2006 was een keerpunt voor de klassenstrijd in Mexico. Tijdens dat jaar waren we getuige van belangrijke conflicten die nu al hun stempel drukken op de hedendaagse geschiedenis en die een precedent vormen voor toekomstige gebeurtenissen. Ze vinden hun oorzaak echter in de geschiedenis van het land.

Gedurende het grootste deel van de 20ste eeuw, van 1929 tot 2000, regeerde de Partido Revolucionario Institucional (PRI) over Mexico. Na decennia van revolutie en contrarevolutie sinds 1910 stabiliseerde de situatie onder president Lázaro Cárdenas van de PRI die een linkse koers vaarde, onder meer met de nationalisatie van de olie-industrie in 1938. Na Cardenas ging de PRI steeds verder naar rechts en baseerde haar macht in toenemende mate niet alleen op de duizenden organisaties en instellingen die ze controleerde, maar ook op brutale repressie. Het moet dan ook niet verbazen dat de partij vanaf begin jaren ’80 de neoliberale aanval aanvoerde tegen de verworvenheden van arbeiders en boeren. Samen met de aanval op de armen werden de corruptieschandalen van de rijken steeds grotesker. Dat leidde in 1988 tot een linkse afscheuring van de PRI rond Cuauhtémoc Cárdenas, zoon van Lázaro. Hij werd slechts via grootschalige fraude van het presidentschap weerhouden en vormde een nieuwe partij: de Partido de la Revolución Democrática (PRD).

Tegelijk begon ook de traditionele rechtse oppositiepartij van de burgerij, de Partido Acción Nacional (PAN), aan populariteit te winnen door het asociale beleid van de PRI. In 2000 konden ze dit uiteindelijk verzilveren in het doorbreken van de langdurige PRI-heerschappij door de verkiezing van Vicente Fox tot president. Fox was aanvankelijk populair omdat hij het machtsbastion van de PRI wist te breken. Aangezien de PAN echter dezelfde neoliberale koers als de PRI bleef volgen, nam de steun onder het gewone volk snel af. De partij kreeg harde klappen bij de regionale en lokale verkiezingen. Meer dan onder de vorige PRI-regeringen werden neoliberale hervormingen afgeblokt door stakingen, zoals bijvoorbeeld tegen de privatisering van de energie- en oliesector.

Ondertussen nam de populariteit van de linkse PRD toe, en dan vooral van Andrés Manuel López Obrador, kortweg AMLO. Die werd in 2000 verkozen tot burgemeester van Mexico City. Hij investeerde in grootschalige projecten waar vooral de zwakkeren beter van werden: scholen, ziekenhuizen, pensioenen, ziekte uitkeringen, openbaar vervoer enzovoort. Net zoals Hugo Chavez in Venezuela was hij voorstander om de inkomsten van de Mexicaanse oliebronnen te besteden aan sociale doeleinden. Vanwege dit beleid verwijzen de kranten regelmatig naar hem als ‘de Mexicaanse Chavez’. Zijn beleid maakte van AMLO een geliefd man bij een groot deel van de Mexicaanse bevolking en het maakte hem een groot kanshebber bij de presidentsverkiezingen van 2006. Gealarmeerd door het vooruitzicht van een mogelijke Chavez in hun zuidelijke flank zette Washington in 2005 de Mexicaanse heersende klasse aan om een schijnproces op te zetten tegen López Obrador, zodat hij zijn politieke immuniteit zou verliezen en niet aan de verkiezingen kon deelnemen. De aanklacht was dat hij als burgemeester enkele stukken land van een bedrijf had geconfisqueerd om een weg te bouwen… van de sloppenwijken naar een ziekenhuis! Zeventig procent van de Mexicanen zei in een enquête dat de poging tot nietig verklaring van Obradors immuniteit politieke motieven had. Geen enkele politicus verloor in het verleden zijn immuniteit, terwijl er veel ergere schandalen bekend zijn dan het bouwen van een weg naar een ziekenhuis. Die woede explodeerde in april 2005 tot twee monsterbetogingen. Op 7 april trokken meer dan 500.000 betogers door de straten van Mexico City om zich te verzetten tegen het juridische proces. Op 24 april verdubbelde die massa zich tot zeker 1.200.000. Geschrokken door die plotse uitbarsting stopte het establishment het proces, waardoor AMLO zich toch kandidaat kon stellen.

