Veertig jaar geleden daverde België gedurende 35 dagen op zijn grondvesten. De algemene staking van ’60-’61 was niet louter een interprofessioneel sociaal conflict of een veralgemeende werkonderbreking van vijf weken. Het was, in de woorden van J. Coppé, redacteur bij La Wallonie – het Luikse dagblad dat gedeeltelijk gefinancierd werd door de socialistische metaalvakbond en voorganger van het huidige “Le Matin” – een “maatschappijbreuk”: “Gedurende een hele historische periode hebben opeenvolgende generaties arbeiders sinds de opstandige mijnstaking van 1932 en de staking van 1936, koppige en verwoede politieke en syndicale inspanningen geleverd om hun toekomst te beheersen en om de uitzonderlijk parasitaire kapitalistische klasse in België opzij te duwen.”

Trotski stelde ooit dat “niets de wil van de arbeidersklasse om de maatschappij te veranderen kan tegenhouden”. De gefrustreerde pogingen van de arbeidersbeweging sinds de Tweede Wereldoorlog leidden in 1950 tot een eerste ernstige regimecrisis rond de Koningskwestie. Het was het begin van een langzame radicalisatie, die parallel liep met de veroudering van de Belgische economische structuur. Deze radicalisatie kreeg een impuls met de aftakeling van de economie van de Waalse regio en met de recessie van 1957. De arrogantie en bijziendheid van de burgerij veroorzaakten met de Eenheidswet uiteindelijk een vulkanische uitbarsting. Maar welke waren nu precies de ondergrondse stromingen die in een machtige geiser aan de oppervlakte kwamen?

Economisch feodalisme

Een journalist van Le Monde stelde verrast dat “men waarschijnlijk naar Japan moet gaan, en zelfs tot het vooroorlogse Japan, om een dergelijke (economische) organisatie terug te vinden”. Georges Staquet, ABVV-delegee in de staalnijverheid van Charleroi, stelde het op zijn manier: “We werkten nog met transformatoren van 30 ton.” De cijfers zijn verbluffend. In de periode 1957-60 groeide de economie met een luttele 1,6%, tegenover 8,8% in de EEG! Sinds 1947 was de actieve bevolking teruggelopen met 9.000 eenheden. Van 1948 tot 1958 gingen 244 bedrijven over kop, zonder rekening te houden met de steenkoolnijverheid, die de economie bleef overheersen. De spitssectoren zoals de chemie waren een triest lot beschoren. Hun aandeel in de investeringen als deel van het BNP bedroeg van 1954 tot ’58 15,4%. In Frankrijk was dat voor dezelfde periode 17,6%, in Italië 20%, in West-Duitsland 21,7%. Ook de overheidsinvesteringen bleven achterwege. Na een periode van reële loonsverhogingen na de oorlog, stegen de lonen vanaf 1948 trager dan in de buurlanden. In 1960 bedroegen de onrechtstreekse belastingen 60,8% van de fiscale ontvangsten van de staat. De grootste holding, de Société Générale, ontsnapte aan belastingen en boekte een nettowinst van 510 miljoen frank.

Hierbij kwam dat de BSP (Belgische Socialistische Partij, de toen nog eengemaakte Socialistische Partij) het economisch verval lijdzaam onderging en de logica ervan aanvaardde. Het is tegen deze achtergrond in de jaren ’50 dat de politieke en syndicale radicalisatie zich manifesteerde. Op de congressen van ’54 en ’56 triomfeerden binnen het ABVV de stellingen van nationaal secretaris André Renard. De lijvige brochure “Holdings en economische democratie” maakte met cijfers, statistieken en analyses bewust, wat vele arbeiders al wisten en aanvoelden. De Belgische burgerij was een uitermate parasitaire en conservatieve klasse. Ze kon de maatschappij niet meer verder ontwikkelen.

“Structuurhervormingen”

De holdings domineerden de economie. De moderne “200 families” versmachtten elke vooruitgang. De economie moest gereorganiseerd worden. Hieruit vloeiden de befaamde “structuurhervormingen” voort. Deze waren gericht op de vergroting van het nationaal inkomen en een betere verdeling ervan. De belangrijkste elementen waren: soepele planning van de economie, nationalisering van de energiesector, controle op de holdings en coördinatie van de kredietsector.

