Dit artikel is een marxistische analyse en kritiek van de hoofdideeën van de 'kritische theorie', de ideeën van de zogenaamde Frankfurter Schule. Deze worden vaak afgebeeld als een verdieping van het marxisme, maar in feite zijn dit pessimistische ideeën die zich ervan vervreemd hebben en tot onjuiste conclusies leiden.

De 'kritische theorie' is een van de hoofdstromingen van het 'Westerse marxisme'. Ze werd vertegenwoordigd door een groep intellectuelen die vanaf midden jaren '20, en in het bijzonder na de Tweede Wereldoorlog, standpunten ontwikkelde die kritisch tegenover het stalinisme en de sociaaldemocratie staan.

Ze wisten zichzelf amper als 'derde weg' op de kaart te zetten, noch op politiek-filosofisch gebied, noch op het gebied van de methodologie, waar ze obsessief hun aandacht op richtten. Hun ideeën waren daarentegen wel zeer wijdverbreid en populair op de universiteiten van Europa en Latijns-Amerika, in het bijzonder in de jaren '60 en '70, toen hun boeken in oplagen van honderdduizenden exemplaren gepubliceerd werden.

Tot de bekendste kopstukken van het 'Westerse marxisme' kunnen we rekenen: Lukács, Althusser, Korsch, Sartre, Della Volpe, Colletti, en de professoren van het beroemde Instituut voor Sociaal Onderzoek, beter bekend als de Frankfurter Schule (Horkheimer, Adorno, Marcuse, Benjamin, Habermas).

Het is op deze laatsten, de aanhangers van de 'kritische theorie', dat we onze aandacht richten. Er bestaat geen twijfel over dat zij de vertegenwoordigers zijn van een filosofische stroming, die hoewel ze uit de schoot van het marxisme is voortgekomen, zich er snel van vervreemd heeft. Daarbij hebben ze oude idealistische opvattingen, waartegen Marx en Engels in hun jeugd gestreden hadden, opnieuw van stal gehaald.­­­­ [1]

Dit oordeel kan op het eerste gezicht hard overkomen, maar wordt gedeeld door historici als Martin Jay. In tegenstelling tot ons kan men hem er niet van beschuldigen dat hij geen sympathie heeft voor de ideeën van het Instituut.

In zijn geschiedenis van de Frankfurter Schule (welke een inleiding bevat van Horkheimer) drukt Martin Jay zich als volgt uit: "Sterker nog, de Frankfurter Schule heeft niet alleen alle sporen achter zich gelaten van een orthodox-marxistische theorie op ideologisch gebied, maar heeft zelfs impliciet Marx tot de Verlichtingstraditie gerekend (...) Niettemin kwam het Instituut uiteindelijk met zo'n substantiële herziening van het marxisme op de proppen, dat het de aanspraak verloor om tot zijn talrijke nageslacht gerekend te worden." [2]

We zouden dit niet beter kunnen uitdrukken.

De oorsprong

Het Instituut voor Sociaal Onderzoek werd opgericht op 3 februari 1923, in de tijd dat Lenin nog leefde, dankzij een donatie van de ondernemer Hermann Weil. Hij was de vader van Felix Weil, die met Grünberg, Horkheimer en Pollock een van de oprichters was van de Frankfurter Schule.

In het begin hield het Instituut zich bezig met het onderzoeken en archiveren van teksten en documenten uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging, voor theoretische en academische doeleinden. In 1925 werd er een overeenkomst gesloten met de directeur van het Marx-Engels Instituut in Moskou, David Riazanov, om samen te werken aan de uitgave van de verzamelde werken van Marx en Engels.

Dertien jaar later, in 1938, toen Riazanov gefusilleerd werd tijdens de derde zuivering van Stalin, waren er echter maar 12 van de 42 delen uitgegeven.

Hoewel het Instituut oorspronkelijk marxistisch was, veranderde het van aard onder leiding van Horkheimer, die in 1930 voorzitter werd. Het kwam in een ivoren toren terecht. Zo raakte het gescheiden van de werkelijke beweging van de arbeidersklasse. Nooit zou het hier meer uitkomen.

Anders dan zijn voorganger Grünberg, had Horkheimer nooit deelgenomen aan het leven van een arbeiderspartij. Onder zijn leiding kwam de organische eenheid van theorie en praktijk, die de marxistische intellectuelen voor minstens drie generaties had gekenmerkt, in de vergetelheid terecht.

Vanaf zijn inaugurele rede als voorzitter, zette hij in op een breuk met het historisch materialisme, wat de Frankfurter Schule in de komende jaren zou karakteriseren.