De revolutionaire opstand in Oaxaca

Vanaf toen ging het aantal sociale conflicten in crescendo. Onder de mijnwerkers volgde de ene staking na de andere tegen de barslechte werkomstandigheden en de talrijke ongevallen met dodelijke afloop (65 doden in de mijn van Pasta de Conchos in februari 2006). Ook de leerkrachten radicaliseerden, wat zich het sterkst uitdrukte in de provincie Oaxaca.

Zoals elk jaar in mei kwamen leerkrachten in verschillende staten van de Republiek op straat met hun eisen voor betere lonen en werkuren. In Oaxaca kozen de leerkrachten ervoor om, zoals de vorige jaren, naast betogingen ook een zitstaking te houden in het historische centrum van de gelijknamige hoofdstad. De PRI-gouverneur Ulises Ruiz besloot echter in juni 2006 de actievoerders met geweld te overmeesteren en een einde te maken aan de staking. Na enkele uren moest het repressieapparaat evenwel het onderspit delven. De actievoerders hielden stand, de staking ging voort en hier bleef het niet bij. Het volk van Oaxaca reageerde onmiddellijk en drukte haar solidariteit met de leerkrachten uit door mee op straat te komen. Dit resulteerde in de grootste manifestaties ooit gezien buiten Mexico City – op bepaalde momenten namen er zo’n 400.000 mensen deel.

De repressie maakte dat de beweging uitsteeg boven het onderwijzend personeel. Ook andere uitgebuite en onderdrukte sectoren van Oaxaca engageerden zich in de strijd, waardoor deze een openlijk revolutionaire opstand werd. Deze vond zijn hoogste uitdrukking in een nieuw machtsorgaan van de armen, de APPO (Asamblea Popular de los Pueblos de Oaxaca, of de Volksvergadering van Oaxaca). Met de APPO creëerden de arbeiders uit de stad en van het platteland een toestand van dubbele macht, die in de praktijk de provinciale regering lam legde. De APPO toonde wat een vastberaden organisatie van uitgebuiten kan bereiken op het moment dat ze de onderdrukking een halt toeroept. De krant La Jornada telde op een bepaald moment 3000 barricaden verspreid over de hele stad. Om de constante mediapropaganda tegen de beweging een halt toe te roepen bezetten studenten en mensen uit de volkswijken verschillende radio- en tv-stations, van waaruit ze zelf begonnen uit te zenden. Het establishment zette paramilitaire stoottroepen en sluipschutters in om de barricades aan te vallen, maar de APPO sloeg terug met gewapende zelfverdedigingsgroepen (volksmilities). Gedurende maanden controleerde het volk de facto de hoofdstad Oaxaca.

De nationale regering kwam dan eind oktober op de proppen met financiële toegevingen aan de oorspronkelijke loon- en begrotingseisen van de leerkrachtenvakbond. Hiermee wou de regering verdeeldheid zaaien en steunen op de meest ‘gematigde’ leiders van de beweging. Zodra die toegevingen bekend werden gemaakt na onderhandelingen in Mexico City riep een van de leiders van onderwijsvakbond op tot het afblazen van de staking, zonder democratische raadpleging van de actievoerders of de APPO. Dit zorgde natuurlijk voor de nodige verwarring en verdeeldheid. Tegelijkertijd bevestigde de nationale regering haar steun aan de rechtse gouverneur Ulises Ruiz.

Om de interventie van de nationale oproerpolitie (Policia Federal Preventiva, PFP) te rechtvaardigen, stelde de regering dat er wanorde heerste in Oaxaca en dat kleine gewapende bendes er amok zaaien, een argument dat alle repressieve regeringen boven halen om hun bloedige praktijken te rechtvaardigen. Ook zouden de politiekrachten nodig zijn om de miljoenen kinderen de vrije toegang tot hun scholen te vrijwaren. In het laatste weekend van oktober vielen 6000 leden van de PFP de stad binnen. Ze stuitten op hevig verzet en richtten daarom een bloedbad aan op straat. Verschillende activisten van de APPO ‘verdwijnen’ ook eens ze in politiehanden vallen. Een Amerikaanse journalist van Indymedia wordt doodgeschoten door paramilitairen. Na weken van verzet kon de PFP ten slotte de overhand halen.

