Luiz Inacio da Silva, beter gekend als ‘Lula’, is eind 2006 voor een tweede termijn verkozen tot president van Brazilië. Zoals we zien bij Bush – zonder dat we Lula ook maar enigszins met de Amerikaanse president willen vergelijken – kan een tweede ambtstermijn er heel anders uitzien dan de eerste. Bush leek almachtig na 11 september 2001, maar sinds zijn herverkiezing gaat het voor zijn regering van kwaad naar erger. Ook Lula is verkozen onder een ander gesternte. Zijn Arbeiderspartij (Partido dos Trabalhadores, PT) is haar maagdelijkheid verloren en haar sociale basis onder de arbeiders en arme boeren voelt dat verkiezingen op zich blijkbaar niet voldoende zijn om hun lot te verbeteren.

De overwinning van de PT in 2002 was historisch. Voor het eerst in de geschiedenis van Brazilië zou iemand uit de arbeidersklasse het land leiden en de verwachtingen waren dan ook hoog gespannen. Lula was inderdaad van eenvoudige komaf. Als arbeider in de auto-industrie organiseerde hij mee stakingen in de jaren ’70, ten tijde van de militaire dictatuur. In 1978 werd hij voorzitter van de metaalvakbond en in deze hoedanigheid richtte hij in 1980 mee de PT op. Deze partij is het product van de grootste arbeidersmobilisatie in de Braziliaanse geschiedenis, namelijk de stakingen in 1979-80 tegen de dictatuur. Tegen 1985 had de arbeidersbeweging zich zo goed georganiseerd dat ze de militaire junta ten val bracht. In 1989 was Lula slechts twee procent verwijderd van het presidentschap, ondanks de boycot van de burgerlijke instellingen en de media. De PT veroverde wel verschillende posities op stedelijk en gemeentelijk vlak, onder andere in Porto Alegre, de hoofdstad van Rio Grande do Sul. De partij maakte van die posities gebruik om enkele sociale veranderingen door te voeren, waarvan de bekendste het zogenaamde Participatief Budget is.

Via die overheidsposities begon de PT-leiding zich echter ook steeds meer te nestelen in de burgerlijke staat. Tijdens de presidentsverkiezingen van 1994 uitte zich dat in een matiging van de eisen en de vervanging van ‘het socialisme’ door ‘de democratie’. Die verwatering heeft natuurlijk ook te maken met de ineenstorting van de Sovjetunie, waardoor het socialisme als alternatief begraven leek – terwijl in werkelijkheid enkel het stalinisme zijn failliet had aangetoond. De enige optie die zogezegd overbleef, was het kapitalisme op een menselijke manier besturen, zo verkondigde althans de sociaal-democratie, en de PT-leiding nam een iets linksere variant van die theorie aan. Zowel in 1994 als in 1998 greep Lula opnieuw naast het presidentschap, ten voordele van Cardoso. Diens neoliberaal beleid van totale uitverkoop botste echter op steeds meer weerstand, zeker vanaf de financiële crisis in 1998. Rond de eeuwwisseling begon in Latijns-Amerika een ruk naar links, ingezet door de verkiezing van Hugo Chavez in Venezuela (1998) en de opstanden in Ecuador (2000), in de Boliviaanse stad Cochabamba (2000) en in Argentinië (2001). Het was binnen die context van verhoogde klassenstrijd dat Lula in 2002 het presidentschap won.

Regering vol tegenstellingen

Dat een linkse kandidaat aan de macht kwam in het grootste land van Latijns-Amerika werd met argusogen gevolgd door het internationale kapitaal, temeer omdat Lula tot vlak voor de verkiezingen zich kritisch uitliet over het IMF en de terugbetaling van de buitenlandse schulden. Brazilië kreeg in die maanden te kampen met serieuze kapitaalvlucht. In tegenstelling tot die vrees begon Lula na de installatie van zijn regering onmiddellijk een orthodox liberaal beleid te voeren. Bestrijding van de inflatie, hoge intrestvoeten, afbetaling van de schulden waren de hoofdbekommernis van het ministerie van Economie. Hij verstopte zich daarbij achter het argument dat de PT wel een coalitie met rechtse partijen moest aangaan omdat ze geen absolute meerderheid had in het parlement en dat ze daardoor compromissen moest sluiten.

Die liberale koers noopte de regering er toe om te besparen op de pensioenen en dus frontaal in botsing te komen met de basis van de PT. Aanvankelijk stelde de leiding van de Braziliaanse vakbondsfederatie CUT zich nog gematigd op omdat ze historisch verbonden zijn met de PT-leiding en omdat Lula hen via allerlei tripartiete commissies integreerde in het beheer van de maatschappij. De vakbondsleiding aanvaardde de hervorming, maar dan met enige amendementen. Onder druk van de basis moesten ze evenwel van positie veranderen en ze verwierpen het wetsvoorstel 48 uur voor het zou gestemd worden in het parlement. Enkele PT-senatoren volgden eveneens het verzet. Niettemin ging de regering gewoon door met haar plannen. Op 6 augustus 2003 keurde het parlement om 5 uur ’s ochtends de besparingen goed terwijl 80.000 ambtenaren en arbeiders uit de publieke sector richting hoofdstad marcheerden. Gedurende vier maanden volgde de ene staking op de andere, maar de regering ging gewoon door. De dissidente senatoren werden uit de partij gezet. Het eerste jaar van Lula was dus al direct een koude douche voor veel linkse militanten.

