Ter gelegenheid van de 200e verjaardag van Karl Marx is zijn werk uitgebreid herdacht en besproken, zowel in de media als binnen de arbeidersbeweging. Marx’ denken omspant vele disciplines, maar zijn voornaamste bijdragen hebben betrekking op de geschiedswetenschap (de theorie van het historisch materialisme), de wijsbegeerte (de theorie van het dialectisch materialisme) en de economische wetenschap (de theorie van de meerwaarde en de analyse van het kapitalisme). Dit artikel evalueert het economisch denken van Marx en bespreekt de uitdagingen voor de marxistische economie vandaag.

De interesse bij Marx voor de economische wetenschap is geen toeval. Voor Marx is de economie cruciaal voor het begrijpen van de samenleving en van politieke conflicten. Marx analyseert de geschiedenis als een opeenvolging van productiewijzen, dat is de economische structuur met haar kenmerkende productierelaties, waarin verschillende klassen met hun eigen belangen tegenover elkaar staan. De botsende ideeën over hoe een samenleving op een bepaald moment ingericht dient te worden, weerspiegelen in laatste instantie deze economische belangen en het voortbestaan van elke samenleving staat of valt uiteindelijk met de mate waarin een economisch systeem in staat is om een oplossing te bieden voor de noden van de mensen door de productieve krachten te blijven ontwikkelen.

Marx beschreef zijn economische ideeën in ‘Het Kapitaal: Kritiek van de politieke economie’, zijn levenswerk waarvan het eerste deel verscheen in 1867. In de titel verwijst ‘het kapitaal’ naar het kapitalistisch economisch systeem, terwijl met de ‘politieke economie’ de economische wetenschap bedoeld wordt. Met andere woorden, Marx had met dit boek tot doel om het kapitalisme te analyseren en tegelijk een kritiek te formuleren op de ideeën van de economische wetenschappers uit zijn tijd. Het is interessant om op te merken dat Marx’ werk geen product is van de universiteit. Marx had wel een doctoraat behaald, maar radicale denkers en atheïsten (de links-hegelianen uit die periode) werden ontslagen en uitgesloten van een positie als professor aan de universiteiten. Marx werkte noodgedwongen als een onafhankelijk onderzoeker en zijn onderzoek was volledig verbonden met zijn politieke activiteit. De periode waarin Marx het meest intensief werkte aan zijn economische studies valt samen met de oprichting van de 1e Internationale, waarvan Marx de drijvende kracht was, en ‘Het Kapitaal’ kan dan ook gezien worden als een theoretisch fundament voor de politieke organisatie waaraan Marx bouwde.

De kern van Marx’ economisch denken zijn de theorieën over de meerwaarde en over de ontwikkeling van het kapitalisme op lange termijn. Volgens Marx legt de heersende klasse in elke samenleving via dwang beslag op een deel van de waarde, namelijk de meerwaarde, die door de werkenden wordt geproduceerd. Onder het kapitalisme neemt deze meerwaarde de vorm aan van winst en die ontstaat op een bijzondere manier want op het eerste zicht lijkt er geen sprake van dwang aangezien arbeiders schijnbaar vrijwillig een contract sluiten met kapitalisten voor het leveren van arbeidsprestaties. Marx legt echter uit hoe loonarbeiders historisch gescheiden zijn van hun productiemiddelen waardoor ze geen andere inkomensbron hebben dan het verkopen van hun arbeidskracht. Het feit dat arbeiders geen andere keuze hebben dan te werken voor een inkomen, geeft kapitalisten macht in de onderhandeling over het loonniveau en dat vormt de basis voor de winst en de uitbuiting onder het kapitalisme.

Marx benadrukt dat het kapitalisme geen natuurlijk of onveranderlijk systeem is, maar een historisch voorbijgaande productiewijze. De ontwikkeling van het kapitalisme wordt gekenmerkt door toenemende ongelijkheid als gevolg van de “concentratie van kapitaal” in de handen van een kleine minderheid die bij elke productiecyclus de meerwaarde afroomt en accumuleert in bijkomend kapitaal. Er is ook een tendens tot “centralisatie van kapitaal” in handen van een steeds kleinere groep omdat kleine bedrijfjes de concurrentiestrijd niet overleven en hun marktaandeel gaandeweg opgeslokt wordt door steeds grotere bedrijven als gevolg van schaalvoordelen, dat is de situatie waarbij de gemiddelde productiekost kleiner is in grote bedrijven, bijvoorbeeld omdat er vaste kosten zijn. Daarnaast beschrijft Marx hoe het kapitalisme gekenmerkt wordt door onvermijdelijke periodieke crisissen. Marx’ theorie van de economische crisis is veelzijdig, maar centraal in de theorie staat dat tijdens een groeifase de werkloosheid daalt en de lonen stijgen, zodat de winsten en het accumulatieproces onder druk komen te staan. Factoren zoals goedkoop krediet en het optimisme onder investeerders vermijden echter dat de economie meteen vertraagt, zodat de crisis pas na verloop van tijd plots en abrupt uitbreekt – een mechanisme dat het dialectisch denken van Marx illustreert.