Met het aan de macht komen van Hitler, werd het Instituut gedwongen om te verhuizen naar New York. Dit leidde tot een verdere politieke terugval, doordat het Instituut zich aanpaste aan de kleinburgerlijke intellectuelenkringen op de Amerikaanse universiteiten.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog zou Herbert Marcuse, hoewel vanuit een anti-nazistisch oogpunt gedreven, zelfs in dienst treden van de OSS, de voorloper van de CIA.

Toen het Instituut in 1950 naar Duitsland terugkeerde, in de tijd dat de West-Duitse regering maatregelen trof om de KPD (Communistische Partij van Duitsland) wettelijk te verbieden, veranderde er weinig: Horkheimer zou een steeds enthousiastere aanhanger van het kapitalistische systeem worden [3]; Adorno zou standpunten innemen tegen de studentenbeweging [4]; alleen Marcuse zou formeel onderdeel gaan uitmaken van de beweging van '68 [5].

Het product van een historisch laagtij

Afgezien van de politieke en persoonlijke eigenschappen van enkele figuren, en de verschillen die er toch tussen hen bestonden, waren er duidelijke historische, politieke en maatschappelijke redenen voor het afglijden van het Instituut in het bijzonder, en van de 'Westerse marxisten' in het algemeen.

Na de dood van Lenin ontaardde de USSR in een totalitaire dictatuur: de revolutionairen van het eerste uur werden naar Siberië gedeporteerd of voor het vuurpeloton geplaatst, en de militanten van de Linkse Oppositie werden overal vervolgd.

Met de moord op Trotski door een stalinistische huurmoordenaar in augustus 1940, werd de laatste verbindingsschakel met de Oktoberrevolutie doorbroken. Van alle leden van het Centraal Comité van de Bolsjewistische Partij die in 1917 de macht had veroverd, was er in 1940, als gevolg van Stalins executies, niemand meer in leven.

Van de 25 waren er 7 door natuurlijke oorzaken om het leven gekomen; de andere 17 werden vermoord of tot zelfmoord gedreven door het bureaucratische regime dat in het Kremlin gezeteld was. [6]

Hoewel de crisis van 1929 de klassentegenstellingen had verscherpt en nieuwe revolutionaire gistingen had voortgebracht, leidde de systematische sabotage van de kant van de stalinisten en sociaaldemocratie tot nieuwe nederlagen van de arbeidersbeweging.

Op de overwinning van Hitler in 1933, volgden in 1934 die van de Oostenrijkse fascisten en in 1939 die van Franco, die aan de macht kwam over de as van het Spaanse proletariaat. Mussolini had nieuwe bondgenoten in Europa en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zou onvermijdelijk worden.

Hoewel de Oorlog eindigde met de nederlaag van de nazi-fascisten, zorgde het verraad van de revolutionaire en partizanenbewegingen door de stalinisten [7], gevolgd door het Marshallplan en de economische opgang van '48-'73, voor een fase van stabilisering van het kapitalistische systeem en daarmee een versterking van de bureaucratie van de arbeiderspartijen.

Enerzijds gaf de economische opleving nieuwe zuurstof aan reformistische en keynesiaanse politiek, anderzijds versterkte de overwinning van het Rode Leger het imago van het stalinisme. [8]

Ondanks de grove fouten die door de Sovjetbureaucratie gemaakt werden in de oorlogsvoering (te beginnen met het Molotov-Ribbentroppact), was de overwinning mogelijk dankzij de heldendaden en het reusachtige offer dat betaald werd door de Sovjetbevolking [9].

Het gecombineerde effect dat door deze factoren bepaald werd, wekte een crisis op binnen de rangen van het revolutionaire marxisme. De Vierde Internationale, door Trotski opgericht in 1938, onderging net als andere anti-stalinistische stromingen een aanzienlijke verzwakking en achteruitgang op politiek en theoretisch gebied, wat zich vertaalde in een sektarische afglijding [10].

De marxistische theorie eindigde onder de loden hand van het stalinisme, die haar inhoudelijk uitholde en de ideeën van Marx, Engels en Lenin zo misvormde, dat ze onherkenbaar gemaakt werden.

Op filosofisch gebied heerste de Diamat, de rigide en mechanische toepassing van het marxisme, die het dialectisch materialisme omvormde tot een quasi-religieus, gebalsemd en levenloos dogma.

Een groot deel van de linkse intellectuelen die niet goedgekeurd werden door het regime van Moskou, werd omhuld door een wolk van donker pessimisme, wat zijn schadelijke effecten produceerde op filosofisch gebied.

