Dit jaar is het 40 jaar geleden dat Fidel Castro, Che Guevara en hun guerrillalegertje erin slaagden de gehate dictator Batista omver te gooien. Na al die jaren is Cuba nog steeds een doorn in het oog van de machtigste kapitalistische staat op aarde: de Verenigde Staten. Het is niet de bedoeling om een volledig overzicht te geven van de moderne Cubaanse geschiedenis. Het leek ons veel belangrijker stil te staan bij lessen en theoretische kwesties die van belang kunnen zijn voor jongeren en arbeiders die vandaag de dag een consequente antikapitalistische strijd willen voeren.

De Hel aan de voet van de VS

Voor de revolutie was Cuba een paradijs voor de rijken, maar een nachtmerrie voor arbeiders en arme boeren. Tussen 1950 en 54 was het gemiddelde jaarlijks inkomen per hoofd in Delaware (rijkste staat in de VS) 2,279$. In Cuba amper 312$ of 6$ per week. Zelfs in Mississippi, de armste staat van de VS bedroeg het gemiddelde jaarinkomen 829$.

54% Van de plattelandsbevolking bezat geen toilet. Malaria, tuberculose en syfilis tierden weelderig. Het analfabetisme bedroeg 25% en 1/4 van de bevolking was constant werkloos. In 1950 liepen in verhouding minder schoolgerechtigde kinderen school dan in 1920. Wel reden er in 1954 meer Cadillacs rond in Havanna dan in eender welke stad ter wereld. 114 Boerderijen, nog geen 0,1% van het totaal, bezaten 20,1% van het land. En 8% van het aantal boerderijen had 71,1% van het land in handen. 39% Van het totaal aantal boerderijen beschikten daarentegen slechts over 3,3% van het land.

Bovendien werd de Cubaanse economie gedomineerd door de grote Amerikaanse monopolies. Deze bedrijven bezaten 90% van de telefonie en elektriciteit, 50% van de overheidsdiensten en 40% van de productie van ruwe suiker. Met handen en voeten gebonden aan de Amerikaanse markt was Cuba verplicht zich vooral toe te leggen op het verbouwen van ruwe rietsuiker. De export ervan naar de VS verliep tegen vooraf bepaalde quota en prijzen.

Een gangster, Batista gedoopt, regeerde met ijzeren hand over deze orgie van uitbuiting. Tussen zijn tweede staatsgreep in 1953 en zijn omverwerping in 1959 werden naar schatting 20.000 omgebracht door zijn soldaten en beulen.

De CP’s

De communistische partijen in Latijns-Amerika hadden een zekere invloed die ze dankten aan een combinatie van hun verbondenheid met de Sovjetunie en het heroïsme van sommigen van hun leden. Ze oefenden een invloed uit in de arbeidersbeweging en waren een referentie voor revolutionaire strijd. Maar hun strategie kregen ze opgedrongen uit Moskou. Dit bracht hun leiders ertoe steun te verlenen aan, of zelfs mee te werken aan coalitieregeringen met burgerlijke partijen in een aantal landen. Het is niet algemeen geweten en het kan vandaag de dag zelfs ongeloofwaardig lijken, maar de Cubaanse CP-leiding zat in 1942 samen in de regering met Batista. De goede relaties met de dictator zorgden er zelfs voor dat de CP in 1938 legaal werd. Raùl Castro, broer van, werd uit de partij gezet omdat hij zich verzette tegen dit soort van klassencollaboratie. Ondanks de eerlijkheid en militante houding van de leden, deden opeenvolgende zware fouten de aanhang verzwakken.

Het ontbreken van een authentieke marxistische lijn van de Latijns-Amerikaanse communistische partijen zorgde ervoor dat de idee van guerrillastrijd op het platteland aan aanhang won onder geradicaliseerde jeugd, boeren en arbeiders. Ze beschouwden het als een binnenweg die de revolutie sneller dichterbij zou brengen. Instinctief probeerden ze verder te gaan dan hun leiders die hen in het ongewisse lieten. Velen gingen over tot een directe gewapende confrontatie van een "revolutionaire voorhoede" met de staat. Hierbij hoopten ze de arme boeren aan te sporen om mee te doen. Dit moest uitmonden tot een algemene opstand en de machtsovername.