Toch had deze harde botsing met haar achterban een impact op de PT-leiding. Vanaf het moment dat de pensioenhervorming was gestemd, viel de regering in een toestand van verlamming. De geplande hervormingen van de arbeidswetgeving en van de syndicale rechten werden op de lange baan geschoven en zelfs de pensioenhervorming bleef grotendeels dode letter omdat de regering niet de nodige decreten uitvaardigde om de maatregelen in de praktijk te brengen. De coalitie onder leiding van Lula was dan ook niet een gewone rechtse regering die het programma van de heersende klasse willens nillens door de strot van de bevolking drukt. Wegens haar sterke arbeidersbasis kon de PT niet doorgaan zonder het gevaar van een interne revolte die Lula aan de kant zou schuiven. Daarom veranderde ze het geweer van schouder. Voor de rest van zijn eerste termijn probeerde Lula de bourgeoisie blij te maken zonder de werkende klasse rechtstreeks aan te vallen, voornamelijk via financiële maatregelen zoals belastingsverminderingen, subsidies en fiscale deregulering.

In 2004 groeide de economie met 4,9 procent, wat de regering juichend op het palmares van haar orthodox beleid zette – terwijl nader onderzoek uitwijst dat vooral de gulzige Chinese economie de uitvoer van primaire producten uit Brazilië stimuleerde. De partijleiding zag in elk geval de economische groei als het bewijs van haar grote gelijk tegen de kritieken van de linkerzijde in de PT. Het toegenomen budget gebruikte Lula onder andere voor sociale plannen om de miljoenen armen te ondersteunen. Het programma ‘Licht voor Allen’ bracht energie naar bijna het hele land. Het meest gevierde programma is evenwel Fome Zero (Nul Honger) met daarin de Bolsa Familia (familiebeurs) die maandelijks een budget geeft aan moeders van de armste gezinnen als ze hun kinderen naar school sturen. In 2006 genoten al 11,1 miljoen gezinnen van deze beurs. In totaal worden ongeveer 40 miljoen Brazilianen (van de 180 miljoen) ondersteund door een of ander programma. Volgens de Stichting Getulio Vargas reduceerde de Lula-regering de extreme armoede van 26,7 naar 22,7 procent van de bevolking. Het inkomen van de 10 procent armsten is met 23 procent gestegen. Deze reële vooruitgang voor de armen werd echter betaald door eerst de pensioenen van arbeiders en ambtenaren aan te vallen, niet door de winsten van kapitalisten aan te pakken. De herverdeling vond met andere woorden plaats binnen de verdrukte lagen van de bevolking, niet van de rijke klasse naar de arme.

Dit gegeven helpt ons bij het duiden van de recente verkiezingsresultaten. Begin oktober 2006 haalde Lula net niet de absolute meerderheid om in de eerste ronde herkozen te geraken. Hijzelf kreeg 48,61 procent van de stemmen, de rechtse kandidaat Alckmin kreeg 41,58 procent. Als je de gehele uitslag bekijkt dan kreeg de linkerzijde echter 58,13 procent. Twee andere kandidaten zijn immers in de afgelopen jaren van de PT afgesplitst. Cristovam Buarque, een voormalige minister van Lula die opstapte uit protest tegen corruptieschandalen, haalde 2,67 procent en Heloisa Helena (Links Front), een van de dissidente senatoren die was buiten gekieperd, haalde 6,85 procent. Vooral in de industriesteden van het zuiden moest Lula stemmen inboeten ten koste van Heloisa Helena. Zij kon kapitaliseren op een deel van de geradicaliseerde middenklasse en een deel van de arbeidersvoorhoede die ontstemd zijn over Lula’s beleid. Anderzijds heeft de president aan populariteit gewonnen bij de armen. Volgens een peiling van Datafolha vlak voor de tweede ronde had Lula 63 procent steun onder de zwarten (47 procent van de bevolking), tegenover slechts 29 procent voor Alckmin. Onder de mestiezen was de stand 54 tegen 40 procent. Uiteindelijk behaalde Lula 58 procent van de stemmen onder armen die hulp krijgen via een overheidsprogramma, vooral in het noorden van het land dat vroeger veel meer onder de invloed stond van de conservatieven. Dankzij de sociale programma’s zijn zij minder afhankelijkheid van lokale heersers die voordien via die afhankelijk hun stemgedrag controleerden.

Ondanks zijn toegenomen populariteit onder de armen, is het gezag van Lula binnen de arbeidersklasse onmiskenbaar aangetast en zijn beleid kon weinigen enthousiasmeren. Ongeveer 30 procent van de kiezers stemde blanco of ongeldig in de eerste ronde (in Brazilië bestaat stemplicht). Bovendien kregen de individuele PT-kandidaten minder voorkeurstemmen dan die van de rechterzijde. De PT kon enkel haar meerderheid bewaren via het grote aantal lijststemmen. De boodschap van de PT-basis was duidelijk: wij willen dat de partij wint tegen de rechterzijde maar we hebben geen vertrouwen in de leiding. Toch sloten de rangen zich opnieuw tijdens de tweede ronde waar het om een strijd ging tussen Lula en Alckmin. De arbeidersbeweging en die van de arme boeren weten maar al te goed dat een terugkeer naar een rechtse regering hun zaak allerminst ten goede komt. Zoals João Pedro Stedile, leider van de beweging van landloze boeren (MST), het uitdrukte: “De sociale bewegingen en al hun militanten moeten zich mobiliseren, hun mouwen opstropen en de straat op gaan om de kandidatuur van Alckmin en zijn klassenbelangen te overwinnen. We mogen niet aarzelen. We zullen de campagne omtoveren tot een debat over projecten en ideeën. Een overwinning voor Alckmin zou een zware nederlaag zijn voor het Braziliaanse volk. En tijdens het volgende mandaat van de regering Lula zullen we ons blijven mobiliseren om de neoliberale politiek te stoppen.” (1)

Dankzij dit klassenbewustzijn van de PT-basis verpletterde Lula de rechtse kandidaat met 60,83 procent tegen 39,2 procent. Daarmee zet hij ineens een Braziliaans record neer. Wat opvalt is dat de PT-leider deze keer meer stemmen verzamelde dan de gehele linkerzijde in de eerste ronde, in totaal zo’n 2 miljoen stemmen meer dan het gezamenlijk resultaat in de eerste ronde. En dit ondanks de waanzinnige oproep van Heloisa Helena om zich te onthouden en niet op Lula te stemmen.

