisen van de SPD geweest. Onder de massa’s was er brede steun voor deze eis; ze zagen het als een reactie tegen de antidemocratische regering van de keizer. Maar de Novemberrevolutie had een nieuwe macht tot stand gebracht in de vorm van de arbeiders- en soldatenraden. In Rusland waren die raden de basis geworden van de nieuwe arbeidersstaat. De Spartacisten, die op dat ogenblik slechts een kleine minderheid van de Duitse arbeiders achter zich hadden, namen een ultralinkse houding aan over dit probleem.

Voor de revolutie hadden de bolsjewieken in Rusland de eis voor een revolutionaire grondwetgevende vergadering opgenomen in hun programma. Ze hielden rekening met de diepgaande democratische verzuchtingen van arbeiders, boeren en andere onderdrukte lagen na jaren van autocratisch bewind. Alles hangt af van de concrete machtsverhoudingen tussen de klassen. In sommige gevallen kan een grondwetgevende vergadering de vertegenwoordigers van de arbeiders een forum geven om brede steun te winnen voor een programma van revolutionaire verandering.

Zelfs toen in februari 1917 de sovjets ontstonden bleven de bolsjewieken de eis voor een grondwetgevende vergadering naar voor brengen. De voorlopige regering daarentegen wees op dat ogenblik die eis af. Dit belette de bolsjewieken niet om vanaf april “alle macht aan de sovjets” als centrale eis te stellen. Geduldig legden ze de voordelen uit van de sovjetdemocratie boven de grondwetgevende vergadering.

Kautsky daarentegen had niets op met de Sovjetdemocratie. Lenin heeft de kritieken van Kautsky grondig weerlegd in zijn boek “de proletarische revolutie en de renegaat Kautsky”. Hij legde uit hoe Kautsky de marxistische theorie van de staat op zijn kop zette. Kautsky weigerde te begrijpen dat de sovjets organen van arbeidersdemocratie zijn. In Duitsland wilde hij de arbeidersraden combineren met de burgerlijke staat. Hij weigerde in te zien dat de regering van Ebert en de arbeidersraden onverzoenlijke klassentegenstellingen vertegenwoordigden. Hij was niet instaat de situatie van “dubbelmacht” te begrijpen die ontstaan was na de revolutie van november. Ofwel zouden de arbeidersraden hun positie in de maatschappij verstevigen en de basis leggen voor een arbeidersdemocratie, ofwel zou de Duitse burgerij haar positie verstevigen en een burgerlijke staat heropbouwen. Kautsky beweerde dat er een middenweg bestond, maar dat is onzin.

De Spartacisten begrepen het vitale belang van de arbeidersraden voor de revolutie. Al degenen die opkwamen voor de grondwetgevende vergadering vielen zij frontaal aan. Dat was ook een brug te ver. Vermits veel arbeiders nog illusies hadden in een parlement was het de taak van de voorhoede van het proletariaat om geduldig uit te leggen waarom dit niet klopte, niet om met banbliksems te dreigen. Hun onmiddellijke opdracht bestond er in om deze illusies te vernietigen en de invloed van het reformisme te ondermijnen. Grote groepen arbeiders zagen de grondwetgevende vergadering nog als een stap vooruit. Daarom was het niet correct elke strijd voor de grondwetgevende vergadering a priori te verwerpen.

Omdat zij de grondwetgevende vergadering verdedigden beschuldigden de Spartacisten de leiders van SPD en USPD ervan “vermomde agenten van de bourgeoisie” te zijn. Rosa Luxemburg noemde het parlement “een laffe stap terug” en een “lege doos”. De houding van de Spartacisten was volledig uiterst links, net zoals de linkerzijde van Bremen trouwens. Die laatsten stapten zelfs op uit de vergadering van de arbeiders- en soldatenraad “omdat ze niet samen wilden zitten met de contrarevolutionaire elementen van de SPD.” Alhoewel dit moedige revolutionaire strijders waren misten zij begrip voor strategie en tactiek. Ze waren opgehitst door de strijd van de arbeiders en bedwelmd door de revolutie.

Eén van hun slogans luidde: “Schaf alle parlementen af en geef alle macht aan de arbeiders- en soldatenraden.” Dit speelde in de kaart van de reformistische leiders die gebruik maakten van de democratische sympathieën van de massa’s om de Spartacisten af te schilderen als “terroristen”, “antidemocraten” en zo voort.

Op 16 december kwam het nationaal congres van de arbeiders- en soldatenraden bijeen. Daar was er een overweldigende steun voor het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering, waarvan de opening werd vastgelegd op 19 januari. Een maand eerder had het uitvoerend comité van de Berlijnse arbeiders- en soldatenraden de zelfde positie ingenomen.

Karl Radek, de latere secretaris van de Comintern, vertelt over zijn ervaringen toen hij midden december voor de eerste maal in Duitsland toekwam:

“Ik bekeek ons blad (Rote Fahne) en werd onmiddellijk door schrik bevangen. Het geschrift was gesteld op een toon alsof het ultieme gevecht was uitgebroken. Beledigender kon je niet schrijven. Als ze nu maar eens probeerden te vermijden om alles te overdrijven…”

“Het probleem dat de meeste controverse opwekte was onze houding tegenover de grondwetgevende vergadering ... Het was een zeer aanlokkelijk idee om de slogan voor de arbeiders- en soldatenraden in tegenstelling te plaatsen met die voor de samenroeping van de grondwetgevende vergadering. Maar het congres zelf van die raden had zich ten voordele van de grondwetgevende vergadering uitgesproken. Dat kon je toch niet negeren. Het vertrouwen in de grondwetgevende vergadering is slechts een stadium waar we doorheen moeten, maar je kunt het niet negeren. Rosa en Liebknecht beseften dat… Maar de partij was er beslist tegen… We zullen de grondwetgevende vergadering opbreken met machinegeweren, zegden ze.”

De bolsjewieken over de grondwetgevende vergadering

Op 26 december 1918 heeft Lenin duidelijk het standpunt van de bolsjewieken verwoord:

“Deze eis voor het bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering was een perfect legitiem deel van het programma van de revolutionaire sociaaldemocratie… Maar terwijl de revolutionaire sociaaldemocratie sinds het begin van de revolutie in 1917 het bijeenroepen van die grondwetgevende vergadering is blijven vragen heeft ze ook herhaaldelijk uitgelegd dat de sovjets een hogere vorm van democratie zijn dan de gewone burgerlijke republiek, die steunt op de grondwetgevende vergadering.”

Lenin legde voortdurend uit dat het één ding is om een volledig uitgewerkt standpunt te hebben en een ander om dat toe te passen op de concrete omstandigheden. In november 1918 was de macht in Duitsland effectief in handen van de arbeiders- en soldatenraden. Maar het proletariaat was zich niet bewust van haar dominante positie. Net als in Rusland, bij het begin van de revolutie in februari 1917 gaven de arbeiders en boeren de macht over aan de “verzoeners”, die ze op hun beurt teruggaven aan de burgerij.

In een gelijkaardige situatie als degene die zich nu voordeed in Duitsland hadden de bolsjewieken heel anders gereageerd. Tussen februari en oktober hadden ze naast de slogan “alle macht aan de sovjets” ook nog steeds het samenroepen van de grondwetgevende vergadering blijven verdedigen, een eis die al lang in hun programma voorkwam. Zelfs na oktober, wanneer ze de macht hadden gegrepen, gingen de sovjets door met de verkiezing van een grondwetgevende vergadering, die gehouden werd in November. Zo toonden ze het verschil met de voorlopige regering, die voor hen voortdurend lippendienst had betoond aan de grondwetgevende vergadering, maar de verkiezing ervan steeds had uitgesteld. De bolsjewieken zagen het als een manier om de steun aan de revolutie te consolideren, de verworvenheden van de revolutie overal te legitimeren bij alle lagen van de bevolking, ook bij de meer achtergebleven lagen van de middenklasse en de boeren.

De uitslag van die verkiezingen weerspiegelde echter het gewicht van vele lagen in de maatschappij die ver achtergebleven waren bij de geradicaliseerde arbeiders en boeren uit de steden en omliggende gebieden. Wanneer de grondwetgevende vergadering in januari 1918 samenkwam was de meerderheid van de afgevaardigden (hoofdzakelijk rechtse sociaalrevolutionairen en mensjewieken) gekant tegen de sovjetregering. De bolsjewieken legden alle progressieve decreten van de sovjets ter stemming en werden in de minderheid gesteld. In Rusland was op dat ogenblik door de sovjets, de echte democratische massaorganisaties, de sociale transformatie al ingezet. De landeigenaars, de kapitalisten en de aanhangers van de “witte” generaals gebruikten de grondwetgevende vergadering voor de contrarevolutie. Nu de machtsverhoudingen volledig veranderd waren kon het niet meer getolereerd worden dat de revolutie in gevaar kwam door de formele democratische rechten die de reactionaire grondwetgevende vergadering zich toe-eigende. Ze werd daarom uiteengedreven door de sovjets en zou geen enkele rol meer spelen in de verdere geschiedenis.

Het is enkel dit laatste wat de Duitse revolutionairen onthouden hadden, maar hun situatie was helemaal niet vergelijkbaar. Onder de omstandigheden die in 1918 heersten in Duitsland, waar de arbeidersklasse nog niet aan de de macht was, werd het probleem van de grondwetgevende vergadering op een heel andere manier gesteld. Veel arbeiders, ook in de meer bewuste lagen stonden er nog achter. Voor hen had die eis nog altijd een revolutionaire klank.

In zijn boek “De linkse kinderziekte van het Communisme” probeerde Lenin af te rekenen met de vele linkse kinderziekten in de jonge communistische partijen. Hij probeerde lessen te trekken uit de vele ervaringen die de bolsjewieken hadden opgedaan. Om deze jonge lagen op te voeden schreef Lenin: “Tactiek moet steunen op een sobere en strikt objectieve evaluatie van alle krachten in de klassenstrijd… Het is gemakkelijk om te tonen hoe “revolutionair” je bent door te schelden op het parlementair opportunisme.” Bij je propaganda en slogans moet je altijd rekening houden met het huidige bewustzijn van de arbeidersklasse. “Je moet niet terugzakken tot het niveau van de massa’s, tot dat van de achtergebleven lagen van onze klasse, dat is onmiskenbaar,” ging Lenin voort. “Maar terzelfdertijd moet je op een sobere manier volgen wat de actuele graad van klassenbewustzijn is en in hoeverre onze klasse bereid is te vechten. Daarbij moet je kijken naar de volledige arbeidersklasse en niet alleen naar de vooruitgeschoven voorhoede. Je moet rekening houden met de volledige werkende bevolking en niet alleen met de meest bewuste lagen.” Over de houding van de “linkse” Duitse communisten tegenover het parlement zei hij het volgende:

“Wat achterhaald is voor ons, mogen we niet beschouwen als achterhaald voor de klasse, voor de massa’s… Als miljoenen proletariers het parlement steunen, hoe kunnen we dan beweren dat het parlement politiek achterhaald is? Die miljoenen arbeiders worden door de Duitse linksen zelfs contrarevolutionair genoemd!? Het is duidelijk dat het parlement nog niet politiek achterhaald is. Het is evident dat de Duitse linksen hun wens, hun ideologische overtuiging voor werkelijkheid gehouden hebben. Dat is de gevaarlijkste fout die revolutionairen kunnen maken.”

Lenin bleef herhalen dat het nodig is om voortdurend het bewustzijn van de arbeidersklasse te peilen, inbegrepen al de illusies die ze koesteren, zodat je efficiënt propagandamateriaal kan maken en slogans die het meeste weerklank vinden. De illusies van de massa’s zullen niet verdwijnen door op een abstracte manier de voordelen van de sovjets aan te prijzen. De juistheid van revolutionaire ideeën en methoden kan enkel in actie aangetoond worden. Revolutionairen moeten door deze ervaring gaan samen met de massa’s. Uiterst linksen en sectairen staan te roepen aan de zijlijn, echte marxisten daarentegen nemen deel aan elke strijd die de arbeiders voeren, wat ook hun illusies zijn. Daarbij pogen ze in elke fase van de strijd hun bewustzijn te verhogen.

Een boycot van de nationale vergadering, op het ogenblik dat de massa’s in grote meerderheid voorstander waren om er aan deel te nemen, was volkomen verkeerd. Uiteindelijk ging 83% van de bevolking stemmen. Een grotere opkomst dan om het even welke stemming voor de oorlog. Dat gebeurde ondanks de boycot van de linkervleugel. Het werd naderhand nog erger. Na de verkiezingen van 8 december kwamen ze met de slogan “breng de regering ten val”. Gezien hun geringe aanhang onder de bevolking was deze uiterst-linkse slogan volledig fout en werden hun 3000 leden, die ongeduldig wachtten op een opstand totaal verkeerd opgevoed.

In de Russische revolutie leefden er ook dergelijke verzuchtingen in de periode april-juni toen de voorlopige regering nog veel vertrouwen genoot. Op 22 april antwoordde Lenin daar als volgt op:

“Op dit ogenblik is deze slogan – breng de voorlopige regering ten val – verkeerd. Vermits er nog geen solide (daarmee bedoel ik klassenbewuste en georganiseerde) meerderheid van de bevolking is die het revolutionaire proletariaat steunt is die slogan ofwel een lege frase ofwel – objectief gezien - een aanzet tot onverantwoorde avonturen. “

In plaats daarvan, zegde Lenin, waren de taken van de bolsjewieken: 1) de lijn van het proletariaat uit te leggen 2) kritiek te geven op de politiek van de kleinburgerij 3) propaganda en agitatie 4) organiseren, organiseren en nog eens organiseren

Lenin vocht tegen elke vorm van putschisme of Blanquisme in de partij van de bolsjewieken. Hun voornaamste taak was het winnen van een meerderheid door geduldig uit te uitleggen, niet door uiterst-linkse praat die de kaders ernstig in de verkeerde richting zou kunnen opvoeden en de partij zou kunnen desoriënteren. Om zich duidelijk af te zetten tegen een uiterst-linkse interpretatie van zijn beroemde Aprilthesen schreef hij eind april:

“In die thesen legde ik duidelijk uit dat de opdracht zich beperkte tot een strijd voor invloed in de sovjets van arbeiders, boeren en soldaten. Om over dit aspect geen enkele twijfel te laten benadrukte ik tweemaal de noodzaak voor geduldig en vasthoudend “verklarend” werk “aangepast aan de praktische noden van de massa’s”.”

Maar in Duitsland waren Luxemburg en Liebknecht niet in staat geweest hun aanhangers voldoende te trainen in strategie en tactiek, zodat de uiterst linksen het voor het zeggen kregen bij de Spartacisten. Op 11 november hadden de Spartacisten formeel hun naam veranderd van Internationale Groep naar Spartacusliga en werden er onderhandelingen gestart met de revolutionaire arbeidersafgevaardigden en met de USPD. Alhoewel ze een grotere invloed hadden dan hun ledenaantal deed vermoeden hadden de Spartacisten zeer weinig volgelingen in de raden: hun invloed beperkte zich tot Brunswick en Stuttgart. In het bestuur van de Berlijnse raad hadden ze niemand.

Tegen het eind van november, met de oogluikende toelating van Ebert, begon de Duitse generale staf plannen te maken om Berlijn met loyale troepen te bezetten en zo een sterke regering in het zadel te brengen. “Het plan was om tien divisies te laten oprukken naar Berlijn” vertelde generaal Groener later “Ze moesten de macht afnemen van de arbeiders- en soldatenraden. Ebert was daarmee akkoord … We werkten een programma uit om Berlijn op te kuisen en de Spartacisten te ontwapenen.”

Op 6 december was er inderdaad een poging tot staatsgreep. Troepen trokken op naar de kanselarij van Ebert en vroegen hen de macht over te dragen. Ebert draaide rond de pot en vroeg tijd om zijn collega’s in de regering te raadplegen. Ondertussen overvielen regeringstroepen de lokalen van de Rote Fahne, de krant van de Spartacisten, vielen ze een betoging van de Spartacisten aan, waarbij 14 doden vielen en arresteerden ze het uitvoerend bureau van de Berlijnse raden. Maar een massa arbeiders kwam spontaan op straat, overtuigde de soldaten om de wapens neer te leggen, bevrijdde de leden van het uitvoerend bureau en verijdelde de staatsgreep.

De leiders van de SPD minimaliseerden het gebeuren en schoven de schuld in de schoenen van de Spartacisten, die geprovoceerd zouden hebben. De Spartacisten zelf grepen de mislukte putsch aan om betogingen en zelfs stakingen te organiseren. De Berlijnse arbeiders uitten hun woede in een betoging van 150.000 op 8 december. De Spartacisten verspreidden er een dringende oproep: “Arbeiders, soldaten, kameraden! De revolutie is in gevaar! Verdedig hetgeen jullie op 9 november bekomen hebben! … De gangsters zijn Welsh en co, Scheidemann, Ebert en hun acolieten … Gooi de schuldigen uit de regering! De revolutie moet gered worden… deze taak wacht jullie! Ten strijde!”

De troepen van Groener begonnen in Berlijn toe te komen, Ebert verwelkomde ze. Maar binnen de kortste keren begonnen ze te verbroederen met de geradicaliseerde Berlijnse arbeiders. De heersende klasse was gedwongen zijn plannen voorlopig op te bergen.

Op 16 december kwam in Berlijn een nationaal congres bijeen van de arbeiders- en soldatenraden. De regels voor het aanduiden van de afgevaardigden werd overgelaten aan regionale comités, wat resulteerde in een samenstelling van het congres dat allerminst de werkelijke stemming in het land weerspiegelde. Vier vijfden van de 489 afgevaardigden waren leden of aanhangers van de SPD, 195 waren voltijds vrijgestelden van de vakbond of de partij. Dat waren er zelfs meer dan het aantal loontrekkenden (187)! Zoals te verwachten was steunde de meerderheid het bijeenroepen van de grondwetgevende vergadering. De bijeenroeping ervan werd vervroegd naar januari 1919.

Alhoewel de meerderheid van het congres de SPD steunde waren de besluiten die het nam verre van conservatief. Met een grote meerderheid werden resoluties gestemd die de opheffing eisten van het staande leger en de vervanging ervan door een volksmilitie. Er werd ook geëist dat alle rangen in het leger zouden worden afgeschaft en dat de soldaten hun officieren zouden kunnen verkiezen, die permanent afzetbaar moesten zijn. Soldatenraden moesten instaan voor de discipline in het leger. De belangrijkste economische resolutie van het congres, die met een overweldigende meerderheid werd goedgekeurd, eiste de nationalisatie van de sleutelsectoren van de industrie.

De SPD ministers , door de officieren openlijk met een opstand bedreigd, hadden geen enkele intentie om deze maatregelen uit te voeren. Ze smeedden integendeel steeds nauwere banden met de generale staf van het leger.

Op 23 en 24 december waren er gevechten tussen reguliere troepen en muitende matrozen in Berlijn. De regering wilde dat 80% van de zeemacht gedemobiliseerd werd en hun hoofdkwartier ontruimd. Toen de matrozen dit weigerden werden troepen tegen hen gemobiliseerd, met 67 doden als gevolg. Het was niet de eerste maal dat de Reichswehr op deze wijze werd ingezet, maar ditmaal leidde dit tot het protest van de USPD-ministers, die ontslag namen uit de regering. Zij werden vervangen door ministers uit de SPD-meerderheid, onder wie de ambitieuze Gustav Noske.

