Enkele maanden geleden werd een plaatselijke afdeling van een Vlaamse overheidsinstelling geconfronteerd met een vraag van de directie dat elk personeelslid over zijn mailbox de volledige inzagerechten zou geven aan zijn directe overste. Die mailbox omvat diverse berichten: interne mededelingen, interne communicatie tussen alle personeelsleden en e-mail van derden (organisaties die meehelpen met de dienstverlening van overheidsinstellingen) en van klanten die hun persoonlijke dossierbeheerders kunnen inlichten omtrent alle nodige gegevens om hun respectievelijke dossiers te kunnen bijhouden. De directie meende dat men er goed aan deed deze mails open te zetten, zodanig dat wanneer een dossierbeheerder onverwachts afwezig was (langdurig ziekteverlof en andere onvoorziene omstandigheden) toch het dossier onmiddellijk up-to-date gehouden wordt en de nodige acties eraan gekoppeld kunnen worden.

Er werd een uitzondering gemaakt voor delegees, omdat hun mails specifieke vakbondsberichten kunnen omvatten waar de directie geen inzage kan hebben wegens de soms inhoudsgevoelige vakbondsproblemen en andere persoonlijke mededelingen van leden die mistoestanden willen aankaarten enzovoort. Daarom zouden delegees geen inzagerecht verschuldigd zijn. Maar de delegees moesten dan wel onderling afspreken wie hun ‘post’ zou behandelen bij onvoorziene afwezigheden!

Hier en daar begon men te morren... De meeste personeelsleden voelden zich al geviseerd door sommige ‘chefs’ en wilden niet dat er nu constant over hun schouder wordt meegekeken. Dus na inwinnen van advies bij de vakbond werd er meegedeeld dat de nieuwe plaatselijke richtlijn een regelrechte aanval was op de onschendbaarheid van het briefgeheim, dat in onze grondwet staat. Het was een inbreuk op de Wet van Privacy en het is in strijd met de inhoud van de omzendbrief hierover, die door de minister van Ambtenarenzaken werd verspreid.

Na deze reactie werd de betreffende delegee bij de directie ontboden. Het zinde de directie niet dat de vakbonden het standpunt niet bijtreden om inzagerechten te geven aan de dienstchefs. De directie bestempelde die houding en de vakbonden zelf als reactionair en alleen waardig voor vakbonden in het Oostblok tijdens het stalinistische tijdperk in de vorige eeuw.

Dit vakbondsstandpunt belemmert zogenaamd de efficiënte dienstwerking omtrent e-mail. De vakbondsberichtgeving van de ACOD was niet passend, omdat er geen keuze was voor de leden. In de mail van de CCOD daarentegen stond er tenminste dat je op vrijwillige basis de mailbox kan openzetten. (Hoewel het ACOD-bericht dit nergens verbood; het bericht gaf alleen de feiten weer.) Een directielid vond zichzelf niet meer terug in het standpunt van de vakbond en pleegde te zeggen dat de vakbondsafgevaardigde de vragen van de leden moet filteren en vragen van enkelingen niet zomaar aan de hoofdafgevaardigde van het hoofdbestuur moeten overmaken. De vakbond mag zich ook niet verschuilen achter voorbijgestreefde en/of ontoereikende wetten.

Zo brachten ACOD en CCOD deze zaak naar voren op het tussenoverlegcomité (een overlegorgaan van openbare diensten op het hoogste echelon, m.a.w. op het hoofdbestuur). De delegee stuurde nog een bericht rond naar zijn leden, waarin hij de aanval van zijn directie pareerde:

"Het enige wat ik mezelf (kan) verwijt(en), is dat ik jullie (verworpenen der aarde, mij daarbij gerekend) in die 'beruchte' mail niet waarschuwde dat het niet openstellen van je mailbox als een signaal van onwillige medewerking met de dienst kan ervaren worden. Nergens staat dit op papier, nergens werd dit gezegd... maar ik hoef geen tekening te maken welke ideeën de directie over ons kan vormen omtrent goede medewerking met de dienst (zie evaluaties, premies e.d.).

“Dat de vakbond als een stalinistisch apparaat gemerkt wordt, kan ik niet bijtreden. Immers, daar waren in dit voorbije tijdperk geen vrije vakbonden... het waren staatsvakbonden, het verlengstuk van het destijds gevoerde beleid. En zeggen hoe een delegee moet werken, zou daar eerder gepast hebben in deze traditie. Dergelijke vakbond zijn we gelukkig niet! Daarmee bedoel ik niet dat we a priori moeten dwarsliggen. Dit is niet onze stijl. Goeie directiebeslissingen zijn ook voordelig voor het personeel. Maar we gaan nu niet klakkeloos alles aanvaarden... wij staan nog steeds aan de overzijde van de onderhandelingstafel. Het moment dat we poeslief naast elkaar in de fauteuils zitten, beginnen we pas stalinistische en opportunistische trekjes te vertonen! Als marxist ben ik optimistisch. Aan beide zijden liggen de standpunten ver uit elkaar en ligt de materie ‘briefgeheim’ gevoelig. Maar op het TOC (tussenoverlegcomité) zullen ze wel een oplossing vinden...”

Na het tussenoverlegcomité kregen alle plaatselijke directies de richtlijnen dat personeelsleden aan eender welke collega (dus daarvoor geen chef, dienstoverste of zo) vrijwillig inzagerechten konden verlenen, om bij onvoorziene omstandigheden dringende post te kunnen behandelen. Zo was iedereen tevreden. Een goeie bevriende collega kan je mailbox inkijken indien nodig, en zonder dat je chef ervan weet, zou de dienst verder vlekkeloos verlopen.

Of de directie hiermee tevreden is, daar hebben we het raden naar. Het staat vast dat de zaken van de klant behartigd blijven worden, zelfs indien zijn dossierbeheerder nu onverwachts ziek valt. Bij het toekennen van de evaluaties kan de directie nog altijd in het achterhoofd rekening houden met heel deze geschiedenis, want er werd wel letterlijk ‘off the record’ gezegd tegen de delegee dat ze er rekening mee gingen houden. Maar zover is het nog niet. Ten andere, de delegee houdt alles nauwgezet in de gaten...

Moraal van het verhaal: niet alleen in de privé-sector, maar ook bij de overheid zijn vakbonden onontbeerlijk!