De PT-leiding voelde na de mislukking tijdens de eerste ronde ook van waar de wind kwam. De burgerij en haar media gingen direct in de aanval en probeerden het politiek debat te fixeren op de corruptieschandalen die sinds 2005 de PT en de regering teisteren. Voor de heersende klasse was de inzet immers duidelijk. Ze hadden gepoogd via Lula de arbeiders- en boerenbeweging te controleren en zo hun liberale programma door te voeren. Daarin waren ze niet geslaagd want noch de afbraak van de arbeidswetgeving noch die van de syndicale rechten noch die van de pensioenen waren ten volle uitgevoerd. Bijgevolg is de competitiviteit van de Braziliaanse industrie niet verhoogd en blijven ze dus vele maten te klein om de internationale concurrentie aan te kunnen. Bovendien had de nederlaag bij de pensioenhervorming niet geleid tot demoralisatie van de arbeidersbeweging. Integendeel, de klassenstrijd verhevigde. Er waren bijvoorbeeld nationale stakingen bij de post (120.000 werkers) en in de olie-industrie (140.000 werkers). De MST verhoogde het aantal landbezettingen en de beweging van bezette bedrijven verspreidde zich van 4 naar 12 fabrieken. Daarom was de heersende klasse gebeten op een overwinning voor Alckmin.

Lula kon tijdens de tweede ronde echter het debat naar zijn hand zetten door de rechterzijde te bekritiseren voor hun privatiseringsdrang. Hij verlinkste zijn retoriek. Het dagblad Folha de Sao Paulo onthulde dat de PT-leiding nog een plan B had liggen indien de verkiezingsdebatten niet in de goede richting gingen. De krant sprak daarbij over “een atoombom” die erin bestond de campagne te “venezolaniseren” door een discours te voeren van “confrontatie tussen arm en rijk”. Uiteindelijk bleef dit plan in de la liggen en moesten ze niet alle registers opentrekken aangezien de linksere retoriek onmiddellijk vruchten afwierp in de peilingen. Dit toont in elk geval dat de stemmen niet te halen zijn in het centrum maar wel door het verlangen naar sociale verandering aan te spreken.

Parasitair kapitalisme

In een rapport van 2003 sprak de investeringsbank Goldman Sachs over de zogenaamde BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) die tegen 2050 de ontwikkelde kapitalistische landen economisch zouden voorbijsteken. Net zoals bij de vroegere loftrompet voor Japan en de Aziatische Tijgers (Zuid-Korea, Taiwan, Maleisië, Indonesië enzovoort) zijn er enkele addertjes in de wereldeconomie die de verwerkelijking van deze stelling weinig waarschijnlijk maken. Dat echter Brazilië in deze lijst staat, is wel zeer verwonderlijk. Het land mag dan al de regionale macht in Latijns-Amerika zijn en de elfde grootste economie in de wereld, toch blinkt het niet direct uit in economische groei. De 4,9 procent van 2004 is aardig, maar niets in vergelijking met de jaarlijkse 8 à 10 procent groei van China en India. Bovendien noteerde Brazilië in 2005 slechts een groei van 2,3 procent en in 2006 van 2,9 procent, terwijl het Latijns-Amerikaanse gemiddelde op 5,3 procent lag. Daarmee bevindt de Zuid-Amerikaanse reus zich achteraan in de klasse, enkel gevolgd door vier kleine economieën (Belize, Guyana, Haïti en Jamaica).

Het Braziliaanse kapitalisme is zeker geen dynamisch kapitalisme. De meest winstgevende sectoren worden opgegeten door buitenlandse multinationals en de investeringen blijven met 20 procent van het BBP laag. De Nationale Commissie voor Industrie concludeert in 2006: “De Braziliaanse industrie beëindigt het jaar in een sfeer van stagnatie.” De onwil van het Braziliaanse kapitaal om te investeren toont hun gebrek aan vertrouwen in de toekomst, zowel om politieke als economische redenen. In plaats van de industriële capaciteit te ontwikkelen leggen ze zich liever toe op verrijking via de financiële markten, een parasitaire trek die ze gemeen hebben met de heersende klasse in de hele Derde Wereld maar die in Brazilië wel zeer grote vormen aanneemt. In weerwil van een trage daling zijn de intresten met hun 13 procent de hoogste ter wereld. De banken maken recordwinsten. Unibanco, de grootste van het land, groeide met 60 procent tussen 2004 en 2006, en Itáu, de tweede, 39 procent. Waarom zou het kapitaal dan investeringen riskeren? Investeren in industrie is een vermoeiend spel waarbij je het moet opnemen tegen sterke multinationals en tegen een arbeidersklasse die meer eisen stelt nu de PT in de regering zit. Waarom door al die moeite gaan als de staat je via hoge intresten toch een riante levensstijl verzekert?

Traditioneel is de burgerij in de Derde Wereld sterk verbonden met het grootgrondbezit. Ze hebben zich nooit helemaal van de oude heersende klasse kunnen emanciperen omdat het industriële kapitaal zwak is in vergelijking met dat van de machtige kapitalistische landen. Steeds opnieuw moesten ze gaan lenen bij de grootgrondbezitters, wat beide klassen heeft verweven tot een uiterst parasitair kapitaal dat teert op speculatie en niet in staat is de productieve krachten te ontwikkelen. Door die verknochtheid aan het grootgrondbezit heeft de burgerij steeds een landhervorming tegengehouden (2). In het uitgestrekte Brazilië is de agrobusiness sterk vertegenwoordigd in de politiek, waar ze hun exportbelangen omzetten in beleid. Kleine boeren en het Amazonewoud worden weggeveegd ten voordele van soja-, koffie- en veeteelt.