Geheel de maand december werd een heksenjacht gevoerd tegen de Spartacisten door een amalgaam van allerlei monarchisten en andere contrarevolutionaire elementen. Zij werden daarbij gesteund door de SPD. De anti-bolsjewieke liga, die geld ontving van de regering, verspreidde overal lasterlijke aanplakborden over de leiders van de Spartacisten. Er werd een moordzuchtige atmosfeer gecreëerd om een pogrom uit te lokken tegen Liebknecht en Luxemburg. Er verschenen gigantische borden met de volgende tekst:

Arbeiders! Burgers!

De ondergang van het vaderland is nakend!

Red het!

Het wordt niet bedreigd van buiten uit, maar van binnenin:

door de Spartacusliga.

Vernietig hun leiding!

Dood Liebknecht!

Dan zullen jullie vrede, werk en brood hebben!

Getekend: soldaten van het front.

De stichting van de communistische partij

De toestand geraakte enorm vlug gepolariseerd. Tegen het einde van december, onder invloed van de revolutie van de bolsjewieken, groeide de druk binnen de Spartacusliga om zich om te vormen van een losse federale organisatie naar een gecentraliseerde communistische partij. Maar ze startten al slecht door een ultimatum te sturen aan de USPD, waar ze deel van uitmaakten, om een buitengewoon congres te houden om de nieuwe toestand te bespreken. Onvermijdelijk werd dat geweigerd, waarop de Spartacisten op 29 december hun eigen congres inrichtten. Het werd bijgewoond door 127 afgevaardigden, onder wie enkelen van de “vrije socialistische jeugd”, en ze stichtten de Duitse communistische partij (KPD). Net als de andere communistische partijen die toen in vele landen ontstonden waren ze overspoeld door uiterst-linkse elementen. Dit werd weerspiegeld in hun beslissing , met 62 stemmen tegen 23, om de verkiezing voor het parlement in januari te boycotten.

Onze haren rijzen te berge als we nu de prietpraat lezen die Otto Ruehle uitkraamde om de boycot te rechtvaardigen: “Wij moeten voortdurend de levende politiek van de straat stimuleren… Het zal onze taak zijn om het nationale parlement met geweld te breken… En als dat niet lukt moeten ze maar oprotten. Dan zullen we hier in Berlijn een nieuwe regering stichten. We hebben nog twee weken!”

Er werden nog twee andere moties bediscussieerd, die stelden dat lidmaatschap van de communistische partij onverenigbaar was met dat van de vakbonden. In plaats daarvan moesten de communisten zich aansluiten bij de arbeidersraden en “op de meest overtuigde manier de strijd met de vakbonden aanbinden.”

In de jonge communistische partijen waren vele leden niet in staat om te begrijpen dat de massa’s zich tot de vakbonden richtten. Voor de novemberrevolutie hadden de Duitse vakbonden 1,5 miljoen leden. Eind december 1918 hadden ze er 2,2 miljoen; eind 1919 was dat opgelopen tot 7,3 miljoen. De partijleiding had alle moeite van de wereld om te vermijden dat deze resoluties ter stemming werden gelegd. Maar binnen de week zou de nieuwe KPD haar vuurdoop kennen.


3. Contrarevolutie steekt de kop op

In de meeste revoluties, als de gebeurtenissen elkaar opvolgen, komt er een fase waarin de massa’s voelen dat de verworvenheden van de revolutie hen uit de handen glippen. De voorhoede van het proletariaat, beseffend dat de situatie gevaarlijk wordt, begint dan ongeduldig te worden en probeert het initiatief terug in handen te nemen. Die toestand deed zich in Duitsland voor eind december 1918 en begin januari 1919.

Er bestaat een parallel met de Russische revolutie. Daar was er in juni en begin juli ook een voorhoede van arbeiders, vooral in Petrograd, die de voorlopige regering wilden omverwerpen. Tijdens de “juli-dagen” organiseerden arbeiders in het revolutionaire Petrograd massale gewapende betogingen tegen de regering van Kerensky. Ze reageerden daarmee op de provocatie van de regering die het regiment van de mitrailleurs naar het front wilde verplaatsen. Lenin zag het gevaar in van deze premature poging om de macht te grijpen. “We moeten bijzonder aandachtig en voorzichtig zijn, om niet in de val te lopen door een provocatie… één verkeerde stap van ons kan alles om zeep helpen.”

Toen ze zagen dat de revolutionaire arbeiders van Petersburg hun voorzichtig advies in de wind sloegen bleven de bolsjewieken echter niet aan de kant staan. Ze plaatsten zich aan het hoofd van de betogingen om ze een vreedzaam en georganiseerd karakter te geven. Dat belette niet dat de reactie de betoging deed uitmonden in een bloedbad en dat ze daarna de bolsjewieken buiten de wet stelde. Maar op die manier hadden de bolsjewieken toch de voorhoede van het proletariaat veilig gesteld. Hun krachtige en toch verantwoorde houding in deze gebeurtenissen leverde hen een enorm prestige op bij de arbeiders. Zo legden ze de basis die hen toeliet in oktober de meerderheid van de arbeiders en boeren achter zich te scharen en de revolutie te doen zegevieren.

In mei 1937 in Barcelona kende ook de Spaanse revolutie iets gelijkaardigs. Daar probeerde de republikeinse regering, onder druk van de Stalinisten die een contrarevolutionaire rol speelden, het telegraafkantoor uit handen te nemen van de anarchisten. Deze provocatie leidde tot een langdurig gewapend gevecht tussen beiden die eindigde in bloedige repressie en het buiten de wet stellen van de arbeiderspartij POUM. Ditmaal was er geen sterke bolsjewieke partij, die de schade kon beperken. Zo legde deze gebeurtenis de basis van de nederlaag van de Spaanse revolutie en van de uiteindelijke overwinning van Franco in 1939.

De “Spartacusopstand”

Begin januari was Berlijn in staat van crisis. De drie ministers van de USPD hadden net ontslag genomen uit de regering. Er circuleerden geruchten dat een putsch werd voorbereid, de campagne van extreemrechts tegen de Spartacisten was volop bezig en onder de voorhoede van de arbeiders groeide angst en ongerustheid. Na haar stichting voerde de communistische partij een heftige campagne tegen de sociaaldemocratische regering met het doel de socialistische revolutie te verstevigen en tot voltooiing te brengen. De reactie, samen met de rechtse ministers, bereidde een bloedige confrontatie voor met de Spartacisten en de Onafhankelijken. Zo wilden ze een fatale slag toebrengen aan de revolutie en de restauratie van het oude regime voorbereiden.

Toen hij in 1925 getuigde op een proces in München beschreef generaal Groener op de volgende wijze het complot tussen de generale staf, Ebert en Noske: “Op 29 december riep Ebert Noske op om de troepen tegen de Spartakisten te leiden. Op dezelfde dag verzamelden de Freikorpsen en was alles nu in gereedheid om de vijandelijkheden te beginnen.” Generaal Georg Marker vertelt in zijn memoires: “In de eerste dagen van januari was er op het hoofdkwartier van de generale staf een vergadering. Noske was er aanwezig, hij kwam net terug van Kiel. Met de leiders van de Freikorpsen werden de details doorlopen van de inname van Berlijn. Toen hij de opdracht kreeg af te rekenen met de arbeiders van Berlijn antwoordde Gustav Noske, die op 6 januari de titel kreeg van “volkscommissaris van defensie”, “Een van ons moet de bloedhond zijn.” Noske zou zijn nieuwe rol met satanisch plezier vervullen.”

Eind december had de antibolsjewistische liga een prijs van 10.000 mark gezet op het hoofd van Karl Radek, de afgevaardigde van de bolsjewieken in Duitsland. Terzelfdertijd werd een lastercampagne opgezet tegen Emil Eichhorn, het hoofd van de Berlijnse politie die ook lid was van de USPD. Hij had een nieuwe “linkse” politiemacht opgericht, bestaande uit 2000 arbeiders en soldaten. De campagne tegen deze man zou dienen als provocatie om de Spartacisten, de leden van de USPD en de Berlijnse arbeiders tot een premature actie te verleiden. Op 3 januari, na een reeks vervalste aanklachten, werd Eichhorn naar het ministerie van binnenlandse zaken geroepen waar zijn aftreden werd geëist. Eugen Ernst, een rechtse sociaaldemocraat, zou zijn plaats innemen. Zoals verwacht weigerde Eichhorn.

Op het ogenblik van deze provocatie was het Berlijns uitvoerend comité van de USPD in overleg met de revolutionaire arbeidersafgevaardigden. Onmiddellijk stemden ze een resolutie van steun voor Eichhorn. Daarna contacteerden ze de KPD om een gezamenlijke actie af te spreken. Nadat de regering weigerde op haar stappen terug te keren, besloten zij samen tot een massabetoging op 5 januari. Honderdduizenden arbeiders stapten die dag op naar het hoofdkwartier van de politie. Er werd een “revolutionair comité” gevormd met afgevaardigden van de Berlijnse USPD, de KPD en de revolutionaire arbeidersafgevaardigden. Ze kregen het bericht dat het Berlijnse garnizoen hen steunde en dat ze ook konden rekenen op steun van de troepen uit Spandau en Frankfurt. Het comité besloot daarom, gezien ze duidelijke steun hadden, om het ontslag te weigeren en om te pogen om de regering van Ebert, Noske en Scheidemann omver te werpen.

In december hadden revolutionaire arbeiders de lokalen van Vorwärts, de krant van de SPD, bezet. Men had hen kunnen overtuigen om te vertrekken, maar nu gingen ze over tot een nieuwe bezetting. Hierna werden andere drukkerijen bezet. De volgende dag gingen 500.000 arbeiders de straat op en waren vele grote bedrijven in staking. Het revolutionaire comité riep op tot nieuwe betogingen, was permanent in vergadering, maar deed dat zonder planning en zonder gedetailleerde strategie om zijn doelen te bereiken.

De arbeiders bezetten niet alleen de lokalen van Vorwärts, maar ook de drukkerij van de Reichstag, het hoofdkwartier van de spoorwegen, de voedselmagazijnen en tal van andere gebouwen. Zelfs de Reichstag werd voor korte tijd veroverd. Hierover schreef Noske later:

“Grote massa’s arbeiders …. Beantwoordden de oproep tot strijd. Hun geliefkoosde slogan “Weg, weg, weg” (met de regering) weerklonk opnieuw. Ik moest me door de processie begeven aan de Brandenburger poort en daarna nog eens aan Tiergarten, vlak voor het hoofdkwartier van de generale staf. Veel betogers waren gewapend. Aan de Siegessaule stonden verschillende camions met machinegeweren. Ik moest herhaaldelijk beleefd vragen om mij door te laten, omdat ik een dringende opdracht had. Telkens werd mijn verzoek ingewilligd. Indien deze menigten vastberaden en bewuste leiders gehad hadden, in plaats van windbuilen, was Berlijn tegen de middag in hun handen geweest."

Op dat ogenblik was de KPD officieel tegen het omverwerpen van de sociaaldemocratische regering. Gezien de krachtsverhoudingen op nationaal vlak zou dat puur avonturisme geweest zijn. Maar de algemene toon van haar blad Rote Fahne droop van de aanvallen op de regering en oproepen tot actie. Karl Liebknecht en Wilhelm Pieck waren de twee afgevaardigden van de KPD in het revolutionaire comité. Zonder goedkeuring van de partij steunden zij de resolutie die opriep tot een opstand. Liebknecht was een arbeidersleider, een man van de actie die zich liet leiden door de massabeweging. Hij was een gevoelsmatige revolutionair. Maar hij was geen theoreticus en ontbeerde het begrip van strategie en tactiek die nodig zijn om een revolutie te doen slagen. Het “revolutionaire comité” verzonk in eindeloze discussies, maar slaagde er niet in om duidelijke richtlijnen te geven aan de massabeweging, die begon aan kracht te verliezen. Dit voortdurende getwijfel en die besluiteloosheid hadden catastrofale gevolgen. Het proletariaat werd erdoor vertwijfeld en gedesoriënteerd.

De witte terreur

De krachten van de contrarevolutie hadden zich voorbereid op een bloedige confrontatie met de Berlijnse arbeiders. Op 10 januari opende een regiment van de Freikorpsen de aanval aan de Potsdammer Platz. Op 11 januari kwam Noske Berlijn binnen met een nieuw contingent troepen, geleid door monarchistische officieren. De regering was vastberaden om de gebouwen van de Vorwärts met geweld in te nemen. In de vroege uurtjes zetten ze zware artillerie en mortieren in. Dat veroorzaakte enorme schade en veel gewonden. Voor de rebellen werd de toestand hopeloos en de 300 arbeiders die overgebleven waren werden tot overgave gedwongen. Binnen de week vielen er 156 doden en honderden gewonden. In de woorden van Paul Fröhlich “was de witte terreur begonnen.”

De contrarevolutie handelde snel. Twee leiders van de KPD, Leo Jogiches en Hugo Eberlein werden onmiddellijk gearresteerd. Minister Scheidemann zette een prijs van 100.000 op het hoofd van Liebknecht en Luxemburg. De burgerlijke pers zorgde voor een stemming van opgeklopte razernij om “eens en voor altijd af te rekenen met deze bolsjewieken.” Zelfs de Vorwärts, de krant van de SPD, nam deel aan de hetze. Op 13 januari publiceerden ze een gedicht dat eindigde met de regels:

Honderden doden op een rij- Proletariërs!

Karl, Radek, Rosa en co,-

Geen enkele van hen is daarbij, geen enkele is daarbij!

Proletariërs!

Op 15 januari werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht gearresteerd door reactionaire Freikorps officieren. Ze werden “voor ondervraging” overgebracht naar het hoofdkwartier van de cavalerie. Liebknecht was de eerste die terug naar buiten werd gebracht en neergeschoten “omdat hij probeerde te ontsnappen.” Dan bracht men Rosa Luxemburg naar buiten. Toen ze het gebouw verliet deed een officier niet eens de moeite om te schieten; hij gebruikte zijn geweer om haar het hoofd in te slaan. Haar lichaam werd daarna in het Landwehr kanaal gegooid, waar het slechts op 31 mei werd teruggevonden. Met uitzondering van twee korte veroordelingen kwamen de officieren die verantwoordelijk waren voor deze moorden ongestraft vrij. Het Duitse proletariaat had twee van haar belangrijkste leiders verloren.

Sectairen hebben volledig verkeerde lessen getrokken uit de zogenoemde Spartacusopstand. Natuurlijk is het waar dat de toestand er helemaal anders had uitgezien als er in Duitsland een revolutionaire massapartij had bestaan zoals de bolsjewieken.

In zijn boek “The lost revolution” wrijft Chris Harman Rosa Luxemburg de volgende fouten aan:

“Haar tactische fouten kunnen niet worden teruggebracht naar januari of december, maar dateren uit een veel eerdere periode. Dat was in 1912 en 1916, toen ze niet inzag hoe belangrijk het was om een onafhankelijke revolutionaire socialistische partij op te bouwen… Lenin had nochtans herhaaldelijk gewezen op het belang van een politieke en organisatorische onafhankelijkheid van de revolutionairen tegenover de centristen…”

Dit is volledig verkeerd; Lenin wordt onzorgvuldig geciteerd en de ervaring van de bolsjewieken spreekt dit volledig tegen. Dat Rosa Luxemburg er niet in geslaagd was om een revolutionaire massapartij te uit te bouwen lag niet aan het feit dat ze niet vroeger gebroken had met de sociaaldemocratie om een eigen onafhankelijke sekte te stichten. Haar fout lag erin dat ze had nagelaten om veel vroeger binnen de SPD een goed georganiseerde en homogene tendens uit te bouwen. De Internationale Groep werd slechts in 1916 gesticht en was een losse federatie van verschillende groepen. In die zin onderschatte ze inderdaad het belang van organisatie.

Harman erkent niet dat het bolsjewisme gedurende zeer lange tijd werkte binnen de Russische sociaaldemocratische partij. Lenin’s bolsjewieken vormden de revolutionaire vleugel van de sociaaldemocratie en voerden een theoretische en politieke strijd met de mensjewieken binnen dezelfde organisatie. Pas in 1912 organiseerde de bolsjewieke fractie zich als een onafhankelijke partij. Op internationaal vlak beschouwde Lenin zichzelf als een volgeling van Kautsky, zelfs tot aan 1914. Op dat ogenblik was Rosa Luxemburg veel correcter in haar kritiek op Kautsky. Omdat zij in Duitsland verbleef had zij veel meer ervaring van de dagelijkse gedragingen van de man. Tot aan 1914 beschouwde Lenin de Duitse SPD onder de leiding van Bebel en Kautsky als het model voor elke partij van de tweede internationale. De kritieken van de bolsjewieken op de mensjewieken werden op dezelfde hoogte gesteld als de aanvallen van Kautsky op de revisionisten rond Bernstein.

Toen er communistische massapartijen ontstonden in Duitsland, Frankrijk en Italië ontstonden ze niet uit kleine groeperingen of sekten, geïsoleerd van de massaorganisaties, maar uit massale splitsingen van de sociaaldemocratie- de traditionele partijen van de werkende klasse. Ook waar dit niet het geval was konden de zelfde verbanden gelegd worden. De Britse communistische partij bleef een sekte omdat ze er niet in slaagde de arbeiders van de massaorganisaties, in het bijzonder de Labour partij, te winnen. Zelfs nadat de Britse communistische partij in 1920 gesticht was bleef Lenin aandringen dat de nieuwe partij zich zou affiliëren aan Labour. Dit standpunt werd ook aangenomen op het tweede congres van de communistische internationale. Waarom was dit? Het staat volkomen haaks op de interpretatie die Harman van Lenin geeft. Zeker, Lenin viel steeds de ideeën van de reformisten en de revisionisten aan, maar hij zorgde er daarbij steeds voor dat de krachten van het marxisme niet geïsoleerd geraakten van de arbeidersklasse. Wie dit niet doet vervalt in de steriele fouten van het sektarisme.

Na het bloedbad in Berlijn werden op 19 januari verkiezingen gehouden voor het nationale parlement. De KPD maakte de fout om die verkiezingen te boycotten. De SPD behaalde 11,5 miljoen stemmen, de USPD net iets minder dan 2,5 miljoen. Samen behaalden de twee arbeiderspartijen, die formeel stonden voor het marxisme en voor socialisme, ongeveer 45% van het totale electoraat. De rechtse burgerlijke partijen behaalden slechts 15% van de stemmen.

Eerst benaderde de SPD de USPD voor de vorming van een regering. Maar toen die weigerden wendden zij zich tot de Centrum partij en de Duitse Democratische partij. Die gingen niet alleen akkoord om toe te treden tot de regering, maar keurden zelfs een programma van socialisatie goed!

