De folterdood van Khaled Said brengt de Egyptenaren op straat. Journalisten en politieke wetenschappers die sceptisch stonden tegenover de mogelijkheid van een Egyptische opstand in de nasleep van de Tunesische revolutie, kregen gisteren ongelijk. Een bijdrage van Brecht De Smet.

Een kleine groep internetactivisten had “Politiedag” uitgeroepen tot een dag van woede en opstand tegen de Egyptische dictatuur. Traditioneel wordt op deze nationale feestdag de vooraanstaande rol van de politie in het verzet tegen de Britse bezetting gevierd. Het beeld van de politie als nationale bevrijders werd reeds onder de presidenten Nasser en Sadat ondergraven, toen de ordediensten hard optraden tegen politieke dissidenten en sociaal protest.

Onder Mubarak en de aanhoudende Noodwet bereikte de macht van de politie haar zenit. Willekeurige aanhoudingen, intimidaties, pesterijen en folteringen, niet alleen van activisten maar ook van gewone burgers, zijn schering en inslag.

De folterdood van Khaled Said was voor veel Egyptenaren de druppel te veel

De folterdood van Khaled Said, een 28-jarige man uit Alexandrië, was voor veel Egyptenaren de druppel die de emmer van jarenlange angst en vernedering deed overlopen. De Facebook-groep “We are Khaled Said” had, samen met de “6 April” groep, dan ook opgeroepen om van de cynische “Politiedag” een dag van verzet tegen foltering en het regime te maken.

Het succes van de oproep had niemand durven verhopen. Duizenden mensen betoogden over heel het land, van Alexandrië tot Suez, van Cairo tot Assiyut. In Cairo werd het grootste plein van de stad, Midan Tahrir, urenlang bezet door uitgelaten en vastberaden mannen en vrouwen, tot een bombardement van traangas hen de straten in dreef. Op het moment van het schrijven komen de protesten opnieuw op gang, zij het op kleinere schaal, met groepen betogers in Cairo die opnieuw naar Midan Tahrir proberen af te zakken en in provinciesteden zoals Tanta en Shibin Kom. Vandaag wordt reeds opgeroepen om op vrijdag, de islamitische rustdag, na het gebed opnieuw grootschalige acties te voeren.

Het massale aantal participanten en de spreiding van de protesten over het gehele Egyptische grondgebied maken duidelijk dat de beweging revolutionaire vormen aanneemt. Op het eerste zicht lijkt de dominotheorie bevestigd en is de kans groot dat de Tunesische revolte een regimewissel in Egypte teweegbrengt.

De impact van de Tunesische revolutie in het succesvol verdrijven van haar dictator is een belangrijke factor in de huidige protesten, maar zeker niet de doorslaggevende. Het voorbeeld van Tunesië heeft de Egyptische bevolking opnieuw vertrouwen gegeven dat een massale en actieve straatpolitiek wel degelijk het verschil kan maken in de omverwerping van een autoritair regime.

Sinds begin 2000 bestaat er in Egypte een voorzichtige aanzet tot politiek van onderuit; eerst doorheen betogingen tegen de Palestijnse bezetting en de oorlog in Irak, vervolgens via het protest van de “Egyptische Beweging voor Verandering” tegen de “erfopvolging” van Gamal Mubarak die als de volgende president werd klaargestoomd. Onder de slogan “Kefaya!” (Genoeg!) doorbrak deze beweging het taboe op straatpolitiek en in haar kielzog ontstonden tal van nieuwe, kleine organisaties zoals de “Jeugd voor Verandering”. Dankzij deze dynamiek kwam een nieuwe generatie voor het eerst in contact met politiek van onderuit.

Toch slaagde Kefaya er niet in om het tij te keren. Het was voornamelijk een beweging van de Caireense stedelijke middenklasse en haar enge focus op het politieke domein en de kwestie van de presidentiële erfopvolging verhinderde een alliantie met de industriële arbeidersklasse en de boeren. Vanwege het neoliberale beleid van de regering, die, sinds de jaren ’90, de omvangrijke publieke sector aan een gestaag tempo privatiseerde en de gronden liberaliseerde, vormden de verarmde arbeiders en boeren immers een objectieve bondgenoot van de naar democratie verzuchtende stedelijke middenklasse.