Heroïsche machtsovername

In 1958 was de door de VS gesteunde dictatuur van Batista volledig in verval. De aanhang van de guerrilla nam snel toe en veel soldaten en officieren liepen over. Uiteindelijk was Batista gedwongen om het land te verlaten. Door de dreiging van een nieuwe militaire staatsgreep en de zwakheid van de guerrilla om een machtsovername tot een goed einde te brengen, riep Castro een algemene staking uit. De arbeidersklasse van Havanna legde een week het werk neer. Dit was dé sleutelfactor in de omverwerping van het regime. Castro riep een nieuwe regering uit en op 2 januari 1959 was de overwinning een feit. 25 Maanden van gewapende strijd waren eraan vooraf gegaan.

De beweging van de 26ste juli, zoals de guerrillero’s zich noemden (deze naam verwijst naar een aanval die Fidel en Raúl Castro met 120 volgelingen uitvoerden op de Moncado-legerbasis op 26 juli in 1953), had geen socialistisch programma. Het doel was de dictator omver te gooien en de Cubaanse grondwet van 1942 te herstellen. Castro stak zijn bewondering voor de Amerikaanse grondwet trouwens niet onder stoelen of banken. Hij was zelfs kandidaat geweest op de verkiezingslijst van de Cubaanse liberale partij. Tijdens de strijd tegen Batista verklaarde hij in de New York Times van 24 februari 1957: "Je kan er vanop aan dat wij geen vijandschap koesteren tegenover de VS en hun bevolking... We vechten voor een democratisch Cuba en een einde aan de dictatuur". Op 6 maart 1959 vroeg Fidel de banken om samen te werken aan de modernisering van de economie. Volgens het VS-programma "News and World Report" verzekerde hij ze dat hij geen intenties had nationalisaties door te voeren in de industrie.

Maar de massa’s wilden resultaten. Boeren bezetten het land. Men drong aan op loonsverhogingen en een hogere levensstandaard. In de lente van 1959 eisten 6.000 arbeiders van de Cubaanse elektriciteitsmaatschappij 20% opslag en 600 anderen die werden ontslaan tussen ’57 en ’58 voerden actie voor het presidentieel paleis. Onder druk van de gebeurtenissen gingen de hervormingen steeds verder, tegengewerkt door de burgerij en het VS-imperialisme. Deze laatsten zagen in de praktijk dat ontwakende revolutionaire massa’s niet samengaan met het behouden van kapitalistische mechanismen van uitbuiting en winstmaximalisatie. Ze organiseerden prompt een boycot van de revolutionaire regering.

Verworvenheden van de revolutie

Het zwakke en parasitaire Cubaanse kapitalisme, dat overigens volledig verstrengeld was met de feodale ouderdomsverhoudingen, bleek niet in staat om zelfs de meest bescheiden hervormingen te doorstaan. Het regime werd gedwongen de economie te nationaliseren en een plan in te voeren, wat een enorme stap vooruit betekende voor de doorsnee Cubaanse bevolking. Tegen eind 1960 was het kapitalisme geëlimineerd op Cuba. Tussen 1959 en 1965 groeide de industrie met 50%. Analfabetisme, honger en honderden ziekten die voorheen het eiland terroriseerden werden uitgeroeid.

Ondanks de bureaucratische uitwassen waardoor het niet mogelijk was een correcte correlatie tussen industrie en landbouw te verkrijgen bewees de Cubaanse economie de superioriteit van de geplande economie boven de markt. Enkel de impact van deze enorme revolutionaire verwezenlijkingen kunnen verklaren waarom het regime overeind is gebleven ondanks de constante pesterijen van de imperialistische mogendheden. Keerzijde is wel dat Fidel meermaals gebruik maakte van vrijwilligers en zelfs dwangarbeid om de gigantische oogsten te kunnen bolwerken. Cuba ontsnapte evenmin aan de typische absurde campagnes, die alle vervormde arbeidersstaten blijkbaar moeten doorlopen. Zo was er bijvoorbeeld een campagne waarbij van bovenaf de bureaucratie werd nagefloten en de arbeid gemilitariseerd werd. In 1968 nationaliseerde het regime ongeveer 58.000 kleine ondernemingen zoals winkels, kraampjes en 9.179 zelfstandige ambachtslui!