Na de nederlaag van de Spartacusopstand namen in vele provincies contrarevolutionaire krachten, bestaande uit Freikorpsen en andere “loyale” divisies, het initiatief om wet en orde te herstellen. In februari bezetten dergelijke troepen Bremen en verwijderden er met geweld de arbeiders- en soldatenraad. Dat werd gevolgd door militaire tussenkomsten in Bremerhaven en Cuxhaven. In de steden van midden-Duitsland gingen door de regering gesteunde troepen over tot de afzetting van de ene gemeenteraad na de andere. De arbeiders boden heftig weerstand. Hun verworvenheden konden slechts worden afgenomen na een bittere strijd. Duizenden vonden de dood in langdurige straatgevechten.

De Freikorpsen – semi-fascistische militaire formaties- waren opgericht in december 1918, onder leiding van reactionaire officieren uit de heersende klasse. Ze trokken de meest gedegenereerde huurlingen aan, die hun carrière waren begonnen door het bolsjewisme te bestrijden in de Baltische staten. Bij hun terugkeer in Duitsland droegen velen van dit uitschot van generaal Rüdiger von der Goltz’s “ijzeren divisie” nog het embleem van de swastika, afkomstig van de Baltische huurlingen, op hun helmen. Noske zou sterk op dit gespuis steunen om “wet en orde te herstellen”.

Eind februari werd in Berlijn een algemene vergadering gehouden van de raden om te beraadslagen over solidariteitsacties met de arbeiders van midden-Duitsland. De samenstelling van deze raden weerspiegelden de veranderde machtsverhouding binnen het proletariaat. De USPD en de KPD hadden nu samen meer afgevaardigden dan de SPD. In zijn nieuwe samenstelling eiste de vergadering het oprichten van een arbeidersmilitie, de ontbinding van de Freikorpsen en de vrijlating van alle politieke gevangenen. Met een meerderheid van 90% werd besloten tot een algemene staking om deze eisen te bekomen. Binnen de 24 uur brak een massale algemene staking uit in Berlijn.

Er werden barricades opgericht en er werd gevochten wanneer de Freikorpsen poogden die op te ruimen. De regering ging vlug tot de actie over en gaf Noske dictatoriale bevoegdheden over geheel het Berlijnse grondgebied. Onmiddellijk gaf hij 30.000 Freikorpsen de opdracht om Berlijn binnen te vallen. Op 9 maart besliste de arbeiders- en soldatenraad om de staking stop te zetten, maar dit maakte Noske en de Freikorpsen geenszins verzoenend. Noske verklaarde dat “iedereen die de wapens droeg door de regeringstroepen ter plaatse zou worden afgemaakt.” Tegen het einde van de gevechten waren er twee tot drieduizend doden onder de arbeiders en minstens 10.000 gewonden. Op 10 maart werd Leo Jogiches, de voorzitter van de communistische partij, vermoord in een politiekantoor “terwijl hij probeerde te ontsnappen.”

De Beierse republiek

Beieren was de eerste van de Duitse staten die zijn monarch aan de deur zette. Op 7 november werd Kurt Eisner in München de eerste president van de Beierse republiek. Eisner was lid van de USDP en was recent uit de gevangenis vrijgelaten. Het was een extreem onstabiel regime, wat weerspiegeld werd in het resultaat van de verkiezingen waarin de USDP slechts drie zetels haalde. Eisner slaagde er iets meer dan een maand in om zijn positie te behouden door te maneuvreren tussen zijn eigen partij, de SPD en de arbeidersraden. Op 21 februari werd hij vermoord door graaf Arco Valley, een rechtse officier.

De moord zorgde voor grote beroering doorheen Beieren. In Neurenberg en München waren er algemene stakingen en stapten gewapende arbeiders door de straten. Na een korte tijdspanne vulde de SPD het vacuüm op en vormde een regering onder leiding van Johannes Hoffmann. Kort daarna moest ook deze regering München ontvluchten en steun zoeken bij de Freikorpsen van Noske.

München werd ondergedompeld in een sfeer van semi-anarchie. De economie ging vlug achteruit en het werkloosheidscijfer bereikte de grens van 45.000. Zodra München op de hoogte was van de vestiging van een Sovjetrepubliek in Hongarije, stelde Ernst Toller, een toneelschrijver en leider van de USPD, voor om een regering te vormen op basis van de arbeiders- en soldatenraden. Maar deze zonderlinge regering, waar de KPD weigerde aan deel te nemen, werd geen serieuze kracht maar eerder een komische opera. De eerste daad die hun minister van buitenlandse zaken stelde bijvoorbeeld, was de oorlog verklaren aan Zwitserland. Zwitserland had immers geweigerd 60 stoomtreinen uit te lenen aan Beieren! Na zes dagen stortte dit regime in.

Ondertussen had Hoffmann 8.000 troepen verzameld die klaar stonden om naar München op te marcheren. In München zelf werd een staatsgreep van de republikeinse ordetroepen verijdeld door de arbeiders. De dreigende contrarevolutie dreef de massa’s naar links. In de woorden van Marx: “soms heeft de revolutie de zweep van de contrarevolutie nodig om vooruit te gaan.”

Massameetings in geheel de stad stemden resoluties om de macht over te hevelen naar de communisten. Aanvankelijk was de KPD bijzonder voorzichtig en weigerachtig om in te gaan op de oproepen om een Sovjetrepubliek te stichten. Maar uiteindelijk konden zij niet weerstaan aan de druk van de arbeiders. Net als bij de commune van Parijs gaven uitzonderlijke omstandigheden de macht aan de werkende klasse. Dat kan in elk gevecht gebeuren: soms heb je geen enkele keuze, zijn er geen ideale omstandigheden, maar ben je gedwongen stelling te nemen. De leider van de communisten, Eugen Levin toonde zich bereid om een regering te vormen, ondanks zijn voorbehoud ten opzichte van de strategie en tactiek. Op 7 april werd een Sovjetrepubliek gesticht, gesteund op de nieuw verkozen arbeidersraden in de fabrieken. De onmiddellijke taak ervan was de weerstand organiseren tegen de oprukkende troepen van Hoffmann.

Levin begreep dat de Sovjetrepubliek enkel zou kunnen overleven door de revolutie uit te breiden naar de andere steden van Beieren en ver daarbuiten. De arbeiders rechtten hun rug en schiepen moed uit de pas gevormde Sovjetrepubliek in Hongarije, het bestaan van sterke arbeidersraden in Oostenrijk, een stakingsgolf in de Ruhr en de noodtoestand in Stuttgart. De vrees van de burgerij wordt goed weergegeven door wat kolonel House op 22 maart in zijn dagboek schreef: “Bolsjewisme wint overal terrein. Hongarije is pas gevallen. We zitten op een open kruitvat en één vonk zou volstaan om het te doen ontploffen.”

Enkele weken voordien was in Moskou de nieuwe Communistische derde internationale, de wereldpartij van de socialistische revolutie, gesticht, wat de hoop op een vlugge uitbreiding van de revolutie over geheel Europa een boost gaf. In de woorden van Trotski:

“Het staat buiten kijf dat in het jaar van het eerste congres (1919) velen van ons -sommigen meer, anderen minder- erop rekenden dat een spontane opstand van arbeiders en boeren in de nabije toekomst de burgerij uit het zadel zou kunnen werpen…. dergelijke stemmingen en vooruitzichten werden door de objectieve situatie van die tijd bevestigd.”

Voor München was er in ieder geval geen alternatief. Het was beter om het gevecht aan te gaan en een communistische traditie te vestigen, dan te capituleren zonder weerstand te bieden. De troepen van Hoffmann omsingelden vlug de stad en zorgden dat er geen voedsel en brandstof meer binnenkwam. Terwijl in de stad aan alles gebrek was en de ontevredenheid groeide werden de contrarevolutionaire troepen versterkt door 30.000 Freikorpsen van Noske. Op 1 mei werd München “bevrijd”. De laatste boodschap van de communisten luidde: “Maak het de beulen niet gemakkelijk. Verkoop jullie leven duur.” Meer dan duizend arbeiders vonden de dood in straatgevechten. De communistische leider Eugen Levin hield voor zijn executie een uitdagende toespraak, die eindigde met: “Ik weet reeds lang dat wij communisten met de dood rekening moeten houden. Jullie heren komt de taak toe om te beslissen of mijn leven nog verlengd wordt of dat ik Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg moet vervoegen. Jullie kunnen mij doden, maar mijn ideeën zullen blijven leven.” Massa’s revolutionairen werden doodgeschoten door inderhaast opgerichte krijgsraden van de Freikorpsen, anderen werden doodgeschopt of met bajonetten afgemaakt. Slechts enkele leiders ontsnapten aan de “witte terreur”.


4. De Putsch van Kapp

Nu de onmiddellijke dreiging van revolutie was weggeëbd en de arbeidersraden zich begonnen te ontbinden achtte de burgerij de tijd rijp om ook komaf te maken met de regering van Ebert, Scheidemann en Noske. Op 13 maart vielen troepen van de Ehrhart brigade en de Baltikum brigade onder leiding van generaal von Lüttwitz

Berlijn binnen om een militaire dictatuur te vestigen. Wolfgang Kapp, een stichter van de vroegere Vaderland partij werd aangesteld als de nieuwe kanselier.

Noske gaf in zijn functie als opperbevelhebber de officieren van de Reichswehr de opdracht om de rebellie neer te slaan. Dat werd vierkant geweigerd. De opperbevelhebber generaal Hans von Seekt zegde eenvoudigweg dat hij op “onbepaald verlof” vertrok. Om zijn vel te redden vluchtte de regering weg van Berlijn, eerst naar Dresden, waar een generaal van het Freikorps dreigde het hele kabinet onder arrest te plaatsen, dan naar Stuttgart.

Uit zelfbehoud deden de leiders van de SPD, de USPD en de vakbonden een oproep aan de arbeiders om deze militaire coup te verijdelen en om de republiek te verdedigen. Er kwam een algemene staking die Berlijn zo plat legde dat Kapp geen enkel secretariaat of drukkerij kon vinden die het decreet wilde bekend maken dat hij de macht had overgenomen!

Op een volkomen uiterst-linkse wijze publiceerde de jonge KPD een verklaring die de arbeiders opriep om neutraal te blijven vermits het “een gevecht was tussen twee vleugels van de contrarevolutie.” Binnen de 24 uur werden ze gedwongen om hun standpunt 180° te veranderen. De Duitse arbeiders waren vastberaden om de militaire coup te verslaan en deelnemen aan de strijd was het enige alternatief dat overbleef voor de communisten.

De staatsgreep was een schok die heel het land in beweging bracht. Vanuit Berlijn verspreidde de staking zich spontaan naar de Ruhr, midden-Duitsland en Beieren. De tegenbeweging was zo sterk dat in nagenoeg alle steden en dorpen de militairen verdreven werden door massabetogingen van de arbeiders en de middenklassen. De weerstand tegen generaal von Lüttwitz bereikte een ongeziene omvang.

In de Ruhr begonnen de arbeiders aan de uitbouw van een “Rood leger”, dat de troepen van de Reichswehr op de vlucht joeg. Men schat dat ze 50.000 man sterk waren en uitgerust met de modernste wapens en artillerie. Voor een hele tijd werden zij de baas over de Ruhr.

Overal gingen arbeiders tot de actie over. In Chemnitz bijvoorbeeld bezetten gewapende arbeiders het postkantoor, het spoorwegstation en het stadhuis. Ze stelden een gemeentebestuur aan bestaande uit tien leden van de KPD, negen van de SPD, één USPD en één Democraat. De bevoegdheid van dit bestuur reikte tot over een straal van 50 kilometer in de omtrek.
In juli 1936, toen het Spaanse proletariaat in verzet kwam tegen de revolte van Franco, gebeurde iets gelijkaardigs. Zowel in Duitsland als in Spanje hadden de arbeiders gemakkelijk de macht kunnen grijpen indien er een revolutionaire leiding was geweest.

Lenin vergeleek de Kapp-putsch met de poging tot staatsgreep in augustus 1917 in Rusland. Ook daar probeerden de krachten van de contrarevolutie de regering van Kerensky omver te werpen en het oude tsaristisch regime te herstellen. In tegenstelling tot de KPD waren de bolsjewieken de eersten die zich in de strijd gooiden om de revolutie te verdedigen. Hierbij vormden ze een eenheidsfront met de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen om de reactie te verslaan. Dat de KPD in dergelijke omstandigheden eerst opriep om neutraal te blijven in de strijd was een kapitale blunder. Dergelijke uiterst-linkse onzin dreef een wig tussen de communisten en de sociaaldemocratische arbeiders en de gewone vakbondsleden.

Verschuiving naar links

Na wat er gebeurd was tijdens de Kapp-putsch kwamen er grote verschuivingen in het politieke landschap. Na zijn mislukking nam Noske ontslag. In juni 1920 werd de USDP de tweede grootste partij in de Reichstag met 81 verkozenen; in de landstagen van Saksen, Thüringen en Brunswick waren ze de grootste partij. Het aantal leden was spectaculair gegroeid tot 800.000. Ze publiceerden 55 dagbladen. In de verkiezingen voor de Reichstag haalde de USPD 4.895.000 stemmen, meer dan het dubbele van haar resultaat in januari. Door de verschuiving naar links bij de massa’s verloor de SPD de helft van haar stemmen vergeleken met januari, maar bleef wel de grootste partij met 5.614.000 stemmen. Aan de andere kant van het politieke spectrum verdubbelde het stemmenaantal van extreemrechts eveneens, ten koste van de liberalen, wat op een groeiende polarisatie wees in Duitsland.

In Beieren werd premier Johannes Hoffmann niet beloond voor zijn vroegere contrarevolutionaire activiteiten. Generaal von Nohl zette de SPD aan de deur en vestigde een nog rechtser regime. In de Ruhr weigerden de gewapende arbeiders die er in geslaagd waren de Freikorpsen en de Reichswehr te verdrijven hun wapens in te leveren, zoals de regering vroeg.

De nieuwe coalitieregering onder leiding van de SPD-er Hermann Müller besliste om regeringstroepen –die voordien geweigerd hadden om tegen Kapp te vechten- te sturen. Met enthousiasme en veel brutaliteit “herstelden zij orde in de Ruhr.” Honderden werden gedood en nog honderden meer geëxecuteerd om de “normaliteit” te herstellen.

Het ontstaan van een massale communistische internationale

Het jaar 1920 was een keerpunt, niet alleen voor de KPD, maar ook voor de communistische internationale. Het stichtingscongres van de derde internationale had in maart van het vorig jaar de fundamentele principes neergelegd van de socialistische revolutie en van de Sovjetmacht. Het succes van de bolsjewieke revolutie had nu grote invloed gekregen binnen de massapartijen van de sociaaldemocratie en grote groepen binnen die partijen wilden aansluiten bij de nieuwe internationale. Er werden onderhandelingen geopend over toetreding met een hele reeks massaorganisaties van de arbeiders: de Independent Labour Party in Groot Brittannië, de Franse socialistische partij, de USPD in Duitsland, de Italiaanse socialistische partij en tal van anderen.

De kans bestond om een massale communistische internationale te creëren. Maar het gevaar bestond dat met de basis ook tal van reformistische en centristische leiders zouden aansluiten, enkel met de bedoeling hun geradicaliseerde basis onder controle te houden. Om alleen de echte revolutionairen als leden aan te trekken en hen te scheiden van hun opportunistische leiders formuleerde de Komintern 18 voorwaarden voor toetreding tot de nieuwe internationale. Toen bleek dat sommige opportunistische leiders bereid waren zelfs die strikte voorwaarden te aanvaarden, werden er drie nieuwe toegevoegd om hen effectief uit te sluiten.

De KPD was, ondanks een uiterst linkse afsplitsing, gegroeid van 3 à 4000 leden in januari 1919 tot 78.000 vlak na de Kapp-putsch. Ze was toch nog klein in vergelijking met de twee andere massapartijen, die elk bijna een miljoen leden hadden. Onder invloed van de gebeurtenissen waren de leden van de USPD zich aan het verwijderen van het reformisme en gingen ze in de richting van het marxisme. Op haar congres van maart 1919 had de USPD zich uitgesproken voor de dictatuur van het proletariaat en voor een sovjetregering. In december braken ze met de tweede internationale en begonnen ze onderhandelingen met de Komintern. In oktober 1920 stemde het congres van de USPD in Halle om de 21 voorwaarden te aanvaarden, na een toespraak van vier uur van Zinoviev, de voorzitter van de Komintern. Nadien begonnen de onderhandelingen met de KPD om door fusie een eengemaakte communistische partij te vormen. Toen dat in december gelukt was telde de nieuwe partij een half miljoen leden. De Duitse communistische partij was nu een echte massapartij geworden, die onder leiding van de Komintern voorbereidingen begon te treffen voor de socialistische revolutie in Duitsland.

In december stemde de 140.000 leden sterke Franse socialistische partij voor toetreding tot de nieuwe internationale. Het volledige apparaat van de oude socialistische partij, haar hoofdkwartier, haar secretariaat, haar dagblad L’Humanité met een oplage van 200.000 werden wapens van de nieuwe communistische partij. In Tsjecho-Slowakije werd ook een communistische massapartij gevormd; ze telde 350.000 leden. Bij de splitsing van de Italiaanse socialistische partij vervoegden 50.000 leden de nieuwe communistische partij.

Deze massapartijen ontstonden niet uit kleine sectaire groepen aan de rand van de arbeidersbeweging, maar ontsproten uit de traditionele massaorganisaties van de werkende klasse. Zij waren beïnvloed door de politieke beroering ten gevolge van de collosale gebeurtenissen van dit tijdperk. De grote meerderheid van de arbeiders leren niet uit de theorie, maar uit ervaring. Ze hebben de neiging om de weg van de minste weerstand te kiezen en vertonen een enorme loyaliteit tegenover hun traditionele organisaties die ze gedurende vele generaties hebben opgebouwd. Het was als gevolg van gigantische gebeurtenissen dat deze traditionele organisaties binnenstebuiten gekeerd werden, dat het reformisme gecompromitteerd geraakte en dat de leden zich in de richting van het oprechte marxisme bewogen.

Op het eerste congres van de communistische internationale in maart 1919 heerste nog de hoop dat de Europese revolutie vlug zou doorbreken. In 1920, toen het tweede congres bijeenkwam was het duidelijk geworden dat een meer ernstige organisatorische en politieke voorbereiding nodig was opdat het proletariaat overwinningen zou behalen in West-Europa. Samen met de oprichting van communistische massapartijen was er de dringende behoefte om hen op te leiden in revolutionaire strategie en tactiek. In de woorden van Trotski: “De kunst van de tactiek en de strategie, de kunst van de revolutionaire strijd kan enkel door ervaring aangeleerd worden en door kritiek en zelfkritiek… de strijd voor de revolutionaire machtsovername heeft zijn eigen wetten, zijn eigen gebruiken, zijn eigen tactieken, zijn eigen strategie. Wie die kunst niet meester wordt zal nooit van de overwinning proeven.”

Lenins strijd tegen de uiterst-linkse kinderziekte

In 1919 en 1920 ontstonden vele uiterst-linkse tendensen in de rangen van de nieuwe communistische partijen. Ze waren een uiting van revolutionair ongeduld, wat weer een logische reactie was op de opportunistische daden van de oude reformistische leiding. De uiterst-linksen probeerden een kortere weg naar succes te vinden. Ze slaagden er niet in om te begrijpen hoe sterk de invloed van het reformisme op de massa’s was en dat er geduldig werk nodig was om komaf te maken met de illusies van de massa’s.

