De afgelopen maanden zijn er in verschillende Europese landen verkiezingen geweest, al dan niet vervroegd. Vrijwel overal, ook in eigen land, hebben we een nederlaag aan de linkerzijde gezien. De populistische rechtse retoriek miste haar doel niet. Naast de traditionele rechtse partijen heeft ook extreem-rechts enkele succesverhalen achter de rug dankzij programma’s van racisme en vingerwijzerij naar de andere partijen.

In Zweden is het onmogelijke gebeurd: voor het eerst is een rechtse regering niet afgestraft voor haar beleid. Hoewel de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SAP) ook met 5 procent verlies de grootste partij blijft, is de Allians för Sverige, de rechtse verkiezingsalliantie van premier Fredrik Reinfeldt, nog steeds groter dan de roodgroene alliantie. Buiten Reinfeldts Gematigde Uniepartij verliezen alle partijen in de Allians (de Centrumpartij, de Liberale Volkspartij en de Christendemocraten) echter stemmen, wat van deze regering een zwakke minderheidsregering maakt die alleen met de steun van de extreem-rechtse partij van de Zweedse Democraten kan regeren.

Waarom werd de rechtse regering dit keer niet afgestraft?

Het antwoord hierop is vrij simpel: Zweden is een van de landen in Europa die het minst getroffen is door de crisis. Zowel het begrotingstekort als de werkloosheid zijn bij de laagste. Dit maakt dat het merendeel van de Zweden weinig zin heeft in verandering. De economische alternatieven van de linkerzijde, als ze er al zijn, zijn zwak en maken weinig indruk. Alleen tegen het einde van de verkiezingen in september werden er bij de SAP halfslachtig enkele citaten bovengehaald als “van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoefte”. Wanneer er ook een programma was dat uitspraken als deze ondersteunde was het misschien overtuigender geweest, maar in de plaats daarvan gaf ze bitter weinig respons op de continue aanvallen van de burgerlijke regering op de sociale voorzieningen. Dereguleringen en privatiseringen liggen aan de basis van sociale problemen die groter zijn dan men in Zweden heeft gezien sinds de jaren ’30: misdaad, gebrek aan woningen, overbevolkte scholen…

De ‘gewone mens’ in Zweden ligt wakker van deze problemen. Bij gebrek aan een antikapitalistische verklaring is het echter zeer gemakkelijk voor extreem-rechtse demagogen om de oorzaak te leggen bij immigranten. Hun programma is dan ook gemakkelijk samen te vatten: een “verantwoordelijk immigratiebeleid”, dat “het Zweedse volk op de eerste plaats zet”. Deze mooie woorden zijn maar een flinterdunne laag bovenop een keihard en racistisch programma. De Zweedse socialisten van de Linkse Partij leggen de bal alleen maar nog meer in hun kamp wanneer ze tot antiracistische meetings oproepen met de boodschap dat deze apolitiek zijn. Door te doen alsof het immigratievraagstuk los staat van de klassenstrijd veranderen ze niets aan de voornaamste oorzaak van de plotse populariteit van de Zweedse Democraten: ongenoegen met het beleid van de regering. Door met de vinger te wijzen naar de regering heeft extreem-rechts zich tot een belangrijke factor in de media gemaakt. Ook hierop is allerminst tactisch gereageerd: de afgelopen jaren hebben de Zweedse Democraten telkens de slachtofferrol toegespeeld gekregen.  Hun demonstraties worden vrijwel altijd verstoord, de media boycotte hen tot voor kort bij debatten en ook zetelende politici zorgden ervoor dat ze zich telkens opnieuw konden beklagen over het gebrek aan vrije meningsuiting.

wildersIets dergelijks hebben we in Nederland gezien. Ook daar is extreem-rechts de afgelopen jaren uitgegroeid tot een belangrijke partij, mede dankzij de continue aanvallen in de media van andere politici. Momenteel bestaat er een griezelige gelijkenis tussen de PVV van Geert Wilders en de Zweedse Democraten: beiden beschikken over veel meer macht dan hun electoraal resultaat hen gegeven heeft door de minderheidsregeringen die in beide landen gevormd zijn. Zonder gedoogsteun van respectievelijk de PVV en de Zweedse Democraten houden de regeringen van Nederland en Zweden niet lang stand.