Hoe de revolutie verdedigen?

Het is de plicht van elke revolutionair de naam waardig om de verworvenheden van de Cubaanse revolutie te verdedigen. Zowel tegen de blokkade van de VS als tegen het Europese imperialisme en de pro-kapitalistische krachten op Cuba zelf. Tezelfdertijd moeten we begrijpen dat de revolutie op termijn enkel kan overleven als ze wordt verder gezet in andere landen, in de eerste plaats de ontwikkelde kapitalistische landen. Tijdens de eerste jaren van de Cubaanse revolutie waren hierover constante spanningen tussen een deel van de Cubaanse leiders (voornamelijk Che) en de Russische bureaucratie. Deze laatste was bevreesd voor de uitbreiding van de revolutie. Het ontstaan van nieuwe en gezonde arbeidersstaten zou wereldwijd een enorme aantrekkingspool vormen. Niet in de laatste plaats voor de Russische arbeiders, wiens revolutie geaborteerd werd door de bureaucratische kaste rond Stalin. Een wereldwijde revolutionaire golf zou ze een nieuw elan geven om af te rekenen met de bureaucratische parasieten. De Russische CP-leiding kwam reeds lang op voor de verdediging van haar eigen privileges en streed niet langer voor de overwinning van de wereldrevolutie. Een internationalistische politiek was voor haar een bedreiging.

Vooral in de Derde Wereld kon ze echter nog steeds een beroep doen op haar aura en enorme uitstraling die ze te danken had aan de gigantisch overwinning van oktober 1917. De stalinistische sovjetbureaucratie vormde dan ook een enorme rem op het uitbreiden van de revolutie.

In 1964 stelde Che in een interview met zijn vriend en journalist Eduardo Galeano: "De rol van de CP’s in de revolutie zou die van de voorhoede moeten zijn, maar in het grootste deel van Latijns-Amerika zien we dat ze er de achterhoede van vormen." Che begreep dat de revolutie moest worden verder gezet. Maar hij zag niet in dat het uitstellen ervan of het gebruik van verkeerde methoden zeer kwalijke gevolgen kon hebben. Zo geraakte de voorhoede geïsoleerd en kwam onder de invloed van krachten met tegengestelde klassenbelangen. Che ging naar Congo en later naar Bolivia, waar hij tevergeefs het succes van de Cubaanse ervaring probeerde over te doen. Op 9 oktober 1967 liep hij in een hinderlaag van het Boliviaanse leger en werd vermoord. De overwinning via guerrilla technieken die we in Cuba en later in Vietnam zagen waren het resultaat van een combinatie van unieke gunstige factoren die normaal gezien niet aanwezig zijn.

Wie moet de revolutie leiden?

Een van de gevolgen van de guerrillastrijd, of ze nu succesvol is of niet, is dat de rol van de arbeidersklasse tot een minimum wordt herleid of zelfs onbestaande is. De arbeidersklasse wordt herleid tot toeschouwer van haar eigen emancipatiestrijd. Als resultaat van de gewapende strijd worden de rangen van de revolutionairen zwaar uitgedund. Dit zorgt op zijn beurt voor demoralisatie onder de massa’s, vooral onder de arbeiders die geen adequate leiding vinden. In plaats van te bouwen op de revolutionaire tradities en ervaringen van de Boliviaanse arbeidersklasse, koos Che de bergen als uitvalsbasis. Daar probeerde hij steun onder de boeren te bekomen. Op die manier bouwde hij niet aan een revolutionaire voorhoede onder de arbeiders en bleven deze onder de invloed van de stalinisten en reformisten. De guerrillagroep geraakte volledig geïsoleerd en werd tenslotte afgemaakt. Enkele jaren later organiseerde de Boliviaanse arbeidersklasse een machtige opstand in de steden, een uiting van haar revolutionair potentieel. Er ontbrak echter een revolutionaire leiding met sterke wortels in de arbeidersbeweging, gesmeed in de dagdagelijkse strijd in de bedrijven en gewapend met een marxistisch perspectief.