Een van Lenin’s belangrijkste werken De kinderziekte van het linkse communisme was aan dit probleem gewijd. Lenin zag de uiterst-linkse tendensen als een natuurlijk probleem dat optrad in de nieuw gevormde communistische partijen, waarvan de leden waren gewonnen in een onverzoenlijke strijd tegen het kapitalisme en degenen die het verdedigden. Hij vergeleek het met kinderziekten die een noodzakelijke fase zijn bij het opgroeien. Het boek van Lenin was, samen met de discussies op het tweede congres bedoeld om de leiders van de verschillende bolsjewieke partijen te instrueren in de tactieken en de methoden van het bolsjewisme. Voor de kinderachtige “linksen” en sectairen van vandaag, die alle vergissingen van het verleden herhalen, blijven deze ideeën en geschriften een gesloten boek. Zo legde Lenin de zaak uit:

“Het lijdt geen enkele twijfel … dat degenen die de tactieken van het revolutionaire proletariaat proberen af te leiden van principes als: “De communistische partij moet haar doctrine zuiver houden en volkomen vrij van besmetting zijn door het reformisme: haar taak is het om de weg vooruit te tonen, zonder stoppen of draaien rechtstreeks naar de socialistische revolutie” onvermijdelijk grove fouten zullen maken.

De communistische leiding kreeg de opdracht zich te vaccineren tegen deze linkse kinderziekte door de methodes, strategieën en tactieken van het bolsjewisme te leren. Zo zouden ze gewapend zijn voor de revolutionaire strijd die zich aan het ontwikkelen was in de belangrijke kapitalistische landen en in het bijzonder in Duitsland.

Na de eenmaking van de nieuwe partij werd een centraal comité verkozen onder de gedeelde leiding van Ernst Daeumig en Paul Levi, die een dichte vriend was geweest van Rosa Luxemburg. Op aandringen van Levi werd de uiterst-linkse groep uit de partij gezet. Ze vormden de “Duitse communistische arbeiderspartij” (KAPD) die een kortstondig bestaan kende. In februari 1921 nam Levi ontslag uit de partijleiding, nadat hij het hevig oneens was met de beslissing van de Komintern om de Italiaanse socialistische partij te splitsen. In zijn plaats kwamen Brandler, Meyer, Frölich en Thalheimer.

Om de KPD bij te staan had de Komintern de Hongaarse leider Bela Kun, na het bloedig neerslaan van de Hongaarse sovjetrepubliek, naar Berlijn afgevaardigd. Maar als leider van die republiek had Bela Kun grote fouten gemaakt. Ook hij was besmet met veel uiterst-linkse standpunten. Dergelijke tendensen werden in de hand gewerkt door Zinoviev, de voorzitter van de Komintern, net als door Bukharin en Radek die de defensieve strijd van de SPD-organisaties met hoon bedachten.

Het “maart-offensief”

Op aandringen van de afgevaardigden van de Komintern keek de nieuwe leiding meer en meer uit naar een confrontatie met het Duitse kapitalisme. Hun blind ongeduld leidde tot de nieuwe theorie van het zogenaamde “offensief”. De essentie van deze hele theorie was dat de voorhoede –de KPD- door haar eigen acties in staat zou zijn het passieve proletariaat de schok te geven die nodig was om hen tot revolutionaire strijd over te halen.

In Duitsland was de toestand zeer gespannen nadat Franse troepen Düsseldorf hadden bezet omdat de regering er niet was in geslaagd de volledige herstelbetalingen te storten die waren overeengekomen na de nederlaag in de eerste wereldoorlog. Rote Fahne, het belangrijkste partijorgaan van de KPD schreef: “De arbeiders van midden-Duitsland zijn niet onder de indruk van de geruchten die wijzen op het gevaar van een putsch en de bewering dat er een sfeer van apathie zou ontstaan zijn bij de Duitse arbeiders.”

Op 27 maart namen de Duitse leiders de beslissing om een revolutionair offensief te lanceren als steun van de mijnwerkers van midden-Duitsland. Hun mijnsite in Mansfeld werd bezet door veiligheidspolitie “om sabotage en aanvallen op het management te verhinderen.” Deze provocatieve bezetting gebeurde in opdracht van Otto Horsing, de SPD-president van Saksen in een poging om de streek te pacifiëren en de communistische invloed terug te dringen. De mijnwerkers organiseerden een gewapend verzet onder de leiding van Max Hoelz, een heldhaftig revolutionair figuur die vroeger uit de KPD was gezet. De KPD riep de arbeiders over heel Duitsland op om de wapens op te nemen en de mijnwerkers ter hulp te komen. Ze hadden de stemming van de bevolking compleet verkeerd ingeschat en de actie bleef voornamelijk beperkt tot midden-Duitsland.

Uit moedeloosheid probeerde de partij de arbeiders tot de actie te provoceren. Ze zonden Hugo Eberlein, een leider van de KPD, naar midden-Duitsland “om een opstand uit te lokken.” Volgens verschillende bronnen ging hij zo ver om de fake ontvoering van KPD leiders te plannen, munitiedepots te dynamiteren, een arbeiderscoöperatieve in Halle op te blazen en de politie daarvan de schuld te geven in de hoop dat dit de woede van de arbeiders zou opwekken. Gelukkig kwam van deze knotsgekke plannen weinig terecht. Groepen communistische arbeiders bezetten de Lena Werke en deden een solidariteitsoproep, maar werden na een bittere confrontatie verdreven. De communistische partij organiseerde een bezetting van de dokken in Hamburg in steun voor een gedeeltelijke staking, maar werd op haar beurt vrij vlug verdreven. De arbeiders bleven passief en lieten de leden van de KPD het alleen uitvechten met de politie.

Het beruchte “maart offensief” resulteerde in honderden doden. Duizenden belandden door hun engagement in de gevangenis. Deze uiterst-linkse waanzin vergrootte de kloof tussen vele goede communisten en de basis van de reformistische partijen. In korte tijd waren er 200.000 leden die gedegouteerd de KPD verlieten.

Een paar dagen na het debacle publiceerde Paul Levi een bittere aanval op de werkwijze van de partij, die in grote lijnen correct was. Hij maakte de fout om deze kritieken buiten de partijorganen te publiceren. Hierop volgde een strafsanctie en uiteindelijk zijn uitsluiting uit de partij.

Lenin was uiterst bezorgd over het putschisme van de KPD en veroordeelde scherp degenen die er verantwoordelijk voor waren. “De standpunten van Thalheimer en Bela Kun zijn volkomen verkeerd… Het kan vreemd klinken dat een vertegenwoordiger van het uitvoerend bestuur van de Komintern een krankzinnige uiterst-linkse tactiek van onmiddellijke actie voorstelt “om de Russen te helpen”. Maar ik kan dit zonder moeite geloven; deze vertegenwoordiger (Bela Kun) is dikwijls veel te links.”

De politiek van het eenheidsfront

Op het derde congres van de Komintern in juni 1921 voerden Lenin en Trotski beiden een grondige strijd tegen de zogenoemde “theorie van het offensief” en de drogredenen om de maartactie goed te praten. Het congres erkende ook dat er een nieuwe internationale situatie was ontstaan. De eerste revolutionaire golf was nu gaan liggen en het kapitalisme was er in geslaagd zich tijdelijk te stabiliseren. “ In 1919,” sprak Trotski “zegden we dat revolutie een kwestie van maanden was; nu spreken we wellicht in termen van jaren.” Vermits de onmiddellijke strijd voor de machtsovername tijdelijk verdaagd was moest de tactiek van de Komintern beheerst worden door de politiek van het eenheidsfront: zich wijden aan de dagelijkse strijd van de arbeiders voor betere lonen en arbeidsomstandigheden en de basis van de reformistische partijen daarin betrekken. Het eenheidsfront had de bedoeling de arbeidersorganisaties te verenigen in de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand. Het betekende niet dat de communisten punten uit hun programma moesten laten vallen of dat onderlinge kritiek verboden was. In essentie hield het in: werk verder op basis van je eigen programma, maar als je de strijd aangaat doe het dan samen. Het was net door gezamenlijke strijd van de massaorganisaties dat de KPD de superioriteit zou kunnen aantonen van haar militante tactieken tegenover de begrenzingen van het reformisme. In dit nieuwe tijdperk van tijdelijke en relatieve stabiliteit moesten de communistische partijen hun activiteit in deelgevechten opvoeren om zo de meerderheid van de arbeidersklasse voor hun programma te winnen. Samengevat was het geen zaak van de macht veroveren, maar van de massa’s veroveren. De nieuwe slogan van de KPD werd: “naar de massa’s!”

De koerswending van de Duitse communisten in de richting van het eenheidsfront zorgde voor een gestadig herstel van de invloed van hun partij. Het jaarlijks verslag dat ze afleverden op het congres van Leipzig maakte gewag van een grote vooruitgang, zowel bij de vrouwen als bij de jeugd, de coöperatieven en de vakbonden. Naast haar uitgeverij beschikte de partij nu over 38 dagbladen en tal van week- en maandbladen. Ze hadden 12.000 gemeenteraadsleden, behaalden een absolute meerderheid in 80 steden en waren de grootste partij in 170 andere. In de vakbonden hadden ze ongeveer duizend georganiseerde fracties en 400 leden die leidinggevende posities bezetten.

Zelfs een uiterst-links figuur als Ruth Fischer gaf toe: “In de tweede helft van 1922 was de partij aan het groeien in aantal en invloed. In het derde kwartaal van 1922 waren er 218.555 leden, een scherpe toename ten opzichte van de 180.443 het vorige jaar, net na de maartbeweging. De KPD was veruit de grootste communistische partij in West-Europa.

Op 24 juni 1922 werd Walter Rathenau, de minister van buitenlandse zaken, vermoord door de extreemrechtse groep “Organisation Consul”, een bende vroegere officieren uit het leger. Er ontstond een brede stroming van afkeer, en net als na de Kapp-putsch een beweging naar gezamenlijke acties van de arbeiders in eenheidsfront, die de KPD maximaal benutte. Een reusachtige betoging, op 4 juli georganiseerd door alle arbeidersorganisaties werd een eclatant succes. Het was een gelegenheid voor de KPD om in praktijk de superioriteit van militante politiek en leiding te bewijzen. Maar net om deze reden verbrak de SPD de relatie met de communisten vier dagen later.

 

RECHTS

LINKS

Aantal politieke moorden

354

22

Aantal veroordeelden voor die moorden

24

38

Doodvonissen

0

10

Vrijgesproken moordenaars ondanks bekentenis

23

0

Politieke moordenaars die later promotie kregen in het leger

3

0

Gemiddelde lengte van de gevangenschap

4 maanden

15 jaar

Op het zelfde ogenblik begon de inflatie te stijgen. Opeenvolgende regeringen hadden gedurende jaren geld laten bijdrukken om het tekort op hun budget te delgen en dit had de munt compleet ondermijnd. In juni was er 30 mark nodig om een dollar te kopen. Tegen december was dat 8.000 mark en in januari had je 18.000 mark nodig voor één dollar. Dit zorgde voor een schokeffect, niet alleen bij de arbeiders maar ook bij de middenklassen. Vooral degenen waarvan het maandelijkse inkolen een vast bedrag was stevenden recht op het faillissement af.

In deze periode was de Duitse burgerij meer en meer vastbesloten om al de toegevingen die ze aan het proletariaat had moeten doen na de novemberrevolutie terug te draaien. Die toegevingen die de kapitalisten onder dreiging van de revolutie hadden moeten doen waren aanzienlijk: aanvaarding van de vakbonden, belofte om de “gele”bedrijfsbonden niet langer te steunen, oprichting van syndicale delegaties in de bedrijven, algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen, alle gedemobiliseerde soldaten kregen het recht om hun werk terug op te nemen, en een arbeidsduurverkorting tot acht uren per dag. In oktober 1922 begon de Duitse burgerij aan de voorbereiding van haar offensief. De machtige industrieel Fritz Thyssen schreef een open brief aan de regering: “De redding voor Duitsland kunnen we enkel bereiken als de tienurendag opnieuw wordt ingevoerd.” De vorige minister Dernburg brieste: “elke achturendag is een nagel aan Duitsland’s doodkist.”

Twee weken later verklaarde Hugo Stinnes, een andere belangrijke industrieel:

“Ik aarzel niet om te zeggen dat de Duitse bevolking twee uur per dag langer zal moeten werken voor de volgende 10 tot 15 jaar…..De eerst voorwaarde voor elke succesvolle stabilisering is volgens mij dat conflicten over lonen en stakingen voor lange tijd worden uitgesloten…. We moeten de moed hebben om tegen de bevolking te zeggen: “heden en voor een zekere tijd zullen jullie overuren moeten presteren, zonder ervoor betaald te worden.”

De krijtlijnen van het gevecht waren getrokken. Om het Duitse kapitalisme terug op de been te krijgen werd de levensstandaard drastisch verlaagd door het invoeren van hongerlonen. Terwijl hyperinflatie toesloeg en de staatskas op het faillissement afstevende kwam de regering van Wirth, een coalitie van SPD met de Liberalen, ten val. Ze werd opgevolgd door een rechtse burgerlijke regering, geleid door Wilhelm Cuno, de bestuurder van de Hamburg-Amerika lijn.


5. De crisis van 1923

De nederlaag van Duitsland in de eerste wereldoorlog had enorme politieke, sociale en economische gevolgen. De geallieerden waren vastbesloten om hun deel van de buit binnen te rijven bij de plundering van het verslagen Duitsland. In het verdrag van Versailles dat in 1919 ondertekend werd stond duidelijk dat het Duitse militarisme moest vernietigd worden en de Duitse economie een aderlating moest krijgen. Als compensatie voor de geallieerden werden de Duitse kolonies onder hen verdeeld. De begunstigden waren Italië, Frankrijk, België, Japan en Groot-Brittannië dat het merendeel kreeg. Het Duitse grondgebied werd uiteengereten: de mijnen van de Saar werden overgedragen aan Frankrijk, net als Elzas-Lotharingen met zijn twee miljoen inwoners en drie vierde van de Duitse ijzerproductie. Het zuidelijke deel van Silezië, met zijn industrie en mijnen werd overgemaakt aan Polen, het noordelijke deel van Sleeswijk ging naar Denemarken.

De geallieerde naties legden beslag op 5.000 kanonnen, 30.000 machinegeweren, 3.000 mijnenwerpers, 2.000 vliegtuigen, 100 onderzeeërs en 8 kruisboten. Het Duitse leger werd drastisch ingekrompen tot 100.000 man, een aantal dat volstond om te gebruiken tegen de revolutie.

In mei 1921 eisten de koppige geallieerden de volledige herstelbetaling van 132.000 goudmarken. Als er onoverkomelijke problemen rezen om dat te betalen en om “hun vrijgevigheid te tonen” aanvaarden ze betaling in natura. Aan Groot-Brittanië moest Duitsland ton per ton en soort bij soort al de schepen leveren die gedurende de oorlog waren verloren gegaan, Frankrijk kreeg 5.000 treinmachines, 150.000 treinwagons, 10.000 camions en 140.000 koeien. De Belgen werden ook betaald in vee. Duitsland werd compleet vernederd en economisch uitgekleed door de geallieerden. De Duitse burgerij slaagde erin om reuzewinsten te maken door de inflatie, terwijl de meerderheid van de bevolking zware ontbering en hongersnood trotseerde.

Frankrijk bezet de Ruhr

De herstelbetalingen werden een ondraaglijke last voor de economie. In januari 1923 schortte Duitsland de betalingen op. Enkele dagen later zond de Franse eerste minister Poincaré 60.000 troepen onder leiding van generaal Degoutte om de Ruhr te bezetten. Dit belangrijkste industriecentrum van Duitsland produceerde 80% van de staalproductie en 71% van de kolen.

De nationale verontwaardiging verspreidde zich als een bosbrand door geheel Duitsland; in Berlijn alleen waren er een half miljoen betogers. Onder druk van de bevolking organiseerde de regering een campagne van passief verzet. Ze vroegen aan de arbeiders in de Ruhr om niet met de Fransen samen te werken en om het hen zo moeilijk mogelijk te maken bij de bezetting. Verschillende manieren om weerstand te bieden zoals stakingen, langzaam aan acties en sabotage deden de Fransen vertraging oplopen. Zij antwoordden met 10.000 ontslagen in de eerst zes maanden van 1923. Een golf van militantisme overspoelde de steden van midden-Duitsland toen de inflatie omsloeg in hyperinflatie. De levensstandaard van de bevolking maakte een diepe duik, terwijl de industriebazen als Thyssen, Krupp en Stinnes steeds grotere winsten maakten. Stinnes kocht zich een enorm industrieel imperium op krediet dat later betaald werd met waardeloze marken. Zich in de handen wrijvend argumenteerde hij met overtuiging: “Ook in de toekomst zullen wij het wapen van de inflatie moeten gebruiken…”

De prijs van een brood in Berlijn steeg van 0,63 mark in 1918 tot 250 mark in januari 1923. Daarna begonnen de prijzen helemaal de pan uit te swingen; een brood kostte 3.465 mark in juli, 1,5 miljoen in september en 201.000 miljoen in november 1923!

Er waren wasmanden met waardeloos geld nodig om de strikte basisbehoeften te kopen. De arbeiders vertrokken zodra ze hun loon hadden ontvangen om het te besteden voor het waardeloos was geworden. Bankbiljetten van een miljoen mark werden gebruikt als behang. Een commentator legde het als volgt uit: “Een object dat vroeger 24 cent heeft gekost wordt nu geprijsd aan een bedrag dat vroeger driemaal de totale rijkdom van Duitsland was!” Tegen het midden van 1923 had de Reichsbank 300 papierfabrieken en 150 drukkerijen nodig om geld te drukken. Degenen die een vast inkomen hadden kwamen om van de honger. De Duitse kleinburgerij werd door elkaar geschud en keek wanhopig uit naar de arbeidersbeweging om een oplossing te bieden.

De beweging die begon als een nationaal verzet tegen de Fransen veranderde in de hevigste klassenstrijd die Duitsland ooit had gezien. In Essen probeerden op 23 maart 53.000 arbeiders van de Krup-fabrieken de Franse troepen tegen te houden die camions met levensmiddelen in beslag namen. Het conflict leidde tot 13 doden en 40 gewonden. In Mülheim bezetten de arbeiders op 13 april het stadhuis, installeerden er een arbeidersraad en probeerden een arbeidersmilitie te organiseren.

In mei ontstond doorheen geheel het land een enorme stakingsgolf om het ontslag van de regering van Cuno te eisen. De Duitse arbeiders begonnen meer en meer naar de communistische partij uit te kijken om hen leiding te geven. Alle voorwaarden voor een revolutie begonnen nu snel te rijpen. Spijtig genoeg was de KPD niet in staat de gewijzigde toestand correct in te schatten. Radek sprak op het centraal comité van mei de volgende woorden: “Vandaag zijn we niet in staat om de dictatuur van het proletariaat te vestigen. De noodzakelijke voorwaarde ontbreekt: de bereidheid tot revolutie bij de meerderheid van de proletariers”!