Ook onder de regering van Lula is dat niet anders. De minister van Landbouw tijdens zijn eerste termijn, Roberto Rodrigues, was voordien reeds een van de bekendste vertegenwoordigers van de agrobusiness. Aanvankelijk selecteerde Lula als Rodrigues’ opvolger Odilio Balbinotti van de rechtse PMDB en grootste sojamagnaat van Brazilië. Onder druk van de oppositie weigerde deze in maart 2007 zijn aanstelling omdat bij het Hooggerechtshof een fraudezaak tegen hem loopt. De nieuwe minister van Landbouw werd dan maar Reinhold Stephanes, nu eveneens van de PMDB maar in de jaren ’70 verkozene voor de uiterst-rechtse Arenapartij die de militaire junta steunde.

De heersende klasse is inderdaad goed vertegenwoordigd in de politiek. Volgens de krant Folha de Sao Paulo is één op drie parlementsleden een miljonair. Tijdens de volgende vier jaar zetelen in het parlement zelfs 49 miljonairs meer dan tijdens de vorige termijn. In aantallen heeft de rechtse PFL er 38 (meer dan de helft van zijn vertegenwoordigers), de centrum-rechtse PMDB 37, de centrum-rechtse PSDB 21 en de PT 6. Ook met de media bestaat een aantoonbare link. Volgens een studie van het Instituut voor Communicatie Onderzoek controleren een derde van de senaat en meer dan 10 procent van het parlement radio- of televisiestations. Bijna al deze ‘mediaverkozenen’ behoren tot de rechterzijde, wat hen een machtig wapen geeft om de PT continu onder vuur te nemen.

De heersende klasse heeft immers een dubbele houding ten opzichte van Lula. Enerzijds zien ze wat er gebeurt in omringende landen zoals Venezuela, Bolivia, Ecuador enzovoort. Zowel de Braziliaanse burgerij als de VS willen koste wat het kost een sfeer van nationale opstand in het grootste land van Latijns-Amerika vermijden. Daarvoor denken ze op de PT te kunnen leunen, door deals met de leiding te sluiten en hen te integreren in het systeem zodat ze hun achterban in het gareel houden. Anderzijds merken ze dat Lula daar maar gedeeltelijk in slaagt. Er blijft een latente onrust onder de werkende klasse en de arme massa’s, die regelmatig uitbarst in grote stakingen en marsen naar de hoofdstad Brasilia. Na de confrontatie rond de pensioenen heeft de regering bovendien alle voor het kapitaal noodzakelijke ‘sociale’ hervormingen naar de toekomst verschoven. Hoewel de burgerij Lula schouderklopjes blijft geven zodat hij voortgaat op zijn oude weg, denkt ze ondertussen over een manier om de sociale basis van de PT een slag toe te brengen. Via hun media zaaien ze onrust onder de middenklassen door een hysterische campagne tegen de gevaren van het ‘chavisme’ en Lula’s gebrek aan krachtdadig optreden. Diezelfde media pakten de PT ook extra hard aan voor enkele corruptieschandalen, terwijl dit de normale praktijk is in Brazilië. Door een groot corruptieschandaal in 2005 moest de kop rollen van Dirceu, de kabinetschef van Lula en de hoogste vertegenwoordiger van het PT-apparaat. In 2006 mocht minister van Economie Palocci om gelijkaardige praktijken opstappen. Tijdens de verkiezingscampagne voerden de media dit toneeltje nog eens nauwgezet en duidelijk voorbereid op.

Lula reageerde daarop met een publieke klaagzang over de rijken die zijn regering blijven aanvallen, terwijl hij er toch voor zorgt dat de economie groeit (lees: dat de rijken rijker worden). Toch klampt de PT-leiding zich amechtig vast aan haar ‘noodzakelijke’ alliantie met burgerlijke partijen om in het parlement een meerderheid te hebben. Waar zij tijdens zijn eerste mandaat nog regeerde met de ‘schaduw van de burgerij’, namelijk de kleine Liberale Partij en nog enkele kleine burgerlijke partijen, keerde zij zich voor haar tweede mandaat rechtstreeks naar de burgerij door in zee te gaan met de PMDB. Nochtans is het juist die machtspolitiek van allianties en het daarbij horende verdelen van postjes, die de PT haar maagdelijkheid heeft gekost. Tot enkele jaren geleden was de PT de kampioen van de strijd tegen de corruptie, die zo welig tiert in Brazilië. Toen ze aan de macht kwam, verkoos de leiding echter niet om macht te verwerven door te steunen op mobilisaties van haar sociale basis maar wel via allianties met burgerlijke partijen en dus ook via het oude spel van omkoperij en het afkopen van parlementaire stemmen voor wetsvoorstellen. Een bepaalde politiek gaat steeds samen met bepaalde methodes. Ondanks het beschadigde imago geraakte Lula toch herkozen omdat de bevolking weet dat de rechtse partijen evengoed corrupt zijn. De PT betaalde dit niettemin met een verzwakking van de partij, zowel in de regering als onder haar basis.

Voorvechter van het Zuiden?

Wat Lula niet kan waarmaken in eigen land, probeert hij te verwezenlijken op het internationale toneel. In 2003 viel Brazilië op door de rol die het speelde in de mislukking van de onderhandelingsronde van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te Cancun. Daar nam Lula de leiding over twintig landen uit de Derde Wereld die zich organiseerden tegen de complete dominantie van de VS en de EU binnen de WTO. Deze zogenaamde G20 verzette zich voornamelijk tegen de liberaliseringsdrang van de grootmachten terwijl die hun eigen landbouwmarkten verzegeld houden via subsidies. Doordat de G20 aan één zeel trok, slaagden ze erin de plannen van de VS en de EU in Cancun te dwarsbomen. De WTO kreeg een serieuze slag, wat gevierd werd door volkeren in de Derde Wereld en door andersglobalisten. Het prestige van Brazilië schoot als een raket naar boven.