De Verlichting als bron van al het kwaad

In deze omstandigheden publiceerden Max Horkheimer en Theodor Adorno in 1947 Dialectiek van de Verlichting, een boek waarin ze de basisthema's introduceerden die de Frankfurter Schule zouden karakteriseren.

Anders dan Marx en Engels, die altijd met enthousiasme spraken over de reuzen van de Renaissance en de Franse Verlichting [11], verdedigden Horkheimer en Adorno het idee dat de Verlichting "zichzelf heeft ontkend en heeft getransformeerd in overheersing, mythe en barbarij"[12].

De hoofdstelling is dat de Verlichtingsfilosofie ontaardt in de overheersing van de mens en in zijn vervreemding. Als gevolg kan niemand gered worden van de aanwezigheid van de commercialisering en het bureaucratische despotisme. Een apocalyptische visie, om het licht uit te drukken.

In plaats van een objectieve analyse te maken van de oorzaken van de kapitalistische uitbuiting en de degeneratie van de Sovjetmacht, gooien Horkheimer en Adorno alles op een hoop. Ze verkopen een soort terminologisch terrorisme dat de oorzaken van uitbuiting toeschrijft aan de 'macht van ideeën', in plaats van aan hun objectieve basis.

Voor de auteurs van de Dialectiek van de Verlichting is wetenschap een mythe, en op zichzelf totaliserend: "Het concept van immanentie, dat iedere gebeurtenis als herhaling beschouwt, wat de Verlichting ondersteunt tegenover de mythische verbeelding, is het beginsel van de mythe zelf. [13]"

Een klein voorbeeld voldoet om dit argument onderuit te halen: als de wetenschap per definitie een pure mythe zou zijn, zou ze niet toepasbaar zijn op de productie. De uitbuiting en extractie van meerwaarde, door het gebruik van de wetenschap, zijn objectieve feiten. Mythen kunnen van nut zijn om de hoofden van de mensen te domineren en bij te dragen aan de versterking van de kapitalistische heerschappij, maar op zichzelf zijn ze niet in staat om maar één deeltje meerwaarde te extraheren.

Het is dan ook geen toeval dat de twee auteurs besloten om zich van de waardetheorie van Marx te ontdoen, en verdedigen dit door te stellen dat in het moderne industriële systeem ook deze 'veranderd' zou worden [14]. Een stelling die tenminste vijftien jaar vooraf ging aan die van de Italiaanse operaïsten en die zeer populair zou worden onder de theoretici van het 'Westerse marxisme'.

De onvermijdelijke conclusie is om af te zien van de verovering van de macht en van de omverwerping van het kapitalistische systeem als politieke doelen: "Het is niet zozeer en niet langer het private eigendom van de productiemiddelen dat nieuwe vormen van slavernij genereert, omdat, zoals de ervaring van de stalinistische USSR heeft laten zien, de afschaffing van het privaat bezit tot geen enkel soort bevrijding leidt." [15]

Wat kan er dan tot bevrijding leiden? Niets. Volgens de theoretici van de Frankfurter Schule is het proletariaat (en de massa in het algemeen) niet meer in staat om een revolutie door te voeren, noch om dit te willen: "De regressie van de massa's bestaat vandaag de dag uit hun incapaciteit om met eigen oren te luisteren naar het ongehoorde, om met eigen handen het onbetaste aan te raken: een nieuwe vorm van blindheid die alle overwonnen mythische verblindingen vervangt" [16].

Marcuse zal enkele jaren later het volgende opbrengen: "(...) de kapitalistische samenleving is precies gegrond op haar capaciteit om het revolutionaire potentieel te absorberen, om de absolute negatie te liquideren en om de noodzaak van een kwalitatieve verandering van het systeem te verstikken; (...) we bevinden ons in een klassensamenleving waarin de arbeidersklasse echter niet de negatie van het bestaande is. (...) Dat is niet enkel een tendens in de ontwikkelde landen, maar ze omvat ook de achtergestelde landen: ik geloof dat ze zich met relatieve snelheid ook over de minder ontwikkelde industrielanden verspreidt" [17]. Een wanhoopsbeeld dat weinig zegt.

Voor de gemoedsrust van Marcuse en co. had de realiteit zichzelf opgedragen om hen luidkeels te weerleggen. Korte tijd later ontvlamde de revolutie in de koloniale landen en snel achtereenvolgend barstten de grote bewegingen los van het Europese proletariaat: Mei '68, de Hete Herfst, en de processen die leidden tot de val van de dictaturen in Griekenland, Spanje en Portugal.