In augustus bereikte de inflatie een nieuw hoogtepunt. Prijzen verdubbelden nu binnen enkele uren. Spontane stakingen, ongeveer drie miljoen stakers in totaal mondden uit in een algemene staking, die begon in Berlijn en zich verspreidde over het land. De eensluidende eis van de stakers was het aftreden van de regering Cuno, die alles wat rot was in Duitsland belichaamde. Met uitzondering van de staking tegen de Kapp-putsch was deze staking de grootste en meest intense die Duitsland ooit gekend heeft. Uit pure wanhoop keerden honderdduizenden zich af van de sociaaldemocratie en dreven in de richting van de KPD. Op 12 augustus diende de regering van Cuno zijn ontslag in. De communistische leiders konden de verandering in de situatie niet langer ontkennen. Tegen het eind van de maand werden ze naar Moskou geroepen om de gewijzigde toestand te bespreken. Ondertussen bleef de voornaamste theoreticus van de KPD, Thalheimer, nog altijd spreken van “een lange weg vooruit”.

De voorbereiding van een opstand

Tijdens discussies met de Duitse communisten kwamen de leiders van de internationale tot de conclusie dat revolutie snel dichterbij kwam en dat het nodig was om de technische voorbereidingen te treffen voor een opstand. Om het routinisme van de KPD te breken drong Trotski erop aan dat de partij hiervoor een datum zou vastleggen. Dit werd echter afgewezen door Radek en de KPD-leider Brandler. De Duitse partij had al een geheim militair apparaat opgericht, M-Apparat genoemd, dat werd versterkt door experten van het rode leger. Gedurende dat jaar organiseerden ze in vele steden en fabrieken gewapende verdedigingsgroepen, de zogenaamde “proletarische honderden”. In mei waren er 300 en tegen oktober al 800 dergelijke groepen, 100.000 man in totaal. Deze groepen ontstonden voor het eerst in de campagne rond de moord op Rathenau in1922.

Eind september spiraalde de inflatie volledig buiten controle. Het dagloon van een dokwerker in Hamburg bedroeg 17 miljard mark. De industriële productie begon snel ineen te zakken en de “weerstand” in de Ruhr kostte de burgerij veel te veel. Op 26 september kondigde de regering van Stresemann daarom het einde aan van de campagne van passieve weerstand.

De KPD ontwierp gedetailleerde plannen om deel te nemen aan de linkse sociaaldemocratische regeringen van Saksen en Thuringen. Zij wisten dat de linkse regeringen ernstig werden bedreigd door de rechtse centrale regering. Elke actie tegen deze regeringen zou worden gebruikt als aanleiding voor een revolutionair tegenoffensief. Er werden plannen gemaakt voor een nationale algemene staking, die de basis zou leggen voor een opstand. In oktober, bij de terugkeer van Brandler uit Moskou, vervoegden hij en twee andere communistische leiders de regering van Saksen. Drie dagen later traden afgevaardigden van de KPD toe tot de regering van Thuringen. De centrale regering kon dit alles niet aanvaarden. De situatie escaleerde.

Met de steun van president Ebert verhoogde de Reichswehr de druk op Saksen en Thuringen. Generaal Müller verordonneerde dat alle proletarische honderden zich moesten ontbinden en dat ze drie dagen kregen om de wapens in te leveren. Er werd geen gevolg gegeven aan dat ultimatum. Op 21 oktober trokken de troepen van Müller Saksen binnen. De climax naderde. De Saksische leiders van de KPD namen vlug contact op met de partij om de plannen voor een opstand te ontrollen.

In zeven haasten werd een vakbondscongres in Chemnitz gekozen als de plaats waar een defensieve nationale staking zou worden gelanceerd. Spijtig genoeg hadden de afgevaardigden die dat congres bijwoonden helemaal het contact met de vlug veranderende werkelijkheid verloren. Nadat Brandler sprak en een algemene defensieve staking bepleitte om Müller tegen te houden, kreeg hij een heftig weerwoord van de sociaaldemocratische minister Graupe. Deze dreigde dat de sociaaldemocraten de zaal zouden verlaten als de motie voor een algemene staking ter stemming werd gelegd. Na deze lugubere klucht oordeelde Brandler dat hij niets anders kon dan de plannen voor een algemene staking en een opstand op te geven. Weinige dagen later slaagden de regeringstroepen er in om zonder weerstand Zeigner, het hoofd van de Saksische regering, af te zetten. Een algemene staking die maar gedeeltelijk gesteund werd bloedde stilaan dood.

De opstand in Hamburg

Na het congres in Chemnitz en de beslissing om de opstand af te blazen zond de KPD boodschappers uit naar alle uithoeken van Duitsland om over de gewijzigde situatie te berichten. Jammer genoeg kwam de boodschapper die naar Hamburg was gezonden te laat en was de opstand daar al begonnen. Op 23 oktober bezetten 1300 leden van de KPD 17 politiekantoren in Hamburg en werden barricades opgericht in de arbeiderswijken. De volgende dag deden zij een oproep voor een algemene staking, die niet gevolgd werd. Gedurende drie dagen voerden honderden moedige communisten strijd tegen de politie in de Barmbeck en Schiffbek districten van Hamburg. Uiteindelijk zakte de opstand ineen.

Weer eens had de Duitse communistische partij de test van de geschiedenis niet doorstaan. Het was een verpletterende nederlaag en het ontmoedigde de arbeiders die van hen leiding hadden verwacht. Ze maakten van Brandler de zondebok en verwijderden hem uit de partijleiding. In maart 1924, op het vijfde congres van de Komintern kregen de leiders van de KPD de schuld van de nederlaag. Maar dat was maar een manoeuvre om te verbergen dat ook de leiders van de Komintern een grote verantwoordelijkheid droegen voor het debacle. Pas jaren later, nadat hij met Zinoviev had gebroken werd duidelijk wat de persoonlijke rol van Stalin was geweest. In een brief gericht aan Bukharin en Zinoviev schreef hij:

“Moeten de communisten er naartoe streven om de macht te grijpen zonder de sociaaldemocraten? Zijn zij volwassen genoeg daarvoor? Als vandaag om zo te zeggen de machtsstructuren van Duitsland ineenstuiken en de communisten zich er meester van maken, dan zullen ze met een klap ten val komen(…) de burgerij zal hen samen met rechtse sociaaldemocraten(…)vernietigen. Natuurlijk liggen de fascisten niet te slapen, maar het is in ons voordeel dat zij het eerst aanvallen(…) Ik denk dat de Duitsers moeten worden ingetoomd, we moeten hen niet aansporen.”

Ongetwijfeld waren Brandler en de rest van de KPD-leiding bang geweest om de uiterst-linkse dwalingen van 1921 te herhalen. Daarom bleven ze bij de strategie van het eenheidsfront en het geduldig winnen van de meerderheid van de arbeiders. Maar nu de toestand van de Duitse maatschappij drastisch veranderd was bleven zij zich houden aan de politiek van gisteren, zonder de partij te heroriënteren naar de nieuwe situatie. Maar de leiders van de internationale, Zinoviev en Bukharin in het bijzonder, hadden de plicht om de fouten van de Duitse communisten te verbeteren. In plaats daarvan hielden ze, samen met Stalin en Radek bewust de KPD in toom op het cruciale ogenblik. Nadien, in plaats van al de nodige lessen te trekken uit het gebeuren, spraken Stalin, Zinoviev over de nederlaag als een “episode” die niet zou verhinderen dat Duitsland zich verder in de richting van de revolutie zou bewegen onder leiding van de KPD, die nu illegaal geworden was. Hoewel ze verder Brandler met alle schuld bleven beladen zegden ze ook dat “men de situatie in 1923 had overschat.” Ze waren volkomen het noorden kwijt.

De lessen van Oktober

Terwijl de leiders van de Komintern probeerden hun aarzelingen en fouten in verband met Duitsland verborgen te houden gebruikte Trotski alle mogelijke manieren om de lessen van de nederlaag uit te leggen. In zijn artikel :”Door welke fase gaan we nu?” legt hij uit:

“Voor een revolutionaire partij is het zeer moeilijk om de overgang te maken van een periode van agitatie en propaganda die jaren kan duren, tot de directe strijd voor de macht bij middel van een gewapende opstand. Deze koerswending leidt onvermijdelijk tot een crisis binnen de partij. Iedere verantwoordelijke communist moet hierop voorbereid zijn. Eén van de manieren om die voorbereiding te doen is een grondige studie van al wat gebeurd is in de Oktoberrevolutie. Tot nu toe is op dit vlak bijzonder weinig gebeurd en de Duitse partij heeft bijzonder slecht gebruik gemaakt van de ervaringen van Oktober… In die periode groeide de politieke invloed van de partij automatisch. Het was nodig om een scherpe tactische bocht te nemen. Het was nodig om aan de massa’s en bovenal aan de partij zelf duidelijk te maken dat de tijd was aangebroken om onmiddellijk de machtsovername voor te bereiden.”

Trotski ging verder met de uitwerking van een aantal veranderingen die nodig waren om het hoofd te bieden aan de nieuwe situatie:

“Het was nodig om de groeiende invloed van de partij organisatorisch te consolideren en om steunpunten te creëren voor een directe aanval op de staat. Het was nodig om de volledige organisatie van de partij te baseren op de fabriekscellen. Het was nodig om cellen te vormen in de spoorwegen. Het was nodig om zeer scherp de noodzaak te bepleiten om te werken in het leger. Het was noodzakelijk, bijzonder noodzakelijk om de tactiek van het eenheidsfront volledig te heroriënteren naar deze taken, en ze zo een hoger tempo en een meer revolutionair karakter te geven. Op deze basis zou er werk moeten worden verricht van militaire en technische aard.”

“Het vastleggen van een datum voor de opstand kan enkel een betekenis hebben als al het voorgaande is gebeurd. Opstand is een kunst. En kunst vooronderstelt een duidelijk doel, een nauwkeurig plan en bijgevolg ook een tijdslijn. Maar het belangrijkste was: op het juiste ogenblik de tactische bocht maken naar de machtsovername. En dat is niet gebeurd. Dit was het belangrijkste en fatale manco.”

Vervolgens legde Trotski uit hoe de KPD, nadat ze haar vingers had verbrand aan de maartopstand, gedurende een lange tijd vermeed te praten over het begrip zelf om een revolutie te maken:

“Het politiek werk van de partij werd uitgevoerd aan een vredig tempo op het ogenblik zelf dat de ontknoping naderde. De planning voor de opstand werd gemaakt wanneer de vijand al de belangrijkste voorbereidingen voor de strijd klaar had en zijn positie kon versterken door gebruik te maken van de tijd die door de partij was verloren. Dan begon de militaire voorbereiding van de partij aan een opgeschroefd tempo, terwijl haar politieke activiteit verder ging aan hetzelfde vreedzame tempo. De massa’s begrepen de partij niet en konden er geen gelijke tred mee houden. Opeens voelde de partij dat er een kloof gaapte tussen hen en de massa’s en voelden ze zich verlamd. Hieruit volgde dat zij zich plotseling terugtrokken uit de klasseposities die ze hadden ingenomen en zich zonder strijd overgaven. Dat is de bitterste soort nederlaag die er is.”

Deze belangrijke bemerkingen werden later grondig verder uitgewerkt in Trotski’s briljante pamflet “Lessen van Oktober” dat hij publiceerde in september 1924. Hierin vergeleek hij de aarzelingen van de Duitse leiding met die van Kamenew en Zinoviev aan de vooravond van de Oktoberrevolutie.


6. Stabilisering

De nederlaag van 1923 had verregaande gevolgen. Ze leverde de politieke voorwaarde voor de stabilisering van het kapitalisme. Binnen de Sovjetunie, waar de massa’s aandachtig de gebeurtenissen in Duitsland volgden, vernietigde het de hoop op een snelle uitbreiding van de revolutie. De demoralisatie versterkte de greep van de groeiende bureaucratie, die zich had ontwikkeld door de isolatie van de Russische revolutie onder omstandigheden van economische en culturele achterlijkheid. De dood van Lenin in 1924 betekende een nieuwe slag voor de werkende klasse in de Sovjetunie. Deze gebeurtenissen verscherpten de strijd tussen Stalin (die een principeloos blok had gevormd met Zinoviev en Kamenew) en de pas gevormde linkse oppositie onder Trotski (die streed voor partijdemocratie en een plan om industrie en landbouw te coördineren.) Het was op basis van deze tegenslagen dat Stalin in 1924 op de proppen kwam met zijn theorie van “socialisme in één land”, die de hang naar stabiliteit weerspiegelde van de bureaucratie, die genoeg had van de wereldrevolutie.

Bij het begin van 1924 was de KPD verboden, de achturendag afgeschaft en was de regering begonnen aan een programma van economische reconversie gesteund op de invoering van een nieuwe en stabiele munt, de Reutenmark.

De imperialistische grootmachten, gealarmeerd door de revolutionaire gebeurtenissen van 1923 waren panisch dat “bolsjewisme” de overhand zou halen in Duitsland en Europa. Ze maakten een bocht van 180° in hun houding tegenover de Weimar republiek en aanvaardden het plan van de Amerikaanse vicepresident Dawes. Deze financiële overeenkomst voorzag in de terugtrekking van de Franse troepen en in plaats van Duitsland economisch en financieel te wurgen verschafte het Amerikaans imperialisme kolossale leningen om de Duitse industrie herop te bouwen. De herstelbetalingen werden drastisch verminderd en de grote Duitse zakenlui kregen een lening van 5 miljard dollar om de economie te herstellen. Tegen 1929 had Duitsland 8 miljard Reutenmarks betaald in herstelbetalingen en 13 miljard Reutenmarks ontvangen via allerhande leningen. Deze quasi-“Keynesiaanse” methoden hadden een stimulerend effect op de Duitse economie.

In 1923 was de productie slechts 53% van de hoeveelheid in 1913, het hoogtepunt van de vooroorlogse productie. Tegen 1927 was dat gestegen tot 122% van de cijfers uit 1913. Tegen 1927 bedroeg de productie van ijzer en staal respectievelijk 1136 en 1395 ton. In 1913 waren de vergelijkbare cijfers 1397 en 1429. Deze economische opgang, gebaseerd op buitenlands krediet en leningen, bracht een periode van dalende inflatie en economische stabiliteit. De schuld was wel gestegen tot 1,5 maal het nationale inkomen. Het was een korte periode van “geleende welvaart”.

Terwijl handel en industrie naar normale verhoudingen terugkeerden steeg het aantal industriële conflicten scherp. In 1924 gingen meer arbeidsdagen verloren als gevolg van stakingen en lock-outs dan in om het even welk jaar tussen de twee wereldoorlogen: 13,2 miljoen dagen door stakingen en 22,6 miljoen door lock-outs. Ondanks deze verhoogde vakbondsactiviteit daalde het lidmaatschap van de vakbonden na een nederlaag in oktober. Terwijl de vakbondsfederaties in 1922 7,8 miljoen leden telden was dat eind 1924 slechts 4,6 miljoen. Na 1924 daalden de stakingscijfers omdat de staat meer en meer optrad als scheidsrechter in arbeidsconflicten.

De economische heropleving in Duitsland en de relatieve stabiliteit die er mee gepaard ging zorgden voor een significante toename van de steun voor de sociaaldemocratische partij. Alhoewel de SPD tot in 1928 niet deelnam aan de regering bleef ze toch de grootste partij in de Reichstag. Bijna zonder onderbreking had ze de leiding van de regering van Pruisen, de belangrijkste staat, met de hoofdstad Berlijn en twee derden van de Duitse bevolking.

De KPD daarentegen, die in oktober haar zwaarste nederlaag had opgelopen, was buiten de wet gesteld door generaal von Seekt. Na het debacle in oktober was Brandler uit de leiding verwijderd door de Komintern. De partij werd nu geleid door uiterst-linksen als Ruth Fischer en Arkadi Maslow. Ondanks alles wat Lenin had geschreven voerde de nieuwe leiding een roekeloze politiek. Ze creëerden aparte “rode” vakbonden, wat hen volledig isoleerde van de officiële arbeidersbeweging en leidde tot een verlies van meer dan een miljoen stemmen in 1924. Het aandeel van de vakbondsleden in de Berlijnse afdeling viel in 1924 terug tot 30%.

Hoe sterk de invloed van de partij in de officiële organisaties was geslonken kon je afleiden uit het aantal afgevaardigden van de KPD in het nationaal congres van de vakbonden: in1922 hadden ze er 88, in 1925 was dat dramatisch teruggelopen tot vier. Die uiterst-linkse leiders waren een complete ramp en werden door de Stalinistische Komintern opnieuw afgezet en vervangen door anderen die gewilliger de bevelen van Moskou opvolgden. Binnen het jaar ging de KPD over van een uiterst-linkse naar een opportunistische politiek. Het was de zelfde periode waarin de Komintern deelnam aan de oprichting van het “Anglo Soviet Trade Union Committee” in Groot Brittannië. De KPD begon weer te ijveren voor vakbondseenheid.

De presidentsverkiezingen van 1925

De dood van Ebert in 1925 leidde tot nieuwe presidentsverkiezingen, waaraan zeven kandidaten deelnamen. De rechtse partijen hadden een gemeenschappelijke kandidaat gesteund, dokter Jarres de burgemeester van Duisburg, die de eerste ronde won. Na hem kwam Otto Braun (toen eerste minister van Pruisen) die het tweede grootste stemmenaantal kreeg. Braun had alle kansen om de nodige drie miljoen extra stemmen te behalen in de tweede ronde om verkozen te worden. Maar compleet onverwacht beslisten de sociaaldemocraten hun kandidaat terug te trekken ten voordele van de kandidaat van de Christelijke centrumpartij Dr. Wilhelm Marx. Die had begin 1924 een regering geleid die de noodtoestand uitriep en met volmachten tal van maatregelen tegen de werkende klasse invoerde. Wilhelm Marx was alles behalve populair, hij had maar half zoveel stemmen behaald als Braun!

In de tweede ronde was rechts ook op de proppen gekomen met een andere kandidaat: maarschalk von Hindenburg werd nu opgevoerd als de redder des vaderlands. De sociaaldemocraten rechtvaardigden hun steun voor de reactionair Marx als de keuze voor “het minste kwaad”. Deze laag bij de grondse politiek zou zware gevolgen hebben voor de Duitse arbeidersklasse. De communistische partij bracht Ernst Thalmann naar voor als haar kandidaat. Hij werd slechts met een zeer kleine marge verslagen door de militarist Hindenburg, die nu de nieuwe president van de republiek werd.

Een ander gevolg van de economische heropleving was de eis van de vroegere Hohenzollern monarchie om gecompenseerd te worden voor de revolutie van 1918! Deze eis was de voorbije vijf jaar steeds naar voor gebracht, zij het de ene keer met meer aandrang dan de andere. Ditmaal sloegen de SPD en de KPD wél de handen in elkaar om eens en voor altijd een einde te stellen aan dit schandaal door middel van een referendum. Ze voerden een stoutmoedige campagne voor de volledige onteigening van de oude adel, zonder compensatie en om de vrijgekomen middelen te gebruiken voor een fonds ter ondersteuning van oorlogsinvaliden, gepensioneerden en werklozen. Het werd één van de meest succesrijke campagnes die de arbeiderspartijen ooit voerden. Alhoewel de opkomst (39,3% van het totaal aantal kiezers) niet de vereiste 50% behaalde om rechtsgeldig te zijn, behaalden ze toch een verpletterende meerderheid. Het eenheidsfront van de linkerzijde behaalde 14,5 miljoen stemmen, veel meer dan de 10,5 miljoen –hun gecombineerd resultaat in de algemene verkiezingen van 1924. Het was de meest succesvolle gezamenlijke actie sinds de Kapp putsch van 1920.