Nochtans waren de bedoelingen van de Braziliaanse regering minder nobel dan ze liet uitschijnen. Eigenlijk was het hen vooral te doen om toegang te krijgen tot de Europese en Noord-Amerikaanse markt voor hun landbouwproducten, van de agrobusiness wel te verstaan. Op dat moment zagen veel andersglobalisten dit niet omdat ze uitbuiting beschouwen als iets dat zich voornamelijk tussen landen voordoet. De belangrijkste tegenstelling in het kapitalisme is echter niet die tussen Noord en Zuid, maar wel die tussen arbeid en kapitaal. Het beleid van Lula heeft de Braziliaanse agrobusiness enorm gestimuleerd, het handelsdeficit is overgeslagen naar een handelsoverschot dankzij massale export van landbouwproducten en grondstoffen. De gewone mens is daar nochtans niet beter van geworden, integendeel. Om aan de vraatzucht van de agro-industrie te voldoen, verliezen kleine boeren hun gronden of worden ze verder het Amazonewoud in gedreven. De longen van de Aarde blijven slinken ten koste van grootschalige soja- en veeteelt.

De Braziliaanse regering probeert de wereldwijde haat tegen de WTO te gebruiken als ruggensteun voor wat eigenlijk haar eigen nationalistische agenda is, namelijk het verwerven van invloed voor het Braziliaanse kapitaal. Die ‘verborgen’ agenda kwam veel duidelijker aan de oppervlakte tijdens de WTO-onderhandelingen in Hong Kong eind 2005. De Filippijnse socioloog Walden Bello, een van de ideologen van de andersglobalisten, zei daarover: “De twee belangrijkste leiders van de G20, Brazilië en India, hebben druk uitgeoefend op de ontwikkelingslanden opdat ze de onderhandelingsvoorwaarden zouden aanvaarden. Ze hebben hun invloed gebruikt om andere landen te overtuigen. De minister van Buitenlandse Zaken, Celso Amorim, speelde een vooraanstaande rol in de onderhandelingen. Zijn naam komt voor op alle lijsten van de belangrijkste vergaderingen evenals de fundamentele documenten die in Hong Kong werden verdeeld. Samen met de Indische minister van Handel en Industrie, Kamal Nath, heeft hij ervoor gezorgd dat de WTO kon overleven. (…) Ze hebben geen enkele substantiële toegeving kunnen afdwingen maar ze verkregen van de grootmachten wel de erkenning dat ze beslissende spelers zijn in het machtspel binnen de WTO.” (3)

Lula wil van Brazilië de erkende Zuid-Amerikaanse grootmacht maken in een multipolaire wereld. Wat is er echter progressief aan een multipolaire wereld als die evengoed is gebaseerd op kapitalistische uitbuiting? Voor een boer of een arbeider maakt het weinig verschil of ze nu worden uitgebuit door Amerikaanse multinationals of door lokale rijken, de miserie blijft hetzelfde. De PT-leiding probeert evenwel nationalistische gevoelens op te kloppen door Brazilië te laten gelden als een grote natie, bijvoorbeeld via het verwerven van een permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad of via de leiding over de VN-bezettingsmacht in Haïti. Door te appelleren aan de nationale trots van de Brazilianen trachten ze een kunstmatige eenheid te creëren, waarbij identificatie met de natiestaat sterker is dan de identificatie met de klasse.

Dat botst evenwel met de natuur van het Braziliaanse kapitalisme. Wegens de gigantische sociale tegenstellingen – Brazilië figureert steeds bij de top van de meest ongelijke landen ter wereld – valt het moeilijk te vermijden dat een aanzienlijk deel van de bevolking een sterke klassenidentificatie heeft en zich organiseert in arbeidersorganisaties en boerenbewegingen. Bovendien botsen de belangen van de burgerij eveneens met Lula’s project. Zoals uitgelegd, is de burgerij in de Derde Wereld zwak want ze zijn pas op het toneel verschenen toen het kapitaal zich in de kernlanden al lang had gevormd en verspreid over de aardbol. Uiteraard droomt de Braziliaanse burgerij over zichzelf als een van de groten in de wereld. Als puntje bij paaltje komt, zullen ze echter steeds buigen voor hun broodheren in de VS en Europa. Liever braaf zijn dan geen eten krijgen, zeker als de tafel zo rijkelijk gedekt is. Om een rol te verwerven voor het Braziliaanse kapitaal dient Lula daarentegen regelmatig in aanvaring te komen met de imperialisten, zoals in Cancun of bij de onderhandelingen over een continentale vrijhandelszone (FTAA of ALCA). In tegenstelling tot vorige regeringen probeert hij een zekere autonomie te verwerven ten opzichte van Washington, hoewel hij dat nooit tot het uiterste drijft en eigenlijk balanceert tussen de tegengestelde belangen. Toch krijgt de regering constant kritieken van de rechterzijde over zich heen omdat ze de ‘goede relatie’ met de VS verstoort.

Normaal gezien zou Washington het spel van Lula evenmin dulden. De normale lijn van Washington is: in de pas lopen en zwijgen. Latijns-Amerika bevindt zich vandaag echter niet in een normale situatie. Net zoals de Braziliaanse burgerij tandenknarsend op de PT leunt om de klassenstrijd in toom te houden, zo ook tracht Washington via de Lula-regering een continentale revolutie af te wentelen. Tot voor kort was de cruciale politieke tegenstelling in Latijns-Amerika die tussen links en rechts. Sinds de dictaturen van de jaren ’60 en ’70 controleerde de rechterzijde het subcontinent. De linkerzijde had een lange tocht nodig om die hegemonie opnieuw te doorbreken, maar slaagde daar de afgelopen jaren in door de verkiezingen te winnen in het ene land na het andere (in Mexico en Peru werd dit slechts afgewenteld via verkiezingsfraude). Eens aan de macht worden die linkse leiders evenwel geconfronteerd met de historische tegenstelling binnen de socialistische beweging: welke weg vooruit, reformisme of revolutie? Hervormingen via het parlement of een radicale breuk via massamobilisaties? (4) Het klimaat in Latijns-Amerika, met enerzijds een gigantische verarmde massa en anderzijds een blakend zelfvertrouwen en strijdbaarheid van die massa, kan niet anders dan leiden tot een confrontatie tussen beide opties, die ook een gezicht hebben gekregen: Lula vs Chavez. En het internationale kapitaal beeft bij de gedachte dat de revolutionaire optie de bovenhand haalt.

