Op 15 december stemde de Franse "Assemblé Nationale" de definitieve wet ter vermindering van de arbeidsduur tot 35u. Op 1 februari 2000 wordt de wettelijke arbeidstijd teruggebracht op 35 uur voor ondernemingen met meer dan 20 werknemers, het jaar daarop voor ondernemingen met 20 of minder werknemers. De gehele "Gauche Plurielle" stemde voor een sterk geamendeerde versie. Vooraleer hier dieper op in te gaan, kijken we naar de resultaten die de eerste 35 urenwet opleverde.

De Wet Aubry werd begin 1998 gestemd ter vervanging van het vorig wettelijk kader "De Robien". De eerste voorzag de financiering van een arbeidsduurvermindering van 10 of 15% (35 of 32u) indien er ten minste 6% of 9% werkgelegenheid behouden of gecreëerd zou worden, volgens een offensief of defensief scenario. Op twee jaar tijd werden er binnen het raamwerk van de Wet Aubry 18.174 CAO’s afgesloten. Deze akkoorden hebben betrekking op 2,4 miljoen werkers en hadden het behoud of de creatie van 137.886 banen tot gevolg. In 94% van de gevallen ging het over "offensieve" CAO’s, wat volgens de regering een netto-jobcreatie van 117.330 banen betekende. (1) In 42% (7.680 akkoorden) betreft het kleine ondernemingen (minder dan 20 werkers); 5.412 akkoorden betroffen ondernemingen met 20 tot 50 werkers, 3.646 bedrijven tussen 50 en 200; 938 tussen 200 en 500; 498 met meer dan 500 werkers. Op het niveau van de sectoren werden 117 akkoorden afgesloten, die ongeveer 9 miljoen loontrekkenden dekken waarvan de helft nog vertaald moet worden in bedrijfs-CAO’s. Het feit dat er onderhandelingen plaatsvonden in talrijke kleine ondernemingen, wordt verklaard door het feit dat de werknemers van deze ondernemingen de vakbonden kunnen mandateren om een akkoord te tekenen. De sociaal-liberale CFDT van Nicole Notat heeft 7.034 CAO’s ondertekend (waarvan 3153 gemandateerd), de communistische bond CGT 3.228 (1.011 via mandaat), Force Ouvrière 2.608, de kadervakbond CGC 1.208 en de christelijke bond CFTC 4.100.

De inhoud van de akkoorden nuanceert sommige alarmistische analyses: indien loonmatiging van 2 à 2,5% veelvuldig voorkomt, is er in 87,7% van de CAO’s een integrale looncompensatie voor de arbeidsduurvermindering. In de helft van de akkoorden werd daarentegen overgegaan tot de vorming van annualisering. Deze is echter beperkt. In tweederde van de CAO’s werd een wekelijks plafond van 42 uur afgesproken, terwijl de jaarbasis 1.600 uren bedraagt wat overeenstemt met 35 u. In 36% van de gevallen is er sprake van een verlenging van de machinetijd of openingstijd (diensten). De bijkomende aanwervingen gebeuren in 75% van de gevallen met contracten van onbeperkte duur, en de tijdelijken die reeds in de ondernemingen werkten krijgen ook veelal voorrang.

Krachtsverhoudingen bepalend

De zomer en het najaar van 1999 kenden talrijke sociale conflicten: hospitalen, spoor, post, brandweerdiensten, verzekeringsmaatschappijen, winkels en vooral de banksector waren het toneel van stakingen en sociale onrust in het algemeen. Dit hangt nauw samen met het invoeren van de 35 uur. De patroons wensen de wet zoveel mogelijk aan te grijpen om te flexibiliseren en dit botst op een hardnekkige weerstand bij de personeelsleden en (sommige) vakbonden. De werkers vrezen een achteruitgang van hun werkomstandigheden, wensen de beste voorwaarden te behouden of werkonzekerheid te bestrijden (tijdelijke contracten, onderbetaald e.d.). Gezien er slechts één handtekening nodig is om een CAO geldig te verklaren, al is het dat een zeer kleine vakbond tekent, zijn er veel conflicten losgebroken om dergelijke handtekening te verhinderen. Bijzonder frappant dit najaar is de mobilisatie onder kaderleden. In de nieuwe wet was in eerste instantie voorzien dat de arbeidstijd van kaders enkel nog in dagen zou geteld worden, met een jaarlijks maximum van 217 werkdagen. Gezien er heel wat kaders vandaag werkdagen van 12 tot 13 uren presteren, betekent dit potentieel een jaarlijks maximum van om en bij de 2800 uur. Verschillende betogingen vonden plaats hier rond met als resultaat dat het aantal werkdagen werd verminderd tot 205, zonder het principe van de forfaitaire dagen op te geven. Maar de arbeidstijd moet telbaar zijn, anders heeft de idee zelf van een vermindering van de arbeidstijd geen of weinig zin.

Dubbelzinnigheden

De tweede wet houdt een aantal verbeteringen in ten aanzien van de eerste wet Aubry (genaamd naar Minister van Arbeid Martine Aubry). De belangrijkste betreft een nauwkeurige definitie van de arbeidstijd. Tijd voor aan- en uitkleden en werkpauzes worden officieel tot arbeidstijd gerekend. De zeer slechte CAO’s afgesloten bij Peugeot en Michelin bvb. hadden de pauzes buiten de arbeidstijd gebracht, waardoor de overstap naar de 35u week maar 1u30 échte arbeidsduurvermindering vereiste. In de bouwsector trokken de arbeiders tot dusver ook hun helm en veiligheidsschoenen aan buiten de arbeidstijd. Dit amendement zal ook een invloed hebben op de vervoerstijd, gezien in sommige sectoren de vestiaires ver van de arbeidsplaats gevestigd zijn. Ten tweede is er een vooruitgang met betrekking tot de overuren. Zij zullen met 50% toenemen vanaf het 44ste uur, terwijl dit tot vandaag het 47ste uur was. Daarnaast zal vanaf het 44ste uur ook de recuperatietijd met 50% stijgen. De rust- en recuperatietijd wordt ingeschakeld vanaf het 41ste uur. Dit betekent dat één overuur recht geeft op 1u30 recuperatietijd. De wet voorziet dat overuren niet meer betaald worden maar, met uitzondering van een CAO-afspraak, eerst en vooral in rusttijd worden gerecupereerd. Dit is eerder positief en zal het aantal overuren beperken. Problematisch is echter het feit dat de recuperatie-uren niet meer in het jaarlijks contingent van overuren worden geteld. Deze methode -die hier ook in de bouwsector geldt- voorziet de mogelijkheid om jaarlijks maximum 130 overuren te werken en had tot doel de flexibiliteit te omkaderen. Wanneer je de recuperatie-uren erbuiten rekent zijn er dus veel grotere schommelingen mogelijk.

Even nadelig in de tweede wet is het feit dat de werkgever niet meer moet aanwerven in geval van arbeidsduurvermindering. De werkgever krijgt enkel toegang tot overheidssteun indien hij het aantal behouden of gecreëerde jobs in de sociale balans vermeldt en vooral indien de werknemers structureel geen overuren presteren. Syndicale vertegenwoordigers mogen de regionale arbeidsambt inroepen wanneer de werkgever de CAO niet respecteert of de wet omzeilt. De overheid kan dan de financiële steun stopzetten of terugvorderen.

Een andere netelige kwestie was deze van het minimumloon. Hoewel de SMIC oorspronkelijk op maandelijkse basis werd berekend, bestaat er in de praktijk een minimumuurloon. De werkgever zal de nieuw aangeworvenen de equivalente som van 39 uur moeten betalen via een geldsom, gelijkwaardig aan het verschil tussen 35u en 39u. Er bestaat dus een risico dat er een uurloon met twee snelheden groeit. Een amendement dat de opslag van het minimumuurloon percentueel zou verhogen, werd niet weerhouden. Rekening houdende met de overheidssteun voor lage lonen zou de échte loonsverhoging niet meer dan 5,5 of 6% bedragen, maar op papier bedroeg dit 11,4%. Dit was onverteerbaar voor het patronaat en de regering verkoos op dit terrein geen gevecht te voeren.

Een ander negatief punt is het feit dat de wet het toelaat iemand aan te werven voor 32 of 34 uur, waardoor deeltijdse arbeid zich verder zal ontwikkelen, tenminste tot in 2001, wanneer de regering de 30% loonkostverlagingen op deeltijdse arbeid zal afschaffen. De wet heeft dus een dubbelzinnig karakter. Alle loontrekkenden krijgen het recht de toepassing van een akkoord op henzelf te weigeren indien ze loonverlies lijden of wanneer de nieuwe werkuren storend zijn voor het persoonlijk leven. Deze weigering moeten ze bevestigd zien voor de arbeidsrechtbank, wat een belangrijke individuele grendel introduceert in de kleine ondernemingen, waar de krachtsverhoudingen zeer moeilijk liggen. Het aantal geschillen voor de arbeidsrechtbanken zal hierdoor toenemen, net zoals het aantal sociale conflicten in het algemeen door de veranderende wetgeving vandaag reeds toeneemt.

Geen sociale vrede

De nieuwe wet is zeker geen wet die sociale vrede bewerkstelligt en ook dit is een gevolg van het dubbelzinnige karakter. De achterliggende filosofie van het kabinet Aubry is de 35u aan te wenden om de arbeidsverhoudingen te moderniseren, tegen de wil van loontrekkenden en patroons. De patronale federatie MEDEF heeft een ware oorlog tegen de wet gevoerd: een massameeting van 20.000 patroons op 5 oktober, een perscampagne, de dreiging om alle paritaire instanties van de sociale zekerheid te verlaten (een dreiging die ze uitvoerden inzake de werkloosheidsverzekering), de poging om via zeer slechte akkoorden de eerste wet van elke sociale inhoud te ontdoen om aldus de idee van arbeidsduurvermindering zélf onpopulair te maken onder de werkende bevolking, enz. De regering heeft aan de patronale druk gedeeltelijk terrein prijsgegeven. Maar opiniepeilingen toonden aan dat de idee van arbeidsduurvermindering populair blijft, zelfs indien een meerderheid van de ondervraagden sceptisch staat ten aanzien van de 35uren wet. Op uitzondering van de CGT waren de vakbondsconfederaties eerder passief. De échte strijd ter linkerzijde rond de 35 urenwet greep plaats op het politieke terrein, terwijl in de ondernemingen en sectoren het aantal conflicten wekelijks toenam.

De bandengigant Michelin kondigde in september een afvloeiingsplan aan van 7.500 werkers, terwijl de winsten de pan uitswingen en de aandelenkoers records breekt. Als reactie hierop nam de PC het initiatief op 16 oktober een betoging te organiseren met 50 à 60.000 deelnemers. De regering zou herstructureringen bij ondernemingen die winsten maken moeten sanctioneren, maar deze maatregel kan geen goede 35 urenwet vervangen. Uiterst links (LO, LCR (2)) riep op de tweede wet niet te stemmen. In hun ogen is de tweede wet een politieke nederlaag wat natuurlijk hallucinant is wanneer men de sociale realiteit en de impact van de onderhandelingen bekijkt. Je moet de wet eerder als een politieke overwinning voor de arbeidersbeweging beschouwen, een overwinning die evenwel tot sociale regressie kan leiden. Daarom is de collectieve actie in de sectoren en ondernemingen van cruciaal belang.

In plaats van deel te nemen aan de amendementenstrijd waar linkse PS’ers, groenen en PC’ers een positieve rol speelden, voerde LO en LCR campagne voor het verbod op ontslagen. Het feit dat zij de amendementenstrijd rond de 35 urenwet niet nuttig achtten, weerspiegelt een sectaire en gauchistische houding in relatie tot de regering. Toen de PC het initiatief nam om een grote betoging te organiseren, maakten LO-LCR hun deelname afhankelijkheid van de afwezigheid van de PS! Natuurlijk heeft de regering Jospin bakzeil gehaald ten aanzien van de verkiezingsbeloftes en bvb. verder privatiseringen doorgevoerd. Deze liberale koers kan je echter niet efficiënt bestrijden als men de PC oproept de oppositie te vervoegen en dus in de praktijk een centrumrechtse coalitie wenst. Veel correcter zou een politieke lijn zijn die de PS-basis oproept te vechten voor de uitvoering van het verkiezingsprogramma en de PC noopt het been stijf te houden IN de regering.

----------------------

(1) alle gegevens over de resultaten van akkoorden zijn terug te vinden op http://www.35h.travail.gouv.fr/

(2) Lutte Ouvrière en de Ligue Communiste Révolutionaire behaalden voor hun gemeenschappelijke lijst in juni 900.000 stemmen (5,2% ofte 5 verkozenen) bij de Europese verkiezingen; bij de presidentsverkiezingen van 1995 behaalde Arlette Laguiller 1,7 miljoen stemmen.