De algemene verkiezingen van 1928

De economische opgang bereikte zijn hoogtepunt toen in 1928 algemene verkiezingen werden gehouden. Er scheen toegenomen politieke en sociale stabiliteit te zijn ontstaan en dat resulteerde, nadat zij vier jaar buiten de regering waren gevallen, opnieuw in een regering geleid door de sociaaldemocraten. Herman Müller stond aan het hoofd van een “grote coalitie”.

In deze verkiezingen zagen alle burgerlijke partijen, zonder uitzondering, hun steun achteruit gaan. Hitler’s nazipartij behaalde slechts 12 zetels (van de 474) en 810.000 stemmen, wat toonde dat de fascisten in een impasse verzeild waren. Het stemmenaantal van de Nationalisten daalde met een derde tot 4 miljoen. Aan de linkerzijde steeg het resultaat van de KPD tot 3,2 miljoen en dat van de SPD tot meer dan 9 miljoen.

Ondanks het feit dat de SPD en de KPD samen 42% van de zetels hadden in de Reichstag werd er weer een coalitie opgezet tussen sociaaldemocraten en liberalen. Trouw aan haar verleden voerde die coalitie een pro-kapitalistische politiek op elk vlak, wat tot algemene ontgoocheling leidde.

Tegen deze tijd was de communistische internationale herleid tot een vehikel in de buitenlandse politiek van de Stalinistische bureaucratie. De nederlaag van de algemene staking in Groot Brittannië en van de Chinese revolutie van 1926-27 waren een gevolg van de verkeerde politiek van Stalin en co. Maar toch werd de positie van de bureaucratie precies door die nederlagen versterkt. Na tien jaren van kolossale opofferingen en internationale nederlagen waren de Russische massa’s volkomen uitgeput en niet meer in staat om de controle op de leiding uit te voeren. Elke internationale tegenslag versterkte de Stalinistische bureaucratie, die zich boven de werkende klasse verhief als een onafhankelijke scheidsrechter. Eind 1927 werd de linkse oppositie uitgesloten en enkele maanden later werd Trotski naar Siberië verbannen. Als boegbeeld van de bureaucratie begon Stalin dan aan de verwijdering van elke oppositie, met inbegrip van de rechtse oppositie van Bukharin.

Op dezelfde manier gingen de Stalinisten over tot de zuivering van alle secties van de Komintern en de vervanging door loyale, meegaande en gehoorzame stromannen.

De “derde periode”

In augustus 1928, nadat ze haar vingers had verbrand aan een opportunistische politiek in Groot Brittannië en China, nam het zesde wereldcongres van de Komintern nogmaals een bocht van 180°. Ditmaal voerden ze een ultralinkse internationale politiek in. De voornaamste resolutie stelde dat de periode van kapitalistische stabiliteit ten einde was en dat een nieuwe “derde” periode was aangebroken. In het schema van de leiders van de Komintern was de “eerste periode” die van de revolutionaire jaren vlak na de oorlog, de “tweede” die van relatieve stabiliteit en de “derde” zou er één worden van oorlogen en revoluties.
De werkelijkheid stemde helemaal niet overeen met dit schema: het kapitalisme kende nog altijd een fase van economische opgang en politieke stabiliteit. De economische opgang kende pas in april 1929 zijn hoogtepunt in Duitsland – en de Stalinisten hadden geen benul van de beurscrash die in de VS zou toeslaan in oktober 1929. Deze verkeerde politiek van de “derde periode” zou leiden tot een absolute catastrofe op internationaal vlak en in het bijzonder voor Duitsland.

Volgens de Stalinisten kwam het grootste gevaar nu van links! De communistische partijen kregen de opdracht om te breken met de officiële vakbonden en overal waar dat mogelijk was “rode” vakbonden op te richten. Samenwerking met de sociaaldemocraten werd opeens de grootst mogelijke misdaad en de sociaaldemocraten werden over geheel de wereld afgeschilderd als “sociaalfascisten” en dus de grootste vijanden. In de woorden van Stalin: “fascisme en sociaaldemocratie zijn geen tegengestelden, maar tweelingen.”

In Duitsland bracht de KPD een pamflet uit met als titel “Wat is sociaalfascisme?”, waarin stond dat de arbeiders in de strijd tegen het fascisme zich moesten concentreren op de meest gevaarlijke vorm die het vandaag aanneemt, namelijk de sociaaldemocratische vorm. Thalmann, de voornaamste ideoloog van de partij beweerde dat fascisme had getriomfeerd met de verkiezing van de administratie van de sociaaldemocraat Müller!

De seizoensgebonden werkloosheid in de strenge winter kwam bovenop het groeiende aantal ontslagen door de rationalisering van de industrie. In februari 1929 begonnen de werkloosheidscijfers vlug te stijgen. Bijna een half miljoen mensen werden door de regering om andere redenen geschrapt uit de bijstand. Bitterheid verspreidde zich over Duitsland en de KPD probeerde daarop in te spelen door hongermarsen en betogingen. Maar door hun krankzinnige uiterst-linkse aanpak raakten zij geïsoleerd van de brede arbeidersbeweging en werden veeleer een partij van de werklozen.

De spanning op sociaal vlak groeide snel. Onder het valse voorwendsel dat hij geweld wilde vermijden vaardigde Karl Zorgiebel, het hoofd van de Berlijnse politie, een bevel uit dat de traditionele één meibetogingen in 1929 verbood. De KPD riep de arbeiders op om dit bevel te negeren, zoals ze gedaan hadden onder Bismarck en de keizer. Hierop kregen ze ruim gehoor: duizenden stroomden uit de arbeiderswijken, bezetten de pleinen en blokkeerden alle verkeer. De politie kwam brutaal tussen en vuurde op ongewapende betogers. Tegen 3 mei vonden er 25 arbeiders de dood door politiegeweld, waren er 36 zwaar gewond en liepen er honderden anderen lichte kwetsuren op. Deze wrede repressie zorgde ervoor dat vele aanhangers van de sociaaldemocratie hun partij verruilden voor de communisten. Zorgiebel werd een gehate figuur voor de arbeiders, zoals Noske dat was geweest in het begin van de revolutie.

De crash van 1929

De heropbouw van het Duitse kapitalisme door massale leningen uit het buitenland had een industrie opgeleverd die de meest geavanceerde in de wereld was. Er ontstonden grote industriële conglomeraten, waarvoor de interne Duitse markt ontoereikend was. “Wij hebben markten nodig, maar alle wereldmarkten worden voor ons afgesloten” mopperde Krupp. “Groot Brittannië heeft tolmuren opgetrokken. In Frankrijk, Italië, Zweden, de Balkan overal botst de Duitse handel op barrières die stilaan onoverkomelijk worden.” De crash op Wall Street in oktober 1929 en de daarop volgende ineenstorting van de wereldproductie betekende een catastrofe voor het Duitse kapitalisme. De Duitse export, die in 1929 nog 13.000 miljoenmark had bedragen, viel in 1933 terug tot 5.000 miljoen mark, minder dan de helft. Banken gingen over kop, buitenlands krediet droogde op en Duitsland verzeilde in crisis.

Het nieuwe Young plan, dat door de geallieerden werd voorgesteld leek wel de problemen van het Duitse kapitalisme samen te vatten. Er werd gerekend op een verdere groei om de herstelbetalingen van Duitsland te verhogen en ze opnieuw uitsluitend in de vorm van cash te laten gebeuren tot in 1988! De crash dwong de andere grootmachten dit utopisch schema los te laten. Het antwoord van de Duitse burgerij op de crisis was massale ontslagen. In de eerste helft van januari 1930 werden 40.000 arbeiders op straat gezet. Het aantal werknemers bij Krupp daalde van 100.000 tot 50.000, bij de Gutehoffnungs-Hutte van 80.000 tot 36.000. In zes maanden tijd steeg de werkloosheid van één miljoen naar drie miljoen. In de woorden van een historicus “werd Duitsland een land van bedelaars.”

In maart viel de “grote coalitie” van Müller uiteen over meningsverschillen inzake de economische politiek. Het was de laatste regering uit de Weimarrepubliek die zou steunen op een parlementaire meerderheid. Binnen enkele jaren zou de werkloosheid stijgen tot zes miljoen- officiële cijfers die het probleem onderschatten. Een beslissend deel van de Duitse burgerij begon nu te denken dat het fascisme de enig mogelijke uitweg uit de crisis was. Hun geestesgesteldheid wordt treffend geïllustreerd door Krupp wanneer hij zegt: “wij wensen enkel loyale arbeiders die ons uit de grond van hun hart dankbaar zijn voor het brood dat wij hen laten verdienen.” In 1918 waren de Duitse kapitalisten, om revolutie tegen te houden, gedwongen geweest belangrijke toegevingen te doen: de achturendag, werklozensteun, algemeen stemrecht en andere hervormingen. Ze hadden dat tandenknarsend gedaan en nu kwam de tijd om wraak te nemen.


7. De fascistische machtsgreep

Tot aan het jaar 1929 hadden de fascistische groupuscules geen echte basis in de samenleving. Sedert het einde van de oorlog hadden er altijd verschillende van dergelijke groepjes bestaan, opgericht door ontevreden officieren van het leger en andere reactionaire elementen. Hitler’s fascistische organisatie was slechts één van de vele: de Viking bond, Oberland liga, Thule gemeenschap, de Pan Germaanse liga en zo verder.

Hitler’s groep werd gesticht in1929 en koos het volgende jaar de naam Nationaalsocialistische arbeiderspartij, afgekort Nazi. In de eerste kwetsbare jaren van zijn bestaan probeerden ze vooral misnoegde reactionairen uit het leger aan te trekken. Ze trokken aanvankelijk een aantal ontevreden dwazen, marginalen en reactionairen aan en hun invloed was zeer beperkt. Fusie met andere fascistische groepen was de enige manier waarop ze hun invloed konden vergroten.

De putsch in Munchen

In 1923 had Hitler zijn krachten gebundeld met een aantal anti-republikeinse nationalistische groepen en Freikorpsen in Beieren, die samen de Deutscher Kampfbund vormden. Hitler was één van de drie leiders. Ze werden geïnspireerd door de overwinning van Mussolini en droomden ervan om zijn mars op Rome te kopiëren. Op 8 november, zonder echte steun vanuit de legertop, probeerden Hitler, Röhm en Ludendorf een putsch, die onmiddellijk faalde. Men dreef de fascisten gemakkelijk uiteen en Hitler werd gearresteerd. Dit fiasco was een verschrikkelijke slag voor de Nazi’s. Een fascistische leider klaagde tegenover zijn aanhangers: “Ik heb duizend dollar geleend aan de partij. Wat heb ik nu aan een schuldverklaring en een hypotheek op het meubilair van ons kantoor?” Ze konden nog nauwelijks nieuwe leden aantrekken en geld vinden werd nog moeilijker. Er traden splitsingen op bij de fascisten.

Toen Hitler vervroegd werd vrijgelaten uit de gevangenis van Landsberg was hij verbijsterd door het nieuws dat de socialisten hun score in de algemene verkiezingen beduidend hadden verhoogd (tot acht miljoen). De Nazi’s waren opgekomen samen met andere fascistische groepen onder de naam Nationaalsocialistische Duitse vrijheidsbeweging. Haar stemmenaantal viel terug van twee miljoen in mei 1924 tot minder dan een miljoen in december.

Het nazisme ging sterk achteruit. Voor de burgerij was het niet het geschikte ogenblik om de fascisten voluit te steunen, maar ze leverden ze toch de nodige fondsen om ze in leven te houden. In de algemene verkiezingen van 1929 haalden de Nazi’s slechts 2,6% van de uitgebrachte stemmen.

Big Business kiest voor Hitler

In 1930 was de toestand economisch en politiek volledig veranderd. Nu steunde de Duitse burgerij met volle gewicht de fascisten. Fritz Thyssen, hoofd van het staalconcern, gaf in zijn boek met de titel “Ik betaalde Hitler” toe dat hij persoonlijk een miljoen mark aan Hitler overhandigde. Hij zette zich ook in om delen van de burgerij voor de Nazi’s te winnen. “Ik zorgde voor de toenadering tussen de groep industriëlen van Rijland-Westfalen en Hitler… als gevolg daarvan vloeiden grote bedragen van de zware industrie naar de kassen van de Nationaalsocialistische partij. Thyssen schatte het op meer dan twee miljoen mark elk jaar. Volgens de historicus William Shirer “Waren de staal- en koolnijverheid de voornaamste sponsors die Hitler in de periode 1930-33 de nodige fondsen verschaften om de laatste hindernissen te nemen naar de machtsovername.”

Tot dan had de Nazipartij geen ernstige bedreiging geleken voor de arbeidersbeweging of voor de republiek. Maar in twee jaar tijd groeide ze van de zwakste partij in de Reichstag tot de op één na grootste.

Voor de heersende klasse waren repressieve, brutale maatregelen om hun belangen te verdedigen niets nieuws. Zij zijn bereid om hun macht en rijkdom meedogenloos te verdedigen. Maar de steun aan het fascisme betekende een beslissende ommekeer, een kwalitatieve verandering in de houding van de burgerij. Fascisme is een bijzondere vorm van reactie, verbonden aan de doodsstrijd van het kapitalisme. Trotski noemde fascisme ooit “de uitgefilterde essentie van het imperialisme”.

Onder “normale” omstandigheden is de burgerlijke democratie voor het kapitalisme de beste en goedkoopste wijze van regeren. De kapitalisten beschouwen de gewapende groepen van de staat, die het privébezit moeten beschermen –in de vorm van het leger en andere repressieapparaten- als een noodzakelijk maar duur kwaad. Als ze niet in toom worden gehouden door een regering gebaseerd op een parlement, kunnen de staatsbureaucratie en de militaire kaste buitensporig groeien en een groot deel van de meerwaarde opslorpen. Burgerlijke democratie biedt ook een veiligheidsklep voor het ongenoegen van de massa’s. Om Marx te parafraseren mogen de massa’s alles zeggen wat ze willen als ze de monopolies maar laten beslissen. Als de crisis toeslaat wordt het kapitalisme echter gedwongen om de lonen tot onder het bestaansminimum te verlagen en de arbeiders tot een toestand van semi-slavernij te brengen. Democratische rechten die de arbeiders veroverd hebben –vrije meningsuiting, het recht om zich te organiseren, stakingsrecht, stemrecht- staan hun streven om door de verlaging van de levensstandaard hun winsten veilig te stellen in de weg. Dan willen de kapitalisten grotere staatsrepressie en zelfs het instellen van Bonapartistische regimes (militaire- en politiedictaturen). Maar zelfs het Bonapartisme is niet in staat om de organisaties van de arbeiders volledig te vernietigen. Voor deze opdracht is een speciale vorm van reactie nodig: het fascisme.

In Duitsland had het proletariaat van de burgerij grote concessies afgedwongen in de revolutie van 1918. Landarbeiders in Oost-Duitsland hadden voor het eerst het recht verworven om zich te organiseren. Nu waarschuwde Stinnes, een van de grootste industriebazen: “de grote zakenwereld en al degenen die de industrie beheren zullen op een dag hun invloed en hun macht heroveren!” Vroeger waren ze tot toegevingen gedwongen en moesten zij afwachten tot de tijden veranderden. Nu keken ze in de richting van het fascisme om hun winsten te herstellen over de lijken van het Duitse proletariaat.

Een beweging van de middenklasse

In tegenstelling tot andere vormen van reactie is het fascisme een massabeweging. Het is een massabeweging van mensen uit de geruïneerde middenklasse, die als een menselijke stormram gebruikt wordt tegen de organisaties van de arbeiders. De crisis van het kapitalisme vernietigt de kleinburgerij en drijft hen tot razernij. In Duitsland groeide de werkloosheid tot vier miljoen in1932, vijf miljoen in 1933 en meer dan zes miljoen het jaar nadien. Inflatie had voordien al delen van de middenklasse aan de bedelstaf gebracht. In die jaren steeg het aantal zelfmoorden schrikwekkend. Het inkomen van vele zelfstandige vaklieden werd lager dan dat van een geschoolde arbeider. Een professor werd minder betaald dan een gewone werkman. Tal van mensen uit de middenklasse werden dakloos. Na 1923 bezat 97% van de Duitse bevolking niets van spaargeld, wat leidde tot een enorme stijging van de ongelijkheid.

In de jaren van economische opgang was er een enorme concentratie van kapitaal gebeurd, waardoor kleine werkplaatsen, handelszaken en bedrijven vlug werden opgeslorpt. Toen de crisis toesloeg in 1929 konden de georganiseerde arbeiders tenminste nog terugvallen op de beperkte bescherming van de arbeidscontracten, afgedwongen door de vakbonden en op werklozensteun. Maar de Duitse kleinburgerij –de bankroete handelaars, de zelfstandige stielmannen, de kleine renteniers- waren in een staat van complete wanhoop. Ze hadden alles verloren, velen belandden op straat. In het verleden werden delen van de geruïneerde middenklasse in de arbeidersklasse opgenomen. Maar nu, met de massale werkloosheid vervielen ze in armoede. Het gevolg van deze toestanden was, in de woorden van Trotski “wanhoop bij de kleinburgerij die snakt naar verandering, klaar is om in mirakels te geloven, bereid is tot gewelddadige methoden en steeds vijandiger wordt tegenover het proletariaat, dat de verwachtingen beschaamd heeft.”

De fascisten speelden in op de frustratie en de wanhoop van de geruïneerde boeren, de werkloze jeugd, de eigenaars van de kleine bedrijven verwoest door de monopolies en het lompenproletariaat –de handelaars van de zwarte markt, hoeren, gangsters en criminelen. Met antikapitalistische demagogie verenigden zij deze hopeloze massa’s, verleidden hen met een heilsboodschap en zorgden dat ze volledig geloofden in de omverwerping van het systeem. Door zijn intermediaire sociale positie en zijn heterogene samenstelling is de middenklasse echter niet in staat om een onafhankelijke rol te spelen. Ze wordt altijd gedwongen ofwel de burgerij ofwel het proletariaat te steunen. In de periode net na de oorlog keek de meerderheid van hen uit naar de arbeidersorganisaties om verandering te brengen. Hun falen dreef hen terug in de armen van de burgerij.

Maar de meerderheid van de kleinburgerij was ontgoocheld in de traditionele burgerlijke partijen die het status quo verdedigen. Daarom moest de heersende klasse nieuwe middelen zoeken om de kleinburgerij te bedriegen. Ze financierde de fascisten, hielp hen met de uitbouw van hun organisaties en gebruikte hen om de problemen en de misnoegdheid van de kleinburgers uit te buiten.