Het programma van structuurhervormingen was gelijkaardig aan dat van de tendensbladen Links en La Gauche in de BSP en van de internationale linkerzijde in Frankrijk, Groot- Brittannië en Italië. Deze bladen populariseerden de “struc-tuurhervormingen” in de BSP en duidden op het feit dat deze hervormingen stappen waren naar het socialisme. Zoals de voormalige ABVV-secretaris van Luik Yerna stelde, waren deze structuurhervormingen “vaag en dubbelzinnig”. Enerzijds waren er voorstellen die in de richting gingen van een verbetering en een vernieuwing van het kapitalisme. Men wou m.a.w. het systeem beter beheren dan de kapitalisten zelf. Anderzijds bevatten ze een resem eisen – eigenlijk overgangseisen – die het kapitalisme in vraag stelden. Gedragen door een bewuste arbeidersbeweging, konden ze aldus brede lagen van de klasse via strijd tot het bewustzijn van de noodzaak van een socialistische omvorming van de maatschappij voeren.

Dit programma van structuurhervormingen en de propaganda ervoor zal de staking van ’60-’61 een offensief karakter geven. “Indien we de terugtrekking van de Eenheidswet bekomen, zal dit maar een relatieve waarde hebben. Onze economie zal verder blijven te kampen hebben met problemen, want als wij daar geen oplossing aan bieden, zal er geen welvaart zijn. Wij zullen onze eisen dus tot het einde doorduwen,” stelde A. Renard. Na vijftien jaar van niet-ingeloste verwachtingen van radicale verandering sinds het einde van de oorlog, begonnen de arbeiders en een gedeelte van hun leiding te zoeken in de richting van een wetenschappelijk programma van sociale verandering. Ondanks de beperktheden, de onvolledigheid en de verwarring van het programma van structuurhervormingen, kan niemand eraan twijfelen dat de meest bewuste militanten in Vlaanderen en Wallonie het beschouwden als een programma voor maatschappijverandering.

De spieren spannen

Op de 1 mei-betoging van 1949 in Verviers drukte Renard uit wat vele arbeiders al wisten op de vooravond van de Koningskwestie: “Indien wij de algemene staking moeten uitroepen, dan zullen we niet tegen de koning staken maar voor sociale doelstellingen. Ze zal het regime zelf beogen en opstandig zijn.” Elf jaar later verklaarde Renard in Luik over de regeringsplannen: “Indien binnen de twee maand de onderhandelingen niets opleveren, zal er in dit land een klimaat van sociale revolutie bestaan.”

In de bedrijven radicaliseerde de strijd zich ook. In 1957 gaan 200.000 metaalbewerkers in staking. Twee jaar later liggen de Antwerpse dokken en haven plat. 25.000 Gentse textielarbeiders staken tegen de werkloosheid, 150.000 mijnwerkers vechten tegen de sluiting van hun mijnen. Op 29 januari 1960 roept het ABVV een 24-urenstaking uit voor dwingende economische structuurhervormingen. 30.000 overheidsambtenaren betogen voor stakingsrecht. Nieuwe stakingen tegen de mijnsluitingen breken uit in de Borinage.

De “Ongelukswet”

Op 29 mei ’60 viert de BSP haar 75ste verjaardag. De betoging in het centrum van Brussel duurt vijf uur! Op het einde ervan telt men 150.000 aanwezigen, een duidelijk machtsvertoon. Op 27 september kondigt de eerste minister Gaston Eyskens, vader van de niet minder arrogante Mark, de Eenheidswet aan. De offiële naam ervan luidt “Wet op de economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel”. In de volksmond wordt het de “ongelukswet”. De meeste kranten verwerpen de Eenheidswet. Het christelijke weekblad La Relève, dat de wet verdedigt, moet in een editoriaal toch toegeven dat het ontwerp “noch een precieze sociale vooruitgang, noch een concrete economische expansie” inhoudt.

De BSP verwerpt de wet en zal tegenstemmen in het parlement. Binnen het ABVV klinken de argumenten van de rechterzijde als een echo van de ACV-standpunten. Louis Major, algemeen secretaris en D. Smets van de Algemene Centrale Bouw, stellen dat er “geen syndicale actie gevoerd kan worden met politieke doeleinden”. Georges Debunne van de ACOD (de Algemene Centrale van de Openbare Diensten) daarentegen, stelt een algemene staking van onbeperkte duur voor. André Renard verdedigt tenslotte een 24-urenstaking in januari en een referendum over de algemene staking. De motie van Renard wordt op het nationaal comité van het ABVV van 16/12/60 verworpen met 48,5% tegen 46,5%.