Ondanks het feit dat de PFP in november de APPO ontbond en de controle over Oaxaca stad terug in handen van het regime viel, is het laatste woord hierover nog niet gezegd. De herovering van de controle door Ulises Ruiz gebeurt in een situatie van uiterste instabiliteit. Geen enkele oorzaak van het conflict is opgelost, integendeel, de tegenstellingen en de sociale spanning zijn nog verscherpt. Eerder dan een sfeer van kalmte en stabiliteit is na de uitbarsting van de PFP in Oaxaca vooral een tijdbom achter gebleven. Ze werd er geplaatst door Fox, Calderón, Ulises Ruiz en hun partijen, en zij zullen vroeg of laat de ontploffing moeten incasseren. Precies de vrees voor deze situatie zorgde ervoor dat de regering relatief snel een deel van de oproerpolitie terugtrok uit Oaxaca stad en dat ze enkele politieke gevangenen vrijliet. Met dergelijke maatregelen wil president Calderón doen uitschijnen dat de tijdbom onschadelijk is gemaakt. De fundamentele oorzaken van het conflict blijven echter bestaan.

Los van de resultaten tot nog toe, heeft de ervaring van de APPO als machtsorgaan een enorme bijdrage geleverd aan de arbeidersbeweging op nationaal niveau. De ervaring van de APPO functioneerde als revolutionaire school voor de klassenstrijd in Mexico.

De strijd tegen de electorale fraude

Ondertussen flakkerde ook de strijd rond de kandidatuur van Andrés Manuel López Obrador (AMLO) terug op. De oligarchie en Washington konden immers hun kandidaat, Calderón van de PAN, slechts laten zegevieren via grootschalige verkiezingsfraude, die zelfs op beeld werd vastgelegd maar die het gerecht nooit op een grondige manier wilde onderzoeken.

De electorale fraude van 2 juli 2006 lokte een proces van sociale strijd uit waarvan de omvang decennialang niet meer gezien was. De electorale fraude vond plaats voor de ogen van miljoenen mensen, als een dreigement van de bourgeoisie om nog eens zes jaar het pad te bewandelen dat de massa’s verarmt. Omdat ze dit absoluut wilden vermijden, gaven miljoenen mensen gehoor aan de oproep van López Obrador om op straat te komen en te tonen dat ze er alles aan wilden doen om te verhinderen dat Calderón president zou worden. Op die manier opende zich de diepste crisis sinds de Mexicaanse Revolutie van begin 20ste eeuw, die trouwens eveneens begon als reactie op verkiezingsfraude. Ook nu is er een revolutionair proces met nationale reikwijdte op gang getrokken.

Op de eerste centrale informatievergadering in de hoofdstad verzamelden zich 700.000 mensen op initiatief van AMLO. Twee miljoen betogers vulden het centrum van de stad veertien dagen later. Het recordaantal betogers werd gebroken op zondag 30 juli met een opkomst van drie miljoen actievoerders. De hoofdbetoging reikte tot twee kilometer ver van het Zocalo, het centrale plein in de hoofdstad. Over het hele land betoogden die dag in totaal 7 miljoen mensen. Vanaf die dag zullen duizenden actievoerders het Zocalo gedurende weken bezetten met tentenkampen, waar mensen discussiëren en nieuwe acties plannen: ze zetten snelwegen af, voerden actie voor de Beurs en voor de belangrijkste banken van de hoofdstad, het kaderpersoneel van grote buitenlandse ondernemingen in de hoofdstad werd verhinderd te werken, massapiketten werden opgesteld voor belangrijke officiële gebouwen zoals deze van het Tribunal Federal Electoral (TFE), de instelling belast met het organiseren van de verkiezingen maar die in de praktijk de fraude orchestreerde.

Onder druk besliste het TFE op 5 augustus om een gedeelte van de stembussen te hertellen, om de protestbeweging te vermurwen en verdeeldheid te zaaien. In totaal ging het slechts om 9,07 procent van de uitgebrachte stemmen die werden herteld. Officieel waren er weinig verschillen met de eerste telling. Volgens AMLO wees de hertelling echter wel op ernstige onregelmatigheden. “Meer dan 50.000 stembiljetten zijn zoek en we hebben stembussen gevonden die 50.000 meer stembiljetten bevatten dan er ingeschreven kiezers waren. Vergeleken met wat hier is uitgehaald, lijkt Watergate kinderspel. Ze willen geen volledige hertelling uit vrees dat er massale onregelmatigheden vastgesteld zullen worden.” (Financial Times, 21/08/06)