De scheiding van politieke en sociaal-economische eisen leidde tot een brede democratische beweging zonder massa-aanhang en, parallel hiermee, tot een syndicale beweging zonder politieke uitdrukking.

Vanaf 2004 leidde het harde neoliberale beleid van eerste minister Ahmed Nazif tot een verheviging van de syndicale strijd. In een tijdspanne van vier jaar vonden zo’n 1300-tal stakingen en collectieve acties plaats die zo’n miljoen arbeiders mobiliseerden. De voorhoede van deze indrukwekkende stakingsbeweging werd gevormd door de textielarbeiders van de industriestad Mahalla al-Kubra, wiens succesvolle staking in 2006 een domino-effect in andere fabrieken en bedrijven veroorzaakte. De stakingsgolf mondde uit in een syndicalistische beweging, die naast directe economische eisen ook een democratische vakbond verlangde.

Aangezien de Egyptische Vakbondsfederatie, een reliek van het Nasseristische corporatisme, een integraal deel uitmaakt van de Egyptische autoritaire staat, transformeerden syndicalistische eisen algauw tot politieke eisen en verkreeg de beweging een democratisch karakter. De arbeiders van Mahalla hadden zelfvertrouwen gekregen en kondigden een staking aan op 6 april 2008 met als eisen een nationaal minimumloon en volledige syndicale vrijheid. Politieke activisten zagen deze staking als het begin van de Egyptische revolutie en kondigden via Facebook een “nationale staking” af.

Het regime was echter niet van plan om het zover te laten komen en ordediensten bezetten de textielfabriek voordat de arbeiders waren gemobiliseerd. In Mahalla werd de staat van beleg aangekondigd en na een paar dagen betogingen en onlusten was het verzet gepacificeerd. De “nationale staking” speelde zich volledig in de virtuele ruimte af en had op een paar kleine solidariteitsacties na weinig of geen impact. De Egyptenaren keken de kat uit de boom en besloten dat het niet het juiste moment was om zich op straat te wagen en de confrontatie met het regime aan te gaan.

Een jaar later probeerde de “6 April” groep, ter nagedachtenis van de staking in Mahalla, opnieuw via Facebook en Twitter op te roepen tot een dag van woede en verzet. Tot gisteren kregen dergelijke virtuele initiatieven echter weinig bijklank onder brede lagen van de Egyptische bevolking. Hoewel belangrijke instrumenten voor politieke mobilisatie en communicatie, vormen virtuele media op zich immers geen alternatief voor de klassieke organisatievormen van sociale strijd. De oproep van “We are Khaled Said”, “6 April” en andere facebook-groepen was op zich onvoldoende om de massamobilisatie op gang te trekken. Ook het voorbeeld van de Tunesische revolutie dat de Egyptenaren vertrouwen schonk, was niet de primaire oorzaak van het protest.

Deze twee factoren speelden in op een jarenlange accumulatie van frustratie, woede en vernedering, gevoed door een hoge werkloosheid (geschat tussen de 25-30%), lage levensstandaard (meer dan de helft van de bevolking moet rondkomen met minder dan 2 dollar per dag), corruptie, politieagressie en geringe sociale mobiliteit. De grootschalige vervalsing van de parlementsverkiezingen van november 2010 in het voordeel van de regeringspartij betekende dat een parlementaire weg naar verandering definitief was afgesloten. De opstand in Tunesië en de viering van “Politiedag” vormden de concrete aanleiding voor het Egyptische volk om op straat te komen, maar zoals een activist mij deze herfst in Cairo vertelde, was de kans heel groot dat er binnen enkele jaren grootschalig protest zou ontstaan. Dat het zo snel zou gebeuren kon echter niemand voorspellen.