Lula vs Chavez

Hoewel Lula en Chavez voor de camera’s de beste vrienden blijven, vertellen welingelichte bronnen dat Lula zich binnenskamers minder vriendelijk uitlaat over zijn Venezolaanse collega. De Bolivariaanse Revolutie ontmaskert immers Lula’s project. De PT-leiding pleit gedurig voor een volksfront met ‘progressieve’ burgerlijke partijen aangezien ze zelf niet over een meerderheid beschikken. ‘Spijtig genoeg’ kunnen ze wegens die alliantie niet aan de vrije markt tornen. Het Venezolaanse voorbeeld toont echter dat het volk zich niet hoeft neer te leggen bij het kapitalisme, dat ze zich kunnen mobiliseren en dat een radicaal beleid de linkerzijde geen windeieren legt bij verkiezingen. De PT-basis ziet dat ook en de druk op de leiding verhoogt. Bovendien spreidt de Bolivariaanse Revolutie zich uit naar andere landen, zoals Bolivia en Ecuador, waar Brazilië kapitalistische belangen heeft, onder andere via het petroleum- en gasconcern Petrobras. Toen de nieuwe Boliviaanse president Evo Morales, met de steun van Chavez, op 1 mei 2006 de partiële nationalisatie van het Boliviaanse gas aankondigde, schoot de Braziliaanse regering in een Franse colère en verklaarde bij monde van minister van Buitenlandse Zaken Amorim dat president Lula “ontstemd” was en dat Chavez’ steun aan de Boliviaanse beslissing “niet alleen de pijpleiding [van Venezuela naar Argentinië via Brazilië, n.v.d.r.] in gevaar bracht maar ook de Zuid-Amerikaanse integratie zelf.”

In de armoedeprogramma’s zien we die tegenstelling tussen reformisme en revolutie eveneens opduiken. Braziliaanse projecten zoals Bolsa Familia en Fome Zero krijgen internationaal veel pluimen van de pers, de instellingen en ‘progressieve’ propagandisten van het kapitaal zoals Bono (5). De infame USAID en de Wereldbank sponsoren Fome Zero omdat het “een voorbeeld is voor andere landen en omdat het aan individuen de mogelijkheid biedt om zelf uit de armoede te komen”. Het is geen toeval dat deze instellingen geïnteresseerd zijn in projecten die armoede aanpakken als iets individueel. Anders zouden ze immers moeten toegeven dat armoede structureel voortvloeit uit het systeem en dat de armen zich collectief moeten organiseren daartegen, en zowel USAID als de Wereldbank zijn juist in het leven geroepen om het kapitalisme te behoeden. De Bolsa Familia garandeert dat moeders hun kinderen naar school sturen in ruil voor een maandelijkse bijdrage van de staat. Armen zijn immers onaangepast aan de burgerlijke normen en waarden en vertonen allerlei ‘asociaal’ gedrag dat als een constante dreiging van geweld over de burgerlijke samenleving hangt. Via de scholen willen de Braziliaanse programma’s arme kinderen dus beter integreren in het systeem en hen van de straat weghouden. De Venezolaanse onderwijs- en gezondheidsprogramma’s daarentegen pakken armoede aan via zelforganisatie van de arme massa’s. Deze zogenaamde misiones worden buiten de ministeries georganiseerd in de wijken zelf als een collectief antwoord op de miserie. Ze dienen in de eerste plaats om de mensen mondig en bewust van hun rechten te maken. Juist daarom worden deze programma’s meestal verguisd door media en instellingen. Want mondige en bewuste armen zijn een directe bedreiging voor de belangen van de rijken. Dat de misiones ook op het vlak van materiële armoedebestrijding pakken beter scoren dan Fome Zero, laten ze daarbij voor het gemak buiten beschouwing.

Hoewel ze vaak tegengestelde belangen hebben, groeien reformisten en imperialisten naar elkaar toe vanuit een gemeenschappelijke haat en vrees voor revolutie, op een moment dat die met rasse schreden vooruitgaat. Dit werd bevestigd door de Latijns-Amerikaanse tour van Bush in maart 2007. Zoals Raul Zibechi analyseerde: “De trip langs Brazilië, Uruguay, Mexico, Guatemala en Colombia had een dubbele doelstelling: de groeiende regionale invloed tegengaan van president Hugo Chavez en een strategische alliantie vormen met Brazilië voor de productie van ethanol. Hoewel het niet zo lijkt, zijn beide doelstellingen innig met elkaar verbonden.” (6)

Ethanol dient voor de aanmaak van biodiesel en Brazilië is de nummer 1 in ethanolproductie. Zij halen het goedje uit suikerriet, wat veel productiever is dan de Noord-Amerikaanse methode om het uit maïs te halen. Aangezien de energiehongerige VS hun olieafhankelijkheid ten opzichte van het Midden-Oosten en Venezuela willen afbouwen, komen ze automatisch aankloppen bij Brazilië. Nu al zijn de VS de grootste importeur van Braziliaanse ethanol. Vorig jaar importeerden ze 58 procent van de Braziliaanse export. Daartoe hebben ze ook een Inter-Amerikaanse Ethanol Commissie opgezet, voorgezeten door niemand minder dan Jeb Bush, broer van George W. en ex-gouverneur van Florida, waar hij verantwoordelijk was voor de verkiezingsfraude van 2000. Deze commissie kwam voort uit besprekingen tussen Jeb Bush, Alberto Moreno (voorzitter van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank) en Roberto Rodrigues (Braziliaanse ex-minister van Landbouw en voorzitter van de Agrobusiness Raad van São Paulo). Het doel van de commissie is “de nexus te vormen tussen ondernemers in de VS en Brazilië voor de ontwikkeling van de markt voor biobrandstof gemaakt van suikerriet en maïs.”