Op de nieuwe massabijeenkomst in het centrum van de hoofdstad half augustus gaf AMLO een nieuwe draai aan het protest, ongetwijfeld op aansporen van de massabeweging. Vanaf dan werd de strijd tegen de kiesfraude verbonden met een algemene strijd tegen privatiseringen, tegen armoede, tegen corruptie, toegang tot de media en voor een grote schoonmaak binnen de instellingen. Het was immers dit programma waarvoor de mensen in de eerste plaats op hem hadden gestemd. Met de constante bezetting van het Zocalo was ook hier onmiskenbaar een dubbele macht aan het groeien, deze keer met nationale reikwijdte. Een van de uitingen van deze dubbele macht was dat Fox niet in staat was zijn laatste regeringsrapport te presenteren, ondanks het feit dat het Congreso de la Unión (parlement) beschermd werd door een spectaculaire politionele en militaire operatie. Een ander geval deed zich voor op 15 september. Toen moest Fox zich terugtrekken naar de stad Dolores Hidalgo in Guanajuato, om er de Grito de Independencia uit te roepen en voor de officiële ceremonie ter ere van de verjaardag van de onafhankelijkheidsstrijd in 1810. De Plaza de la Constitución was immers ingenomen door een zitstaking. Dit culmineerde in een grote Nationale Democratische Conventie (CND) op zaterdag 16 september in Mexico City, waar meer dan één miljoen afgevaardigden een “legitieme regering” met Andres Manuel Lopez Obrador (AMLO) als president verkozen.

De macht van de arme massa’s kreeg uitdrukking in haar mobilisatiecapaciteit en in de onmacht van de regering om de beweging een halt toe te roepen. Fox noch iemand anders durfde zelfs maar een vinger te heffen. Zij wisten dat repressie tegen deze beweging het vuur nog meer zou aanwakkeren waardoor het protest had kunnen ontaarden in een regelrechte opstand. Bijgevolg koos het regime ervoor vast te houden aan haar tactiek van electorale fraude en de beweging uit te putten, waar ze ten slotte ook in slaagden door het gebrek aan daadkracht van de PRD-leiding.

Op het hoogtepunt van haar kracht had de beweging niet alleen de installatie van Calderón kunnen verhinderen, maar bovendien ook Fox kunnen afzetten. Een algemene 24-urenstaking had tot dit resultaat kunnen leiden, als AMLO ertoe had opgeroepen, wat echter nooit gebeurde. De oprichting van de Nationale Democratische Conventie betekende een nieuwe kans om een actieplan op te stellen dat de strijd naar een hoger niveau kon heffen. Niettemin werd deze kans verspeeld en kon Calderón zich op 1 december uiteindelijk toch installeren als de tweede president uit de PAN-stal.

Terzijde moet hier gezegd worden dat de zapatisten (EZLN) in heel dit verhaal een beschamende rol speelden. In 1994 organiseerden zij onder leiding van Subcomandante Marcos nog een geslaagde opstand in Chiapas, die op de sympathie der armen kon rekenen. Voor de presidentverkiezingen van 2006 richtten de leiders van het EZLN echter de Otra Campaña (de Andere Campagne) op. Met deze campagne hakten ze constant op AMLO en de PRD in als “verraders” en “addergebroed”, terwijl het volk de verkiezingscampagne juist aangreep als een kans om hun leven te verbeteren. Door hun lamentabele houding hebben de zapatisten in grote delen van Mexico het respect van arbeiders en boeren verspeeld. Naar de leider van de EZLN wordt nu verwezen als Subcomediante Marcos in plaats van Subcomandante. Alle organisaties en stromingen worden door de revolutionaire gebeurtenissen op de proef gesteld en wie faalt komt dat duur te staan.

De regering van Calderón

Uiteindelijk greep Calderón toch de macht. Niettemin is het belangrijk te onderstrepen dat het om een regering gaat die zeer zwak van start ging, door de intensiteit van de beweging tegen de aanstelling van Calderón. De nieuwe regering ging aan de slag waar die van Fox ophield. Zij erfde alle sociale haat tegen deze laatste. Het ging om een nieuwe regering die van start moest gaan zonder te kunnen rekenen op ook maar een grammetje vertrouwen vanwege de overweldigende meerderheid van de onderdrukten. Dit is op zichzelf al een enorme zwakte.