De fascistische organisaties ontstonden als knokploegen die de arbeidersorganisaties aanvielen en gangstertroepen rekruteerden uit de riolen van de maatschappij. Deze groepen vormden de basis van Hitler’s stormtroepen, de SA en de SS. Dit menselijk uitschot, voornamelijk gerekruteerd uit het lompenproletariaat, kan slechts onder speciale omstandigheden tot een massakracht uitgroeien. Niet alleen moet er een diepe crisis zijn en een ontgoocheling in de arbeiderspartijen, maar dergelijke groepen moeten ook de financiële en politieke steun krijgen van de heersende klasse. “We hebben een führer nodig”, zuchtte de historicus Müller van den Bruck al in 1923. Tegen het einde van de twintiger jaren van vorige eeuw begonnen vele industriebazen te verlangen naar “een sterke man met een boodschap, die ons uit de ellende moet halen.”

Voor 1930 werden de stormtroepen voornamelijk gebruikt om vergaderingen van arbeiders op te breken. Maar later gingen zij ook de straat op om betogingen uiteen te drijven, arbeiders te provoceren en moorden te plegen. In het begin waren ze zeer zwak en indien de arbeidersbeweging haar volle macht had gebruikt had ze hen gemakkelijk kunnen onschadelijk maken. Zelfs Hitler zou later verklaren: “slechts één ding had onze beweging kunnen breken: als de tegenstander vanaf het begin had begrepen wat we van plan waren en vanaf de eerste dag brutaal de oorspronkelijke kernen van onze beweging had vernietigd.” Jammer genoeg richtten de arbeidersleiders zich naar de burgerlijke staat voor hulp “om de fascisten in toom te houden”!

In 1930 bereikte Duitsland een keerpunt; voor de massa’s sloeg frustratie om in wanhoop. Het gevoelen dat “so kann es nicht weitergehen” (zo kan het niet verder) was wijdverspreid. De SPD en de KPD, alhoewel ze in grote mate hun invloed hadden behouden, waren niet in staat de link te maken met de miljoenen kleinburgers die het vreselijk slecht hadden: ze boden hen geen hoop en geen enkele oplossing. De kleinburgerij keerde zich ook af van de voornaamste burgerlijke partijen en richtte zich tot Hitler die hen verlossing beloofde. Maar de Nazi’s waren totaal onbekwaam om aanhang te winnen bij de georganiseerde arbeidersbeweging. In 1931 haalden ze slechts 5% bij de verkiezingen voor de fabriekscomités en tegen maart 1933, ondanks zware inspanningen van hun kant, was dat geslonken tot 3%. Hitler sprak de hoge en de middenklassen aan en ook de amorfe massa’s die niet eens de moeite deden om te stemmen. De reusachtige verkiezingsoverwinning van de Nazi’s in september 1930 betekende een belangrijke verschuiving in de machtsverhoudingen.

Het resultaat van de SPD was gedaald met 6%, maar de uitslag van de communisten was aanzienlijk (40%) gestegen tot 4,5 miljoen. De Nationaal Socialistische Arbeiderspartij daarentegen zag haar stemmenaantal stijgen met 800% tot bijna 6,5 miljoen. Van de negende partij werden ze de tweede grootste partij in de Reichstag!

Stalinisme en “sociaal fascisme”

De Stalinisten verloren elke zin voor proportie en noemden deze verkiezingen een gigantische overwinning voor het communisme. Hermann Remmele, een belangrijke leider van de partij schreef: “de communistische partij is de enige winnaar in de verkiezingen van September.”

Verontrust door de snel verslechterende situatie deden Trotski en de Linkse Oppositie onmiddellijk een oproep naar de basis en de leiding van de KPD: vorm een eenheidsfront te met de sociaaldemocraten om de fascisten te stoppen. De Nazi’s vormden niet alleen een huiveringwekkende dreiging voor het Duitse proletariaat, maar ook voor Europa en Rusland. Een overwinning van de fascisten zou onvermijdelijk leiden tot oorlog met de Sovjetunie. De Stalinisten antwoordden als volgt:

“In zijn pamflet “Hoe zal het Nationaal Socialisme verslagen worden?” geeft Trotski altijd slechts één antwoord: “De Duitse communisten moeten een blok maken met de sociaaldemocratie…” Het aangaan van een dergelijk blok is de enige manier die Trotski ziet om de Duitse arbeidersklasse volledig te redden van het fascisme. Ofwel maakt de KPD een blok met de sociaaldemocraten zo niet is het Duitse proletariaat verloren voor een periode van tien tot twintig jaar. Dit is de theorie van een volledig geruïneerde fascist en contrarevolutionair. Deze theorie is de slechtste, de meest gevaarlijke en misdadige theorie die Trotski heeft geproduceerd in zijn laatste jaren van contrarevolutionaire propaganda. (Ernst Thalmann, september 1932)

Dit krankzinnige standpunt werd gesteund door de Stalinistische Komintern: “We zullen er niet in slagen om de burgerij, de klassenvijand van de arbeiders te bestrijden en te verlaan als onze voornaamste aanval niet gericht wordt op de sociaaldemocratie, de voornaamst steunpilaar van de burgerij.

Het “Rode referendum”

In augustus 1931 lanceerde de Nazipartij, in een poging om hun groeiende populariteit te gelde te maken, een referendum om de sociaaldemocratische regering van Pruisen uit het zadel te lichten. In eerste instantie reageerde de KPD correct door dit referendum te veroordelen. Maar dan, drie weken voor de stemming en in opdracht van Stalin’s Komintern, bundelden zij hun krachten met de fascisten om de belangrijkste vijand, de sociaaldemocraten te verslaan. Zij bestempelden het nu als een “rood referendum” en verwezen naar de fascisten en de leden van de SA als “kameraden van de arbeiders”!

Gelukkig behaalde het referendum geen meerderheid. Gezien de recente verkiezingssuccessen van de Nazi’s had een overwinning in het referendum betekend dat Hitler twee jaar vroeger aan de macht was gekomen.

De krankzinnige plannen van de Stalinisten waren mislukt- maar ze hadden niets geleerd. “Vandaag zijn de sociaaldemocraten de meest actieve factor in het vormen van fascisme in Duitsland” zei Thalmann. Het was een dwaze strategie die het proletariaat desoriënteerde en de overwinning van de fascisten eenvoudiger maakte.

Toen de Duitse communistische partij zich uiteindelijk toch uitsprak voor een eenheidsfront maakten ze er een lege slogan van. Ze drongen er op aan dat het een eenheidsfront moest zijn “vanuit de basis” en zonder de leiding van de SPD. Trotski noemde het terecht “een eenheidsfront van de KPD met zichzelf.”

Dit zelfde verhaal werd internationaal verspreid door de communistische pers. Hun Britse krant de Daily Worker verwoordde het zo op 8 mei 1931:

Vraag: Kunnen de communisten en de socialisten niet samenwerken? Kunnen alle arbeidersorganisaties – de communistische partij, de socialistische partij, de vakbonden en de coöperatieven- niet bijeenkomen om iets te doen aan de opgang van het fascisme?

Antwoord: Het is ongetwijfeld nodig om eenheid van de arbeidersklasse na te streven, maar het moet een eenheid zijn van de arbeiders in de fabrieken en de straten. Het mag geen eenheid zijn tussen de communistische partij en de sociaaldemocratische partij, die geen arbeiderspartij is...als de communistische partij een eenheidsfront zou maken met een dergelijke partij, dan zou ze medeplichtig worden aan het instellen van een fascistische dictatuur.”

Een maand later organiseerden de Stalinisten een eenheidsfront met de Nazi’s voor een staking van de Berlijnse transportarbeiders! De arbeiders van de trammaatschappij kwamen spontaan in staking wegens de aankondiging van een loonsdaling. Tot iedereens verrassing steunden de Nazi’s de staking. Ze bundelden hun krachten met de communisten om trams aan te vallen en tramsporen open te breken. Collecten werden op straat georganiseerd om de staking te steunen. Berlijn zag het alarmerende en verwarrende schouwspel van communisten en Nazi’s die zij aan zij met de collectebussen schudden en unisono riepen: “Voor het stakersfonds van de RGO” – “Voor het stakersfonds van de NSBO”. De RGO was de communistische Revolutionaire Vakbonds Oppositie; de NSBO was de Nationaal Socialistische organisatie van Fabriekscellen.

Dit spektakel stootte de gewone socialisten en vakbondsleden tegen de borst en veroorzaakte een afname van de sympathie voor de staking. Binnen de week werd de staking afgeblazen.

De val van de regering van Müller in1930, en zijn opvolging door de nog meer rechtse administratie van Heinrich Brüning met zijn onpopulaire deflatoire politiek, baande de weg voor de verkiezingsoverwinning van Hitler in september. De regering van Brüning had geen meerderheid in het parlement. Ze regeerde per decreet op een Bonapartistische wijze met de steun van de SPD in de Reichstag met als excuus “het minste kwaad”. In december 1931 deed Trotski een wanhopige oproep aan de rangen van de KPD:

“Arbeiders-communisten, jullie zijn met honderdduizenden, met miljoenen; er is geen enkele plaats waar jullie heen kunnen; er zijn geen paspoorten genoeg voor jullie. Als het fascisme aan de macht zou komen dan zou het over jullie lichamen rijden zoals een verschrikkelijke tank. Enkel een gewetenloze strijd kan jullie redding brengen. Die strijd kan enkel gewonnen worden samen met de sociaaldemocratische arbeiders. Haast jullie, kameraden communisten-arbeiders er blijft zeer weinig tijd over!”

Hindenburg wordt opnieuw president

In 1932 werden er niet minder dan vijf verkiezingen gehouden. In de presidentsverkiezingen van maart waren de belangrijkste kandidaten Hindenburg, Thalmann en Hitler. De sociaaldemocraten die hem in de verkiezingen van 1925 nog bekampt hadden steunden nu Hindenburg “als het minste kwaad”. Dit waren de uitslagen:

Hindenburg

19.360.000

53%

Hitler

13.418.500

36.8%

Thalmann

3.706.800

10.2%

Hitler’s beweging was dubbel zo sterk geworden in 17 maanden tijd. De arbeidersleiders, die de ernst van de situatie volledig onderschatten, troostten zichzelf met de overwinning van Hindenburg.

De regering van Brüning had onder druk de SA en de SS buiten de wet gesteld. Zes weken na dit decreet benoemde Hindenburg Franz von Papen als eerste minister in plaats van Brüning. Kort daarna hief von Papen de ban op de fascistische militaire organisaties op. Hierop volgde een terreurcampagne zonder voorgaande, met honderden doden en gewonden als gevolg. Uit alle delen van het land kwamen er berichten van moorden gepleegd door de Nazi’s. Er werden nieuwe verkiezingen aangekondigd voor eind juli.

Onder het voorwendsel van de kritieke situatie die ontstaan was na een gewelddadig straatgevecht in Hamburg, waarin er 18 doden vielen, ontsloeg von Papen de sociaaldemocratische regering van Pruisen en plaatste zichzelf aan het hoofd ervan. In heel het land keken de arbeiders uit naar de leiding van de SPD om hen tot actie op te roepen.

Het “ijzeren front” was de militaire organisatie voor zelfverdediging van de arbeidersbeweging. Het bevatte ook de sociaaldemocratische republikeinse Reichsbanner die hun sterkte hadden getoond in massale betogingen ter verdediging van de republiek. Maar de sociaaldemocratische minister van binnenlandse zaken kalmeerde de arbeiders: “Wees er zeker van dat ik de Reichsbanner zal mobiliseren als hulp voor de politie en hen zal bewapenen als er gevaar dreigt.” De Reichsbanner alleen hadden drie miljoen leden met een harde kern van een getrainde militaire elite van 400.000 man.

Spijtig genoeg capituleerden de SPD leiders schandelijk en beslisten ze de fascistische acties enkel in de rechtbank aan te klagen. De KPD deed een oproep voor een algemene staking die niet gevolgd werd. Verassend was dat niet na de schandelijke rol die de KPD had gespeeld in het “Rode referendum”.

Het duurde maar enkele dagen voor de KPD teruggreep naar de aanvallen op de “sociaal fascisten”. In de verkiezingen van 31 juli werd de Nazipartij de grootste partij in de Reichstag. De uitslagen van de belangrijkste partijen waren:

Nationaal Socialisten

13.745.800

37,4%

Sociaaldemocraten

7.959.700

21,6%

KPD

5.282.600

14,6%

Centrumpartij

4.589.300

12,5%

Nationalistische partij

2.177.400

5,9%

Dit was een enorme overwinning voor de fascisten, die hun stemmenaantal hadden verhoogd ten koste van alle burgerlijke partijen met uitzondering van de Centrumpartij. Het electoraat van het proletariaat bleef grotendeels achter de arbeiderspartijen staan, met een groei van de KPD ten koste van de sociaaldemocraten. De communisten beweerden dat zij de “enige winnaars” waren! Toen de Reichstag samenkwam op 12 september verloor von Papen een vertrouwensmotie, waarna de Reichstag opnieuw ontbonden werd en 6 november werd vastgelegd als datum voor nieuwe verkiezingen.

Nog maar eens waarschuwde Thalmann “voor de opportunistische overdrijving van het gevaar van Hitler’s fascisme”. Weer richtte hij de politiek van de partij naar de “grootste dreiging” van de sociaaldemocratie. Zelfs als de communistische leiders gedeeltelijk toegaven hoe sterk de fascisten waren, negeerden ze het gevaar zeggend “Na Hitler is het de beurt aan ons!”

In de verkiezingen voor de Reichstag in november kregen de Nazi’s een onaangename verassing: ze verloren twee miljoen stemmen. Dit waren de uitslagen:

Nationaal Socialisten

11.737.000

33,1%

Sociaaldemocraten

7.248.000

20,4%

KPD

5.980.000

16,9%

Centrumpartij

4.231.000

11,9%

Nationalistische partij

2.959.000

8,8%

 

Het gezamenlijke stemmenaantal van de SPD en de KPD was nu groter dan dat van de Nazi’s. Dit waren de laatste vrije verkiezingen van de Weimar republiek. Twee derden van de kiezers stemden niet voor de Nazi’s.

Hitler wordt kanselier

In november nam von Papen ontslag en werd Schleicher aangesteld als kanselier. Zijn regering, die geen meerderheid in het parlement had, zou het slechts 57 dagen volhouden. Op 30januari 1933 stelde president Hindenburg Hitler aan als kanselier, aan het hoofd van een coalitieregering.

Leon Trotski en zijn aanhangers riepen op tot gewapend verzet en de mobilisatie van de gehele Duitse arbeidersbeweging, in een strijd op leven en dood met het fascisme. In alle belangrijke steden van Duitsland vonden massabetogingen plaats en de arbeiders keken hoopvol uit naar een oproep van hun leiders om in actie te komen. Maar de arbeiders wachtten tevergeefs, terwijl hun leiders door twijfel waren verlamd in deze kritieke situatie.

Hitler was zo zeker van zijn overwinning dat hij bereid was om “legale middelen” te gebruiken als opstap naar de alleenheerschappij. Bereidwillig vormde hij een coalitieregering, waarin de Nazi’s slechts drie van de elf ministerposten bezetten, met de nationalistische partij. Maar zo kwam Hitler in een beslissende positie om zijn volgende zet uit te voeren.

De sociaaldemocratische leiders publiceerden een “oproep tot kalmte”. Op 7 februari vaardigde het hoofd van de Berlijnse federatie van de partij de volgende instructies uit: “Laat u vooral niet provoceren. Het leven en de gezondheid van de Berlijnse arbeiders zijn ons te dierbaar om ze lichtzinnig in gevaar te brengen. We moeten onze krachten sparen voor de dag van de ultieme strijd.” De arbeidersleiders rechtvaardigden hun houding met het argument dat de aanstelling van Hitler in overeenstemming was met de grondwet!

Nadat de coalitieregering er niet in slaagde om een parlementaire meerderheid te behalen overtuigde Hitler Hindenburg om nieuwe verkiezingen te houden op 5 maart. In zijn dagboek schreef Goebbels op 3 februari: “Nu zal alles gemakkelijk gaan. Om onze strijd verder te zetten kunnen we nu gebruik maken van alle middelen van de staat. Radio en pers staan ter onzer dienste. We zullen een meesterlijke propagandacampagne voeren. En deze maal zal er natuurlijk geen gebrek aan geld zijn.” Om verdere steun te krijgen van de industriëlen beloofde Hitler eens en voor altijd komaf te maken met “de marxisten”. Göring, die nu minister van binnenlandse zaken was van Pruisen, drukte hen op het hart dat het absoluut nodig was om financiële opofferingen te maken want dit zou de laatste verkiezing zijn “voor de volgende honderd jaar!” De regering van Hitler had alle bijeenkomsten van communisten verboden en hun pers gesloten. Meetings van de sociaaldemocraten werden ofwel verboden ofwel opgebroken door benden van de SA. 51 antifascisten vonden de dood tijdens de verkiezingscampagne.

Göring ging dan over tot de zuivering van het ambtenarenapparaat van de republiek en verving honderden personeelsleden door officieren van de SA en de SS. Hij droeg de politie op om ten alle koste botsingen met de fascistische militaire organisaties te vermijden, maar geen enkele medelijden te hebben met degenen die vijandig stonden tegenover de staat. Daarna organiseerde hij een aanvullende politiemacht van 50.000 man, waarvan er 40.000 uit de SA en de SS kwamen. Op 24 februari viel Göring’s politie binnen in het Karl Liebknecht Haus, het hoofdkwartier van de KPD, waar al het materiaal in beslag werd genomen en gebruikt als “bewijs dat de communisten van plan waren om onmiddellijk een staatsgreep te plegen.”

De brand in de Reichstag

Op 27 februari werd de Reichstag door een brand vernield. Die brand was gesticht door de fascisten, maar ze schoven het in de schoenen van de KPD. Onder dit voorwendsel verboden ze de communistische partij. Göring schreeuwde: “De communisten zijn de revolutie begonnen! We moeten geen minuut twijfelen. Wij zullen meedogenloos zijn. Elke communist die we vinden zal worden neergeschoten. Elke communistische mandataris moet nog deze nacht worden opgeknoopt.” De volgende dag tekende president Hindenburg een decreet dat vrijheden uit de grondwet, zoals persvrijheid, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering ophief. De communistische partij deed een oproep aan alle antifascisten om “te strijden tegen de contrarevolutie” door te stemmen op lijst drie (KPD)! Andere weerstand bood de KPD niet. Niet te geloven welke argumenten Torgler gebruikte om dit te rechtvaardigden: “De communistische partij kon niets verwachten van een gewapende opstand en heeft maar één doel: ongeschonden overleven tot aan de verkiezingen, waarvan we een groot succes verwachten.”