De geschiedenis van de kapitalistische economie sinds Marx en het recentste economisch onderzoek, bevestigen de juistheid van de centrale stellingen van Marx. Het onderzoek van Thomas Piketty (1) naar de evolutie van ongelijkheid over de voorbije 200 jaar heeft aangetoond dat de ongelijkheid de neiging heeft om toe te nemen, wat in overeenstemming is met Marx’ theorie van de concentratie van kapitaal. De ongelijkheid op wereldschaal is vandaag ongezien: de rijkste 42 mensen ter wereld hebben evenveel vermogen als de armste 3,7 miljard mensen samen! Ook Marx’ theorie van de centralisatie van kapitaal staat overeind: de gemiddelde bedrijfsgrootte neemt decennium na decennium toe en de grootste bedrijven winnen aan marktaandeel in zowat elke sector (2). Recent toonaangevend onderzoek van de Belgische economen Jan De Loecker en Jan Eeckhout (3) suggereert dat vooral sinds 1980 de monopoliemacht van bedrijven sterk is toegenomen: in de VS nam de gemiddelde ‘markup’, dat is de mate waarin de prijs boven de productiekost uitstijgt, gestaag toe van 18% in 1980 tot 67% vandaag. Economen documenteren ook steeds beter processen van uitbuiting en de macht van werkgevers om lonen te drukken. Recent onderzoek op basis van Amazon Mechanical Turk, een online platform waar werknemers en werkgevers elkaar vinden voor kleine jobs, toont aan dat werkgevers zoveel macht hebben dat ze de lonen kunnen drukken tot minder dan 20% van de waarde die door de arbeiders wordt geproduceerd (4). Dat is vooral opmerkelijk omdat economen in dit soort online arbeidsmarkten net weinig uitbuiting verwachten aangezien werkers er gemakkelijk de aangeboden lonen kunnen vergelijken en kiezen voor de meest biedende werkgever.

Vriend en vijand erkennen de waarde van Karl Marx’ economische analyse. Het Londense zakenblad The Economist, doorgaans niet bepaald een voorstander van revolutionair socialistische ideeën, schreef onlangs op haar voorpagina: “Why Marx was right.” (5). De redactie van het blad stelt zich de vraag “waarom de wereld toch gefixeerd blijft op die ideeën van Karl Marx”. Het antwoord is volgens hen dat “de ideeën van Marx vandaag relevanter zijn dan ooit” en dat Marx de centrale economische tendensen heeft voorzien, zoals de verschuivende macht van arbeid richting kapitaal, de globalisering, periodieke crisissen en de groei van monopolies. Het artikel besluit natuurlijk dat Marx zich wel “vergiste” voor wat betreft de noodzaak van revolutie en socialisme. Het tegendeel mogen lezen in The Economist is wellicht wat veel gevraagd.

Sinds Marx is de marxistische economie op heel wat punten verder ontwikkeld. Dit is niet de plaats om die ontwikkelingen grondig te bespreken, maar het is duidelijk dat die niet altijd even dynamisch en kwaliteitsvol zijn geweest. Ook na Marx zijn er zeker belangrijke toevoegingen geformuleerd, zoals in het geval van Lenin’s theorie van het monopoliekapitalisme. Maar de voorbije decennia lijken academische marxistische economen te zijn vervallen in abstracte theorie en steriele discussies, zoals die over het transformatieprobleem of over improductieve arbeid, en in een afkeer van empirisch onderzoek. Dat staat in schril contrast met de methode van Marx zelf, die nooit aarzelde om zijn theorieën te testen op basis van de cijfers en gegevens die in zijn tijd beschikbaar waren. Als de marxistische economie uit haar huidige isolement wil geraken, dan moet ze het debat aangaan met de andere economische stromingen en zo de hegemonie breken van het mainstream economisch denken. Dat kan alleen wanneer activisten en studenten inzien dat de economische wetenschap niet mag worden overgelaten aan de zogenaamde experten, maar dat ze in handen genomen kan worden en dat ze verder uitgewerkt moet worden tot dat wat Karl Marx voor ogen had, namelijk een theoretische basis voor de strijd voor een revolutionaire transformatie van de maatschappij.

Bronnen:

  1. Piketty, T. (2014). Kapitaal in de 21ste eeuw. De Bezige Bij Amsterdam.
  2. The Economist (2016). Too much of a good thing: Business in America. www.economist.com/briefing/2016/03/26/too-much-of-a-good-thingwww.economist.com/briefing/2016/03/26/too-much-of-a-good-thing 
  3. De Loecker, J. & Eeckhout, J. (2017). The rise of market power and the macroeconomic implications. www.janeeckhout.com/wp-content/uploads/RMP.pdfwww.janeeckhout.com/wp-content/uploads/RMP.pdf 
  4. Dube, A., Jacobs, J., Naidu, S., & Suri, S. (2018). Monopsony in online labor markets. NBER w24416. https://voxeu.org/article/monopsony-online-labour-markets
  5. The Economist (2018). Reconsidering Marx. May 5th. www.economist.com/books-and-arts/2018/05/03/rulers-of-the-world-read-karl-marxwww.economist.com/books-and-arts/2018/05/03/rulers-of-the-world-read-karl-marx