De eendimensionale mens

Het belangrijkste werk van Marcuse, De eendimensionale mens, werd gepubliceerd in 1964. Het opent met een zin die er flink op los slaat: "Een comfortabele, rimpelloze, rationele, democratische onvrijheid heerst er in de geavanceerde industriële samenleving, een teken van technische vooruitgang." [18]

Dit boek gaat kritisch in op het consumentisme en de sublimatie van de verlangens in de marktsamenleving. Daarbij worden begrippen van psychologen als Freud en Wilhelm Reich overgenomen, om deze – niet een beetje geforceerd – op het gebied van de filosofie en politiek toe te passen.

Marcuse verdedigt de stelling dat men in het onderbewustzijn de biologische grondslagen kan vinden van vrijheid (hij gaat zelfs zo ver om daarin de biologische grondslag van het socialisme vast te stellen) en een solidaire moraal. Onder vrijheid verstaat hij het niet onderdrukken van seksuele driften. In een egalitaire samenleving zouden die niet onderdrukt worden, maar georiënteerd worden richting non-destructieve, artistieke en humanistieke doeleinden. Deze vrijheidsdrang, welke latent aanwezig is in het bewustzijn van de mens, wordt gedefinieerd als Eros. [19]

Met een typisch idealistische benadering identificeert Marcuse de seksuele drang van Freud met het historische concept van vrijheid; daarbij verandert hij het idee van vrijheid in een metafysisch concept, dat in zoverre het biologisch is, een immanent onderdeel is van de menselijke natuur. Hij begint bij Freud, maar gaat verder dan hem en spreekt over een rigide onderbewustzijn, dat steunt op een monothematische inhoud (seksuele drang), welke voor eens en altijd gegeven is.

Terwijl de seksuele driften een permanent (en dus biologisch) element zijn van het menselijk bewustzijn, net zoals dorst of honger, kunnen we de vrijheid echter niet transformeren in een permanent en onveranderlijk concept van de psyche. Hier wordt een fysiologische noodzakelijkheid gelijkgesteld met een ideologisch concept.

Het is zeker dat men in de amygdala (het meest primitieve deel van de menselijke hersenen) biologisch overgeërfde impulsen kan vinden zoals angst, seksuele drift, woede, etc. We kunnen echter met absolute zekerheid zeggen dat er geen enkel a-prioristisch concept van vrijheid bestaat.

De menselijke psyche manifesteert zich en verandert historisch zowel van inhoud als van vorm, en niets lijkt erop te wijzen dat de paleolitische mens in zijn onderbewuste enige opvatting van vrijheid had.

Marcuse legt dwangmatig een historisch bepaalde opvatting op aan het menselijk onderbewustzijn. Het transformeren van een ideologisch begrip dat het product is van de burgerlijke revolutie, in een 'biologisch' element van het menselijk bewustzijn, komt overeen met het transformeren van de ideologische schaduw van de kapitalistische samenleving in een natuurlijk bestanddeel van de psyche.

In dit verband beschouwen we de waarnemingen relevant die Marx (in de polemiek met Proudhon) maakte in een brief aan Annenkov: "Zodra de producten van de burgerlijke maatschappij zich aan hem voordoen in de vorm van categorieën, ideeën, houdt hij ze voor uit eigen wil opkomende, met een eigen leven begiftigde eeuwige wezens. Hierdoor treedt hij niet buiten de grenzen van de burgerlijke horizon. Aangezien hij te maken heeft met burgerlijke ideeën en deze als eeuwige waarheden beschouwt, zoekt hij een synthese tussen deze ideeën, hun evenwicht en ziet niet dat de hedendaagse weg naar dit evenwicht de enig mogelijke is." [20]

Zoals Hegel in de ontwikkeling van de geschiedenis de implementatie ziet van een Absoluut Idee dat zich identificeert met vrijheid, zo ziet Marcuse in de technologische beschaving de onderdrukking van een biologische vrijheid die van nature aanwezig is.