Ongeveer 4000 partijverantwoordelijken van de communisten werden gearresteerd, samen met sociaaldemocratische en liberale leiders. Een zwerm van stormtroepers stoof door de straten van Duitsland, trapte deuren in, sloeg en folterde al degenen die ervan werden verdacht communist te zijn. Gedurende heel de kiescampagne waren de Nazi’s en de Nationale partij de enigen die ongehinderd campagne konden voeren. In zijn boek “Fascisme en big business” vertelt Daniel Guerin dat leiders van de Reichsbanner uit de voornaamste steden naar Berlijn kwamen en smeekten om hen het bevel te geven om terug te vechten. Zij kregen als antwoord: “Vooral de kalmte bewaren! Vermijd vooral bloedvergieten.” Op 5 maart werden de uitslagen van de verkiezingen bekend:

Nationaal Socialisten

17.277.000

43,9%

Sociaaldemocraten

7.248.000

18,3%

KPD

5.980.000

12,3%

Centrumpartij

4.231.000

11,7%

Nationalistische partij

2.959.000

3,8%

Ondanks al de moorden, de terreur, de intimidatie en de vernietiging van de oppositie was Hitler er nog niet in geslaagd om een absolute meerderheid te behalen. De resultaten gaven de Nazi’s 288 zetels in de nieuwe Reichstag. Samen met hun coalitiepartner, de nationalisten kwamen ze dan aan 340 zetels, een meerderheid van 16. Dat was verre van de twee derden meerderheid die nodig was om “legaal” de grondwet te veranderen en een totalitaire staat op te richten.

De fascisten zagen hierin echter geen probleem. Om te beginnen was de KPD nu buiten de wet gesteld en waren hun verkozenen in de gevangenis of ondergedoken. Ten tweede ,dacht Göring, konden de sociaaldemocratische verkozenen gewoon “de toegang geweigerd worden.” Op 23 maart stelde Hitler in de Reichstag een uitzonderingswet voor die hem volmachten gaf; die wet werd goedgekeurd met 441 stemmen tegen 81. De Führer was dictator van Duitsland geworden.


8. De terreur van de Nazi’s

Met de woorden van een historicus: “die van uit de goot waren nu aan de macht gekomen.” Een eenheidsfront van de SPD, de KPD en de vakbonden had de toestand volledig kunnen veranderen. De Duitse arbeidersbeweging was de sterkste ter wereld. Zo’n kracht had de weifelende middenklasse kunnen isoleren van de fascisten en de beweging van Hitler in het zand doen bijten.

Schandalig genoeg slaagden de Nationaal Socialisten er in de macht te grijpen zonder tegestand (“zonder zelfs een venster te breken” om Hitler’s eigen woorden te gebruiken). Het faillissement van de leiders van de arbeidersbeweging was compleet. Om de Nazi’s te sussen nam Otto Wels, de voorzitter van de SPD, ontslag uit het bureau van de socialistische internationale. Nog schandelijker: de leiders van de SPD namen sancties tegen de Berlijnse Jongsocialisten die clandestiene maatregelen hadden genomen tegen de fascisten. Ze wezen hun kameraden in het buitenland terecht die Hitler aanvielen. Ze kropen in het stof voor de Führer terwijl de ijzeren laarzen van de fascisten het Duitse proletariaat aan het vermorzelen waren.

Begin mei bezette de politie de lokalen en de pers van de SPD en confisqueerde er de inboedel. Maar de leiders bogen nog dieper voor Hitler en stemden –afgezien van degenen die al in de gevangenis vertoefden- unaniem voor de buitenlandse politiek van Hitler.

Een maand later, in een sfeer van blinde terreur, werd de SPD buiten de wet gesteld. De katholieke Beierse volkspartij ontbond zichzelf; dat deed ook de Centrumpartij, gevolgd door de volkspartij en de Democraten. Op 29 juni hief de coalitiepartner van Hitler, de Nationale partij “zichzelf vrijwillig op” en werden hun kantoren in beslag genomen door de SA.

Op 14 juli werd een nieuwe wet uitgevaardigd die stelde dat “De Duitse Nationaal Socialistische partij de enige politieke partij in Duitsland is.” In enkele maanden had Hitler bereikt waar Mussolini jaren voor nodig had gehad.

De vernietiging van de vakbonden

De vakbonden waren geen beter lot beschoren. Hitler maakte van de eerste mei een nationale dag van de arbeid en de vakbondsleiders boden hiervoor hun nederige medewerking aan. Het officiële orgaan van de overkoepelende Duitse vakbonden Gewerhschaftszeitung publiceerde in zijn meinummer de volgende schandalige verklaring: “Het betekent zeker niet dat wij de witte vlag uithangen om onze overgave toe te geven als we de overwinning van het Nationaalsocialisme erkennen. Alhoewel die overwinning behaald is tegen de sociaaldemocraten… is het ook onze overwinning”!

Na de betoging van 100.000 op één mei schreef Goebels: “morgen zullen we de gebouwen van de vakbond bezetten. Er zal weinig weerstand zijn.”

De volgende dag bezette de SA de hoofdkwartieren van de vakbond, ontbond de vakbonden, nam de fondsen in beslag en arresteerde de vakbondsleiders. Ze werden in vrachtwagens geladen en naar concentratiekampen gevoerd. De leiders van de vakbondsfederatie Theodor Leipart en Peter Grassman verklaarden zich bereid om met het fascistisch regime samen te werken. “De Leiparts en de Grassmans” zegde dokter Robert Ley, de verantwoordelijke die Hitler had aangeduid om de vakbonden te reorganiseren in een Duits arbeidsfront “mogen zoveel hypocriete verklaringen geven als ze willen dat ze trouw zullen zijn aan de Führer, maar het is beter dat ze in de gevangenis zitten.” En daar zijn ze allemaal beland.

Het einde was roemloos en schandelijk. Er werd geen weerstand geboden aan de totalitaire nachtmerrie, er was enkel verachtelijke capitulatie.

Het antwoord van de Stalinisten

De communistische partij was niet in staat om deze catastrofale nederlaag te erkennen; lichtzinnig spraken ze over een nieuwe revolutionaire golf die voor de deur stond. Hun organisatie was volledig vernield en toch verklaarde de Komintern: “De huidige kalmte die volgt op de overwinning van het fascisme is slechts tijdelijk. Ondanks de fascistische terreur zal de revolutionaire vloed in Duitsland toenemen… De vestiging van een openlijke fascistische dictatuur, die alle democratische illusies bij de massa’s vernietigt (!) en hen bevrijdt (!) van de invloed van de sociaaldemocraten, zal er voor zorgen dat Duitsland vlugger in de richting van de proletarische revolutie gaat.”

De Stalinisten bleken niet in staat om het verschil te zien tussen revolutie en contrarevolutie. Ze deden gewoon verder alsof er niets fundamenteels gebeurd was. Ondanks het feit dat de SPD was verbannen, zijn leiders gevangen gezet waren en hun organisaties vernietigd, beweerden de Duitse communisten nog steeds dat “de sociaalfascisten” de belangrijkste vijand waren! Eind mei verklaarde het centraal comité van de KPD: “De volledige verwijdering van de sociaalfascisten uit het staatsapparaat en de brutale vernietiging van de sociaaldemocratische organisaties en hun pers verandert niets aan het feit dat de sociaaldemocraten de voornaamste steunpilaar van de kapitalistische dictatuur waren en nog altijd zijn.” (mijn klemtoon, Rob Sewell)

Ze waren zich niet bewust van de gevolgen van deze verpletterende nederlaag en evenmin van hun verkeerde politiek, die de arbeidersbeweging had verdeeld en tot deze catastrofe had geleid. In tegendeel, het bestuur van de Komintern kwam bijeen in april en stelde “dat de politieke en organisatorische lijn die het centraal comité van de Duitse communistische partij heeft gevolgd in de aanloop van en tijdens de staatsgreep van Hitler volkomen correct was.” De gedegenereerde Komintern beweerde gewoon dat zwart wit was en wit zwart en noemde haar politiek in Duitsland “een eclatant succes.” Om de woorden van Rosa Luxemburg te gebruiken, net zoals de tweede internationale in 1914 was de communistische derde internationale nu een “stinkend lijk” geworden.

Trotski zag de grootte van de nederlaag in- waarschijnlijk de zwaarste nederlaag in de geschiedenis, die het verraad van de arbeidersleiders in 1914 in de schaduw stelde. Het perspectief van een nieuwe wereldoorlog opende zich want Hitler voerde een programma van massale herbewapening door, met de steun van het Britse imperialisme.

De nacht van de lange messen

Nadat hij de georganiseerde arbeidersbeweging uitschakelde maakte Hitler werk van de vernietiging van de fanatieke ideologen binnen de eigen partij, die eisten dat er een “tweede revolutie” kwam om “socialisme” in te voeren door de nationalisatie van de monopolies, de banken, het in beslag nemen van de warenhuizen en zo voort. In werkelijkheid gebeurde precies het tegenovergestelde: de burgerij gebruikte meedogenloos haar almacht na de vernietiging van de vakbonden om een terreurregime in te stellen in de bedrijven.

De enige belofte die Hitler hield was de onderdrukking van de joden, die werden gebruikt als zondebokken en als uitlaatklep voor de groeiende teleurstelling bij de kleinburgerij. Hitler verried de middenklasse-basis van het fascisme. De SA, onder leiding van Röhm, waren de fanatici van de harde lijn bij de Nazi’s die een “tweede revolutie” wilden. Zij werden ontwapend en geliquideerd in de fameuze “nacht van de lange messen”. Deze huurlingen werden zonder mededogen vermoord nadat zij het vuile werk hadden opgeknapt.

Het staatsapparaat van de Nazi’s was nu volledig geïnstalleerd. Alle oppositie was vernietigd. De burgerij had haar politieke macht overgedragen aan de Nazi’s als betaling voor de vernietiging van de arbeidersorganisaties. Maar eenmaal aan de macht, begon het fascisme zijn massabasis te verliezen en vormde het zichzelf om tot een Bonapartistische politiestaat. Haar opdracht – de vernietiging van de arbeidersorganisatie en de atomisering van de werkende klasse- was volbracht en zoals Trotski had voorspeld zou het zo’n 15 jaar duren om het tij te keren.

De Duitse arbeidersbeweging organiseerde miljoenen, zij had een 75 jarige Marxistische traditie, ze was de sterkste en de meest gerespecteerde ter wereld. Ze beschikte over gigantische middelen en had een grote invloed op het leven in Duitsland. Haar militaire republikeinse organisatie –de Reichsbanner, die later opgingen in het ijzeren front- waren goed bewapend en buitengewoon krachtig. De Duitse arbeidersleiders hadden de autoriteit en de middelen om de fascisten van de straat te vegen.

Men had Hitler kunnen breken indien de arbeidersbeweging vlug had gereageerd. Maar haar leiding was door en door rot. In elk stadium van de strijd gingen ze op de rem staan.
De KPD, de sterkste communistische partij buiten de Sovjetunie, verdeelde moedwillig de arbeidersorganisaties. Haar uiterst-linkse politiek van de “derde weg” leidde tot paralisatie aan de vooravond van het beslissende gevecht met het fascisme. Terwijl veel van hun leiders er in slaagden om te ontsnappen naar het buitenland, ervoeren hun leden het volle gewicht van de Naziterreur. Tweeduizend vijfhonderd communisten werden onmiddellijk vermoord. Nadien werden 130.000 anderen weggevoerd naar concentratiekampen om de dood te vinden in gaskamers, door onthoofding, door foltering door de SS, door hongersnood of door zich kapot te werken, of gewoon door te worden doodgeschoten. Jan Valtin, een ooggetuige van de tereur beschreef zo de toestand in de gevangenis van Plötzensee:

“Degenen onder ons die ‘s morgens vroeg wakker werden, wachtend op de bel om ons te laten opstaan, leerden al snel de geluiden horen die gepaard gingen met een executie: het gekletter van de voeten op de dodencel om zes uur in de morgen, de krakende deuren van de schuur aan het andere eind van het geplaveide plein tegenover de dodencel - de schuur waar de guillotine verborgen lag achter een canvas gordijn: het plotselinge ratelen van sleutels in zware deuren, soms het geluid van een nutteloze strijd, gebrul van woede en geschreeuw om hulp, of een dreunende stem die de Internationale zingt en eindigt met een hees geschreeuw van afscheid aan de honderden nog levenden die luisteren in hun cellen.”

Een hele generatie van de beste revolutionaire strijders betaalde een vreselijke prijs voor de misdaden van de bankroete leiding van het Stalinisme en de sociaaldemocratie. Hun politiek en hun handelingen zijn volledig verantwoordelijk voor de overwinning van Hitler.

Kan het fascisme weer opstaan?

Vandaag wordt het kapitalisme opnieuw geconfronteerd met een crisis die te vergelijken is met die van de jaren ’30. De kapitalistische klasse probeert de verworvenheden uit de periode van na de tweede wereldoorlog terug te schroeven. Ze doen dat zowel in regeringen geleid door burgerlijke partijen als in die door sociaaldemocratische.

Het fascisme vernietigde de arbeidersorganisaties maar plaatste wel de volledige staatsmacht in de handen van de Nazi-parvenu’s. De prijs die de Duitse burgerij betaalde voor de vernietiging van de arbeidersorganisaties was haar eigen politieke onteigening. De fascistische huurlingen, met alle middelen van de staat tot hun beschikking, konden niet direct gecontroleerd worden door de heersende klasse. In de handen van de Nazi’s werd de staat grotendeels onafhankelijk. Hitler geraakte zo vol van zichzelf dat hij een politiek volgde die uiteindelijk in het nadeel van de Duitse kapitalisten uitdraaide. De mislukte samenzwering van juli 1944, waarbij een aantal generaals probeerden Hitler te vermoorden en een staatsgreep te plegen, betekenden een laattijdige poging van een deel van de vroegere leidende klasse om opnieuw de controle te verwerven. Hitler was een megalomaan en droomde van een duizendjarig rijk. Zijn weigering om een compromis te sluiten met het Anglo-Amerikaans imperialisme leidde tot de ineenstorting van het Derde Rijk en het verlies van de helft van Duitsland aan het Stalinisme.
Terwijl in Italië de heersende klassen erin slaagden om de situatie om te keren en Mussolini te vervangen door maarschalk Badoglio in 1943, mislukte een gelijkaardige poging in Duitsland faliekant tijdens “de samenzwering der generaals”. Fascisme bleek voor de burgerij uit te draaien op een duur experiment. Internationaal leerde de burgerij een pijnlijke les, die niet vatbaar was voor herhaling. Het was ook geen toeval dat de opkomst van het fascisme zijn spiegelbeeld had in de Sovjetunie: de consolidatie van het Stalinistische totalitarisme. Beide waren uitdrukkingen van het uitstel van de wereldrevolutie.

Vandaag bestaan er internationaal volledig verschillende machtsverhoudingen waardoor de voedingsbodem voor reactie grotendeels ondermijnd is. De middenklassen zijn grotendeels “geproletariseerd” en de bedienden hebben zich ook aangesloten bij vakbonden. De studenten, vroeger een bastion van de reactie, zijn nu geradicaliseerd en zijn naar links opgeschoven. In de periode na de tweede wereldoorlog, door de daling van het aantal landbouwers, is het proletariaat internationaal de beslissende kracht op de planeet geworden.

Vandaag worden de zwakke fascistische benden in reserve gehouden om hen te gebruiken om de voorwaarden te creëren voor een militaire staatsgreep, wanneer de burgerij daartoe zou besluiten. Deze groupuscules hebben al lang geleden de hoop opgegeven ooit onafhankelijke macht te verwerven. Nadat ze hun vingers hadden verbrand in Duitsland en Italië verkiest de burgerij nu het middel van de militaire en politiedictatuur om het programma van de reactie door te voeren als zij dat nodig achten. Dergelijke regimes, zoals de dictatuur van Pinochet in Chili, proberen de methodes van het fascisme na te apen maar ontberen hun massabasis. De officierskasten van het leger hebben, in tegenstelling tot de plebejische benden van het fascisme, veel grotere en directere banden met de heersende klasse en kunnen dus beter onder controle gehouden worden.

In geen enkel geïndustrialiseerd land bestaat vandaag een massabasis voor reactie. De kapitalistische crisis zal in de komende periode duidelijk maken dat enkel de socialistische revolutie een blijvende oplossing kan bieden voor onze problemen. Het proletariaat zal vele kansen krijgen om het kapitalistisch systeem omver te werpen. Maar als er geen gebruik wordt gemaakt van deze kansen en de arbeiders worden tegengehouden door hun leiding kan dat leiden tot desillusie. Alhoewel de huidige machtsverhoudingen fascisme vrijwel uitsluiten kan dat, in het bijzonder wanneer de middenklassen wanhopig worden wel leiden tot heftige kapitalistische reactie in de vorm van militaire of politiedictaturen. Ook daarbij kunnen miljoenen ten onder gaan.

De huidige generatie arbeiders en jongeren moeten de lessen leren van hetgeen in Duitsland gebeurd is tussen 1918 en 1933. Ze moeten de heroïsche revolutie maar ook de bittere contrarevolutie bestuderen om klaar te zijn voor de gigantische gebeurtenissen die ons internationaal te wachten staan.

In de woorden van George Santanyana: “Degenen die niet leren uit de geschiedenis zijn gedoemd om ze te herhalen.” Het is onze opdracht om de arbeidersorganisaties van de top tot de basis te veranderen en ze te bewapenen met een marxistisch programma en leiding die in staat is gebruik te maken van elke kans. We hebben een leiding nodig die in staat is de kolossale kracht van de arbeidersbeweging te mobiliseren en voor eens en altijd een einde te stellen aan het kapitalisme en het Stalinisme. Hiermee zullen ook de systemen vernietigd worden die aan de wieg stonden van het fascisme in de periode tussen de twee wereldoorlogen.

Rob Sewell

Oktober 1988


Postscriptum

“EEN LAATSTE WOORD: ik behoor tot een generatie die door de geschiedenis opgeofferd werd. De mannen en vrouwen die communist werden in de roes van de Oktoberrevolutie en meegesleept werden in de groeiende revolutionaire golf, konden zich zeker niet inbeelden dat er vijftig jaar later niets meer zou overblijven van het werk van Lenin - enkel zijn opgebaarde lijk op het Rode Plein. De revolutie is ontaard en wij zijn meegezogen in die ondergang.

Deze eeuw heeft twee monsters voortgebracht: fascisme en Stalinisme en ons ideaal is mee ten onder gegaan in deze apocalyps. Het duidelijke ideaal dat zin gaf aan ons leven heeft een gezicht gekregen waarvan we de trekken niet meer herkennen. Onze mislukking verbiedt ons om raad te geven. Maar omdat de geschiedenis te rijk aan verbeelding is om zichzelf te herhalen, blijft het mogelijk om te hopen.

Ik heb geen spijt van het engagement uit mijn jeugd; ik betreur niet dat ik die wegen heb ingeslagen. In een bijeenkomst in Denemarken in de herfst van 1973 vroeg een jongeman me: “Hebt u uw leven dan voor niets opgeofferd?” “Nee”, antwoordde ik.

Nee, op één voorwaarde: dat de mensen de lessen begrijpen van mijn leven als een communist en revolutionair; dat ze zich niet onderwerpen aan een partij die zich goddelijke pretenties aanmeet. Ik weet dat de jeugd zal slagen waar wij gefaald hebben. Ik weet dat het socialisme zal triomferen en dat het niet de kleur zal hebben van de Russische tanks die Praag hebben onderworpen.”

(Uit The Great Game, de autobiografie van Leopold Trepper, ex-Stalinist en organisator van het Russische spionagenetwerk in Nazi-Duitsland tijden de wereldoorlog.)