Het programma van de PVV is rechtser dan we in Europa lang hebben gezien. Op schaamteloze manier koppelt het een bikkelhard besparingsbeleid aan een hele waslijst aan racistische standpunten rond immigratie en werk. Continu wordt er op gehamerd dat ze de rekening van de besparingen niet bij de ‘gewone mens’ leggen. Ambtenaren tellen duidelijk niet als ‘gewone mens’: als de PVV haar zin krijgt volgen er binnenkort massale afdankingen bij de publieke sector. Waar al deze mensen naartoe moeten is niet duidelijk, want ook de uitkeringen gaan drastische verminderingen kennen. De socialistische partijen bieden echter weinig weerwerk. Zolang niet duidelijk gemaakt wordt dat de echte tegenstellingen binnen de maatschappij niet in geloof of afkomst maar in klasse zitten, zullen platte populisten als Geert Wilders blijven winnen aan populariteit.

Gelukkig is het resultaat van extreem-rechts niet overal even dramatisch. In het Verenigd Koninkrijk, waar bij de recentste Europese verkiezingen de British National Party (BNP) nog een belangrijke mededinger was, hebben de arbeiders duidelijk een front gevormd tegen het openlijk racisme van frontman Nick Griffin. De opkomst onder arbeiders is in bepaalde regio’s veel hoger dan bij vorige verkiezingen, en in al deze regio’s hebben zij massaal voor New Labour gestemd. Hoewel deze nog steeds de verkiezingen verloor heeft New Labour een massa stemmen gehaald bij de BNP, stemmen die traditioneel van haar waren. Een week na de verkiezingen al voorspelden onze kameraden in het Verenigd Koninkrijk dat het lage resultaat van Nick Griffin zelf zou leiden tot het uiteenvallen van de partij. Enkele maanden later zien we dat Griffin uitgedaagd werd voor het voorzitterschap en dat de twee leden die niet genoeg nominatiestemmen haalden uit de partij gezet zijn. Hoewel zij officieel om heel andere redenen verwijderd zijn is het net iets te direct om niet duidelijk te laten merken vanwaar dit komt.

Dit doet denken aan wat we in België gezien hebben bij het Vlaams Belang. Ook zij zijn sinds een belangrijke electorale nederlaag, namelijk die van de gemeenteraadsverkiezingen in 2006, specifieker die in Antwerpen, alsmaar meer verdeeld geraakt. Belangrijke kopstukken verdwijnen naar de achtergrond of stappen uit de partij en ook op electoraal vlak verliest de partij alsmaar.

“Ik ben geen racist, maar…”

Dit lijkt een positieve indicator te zijn. In landen waar de racistische demagogie van extreem-rechts al langer een vaste factor is in het politieke leven lijkt het volk zich niet langer te laten vangen hierdoor. We moeten echter een belangrijk onderscheid maken alvorens we euforisch worden, namelijk datgene tussen openlijk racisme (zoals de BNP die ooit bepleitte dat het een natuurwet was dat rassenvermenging zorgde voor oorlogen en andere problematiek) en het verborgen, subtiel racisme dat bij de rest van de rechterzijde populair is. We horen dit al langer, verborgen in de welbekende uitspraak “Ik ben geen racist, maar…”. Angela Merkel zei onlangs nog openlijk dat het multiculturele model gefaald heeft. In Frankrijk zien we de degoutante heksenjacht op zigeuners. Deze voorbeelden worden telkens goedgepraat met mooie woorden over rassengelijkheid en rechtvaardigheid, maar het zijn evenzeer voorbeelden van hoe de rechterzijde de publieke opinie bespeelt. Te allen tijde zal zij proberen de arbeidersklasse te verdelen. Het doel heiligt voor hen de middelen, zelfs wanneer ze hun eigen standpunten moeten verraden. Want dat is uiteindelijk wat racisme doet: het haalt de aandacht weg van de klassenstrijd en houdt de arbeidersklasse voor dat de vijand van elders komt. Het verdeelt de arbeidersklasse en is net daarom een van de ergste gevaren voor zij die ertegen strijden.