Trotski herinnert ons aan de gevolgen van een soortgelijke benadering en metafysisch begrip van morele waarden: "De boven de klassen staande moraal voert onvermijdelijk tot het aannemen van een bijzondere substantie, het ‘moraalgevoel’, het ‘geweten’, als iets absoluuts, dat niets anders is dan een filosofisch-laf pseudoniem voor God. De van het ‘doel’ – d.w.z. van de maatschappij – onafhankelijke moraal, onverschillig of zij nu afgeleid is uit de ‘eeuwige waarheid’ of uit de ‘menselijke natuur’, is tenslotte een bastaardsoort van de ‘natuurtheologie’. De hemel blijft de enige versterkte positie voor de militaire operaties tegen het dialectisch materialisme." [21]

Vertrekkend vanuit deze aannames, naast dat hij een onoverbrugbare kloof ziet tussen het socialistische gedachtegoed en de praktijk van het proletariaat in de huidige samenleving, theoretiseert Marcuse dat het kapitalisme een onverslaanbaar systeem is, in zoverre: "de samenleving van de hoogste industriële ontwikkeling een samenleving is waarin de crises van overproductie verdwenen zijn, een samenleving welke voorheen een vrije marktsamenleving was, die omgevormd is tot een samenleving die wordt aangedreven door de winst, door het privaat-monopolistische en staatsgeleide karakter, tot een georganiseerd kapitalisme. (...) Alle werkelijke oppositie staat op het punt te verdwijnen (...) en dit alles, in de zeer ontwikkelde industriële samenleving, vindt plaats zonder noodzaak voor terreur, in het kader van de democratie, onder de vorm van het democratisch pluralisme." [22]

Horkheimer had in zijn Kritiek op de instrumentele rede al het idee bepleit dat technologie op zichzelf tot overheersing leidt. Marcuse gaat hierin verder wanneer hij beweert dat "een technologische continuïteit tussen het socialisme en het kapitalisme, meer dan een breuk, een rampzalige vastketening zou inhouden, om de simpele reden dat de machines van werktuigen tot structuur zelf worden omgevormd, tot een apparaat van slavernij en overheersing." [23]

Terwijl voor Marcuse het hoofdobstakel voor het proletariaat zich in de technologie bevindt en de revolutie een 'breuk van het technische productieapparaat' wordt, is deze voor Marx een 'breuk van de bestaande productieverhoudingen'.

Een verschijnsel (de vervreemding), welke een product is van bepaalde sociale verhoudingen, wordt een structureel aspect van de machines en de technologie, zodat de kapitalistische technologie op zichzelf schadelijk is. Het socialisme heeft dus nood aan vernieuwde technologie, bezweerd en onbesmet. Deze opvatting heeft meer van doen met het luddisme dan met het marxisme [24].

Het is ongetwijfeld waar dat de wetenschap niet ontkomt aan de ideologie en dat ze binnen het kapitalisme gebruikt en ontwikkeld wordt voor de uitbuiting, maar dit schrapt geenszins de objectieve factoren van de wetenschap en het emancipatorisch potentieel dat haar vruchten kunnen hebben onder andere productie- en eigendomsverhoudingen.

Zowel Marx als Engels stellen in de transformerende praktijk (waaronder de wetenschappelijke praktijk) een waarheidscriterium vast. In een van de stellingen over Feuerbach (de achtste) wordt gesteld: "Al het maatschappelijke leven is in wezen praktisch. Alle mysteries die de theorie tot mysticisme verleiden, vinden hun rationele oplossing in de menselijke praktijk en in het begrijpen van deze praktijk." [25]

Het sovjetmarxisme

In zijn boek Het sovjetmarxisme verklaart Marcuse dat hij het reformisme van Bernstein afwijst, in zoverre hij zichzelf (anders dan Adorno) een socialist beschouwt. Een goed vertrekpunt, hoewel hij in zijn hoofd geen ander socialisme erkent dan het stalinistische.

De enige conclusie die men kan trekken wanneer men het boek leest, is dat er geen andere communistische beweging bestond dan de officiële.

Marcuse neemt verschillende stalinistische theorieën voor lief aan. Hij beweert bijvoorbeeld dat de theorie van socialisme in één land een uitvinding was van Lenin, en niet van Stalin [26]. Het gehele boek is doordrongen van het idee van het stalinisme als wettige erfgenaam van het leninisme [27].

Zoals Stalin Trotski verwijderde op fysieke gebied, verwijdert Marcuse hem op intellectueel gebied. Het is anders niet duidelijk hoe hij in een essay over het marxisme in de USSR en de post-revolutionaire periode, erin slaagt om Trotski, de leider van het Rode Leger en voornaamste oppositieleider tegen het stalinisme, slechts één keer te vermelden. Dit om te zeggen dat hij het was, en niet Lenin, die theoretiseerde dat het kapitalistische systeem op zijn zwakste schakel kon breken [28]. Hij doet dit overigens zonder de theorie van de permanente revolutie te vermelden, waaruit hij deze conclusie kon afleiden en welke in feite op briljante wijze bevestigd zou worden door de Oktoberrevolutie.