Op het Wereld Economisch Forum te Davos stelde president Lula voor dat de VS zouden investeren in ethanolfabrieken in opkomende economieën. Het plan is om met Amerikaans geld de productie op te drijven en te verspreiden vanuit Brazilië naar Centraal-Amerika en de Caraïben. Tot vorig jaar was slechts 3,4 procent van de Braziliaanse sector in buitenlandse handen, maar binnen tien jaar zal meer dan de helft niet langer in Braziliaanse handen zijn, stelt Maurilio Biagi, die zelf net een van de grootste fabrieken verkocht aan Cargill. Multinationals zoals Cargill, Monsanto, Dupont, Bayer, BASF en Syngenta zijn inderdaad druk bezig zich in de sector in te kopen. Ondanks het groene imago van biobrandstof zorgt de monocultuur van suikerriet voor massale ontbossing. Volgens de NGO FoodFirst zal Brazilië ongeveer 600.000 km² extra woud moeten kappen. Ook de uitbuiting van de mensen neemt schrijnende vormen aan. In 2005 registreerde de Regionale Delegatie van Arbeid in São Paulo 416 sterftegevallen onder arbeiders in de ethanolproductie. Daardoor neemt het aantal conflicten eveneens toe. Isabella Kenfield schrijft: “Op 19 februari [2007] organiseerden de Beweging voor Landloze Boeren (MST) en de Centrale Unie van Arbeiders (CUT) ongeveer 2.000 MST-leden en landarbeiders in een geweldloze bezetting van twaalf plantages die in totaal 15.600 hectaren beslaan in negen gemeenten van São Paulo. Volgens de krant O Estado de São Paulo ‘zei MST-leider José Rainha Junior dat het doel van de bezettingen is om de regering te dwingen de dringende nood aan landhervorming te erkennen en om de aandacht te vestigen op de sociale problemen die voortkomen uit de expansie van suikerriet.’ Marluce Melo [van de Pastorale Land Commissie in de noordelijke staat Pernambuco] stelt dat Pernambuco 194 landconflicten registreerde in 2005 – meer dan in de vijf vorige jaren. Ze rapporteerde ook dat in hetzelfde jaar een algemene staking van de suikerrietarbeiders brutaal onderdrukt werd.” (7)

De principes van integratie tussen de Braziliaanse en de Noord-Amerikaanse economieën staan diametraal tegenover het Bolivariaanse project van regionale integratie, het ALBA dat Hugo Chavez propageert en waarbij intussen Cuba, Bolivia, Nicaragua en Ecuador zijn aangesloten. De Braziliaanse regering heeft steeds een afstand bewaard ten opzichte van het ALBA, net zoals de andere reformistische regeringen in Chili, Uruguay en Argentinië (8). Chavez verdedigt het ALBA als een alternatief tegen de Amerikaanse Vrijhandelszone (ALCA of FTAA). Binnen ALBA zijn handelsrelaties niet zozeer gebaseerd op kapitalistische winstprincipes als wel op de complementaire capaciteiten en noden van de betrokken landen (bv. Cubaanse dokters voor Venezolaanse olie). Aanvankelijk verzette ook Lula zich tegen de FTAA vanwege de Noord-Amerikaanse dominantie. Volgens Brian Dean, uitvoerend directeur van de Inter-Amerikaanse Ethanol Commissie, zou deze alliantie tussen de VS en Brazilië evenwel kunnen slagen waar de FTAA in faalde, namelijk de regionale vrijhandel doordrukken. Zoals Via Campesina stelt, is de energiealliantie gebaseerd op ethanol onmiskenbaar een aanval op het ALBA, waar de inkomsten uit olie en gas een cruciale rol spelen in de regionale integratie. Nadat Lula half februari tegen zijn zin een akkoord had getekend over een eerlijke prijs voor Boliviaans gas, waarschuwde hij zijn Boliviaanse collega: “Je mag er zeker van zijn, kameraad Morales, dat de wereld in de komende vijftien jaar zich naar biobrandstoffen zal richten.” Met andere woorden, let op met wie je samenwerkt en wie je tegenwerkt.

Sociale bom tikt

Ondanks de sociale programma’s van de PT blijft Brazilië een van de meest ongelijke landen. In 2005 beschikten de 50 procent armsten over 14 procent van de nationale rijkdom, terwijl de 10 procent rijksten beslag leggen op 45 procent. Volgens het DIEESE (het Syndicale Instituut voor Economische Studies) is het aandeel van de loontrekkenden in het BBP gedaald van 57 procent in 1949 tot 36 procent in 2003. Dit is een recept voor klassenstrijd. Zoals de bevrijdingstheoloog Frei Betto argumenteert, opent een PT-regering meer mogelijkheden voor druk op het beleid vanwege de historische band met de klasse. João Pedro Stedile van de MST riep op om dit in daden om te zetten: “We willen nieuw leven blazen in de massamobilisaties en de klassenstrijd. De regering zal enkel veranderen als er druk vanaf de straten komt.” Hij bekritiseerde ook de regering omdat ze “nog niet in de buurt zijn gekomen van hun doelstelling om op vier jaar tijd 400.000 families land te geven. Ze hebben ten hoogste 150.000 families gevestigd en de helft daarvan heeft de MST dan nog gedaan.”