Zelfs wanneer een guerrillaleger erin slaagt de macht te grijpen, brengt haar fysieke scheiding van de arbeidersklasse, die rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat ze de gewapende strijd voert in de jungle, enorme schade toe aan de revolutie. Niet de arbeiders, maar guerrillero’s leiden de revolutie. In dit proces ontwikkelen zich dus geen mechanismen zoals arbeidersdemocratie en structuren zoals arbeidersraden. Dit was duidelijk wel het geval in de Russische revoluties van 1905 en 1917, evenals tijdens de Commune van Parijs. Tot op de dag van vandaag blijven dit schoolvoorbeelden van ontluikende socialistische arbeidersstaten.

De burgerlijke staat wordt vernietigd, maar niet vervangen door een nieuwe, meer democratische structuur van machtsorganen via dewelke de massa’s beslissingen kunnen nemen op alle niveaus van de samenleving. Integendeel, de militaire structuur van het guerrillaleger gaat dienen als model voor de machtstructuur van de nieuwe staat. Een hiërarchische en dikwijls geheimzinnige manier van besluitvorming is het kenmerk bij uitstek van dit soort regeringen.

Het volgende citaat uit "Dagboek van de Cubaanse revolutie", geschreven door Carlos Franqui, een leider van de Beweging van de 26ste Juli, spreekt boekdelen: "We bestudeerden één van Che’s boeken, ‘De fundamenten van het Leninisme' door Stalin. Er ontstond een verhitte discussie. Che verdedigde het boek en ik viel het aan. Fidels mening was echter beslissend. Hij zei: "Een revolutie heeft een leider nodig als ze zich niet wil laten verdelen en verslaan. Het is beter één slechte leider te hebben dan 20 goede". In de eerste periode van de revolutie was de steun voor het regime hoe dan ook overweldigend. Dit uitte zich in een massale aanwezigheid bij de toespraken van Castro. Vooral tijdens de invasie van de Varkensbaai door contrarevolutionairen, waren er elementen van arbeiderscontrole aanwezig. Elke fabriek en wijk had haar ‘comité ter verdediging van de revolutie’. Later verdwenen ze of kregen een zuiver repressief karakter. Zelfs in 1963 werden ingenieurs in de fabrieken reeds 17 keer meer betaald dan gewone arbeiders.

Alle macht aan de arbeiders!

Een echte socialistische maatschappij is herkenbaar aan het feit dat de leiding in handen van het proletariaat zelf is. Georganiseerd als onafhankelijke klasse met democratische vergaderingen in elk bedrijf en met een democratisch verkozen leiding die permanent afzetbaar is. De Cubaanse guerrilla hield in de meer dan 30 jaar sinds 1965, toen ze zich officieel omdoopte tot de communistische partij van Cuba, slechts vier congressen. Het eerste congres ging door in 1975 (hier werd trouwens beslist dat gewone Cubanen ook auto’s mochten kopen; hiervoor was dit een privilege voor partij- en staatsfunctionarissen)! Dit in contrast met de jaarlijkse congressen die de Bolsjewieken hielden, zelfs tijdens de burgeroorlog. Op Cuba zijn trouwens alle administratieve taken in de bedrijven het werk van een industrieel directeur die aan geen enkele vorm van controle van de arbeiders blootstaat. Hij wordt aangeduid door het Ministerie van Industrie. Er zijn geen mechanismen voor verkiezing, het afleggen van verantwoording of mogelijkheid tot afzetten van staatsambtenaren op welk niveau dan ook.

In 1975 riep Castro op tot een grotere deelname van de bevolking in het nemen van beslissingen. Dr. Jorge Risquest, Castro’s Minister van Arbeid, had namelijk gezegd dat de economische problemen van het land voortvloeiden uit een wijdverspreid passief verzet van de arbeiders. Het absenteïsme bereikte 16% in de lichte industrie en 31% in de voedselindustrie. De communicatieproblemen tussen bevolking en instanties zou aangepakt worden. In dit jaar werden experimentele verkiezingen gehouden voor gemeenteraden in de provincie Matanzas. Probleem was wel dat alle kandidaten lid moesten zijn van de CP of organisaties die ervan deel uitmaken. Met andere woorden de verkiezingen waren een farce. De greep van de bureaucratie verslapte niet, maar nam toe. In 1962 kon je de werken van Leon Trotsky nog kopen in Havanna. Cultuur en kunst kenden een sterke bloei. Maar net als in Rusland, Oost Europa en China werden deze zaken onmogelijk.