Het zou zijn alsof men een essay schrijft over de Mexicaanse revolutie en daarbij niet of nauwelijks Emiliano Zapata of Pancho Villa vermeldt, of alsof men over soortenevolutie schrijft zonder het te hebben over de theorieën van Darwin.

Het gehele werk van Marcuse is uiteindelijk een verkapte verdediging van het stalinistische regime: de arbeidersklasse in het Westen was verburgerlijkt en het isolement van de Russische revolutie was onvermijdelijk. Gegeven deze omstandigheden kon het regime niets meer doen dan manoeuvreren binnen de inter-imperialistische tegenstellingen [29]. Als gevolg antwoordde het stalinisme naar de reële krachtsverhoudingen. Hij trekt dit zelfs door naar het rechtvaardigen van de stalinistische terreur: "de situatie van vijandige co-existentie kan de terroristische eigenschappen van de stalinistische industrialisering verklaren." [30]

De dialectiek van de natuur

Het enige vlak waarop Marcuse kritiek ontwikkelt met betrekking tot het stalinistische regime, is dat van de filosofie en de dialectiek, waarbij hij Engels op een totaal ongepaste manier betrekt.

In het hoofdstuk De dialectiek en haar wisselvalligheden zal hij een thema hervatten dat al behandeld werd door de jonge Lukács, hoewel vanuit een ander gezichtspunt, om vervolgens weer overgenomen te worden door vele anderen: de ontoepasbaarheid van de dialectiek op de natuur.

Vertrekkende vanuit zijn opvatting van vervreemding, definieert Marcuse de dialectiek als een logische methode die enkel gerealiseerd wordt in het bevrijdingsproces van de mensheid, dat wil zeggen dat ze alleen bestaat in revolutionaire contexten. Niet toevallig definieert hij de dialectiek als een 'logica van de bevrijding' [31].

Vanuit de stelling dat de dialectiek zich enkel manifesteert in stadia van scherpe klassenconflicten, leidt hij op willekeurige wijze af dat deze enkel werkzaam kan zijn in de geschiedenis en niet in de natuur. Onjuiste premissen leiden tot een onjuiste conclusie.

Een stelling, waarvan de enige mogelijke conclusie is dat er in een klassenloze samenleving, het communisme, geen enkele dialectische tegenstelling zou bestaan, iets dat nooit beweerd noch gedacht is door Marx, en wat Zjdanov zelf zou hebben doen verbleken. [32] Het communisme, als eindstadium van de menselijke evolutie en einde van de geschiedenis.

Als wetenschappelijk onderzoek iets heeft aangetoond, ook in het licht van recentere wetenschappelijke ontdekkingen, is het wel dat de natuur continu doorkruist wordt door dialectische tegenstellingen, die los staan van de subjectieve activiteit van de mens.[33]

Marcuse citeert Engels in Anti-Dühring wanneer hij de dialectiek definieert als de "wetenschap van de algemene bewegings- en ontwikkelingswetten van de natuur, van de menselijke samenleving en van het denken", maar voegt toe dat dezelfde Engels zou hebben opgemerkt dat zowel de natuur als de samenleving "stadia van historische ontwikkeling" zijn. Van de samenleving is dit juist, maar waar heeft Engels dit beweerd over de natuur? Marcuse zegt het niet.

We laten het aan Marx over om zijn oude strijdmakker te verdedigen; in een brief aan Ludwig Kugelmann, zal hij op dit punt kernachtig zijn: "Natuurwetten kunnen überhaupt niet opgeheven worden. Wat er enkel onder historisch verschillende omstandigheden veranderen kan, is de vorm waarin die wetten zich doen gelden." [34]

Naar welke wetten verwijst Marx, als het niet die van de dialectiek zijn? Marcuse en alle anderen die speculeerden over een vermeende tegenstelling tussen Marx en Engels in de toepassing van de dialectiek op de natuur, of nog erger, die Engels en vervolgens Lenin (in Materialisme en empiriokriticisme) de verantwoordelijkheid in de schoenen schoven voor de filosofische opvattingen die zich in de USSR vanuit de bureaucratie ontwikkelden, hebben een simpele politieke en filosofische smokkeloperatie uitgevoerd.

Door dit te doen hebben ze niet alleen het stalinisme gelegitimeerd vanuit een historisch gezichtspunt, maar hebben ze ook ieder revolutionair toekomstperspectief overschaduwd. We erkennen dat de theoretici van de Frankfurter Schule hierin absoluut het meest consequent waren.