De Grote Staking

Paradoxaal genoeg was dit het signaal voor de arbeiders om spontaan in actie te komen. De ACOD en de mijnwerkerscentrale zijn de enige centrales die de algemene staking officieel uitroepen. Beginnend in de openbare diensten, breidt de staking als een savannebrand uit naar de privé, zowel in Vlaanderen als in Wallonië.

A. Renard krijgt de leiding in handen geduwd. Major en de rechterzijde willen niets leiden, integendeel. Als ook de Antwerpse dokwerkers het vuur aan de lont steken, verklaart L. Major in het parlement slijmerig: “Mijnheer de Eerste Minister, wij hebben met alle middelen gepoogd, zelfs met de hulp van de patroons om de staking tot één beroepssector te beperken.” Het ACV doet niet mee, maar op vele plaatsen lopen ACV-leden over naar de socialistische bond. In de eerste week is de ACV-leiding verlamd. Afgeschrikt door een eventuele reactie van haar basis kijkt ze passief toe. In de tweede week zal ze actief de werkwilligen en stakingsbrekers organiseren, hand in hand met de bazen.

Gedurende de eerste weken is de regering versteend. Op het hoogtepunt van de staking, na twee weken, hebben zowat één miljoen arbeiders het werk neergelegd, van Oostende tot het uiterste puntje van Luxemburg. De arbeidersklasse toont wie de macht heeft in het land en drukt haar wil uit voor sociale hegemonie. Op dat ogenblik is het niet alleen een verwerpelijke wet die in vraag gesteld wordt. Objectief gezien is er een toestand van dubbelmacht. De regering en de burgerij hebben de controle verloren. De economie kan geen vin verroeren zonder de toestemming van de stakers. Op talrijke plaatsen in Wallonie organiseren de stakerscomités het transport. Geen wagen, motorfiets of vrachtwagen verplaatst zich zonder syndicale toelating.

Dubbele macht

Een toestand van dubbele macht is ook een van dubbele onmacht. Het is een patsituatie, die niet eeuwig kan blijven duren. Op zo’n ogenblik worden arbeidersleiders, politieke en syndicale organisaties en hun programma’s op de proef gesteld. Ofwel gaan de arbeiders en hun gezinnen, samen met de kleine middenstand over tot de organisatie van de macht, die ze in de praktijk al hebben. Ofwel gaat de beweging achteruit en valt ze ten prooi aan de slagen van de repressie, verdeeldheid, politieke ontmoediging en verwarring en nemen de regering en de klasse die ze vertegenwoordigt opnieuw de teugels in handen.

Tijdens de staking was er veel discussie over de verharding van de actiemiddelen. Eén van die middelen, die vooropgesteld werd door Renard maar nooit toegepast, was het niet meer onderhouden van de machines (“L’abandon de l’outil”). Op verschillende ogenblikken werd gedreigd om de hoogovens volledig stil te leggen, wat catastrofale economische gevolgen zou gehad hebben. Deze dreiging illustreert duidelijk dat Renard de kwestie van de macht niet stelde. Het kwam er niet op aan om het onderhoud op te geven, maar juist de stakingscomités om te zetten tot comités voor de organisatie, controle en het beheer van de productie, handel, transport en administratie. Van comités voor de organisatie van de strijd, moesten ze omgevormd worden tot organen voor de organisatie van de macht die ze feitelijk al bezaten. Niet het stopzetten van het onderhoud, maar het heropstarten van de productie onder nieuwe machtsverhoudingen stond op de dagorde. In een toespraak van Renard tijdens de staking, stelde hij dat “het woord revolutie nu zijn echte waarde krijgt”. Maar het bleef bij woorden. Geen daden om de “waarde van het woord” te concretiseren.

Renard was een centrist (centrisme slaat op politieke leiders of stromingen die een middenpositie proberen in te nemen tussen marxisme en reformisme). Hij ging ver in de richting van een sociale omvorming, maar haakte af voor de beslissende strijd. Hij bezat noch het programma, noch de perspectieven voor een socialistische maatschappij.

Marxisten in de BSP en het ABVV zouden hem in alle linkse stappen gesteund en vooruit geduwd hebben. Ze zouden hem en zijn arbeidersaanhang voorstellen aangeboden hebben voor de verwezenlijking van wat hij in zijn toespraken stelde. Maar de staking werd halverwege uit haar baan geduwd en belandde uiteindelijk in federalistisch vaarwater.