Bovendien – en dit is ook het gevolg van de graad van heersende polarisatie – moet aan de zwakte van de regering Calderón de crisis worden toegevoegd die de burgerlijke partijen, de PAN en de PRI, momenteel doormaken. De PAN deed er, terwijl ze al aan de macht was, maar zes jaar over om een niveau van diskrediet te bereiken waarvoor de PRI decennia nodig had. Tijdens die zes jaren veranderde de PAN van een partij die de verkiezingen van 2000 had gewonnen met een verpletterende meerderheid op de PRD van ongeveer 10 miljoen stemmen, in een partij die zich in 2006 moest bedienen van een reusachtige electorale fraude om aan de macht te kunnen blijven.

De PRI bevindt zich dan weer aan de rand van het graf. De tijd waarin deze partij moeiteloos alle gemeenteraads-, provincie- en presidentsverkiezingen won, behoort tot het verleden en zal nooit meer terugkomen. De verkiezingen van 2006 bevestigden de teloorgang van deze partij, die reeds in 2000 pijnlijk zichtbaar werd toen ze bij de verkiezingen de presidentiële residentie van Los Pinos werd uit gezet. Tijdens de recente verkiezingen werd de PRI in alle staten van de Republiek verslagen. Bovendien werd ze voor het eerst in haar geschiedenis verdrongen naar de derde plaats in het parlement, na de PAN en de PRD.

Zowel de PAN als de PRI zijn momenteel door interne geschillen verdeeld waardoor hun achteruitgang nog versneld wordt. Een voorbeeld van deze situatie is het feit dat Manuel Espino, nationaal voorzitter van de PAN, door iedereen publiekelijk wordt genoemd als een van de belangrijkste politieke tegenstanders van Felipe Calderón. De tegenstellingen tussen Espino en Calderón zijn de uitdrukking van een proces van meer diepgaande verdeeldheid in de schoot van de partij, die, als ze niet wordt opgelost, weinig gunstige politieke gevolgen zal hebben voor de stabiliteit van de nieuwe PAN-regering.

Economische donderwolken

Wegens dit voorspel moest de regering Calderón wel slecht van start gaan. Zijn eerste daad als president, het overmeesteren van de protesten, moest hij volbrengen temidden van hevig optreden van politie en leger. Bovendien zagen de afgevaardigden en senatoren van de PAN zich genoodzaakt fysieke kracht te gebruiken en de parlementaire tribune te bezetten zodat in een flitsactie van nauwelijks vier minuten Calderón zich daar kon presenteren als de nieuwe president, zonder de traditionele ceremonie. De manier waarop dit gebeurde was op zichzelf al een politieke nederlaag voor de nieuwe president.

Ook het economische panorama speelt in het nadeel van Calderón. De internationale olieprijzen zijn gezakt en er wordt een verstoring van het ritme van de Amerikaanse economie voorspeld. Beide factoren zijn van enorm belang voor de Mexicaanse economie maar de enige maatregelen die de nieuwe regering trof, was het invoeren van een reeks besparingen voor 2007 op openbare uitgaven, vooral op sociale posten, bovenop de invoering van een reeks nieuwe belastingen. Met het ongunstige vooruitzicht voor de financiën van de staat wijzen de strategen van de bourgeoisie al op de noodzaak tot het invoeren van de zogenaamde belastinghervorming.

Met een allesbehalve rooskleurig vooruitzicht voor de export, dringen de bedrijven bovendien aan op de noodzaak om de ‘productiviteit’ en het ‘concurrentievermogen’ van de economie op te drijven. Dit vooruitzicht van ernstige economische complicaties is meer dan waarschijnlijk gezien de reeds afnemende buitenlandse investeringen en de kapitaalvlucht. Het gedrag van deze kapitalen is een barometer voor de actuele toestand van de economie en het voorspelt welke richting zij uit zal gaan. In deze context kan het bijna niet anders dan dat de bourgeoisie een nieuwe aanval lanceert.

