In tien maanden tijd heeft president Marcron minstens evenveel contra-hervormingen in gang gezet dan de regering van Francois Hollande in vijf jaar. Hij slaat snel en hard toe, laat niemand ongemoeid - met uitzondering van uiteraard, zijn oversten, de grote kapitalisten, diegenen van wie de miljarden euros doorwegen. Het is hun regering, de regering van de 1% (of zelfs minder). Uiteindelijk is de “kleine Jupiter” (zoals president Macron wordt genoemd) slechts een marionet waarvan de Medef (het grootste ondernemersverbond in Frankrijk) en de bestuursraden van de grote bedrijven de touwtjes in handen houden.

 

Macron wordt door sterke objectieve redenen gedwongen om zijn reactionaire politiek te versnellen. Deze beweegredenen kunnen samengevat worden in twee cijfers: in 2017 had Frankrijk een handelstekort van 63 miljard euro, terwijl Duitsland een overschot van 245 miljard euro genereerde. Het Franse kapitalisme moet sinds lange tijd afhaken ten opzichte van haar Duitse concurrent - en tegenover andere concurrenten op de internationale markt. Dit gebrek aan competitiviteit zet het Franse bedrijfsleven aan tot de vernietiging van alle sociale overwinningen die de arbeidersbeweging sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog heeft afgedwongen. Dat is de missie van de regering Macron.

 

Er is echter een tweede factor die het tempo van de tegenhervormingen verklaart: ons kamp is zwak - of, meer precies, onze vakbondsleiders zijn zwak. In het geval van de leiders van de vakbonden FO en de CFDT, kunnen we zelfs spreken van pure capitulatie aangezien zij simpelweg hebben geweigerd om zich tegen de Loi Travail (drastische hervorming van de arbeidswetgeving in 2016) te verzetten. De kopstukken van de CGT hadden geen andere strategie dan de gebruikelijke en nutteloze ‘actiedagen’ die slechts weinig mensen op de been brengen omdat de werknemers op basis van hun ervaring hebben begrepen dat deze actievorm de regeringsmaatregelen niet kan tegenhouden.

 

Vanaf dat moment wordt het voor de regering Macron interessant (vanuit hun standpunt) om het offensief te versterken en de aanvallen op te drijven; de syndicale leiders worden zoet gehouden met zogenaamde ‘consultaties’ en ‘ronde tafel gesprekken’. Het is jammer dat vele vakbondsleiders maar al te graag deelnemen aan deze maskerade van de ‘sociale democratie’ die de werknemers enkel wil demobiliseren.

 

De spoorwegoorlog

 

De aanval op de spoorwegen en de gebruikers van de SNCF (de Franse spoorwegmaatschappij) is een nieuwe fase in de ‘bliksemoorlog’ die de regering voert. De spoorwegmaatschappij zal geprivatiseerd worden en omgevormd tot een naamloze vennootschap. Van een openbare dienst zal er binnenkort geen sprake meer zijn. 9.200 km spoorlijnen zullen afgeschaft worden wegens niet rendabel. Dit is één derde van het totaal. De regering heeft ook het ‘statut cheminot’ in haar vizier. Dit statuut voorziet onder andere in een pensioenleeftijd van 57 jaar voor het administratief personeel en 52 jaar voor het rijdend personeel. Het personeel krijgt ook voordelige toegang tot gezondheidszorg. Dit wil de regering allemaal afgeschaft zien. In de volgende twee jaar moet het personeelsvolume ook met 5000 verminderen. De directie van CGT-Cheminots reageerde onmiddellijk met ‘een maand staking, indien nodig’. De volgende dag, na een vergadering tussen de besturen van de spoorwegvakbonden, werd aangekondigd dat een actiestrategie zou worden afgesproken tijdens een volgende vergadering op 15 maart. Het actieprogramma van de spoorbonden voorziet uiteindelijk in 36 stakingsdagen, gespreid over 3 maanden tijd, startend in april.

 

Ondertussen nodigt de regering de vakbondsleiders uit voor overleg en om deel te nemen aan een rondetafel gesprek. Tijdens de besprekingen zal de regering met valse toegevingen proberen verdeeldheid te zaaien tussen de vakbonden en tegelijkertijd haar propagandacampagne proberen versterken door telkens te wijzen op de zogezegde ‘privileges’ van het spoorpersoneel. Op de televisie verontwaardigen nieuwsankers zich over mensen die een bedrag gelijk aan een minimumloon (SMIC genaamd) weten uit te geven op één of twee avonden in grote Parijse restaurants. Ze hebben het over ‘de onhoudbare priviliges’ van het treinpersoneel. Deze strategie heeft als doel de staking te ondermijnen zelfs voor ze begonnen is. De regering doet er alles aan om deze staking te beperken, te isoleren en onpopulair te laten lijken.

 

Het is echter ver van zeker dat ze in haar opzet zal slagen. Velen onder het treinpersoneel zijn kwaad en vastberaden. En ze zijn niet alleen, er is veel potentieel voor een beweging die de sector overstijgt. Enerzijds begrijpen de reizigers van de SNCF dat het personeel niet verantwoordelijk is voor de treinvertragingen, de storingen of de prijsverhogingen. Met zicht op privatiseringen kreunt de SNCF onder de wedloop van de financiële rendabiliteit: daar zit het probleem. Bovendien werd alle loontrekkenden, zowel in de privé als in de publieke sector, een langdurige salarisstop en een achteruitgang van de werkomstandigheden opgelegd.

 

Overal neemt de woede toe en word ze ook geuit. In de EHPAD (rusthuizen), de ziekenhuizen, de gevangenissen, de scholen, bij de post en in de logistiek zijn strijdbare stakingen uitgebroken.

 

Daarom is de stakingsdag van 22 maart een trefpunt geworden voor alle sectoren in actie, waaronder de openbare dienst en de studerende jeugd. Deze strijddag kan een belangrijke rol spelen als sociaal antwoord op de politiek van de regering - op één voorwaarde: dat hij voorbereid wordt als deel van een aanhoudende beweging van algemene stakingen, waar zoveel mogelijk sectoren aan deelnemer, niet enkel de spoorwegen. Hoe meer bedrijven en sectoren telkens opnieuw staken, hoe sterker de spoorwegen zullen staan. En bijgevolg: hoe meer het spoor staakt en het verkeer lam legt, hoe meer werknemers uit andere sectoren zich aangemoedigd zullen voelen om ook actie te voeren. Enkel op die manier kan de regering een grote nederlaag worden toegebracht.