Nog een vervormde revolutie

De belangrijkste factor die de revolutie halverwege deed stoppen was haar isolement. Desondanks was de revolutie voor de overgrote meerderheid van de Cubaanse bevolking een enorme stap vooruit. De nationalisatie van de economie had de eerste steen kunnen zijn van een moderne democratische arbeidersstaat. Door het uitstel van de socialistische revolutie in Latijns-Amerika en de ontwikkelde kapitalistische landen geraakte de Cubaanse regering steeds nauwer in de netten van het Kremlin. In 1968 toonde Fidel zich dan ook voorstander van de Russische inval in Praag. Ook steunde hij in de jaren '80 de repressie in Polen. Hij sprak zich uit voor het neerslaan van de Tienanmen-beweging in China. Toen de USSR zich kantte tegen de nationalisatie van de economie in Chili onder Allende en in Nicaragua onder de Sandinisten, stond Fidel openlijk aan haar kant. Onlangs durfde hij zich zelfs uitspreken voor de vrijlating van de Chileense dictator Pinochet die verantwoordelijk is voor de vervolging en uitroeiing van een belangrijk deel van de Chileense arbeidersklasse.

Toen in '68 driehonderd studenten werden afgeslacht in Mexico, kwam er geen woord van protest van de Cubaanse regering of de CP. De studenten hadden nochtans hun solidariteit met het Cubaanse regime geuit. Maar de Mexicaanse regering was nu eenmaal één van de laatste kapitalistische regeringen die nog diplomatische relaties met Cuba onderhield! Toen datzelfde jaar 10 miljoen Franse arbeiders hun fabrieken bezetten en het kapitalisme in het hart van Europa op haar grondvesten deden daveren, kon er geen woordje van solidariteit af. Zelfs de UJC-FEU, de studentenorganisatie van de staat, stuurde niet het kleinste solidariteitsboodschapje naar hun strijdende medestudenten in Parijs.

Fidel is dan ook geen marxist, maar een opportunist die in goede stalinistische traditie het "nationaal belang" en dat van zijn bureaucratie stelt boven dat van de internationale arbeidersklasse. Ware dit niet het geval geweest, dan zou de Russische bureaucratie ook niet zo’n vriendschappelijk houding hebben aangenomen ten opzichte van Cuba. De Hongaarse revolutie van 1956 kon in elk geval niet op zoveel sympathie rekenen.

De strijd gaat verder

Marxisten verdedigen de Cubaanse revolutie. Maar de enige manier om dit consequent te doen is voorstander te zijn van een politieke revolutie op Cuba die de macht werkelijk bij de werkende bevolking legt. Dit betekent ook dat we moeten vechten voor de socialistische wereldrevolutie om ervoor te zorgen dat nieuwe arbeidersstaten gezond blijven en niet ten ondergaan aan hun isolement. In Latijns-Amerika en veel andere landen is de arbeidersklasse de laatste jaren opnieuw in het offensief. We zagen reeds prachtige bewegingen in Argentinië, Ecuador, Brazilië, Nicaragua, Colombia, Puerto Rico, verschillende Europese landen, de VS, Rusland, Japan, Zuid-Korea, Indonesië en ga zo maar door. De miserie na de ineenstorting van het stalinisme in Oost-Europa en de introductie van het kapitalisme in Rusland, de ineenstorting van de Aziatische economieën, het afbrokkelen van de verzorgingsstaat in onze contreien zijn allemaal voorbeelden die tonen dat de weg vooruit voor het wereldproletariaat zich niet bevindt in de wereld van de "vrije" markt. De weg vooruit is die van de internationale socialistische wereldrevolutie!

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 322 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken