De periode 1966-1973 kende een heropflakkering van sociale strijd, en dat niet enkel in België. Frankrijk kende gedurende twee maanden een algemene staking van 10 miljoen arbeiders in mei-juni ’68; Italië kende een ‘hete herfst’ in ’69. Ook in Duitsland, Zweden, Nederland en Groot-Brittannië schoot het aantal stakingen de hoogte in, traden jongeren massaal toe tot de vakbeweging en democratiseerden ze de structuren (de zgn. rank & file beweging). Het fenomeen baarde velen zorgen. Zodanig dat er in 1973 een internationaal colloquium werd gehouden in Brugge onder de naam ‘Conflicten in West-Europa’. Bepaalde verlichte patroons bespraken er samen met sociologen de wijze waarop ze contestatie konden indijken:

1)de vakbonden sterker institutionaliseren enerzijds en hun positie tegelijkertijd ondermijnen via participatief management

2)de arbeiders opnieuw binden aan het werk via taakverrijking en polyvalentie

3)technologische vernieuwingen intensiveren zodat de productie flexibeler wordt en minder afhankelijk wordt van haar omgeving, waardoor zowel delocalisatie wordt vergemakkelijkt en minder gekwalificeerden aangeworven kunnen worden naast een laag ‘in de watten gelegde’ nobele technici en ingenieurs.