Le “repli Wallon”

De staking was op nationaal vlak begonnen. Het is juist dat het zwaartepunt ervan in de Waalse industriebekkens lag, maar steden als Gent, Antwerpen, Brugge en Oostende waren nog altijd in staking toen Renard de doelstelling van de staking ruilde voor het federalisme. Het terugplooien van de staking op Wallonië (“le repli Wallon”) was niet enkel het gevolg van het ACV-overwicht in Vlaanderen (het ACV staakte niet), maar ook het resultaat van een bewuste zet van A. Renard en de Coordination des Régionales Wallonnes de la FGTB. Renard was niet alleen een Waalse leider maar ook een nationale leider. In Antwerpen werd hij enthousiast onthaald door de duizenden stakers. In de voorbereidende campagne (“Waarheid”) in Luik, sprak op de tien meetings in de stad altijd een Vlaamse syndicalist... in het Nederlands! Het gepredikte politieke en syndicaal federalisme werd niet zomaar aanvaard in Luik en nog minder in Charleroi. J. Yerna, toenmalig ACOD-secretaris van Gazelco (de energiesector), stelde dat “hij deze zwenking betreurde”. In Charleroi stuitte dit ook op verzet van de metaalbewerkers. Ernest Davister, toenmalig voorzitter van de Centrale van de Metaalbewerkers van Charleroi, sprak als volgt: “We zijn in staking gegaan tegen de Eenheidswet. De metallo’s van Charleroi stelden dat de wijziging van de doelstellingen tijdens de staking een bedrog vormden tegenover de arbeiders... Wij hebben enerzijds de arbeiderseenheid willen bewaren en anderzijds gepoogd elk risico te verhinderen van het ontstaan van een Waals nationalisme dat even gevaarlijk zou geweest zijn als het Vlaams nationalisme.” (Le Soir, 21/12/90).

Gevolgen

Nu stelt de Waalse intergewestelijke van het ABVV de “staking van de eeuw” opeens voor als een staking voor federalisme. Het is juist dat op het einde van de staking en daarna veel Waalse arbeiders geen perspectief meer zagen voor een eengemaakte nationale strijd en daarom het federalisme gingen aankleven. Maar dit was niet onvermijdelijk. Een intense overtuigingscampagne in Vlaanderen gedurende de eerste tien dagen van de staking, door de Waalse arbeiders, zou de staking een beslissende andere wending kunnen gegeven hebben. “Renard wou een nationale staking en heeft er een Waalse staking van gemaakt” stelt G. Debunne (“Vechten voor onze rechten”, uitg. Kritak). Het is niet voldoende om gewoon de wil uit te drukken om een nationale staking te bekomen, men moet er ook de methoden en de tactiek voor hebben. A. Renard was hier niet op voorbereid. Natuurlijk deden het ACV en de kerk alles om de eenheid te verhinderen. Rechtse ABVV-leiders remden de staking in Vlaanderen bewust af.

De staking werd na 35 dagen niet gestopt maar opgeheven. Niet in gespreide slagorde, maar de Internationale zingend en onder applaus van diegenen die het werk al vroeger hervat hadden, gingen de stakers de bedrijven binnen. Het was noch een nederlaag, noch een overwinning. Sindsdien leeft de Belgische burgerij met de schrik van een nieuwe ’60-’61. Ze kent nu de macht van de arbeidersklasse. Ook bij deze laatste leeft er na 40 jaar nog altijd zoiets als de ‘geest van ‘60’. De vakbondsleiding en die van de SP en PS herinneren zich de staking ook. Het is overigens niet duidelijk wie het meest werd opgeschrikt van de kracht van de arbeidersbeweging, de burgerij, de leiders van de christelijke vakbonden of de socialistische leiders.

De radicalisering van brede lagen van de arbeiders en jongeren zou een politiek verlengstuk krijgen in de eerstvolgende verkiezingen, met de overwinning van de BSP en van de KP (Communistische Partij). Gedurende de volgende veertien jaren zullen de liberalen, op één uitzondering na (het kabinet Vanden Boeynants-De Clercq, 1966- 68), niet meer aan regeringen deelnemen. De Mouvement Populaire Wallon werd de politieke uitloper van de radicalisatie in Wallonie. Op een vervormde wijze was deze vorm van nationalisme wat Trotski “de schelp van het onrijpe marxisme” noemde. Vandaag blijven alle vragen die deze staking gesteld heeft brandend actueel. Een algemene staking geeft niet automatisch en spontaan de antwoorden op de vragen die ze stelt. De jonge generatie van marxisten rond het blad Vonk/Unité bereidt zich dan ook voor om deze vragen niet onbeantwoord te laten.