In zoverre het waar is dat de ideeën van Horkheimer, Adorno en Marcuse uitdrukking gaven aan de demoralisatie van de intellectuele kleinburgerij in het aangezicht van de nederlagen van de arbeidersbeweging van de jaren '30 tot en met '50, is het even waar dat één van de hoofddoelen van de marxistische theorie is, dat men stevig vasthoudt aan de principes, ook in reactionaire tijden.

Als de geschiedenis ons iets leert, is het dat wanneer men een kompas kwijtraakt, men deze niet gemakkelijk terugvindt, ook niet wanneer de objectieve situatie begint te veranderen. Dit zagen we in de jaren '60 en '70, toen de 'Westerse marxisten' zich 'consistent' bleven vasthouden aan de onjuiste standpunten die ze in het voorgaande stadium ontwikkeld hadden. Ze droegen bij aan het verwarren van de beweging met anti-materialistische en anti-marxistische opvattingen.

We laten het aan Trotski over om de politieke conclusies te trekken, en de taken van revolutionairen en het diepste belang van marxistische theorie te definiëren: "Reactionaire tijdperken als de onze ontbinden en verzwakken niet alleen de arbeidersklasse en haar voorhoede, maar drukken ook het algemene ideologische niveau van de beweging omlaag en werpen de politieke opvattingen terug op reeds doorlopen fasen. Het is voor alles de taak van de voorhoede om zich niet door het teruglopen van de beweging te laten meevoeren. Zij moet tegen de stroom oproeien. Als een ongunstige krachtsverhouding haar belet de verkregen posities te behouden, dan moet zij tenminste haar ideologische posities vasthouden, want daarin is de duur betaalde ervaring van het verleden uitgedrukt. Dwazen zullen deze politiek als ‘sektarisme’ bestempelen. In feite is het de enige weg om met de komende historische opgang een nieuwe grootse sprong voorwaarts voor te bereiden." [35]

Voetnoten

  1. De verwijzing is naar De heilige familie en naar De Duitse ideologie, de werken die dienden om, zoals Marx stelde in 1859, "af te rekenen met onze voorgaande filosofische opvattingen."
  2. Martin Jay: Dialektische Phantasie. Die Geschichte der Frankfurter Schule und des Instituts für Sozialforschung 1923-1950, S. 303, 343. Onze vertaling vanuit het Duits.
  3. Dit zag men bijvoorbeeld in een interview met Horkheimer in Der Spiegel, 6 januari 1970.
  4. Toen studenten in 1969 het Instituut voor Sociaal Onderzoek bezetten, met als eis om toegang te krijgen tot het verzamelde archief van het Instituut, gaf Adorno, toenmalig directeur van het Instituut, de opdracht om de politie te bellen, waarop deze de aula ontruimde en de bezettende studenten arresteerde. Zie: www.ifs.uni-frankfurt.de/institut/geschichte/ (geraadpleegd 11/07/2019)
  5. Marcuse protesteerde in een brief aan Adorno tegen zijn houding richting de studenten: "Wanneer men moet kiezen tussen de politie en de extreemlinkse studenten, dan schaar ik me aan de kant van de studenten."Geciteerd in Silvia Schwarzbock: Adorno y lo politico, p. 119 (onze vertaling).
  6. Zie Ted Grants boek "Russia: from revolution to counterrevolution." - https://www.marxist.com/russia-from-revolution-to-counter-revolution/from-five-year-plan-to-the-purges.htm
  7. Voor de rol van het stalinisme, zie bijvoorbeeld de paragraaf "Italy: The partisan movement and Stalinism" in Trotsky and the Struggle for a Revolutionary International. https://www.marxist.com/trotsky-and-struggle-for-revolutionary-international-1.htm
  8. Om meer te leren over de naoorlogse situatie, de oorzaken van de economische opgang en de versterking van sociaaldemocratie en stalinisme, lees Ted Grants boek The Unbroken Thread. In het bijzonder de artikelen "The Changed Relation of Forces in Europe and the Role of the Fourth International" en "Will there be a slump?". http://tedgrant.org/archive/grant/1989/tut/index.htmhttp://tedgrant.org/archive/grant/1989/tut/index.htm
  9. Zie Ted Grants boek "Russia: from revolution to counterrevolution." - https://www.marxist.com/russia-from-revolution-to-counter-revolution/from-war-to-de-stalinisation.htm
  10. Zie het "Programme of the International" van Ted Grant. http://tedgrant.org/archive/grant/1970/05/progint.htmhttp://tedgrant.org/archive/grant/1970/05/progint.htm
  11. Engels in het bijzonder drukte zich lovend uit: "Het was de grootste progressieve omwenteling die de mensheid tot nu toe gezien heeft, een tijd met behoefte aan reuzen, die reuzen voortbracht - reuzen in denkvermogen, passie en karakter, in universaliteit en geleerdheid. De mensen die moderne heerschappij van de bourgeoisie oprichtten waren alles, behalve burgerlijk beperkt." (Friedrich Engels, Dialektik der Natur). http://www.mlwerke.de/me/me20/me20_311.htmhttp://www.mlwerke.de/me/me20/me20_311.htm (onze vertaling)
  12. M. Horkheimer, T. W. Adorno, Dialèctica de la ilùstraciòn, Madrid, Trotta, 2005, p. 56 (onze vertaling).
  13. Ibid., p. 67.
  14. Ibid., p. 18.
  15. Ibid., p. 73.
  16. Ibid., p. 89.
  17. H. Marcuse, Discusìon con los marxistas, Proceso, Argentina, 1970, p.12 (onze vertaling).
  18. H. Marcuse, L’uomo a una dimensione, Einaudi, Torino, 1967, p. 21. (onze vertaling)
  19. H. Marcuse, Eros e civiltà, Einaudi, Torino, 1974, p. 62. (onze vertaling)
  20. Brief van Karl Marx aan P. Annenkov, 28 december 1846. https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/brieven/chrono/1846-12-annenkov.htm
  21. L. Trotski, Hun moraal en de onze. https://www.marxists.org/nederlands/trotski/1936/1936moraal.htm
  22. H. Marcuse, Discusìon con los marxistas, Proceso, Argentina, 1970, pp.13-14 (onze vertaling).
  23. H. Marcuse, S. Mallet, A. Gorz Reexamen del concepto de revolucion in Marcuse antes sus criticos, Mexìco, Grijalbo, 1970, p.48 (onze vertaling).
  24. Een 19e-eeuwse protestbeweging in Engeland waarbij de arbeiders de industriële machines saboteerden en stuksloegen, uit de vroege geschiedenis van de arbeidersbeweging. Machines op zichzelf kregen de schuld van werkloosheid en lage lonen.
  25. K. Marx, Stellingen over Feuerbach, 1845: https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1845/1845feuerbach.htm
  26. In H. Marcuse, Il marxismo sovietico, Guanda, Parma, 1968, p. 38 (onze vertaling), probeert Marcuse de lezer in de war te brengen wanneer hij Lenin aanhaalt: "de overwinning van het socialisme is aanvankelijk mogelijk in één of enkele kapitalistische landen". In het artikel Over de slogan van de Verenigde Staten van Europa zegt Lenin niet dat het mogelijk is om socialisme in één land op te bouwen, maar constateert hij simpelweg dat een gelijktijdige revolutie op wereldschaal een zeer onwaarschijnlijk proces is, als niet onmogelijk, zodat het proletariaat noodzakelijkerwijs de macht moet nemen in één land, om het later uit te breiden naar andere.
  27. Ibid., p. 11: "(...) het valt niet te ontkennen dat ook de stalinistische wederopbouw van de sovjetmaatschappij is gebaseerd op het leninisme."
  28. Ibid. p. 27: "De waarheid is, dat het idee dat de kapitalistische keten gebroken moet worden op de 'zwakste schakel', een concept dat na de revolutie verder door Stalin bevestigd werd, oorspronkelijk meer toegeschreven werd aan Trotski dan aan Lenin."
  29. Ibid. p. 44.
  30. Ibid. p. 41.
  31. Ibid. p. 120.
  32. Andrej Aleksandrovitsj Zdanov. In de stalinistische periode was hij censor en arbiter van de culturele lijn van de CPSU en voorzitter van het Presidium van de Sovjet-Unie (1946-47).
  33. Over de toepasbaarheid van de dialectiek op de natuurwetenschapen, lees De rede in opstand van Ted Grant en Alan Woods, uitgegeven door Vonk (België - vonk.org) en Revolutie (Nederland - marxisten.nl). https://vonk.org/rede-in-opstand-marxistische-filosofie-moderne-wetenschappen.html
  34. Letter van K. Marx aan L. Kugelmann, 11 juli 1868. https://www.marxists.org/archive/marx/works/1868/letters/68_07_11-abs.htm (onze vertaling)
  35. L. Trotski, Stalinisme en bolsjewisme, 29 augustus 1937. https://www.marxists.org/nederlands/trotski/1937/1937stalinisme.htm