In deze fase van de protesten valt de uitkomst van het revolutionaire proces moeilijk in te schatten; het protest kan nog alle kanten op. In tegenstelling tot de nieuwe generatie jongeren houden oudere activisten hun hart vast voor een scenario zoals in 1977, toen een opstand tegen het intrekken van de subsidies op basisgoederen ertoe leidde dat president Sadat het leger op straat stuurde om het protest te pacificeren. Het terugschroeven van de onpopulaire maatregelen haalde de lont uit het kruitvat van de volksopstand. Deze gefaalde revolte bezorgde de traditionele oppositie een trauma omtrent straatpolitiek.

Het protest vandaag is echter veel politieker dan de “broodrellen” van 1977 die nooit het niveau van directe economische eisen overstegen. De basiseis van de betogers is duidelijk: weg met Mubarak, weg met het regime. Net zoals in Tunesië verbindt deze slogan alle lagen van de bevolking in een project dat niet anders dan democratisch en revolutionair kan zijn.

Een vergelijking met een andere opstand, de zogenaamde “groene revolutie” in Iran in 2009 toont echter dat massabetogingen met concrete, democratische eisen op zich geen garantie voor verandering zijn. De beweging in Iran was voornamelijk een uitdrukking van de ontevreden stedelijke middenklasse in Teheran en zij wist zich onvoldoende over de provincies te verspreiden en zich met andere sociale lagen – voornamelijk de industriële arbeidersklasse – te verbinden.

Tot nu toe grijpt het protest in Egypte wel degelijk in het gehele land plaats, van kleinere steden zoals Ismailiyya tot industriesteden als Mahalla al-Kubra en de hoofdstad Cairo. De link met de nochtans sterke Egyptische arbeidersbeweging is echter slechts impliciet aanwezig en de oproep tot algemene staking van de Facebook-groepen wordt nog niet opgevolgd. Indien de beweging zich niet in de arbeidersbeweging in de steden en de boerenbeweging op het platteland kan wortelen, dan bestaat het gevaar dat het protest net als de “groene revolutie” op een sisser uitloopt.

Over de rol van het leger wordt reeds duchtig gespeculeerd. In Tunesië stelden de strijdkrachten zich neutraal op, waardoor Ben Ali in zijn blootje stond en het hazenpad koos. De historische ervaring van 1977 wijst op de bereidheid van het Egyptische leger om zich tegen de eigen bevolking te keren. Anderzijds had Sadat wegens de Oktoberoorlog in 1973 veel prestige gewonnen in militaire kringen, terwijl Mubarak enkel kan bogen op zijn verleden als luchtmachtofficier. Ten slotte hangt de houding van het leger af van de grootschaligheid van de protesten, aangezien deze de legitimiteit van het regime dan wel van de verzetsbeweging in de praktijk bewijzen. In Tunesië werd de revolutie duidelijk door de gehele bevolking gedragen en er was geen sociale kracht meer over die de president nog wilde verdedigen.

Een laatste factor is de houding van de Verenigde Staten, die Mubarak steeds als een trouwe bondgenoot in de regio hebben voorgesteld en bevreesd zijn voor politieke instabiliteit die naar de gehele regio zou kunnen uitwaaieren. Momenteel kijken de VS de kat een beetje uit de boom en manen ze de regering aan om de betogers met zachte hand te behandelen. Ze blijven Mubarak echter als bondgenoot steunen, wat uiteindelijk in contradictie is met Obama’s expliciete wens om de democratische verzuchtingen van de volkeren uit de regio tegemoet te komen.

Of de Egyptische revolutie zal slagen of niet hangt dus voornamelijk af van de mate waarin de activisten en betogers zich kunnen organiseren en banden smeden met andere ontevreden groepen in de samenleving zoals industriearbeiders en boeren. In tegenstelling tot de Tunesische opstand kan de machtsstrijd tussen de straat en het regime langer aanslepen, afhankelijk van hoe snel andere sociale groepen zich bij het protest voegen. Zelfs indien de protesten op een sisser uitlopen zoals de Iraanse “groene revolutie” dan zullen de gebeurtenissen van de voorbije dagen een diepgaande impact hebben op een nieuwe generatie activisten, die voor het eerst met straatpolitiek en democratie van onderuit in contact zijn gekomen.

Eerst gepubliceerd op DeWereldmorgen.beDeWereldmorgen.be