Uiterst-links rond de P-SOL en de PSTU speelt in die opleving van de klassenstrijd een nefaste rol door een deel van de meest radicale en klassenbewuste activisten af te splitsen van de georganiseerde arbeidersbeweging. Ze doen dit niet alleen op politiek vlak, maar hun denktrant leidt uiteindelijk ook tot splitsingspogingen binnen de vakbonden. Serge Goulart, leider van de bezette bedrijven en stichtend lid van de PT, vertelt daarover: “De sektarische vergissing is overduidelijk en zelfs nog duidelijker toen delen van de P-SOL en de PSTU trachtten de CUT te splitsen. De CUT had 2.600 aangesloten vakbonden. Na een hevige campagne slaagden ze erin 94 te laten afsplitsen, waaronder 4 industriële vakbonden en 90 vakbonden in de openbare sector. In dezelfde periode sloten echter 900 nieuwe vakbonden bij de CUT aan, waardoor het totaal nu op 3.500 staat.” (9)

In hetzelfde interview verklaart Goulart dat “ondanks hun hoge winsten de bazen niet blij zijn met Lula. Hun fundamenteel probleem is dat de arbeidersbeweging intact blijft en mobilisatiekracht heeft. Ze weten dat ze dit vroeg of laat moeten aanpakken.” Ondanks hun ongemak moeten ze binnen de huidige krachtsverhoudingen echter blijven steunen op Lula. In de aanloop naar de tweede ronde van de verkiezingen zei ex-minister Ciro Gomes: “De arme klasse gelooft in de democratische weg om hun ellende te overstijgen. Dit geloof is gematerialiseerd in Lula. Als hij de verkiezingen verliest dan is dat een deel van het spel. Als het volk echter gelooft dat er werd gemanoeuvreerd om hem te verslaan, dan zal de reactie en revolte ongetwijfeld groot zijn.” Hij waarschuwde voor de “sociale bom” die kan ontploffen.

Brazilië is inderdaad net zoals de rest van het subcontinent een kruitvat. Een kleine gebeurtenis kan een revolte uitlokken. Om de verkiezingen te winnen moest Lula inspelen op het diepe ongenoegen. The Wall Street Journal becommentarieerde zijn campagne als volgt: “In harde toespraken gepeperd met een retoriek van klassenoorlog (…) verkettert de voormalige fabrieksarbeider ‘de elites’ die hem vorig jaar bijna ten val brachten tijdens een corruptieschandaal.” En Associated Press schreef: “Terwijl weinigen geloven dat Silva het radicaal populisme van Venezuela’s Hugo Chavez zal overnemen, vrezen ze dat hij de verdeeldheid kan bekrachtigen in Brazilië, waar de kloof tussen arm en rijk een van de diepste is ter wereld. ‘Het is zeer gemakkelijk om de armen te mobiliseren. Maar het is moeilijk om hen na de verkiezingen te demobiliseren’, zei Bolivar Lamounier, directeur van het politieke adviesbureau Augurium.” (27/10/06)

Lula moest het duiveltje uit de doos laten en worstelt nu om het er terug in te krijgen. Met de hete adem van Chavez in zijn nek heeft hij ook veel minder manoeuvreerruimte. Een groeiend deel van zijn sociale basis is het wachten beu en wil boter bij de vis. Daarom zal Lula’s tweede termijn onder een ander gesternte verlopen.




voetnoten

(1) João Pedro Stedile, ‘Elections au Brésil: il faut freiner la droite et vaincre Alckmin’, 16/11/06 risal.collectifs.netrisal.collectifs.net
(2) Behalve in enkele uitzonderingen zoals Zuid-Korea en Taiwan waar, onder invloed van de VS, de staat een landhervorming doorvoerde om te vermijden dat de boeren massaal overliepen naar de communisten zoals China en Noord-Korea.
(3) interview door Jão A. Peschanski, ‘Trahison brésilienne à l’Organisation Mondiale du Commerce’, 03/04/06 risal.collectifs.netrisal.collectifs.net
(4) Deze tegenstelling is dialectisch want een volgehouden strijd voor serieuze hervormingen mondt uit in revolutie en anderzijds kan een revolutie kan zich nooit vanuit het niets verklaren maar overtuigt enkel via hervormingen. Venezuela is een prachtvoorbeeld. Chavez begon als reformist die via enkele hervormingen het leven van de gewone mens wilde verbeteren. Hij steunde vanaf het begin daarbij op een massabeweging. Toen die hervormingen te ver gingen voor de heersende klasse, pleegde ze een staatsgreep tegen Chavez. Die contrarevolutie werkte echter als een zweep en radicaliseerde bij elke stap de Bolivariaanse Revolutie.
(5) Bono schonk de opbrengst van een gitaar aan Fome Zero. U2’s zanger is bekend als een geëngageerde muzikant maar eigenlijk is hij een reclamemaker voor het kapitalisme. Zijn ngo DATA profileert figuren zoals Bill Gates en George Soros (de succesvolle speculant die mee de economische ramp in Zuidoost-Azië veroorzaakte eind 20ste eeuw) als filantropische weldoeners en zijn bijdrage aan ‘Make Poverty History’ was een politieke campagne voor Tony Blair en Gordon Brown. Dat hij goede maatjes is met Lula is dan ook weinig verwonderlijk.
(6) Raúl Zibechi, ‘United States and Brazil: the new ethanol alliance’, 07/03/07, americas.irc-online.orgamericas.irc-online.org
(7) Isabella Kenfield, ‘Brazil’s ethanol plan breeds rural poverty, environmental degradation, 06/03/07 americas.irc-online.orgamericas.irc-online.org
(8) Eigenlijk is de Argentijnse president Kirchner geen reformist in de strikte zin van het woord, namelijk als ideologische stroming binnen de arbeidersbeweging. Hij komt niet voort uit een arbeiderspartij noch uit de arbeidersvleugel van een burgerlijke partij. De Peronisten hebben echter wel een historische traditie naar de arbeidersbeweging en Kirchner is vooral ook aan de macht gekomen na de grote opstanden van 2001-2002. Daardoor moet hij balanceren tussen de klassen, wat hem vaak radicaler laat uitschijnen dan zijn reformistische collega’s in Chili en Brazilië.
(9) interview door Claudio Bellotti en Roberto Sarti, ‘Brazil after the re-election of Lula: a coalition against the workers’, 02/02/07 www.marxist.comwww.marxist.com

Dit artikel zal ook verschijnen in de volgende Vredescahier van www.vrede.bewww.vrede.be