Slechts tijdelijke afkoeling

De burgerij was zich ten volle bewust van het feit dat electorale fraude mobilisaties teweeg zou kunnen brengen die groter waren dan die van het jaar voordien toen ze probeerde te verhinderen dat López Obrador zich kandidaat zou stellen. Niettemin schrok ze er niet voor terug om fraude te plegen. De inzet was immers groot. De bourgeoisie koos voor deze weg om niet het risico te moeten nemen op een linkse regering onder leiding van AMLO. Zo’n regering zou het product zijn van een massabeweging die allerlei radicale eisen aan AMLO zou stellen. De Mexicaanse bourgeoisie heeft gezien waar dat toe leidde in Venezuela en verkoos niet de gok te wagen om te zien of ze een AMLO-regering kon temmen.

Hun vrees was volledig gerechtvaardigd: als de arbeiders erin slaagden het merendeel van de plannen van de regering Fox te dwarsbomen, waartoe zou het dan kunnen leiden als de uitgebuite massa’s erin slaagden een regering aan de macht te krijgen die aan hun kant stond? Deze mogelijkheid betekende een ernstig gevaar voor de belangen van de bourgeoisie en voor het Amerikaanse imperialisme, die niet bereid waren een situatie zoals die van Venezuela te tolereren in hun achtertuin. Dit gevaar moest te allen prijze vermeden worden.

Het is waar dat de APPO in Oaxaca vernietigd werd door de interventie van de oproerpolitie. Het is ook waar dat de beweging tegen de electorale fraude is uitgedoofd. Beide zijn echter eerder het resultaat van de politieke lijn van de leiding, dan het werk van het regime zelf. Aan de ene kant ontbrak een politiek die de opstand in Oaxaca gebruikte als hefboom om de beweging op nationaal niveau te tillen en zo de strijd uit het provinciale isolement te halen. Aan de andere kant sloot de leiding van de nationale beweging rond AMLO – in de eerste plaats hijzelf – de ogen voor de gebeurtenissen in Oaxaca. Bovendien was ze niet bereid om een algemene staking uit te roepen tegen de aanstelling van Felipe Calderón, hoewel miljoenen arbeiders daartoe bereid waren. De fouten van de linkse leiding vertellen echter niets over de kracht van het regime zelf. De dominante klasse heeft een hoge prijs moeten betalen voor het opdringen van haar wil. Er zijn nu nog meer sociale spanningen dan voordien en de regering van Calderón is enorm zwak en instabiel.

Dat de onderdrukte klassen helemaal geen beslissende slag hebben gekregen met het doordrukken van Calderón, was direct te merken in de eerste maanden van de regering. Op 31 januari marcheerden tienduizenden boeren samen met syndicalisten door de straten van Mexico City en enkele andere steden. Zij protesteerden tegen de enorme prijsstijgingen (bijna een verdrievoudiging) van tortilla’s, het basisvoedsel van de armen. Tijdens de volgende maanden was het land regelmatig verlamd door grote stakingen tegen de pensioenhervorming door de regering van Calderón, met op 27 maart ongeveer twee miljoen stakers. In Oaxaca namen de leerkrachten opnieuw het voortouw in de stakingen, een bewijs dat ze ondanks de brutale repressie verre van verslagen zijn. Op 2 mei culmineerde dit protest in een algemene staking, de eerste sinds 1916. De vakbondsleiders hadden lang het deksel op de ketel kunnen houden, maar het sociale oproer van de afgelopen twee jaar heeft zijn sporen nagelaten in de rangen van de vakbonden. In het voorjaar van 2007 vonden over heel het land honderden vakbondsvergaderingen plaats die druk zetten voor de algemene staking. Ook AMLO, die tijdens de mobilisaties van 2006 steeds weigerde een algemene staking af te kondigen, dreigt nu met een “lamlegging van het land” als de regering tracht oliesector te privatiseren.

Perspectieven

De diepe crisis van het Mexicaanse kapitalisme is geen op zichzelf staand feit. Het is slechts een voorbeeld van de etappe waarin de klassenstrijd zich bevindt op wereldschaal. Enerzijds is de bourgeoisie vanwege de moordende internationale concurrentie niet in staat ook maar de geringste toegeving te doen. Anderzijds is het proletariaat niet langer bereid de aanvallen te tolereren. Deze contradictie bepaalt momenteel de richting waarin de confrontaties tussen arbeid en kapitaal gaan over de hele wereld, Mexico inbegrepen. Gezien deze enorme polarisatie zal elke aanval of poging daartoe het vuur van de klassenstrijd alleen maar aanwakkeren en zo het terrein voorbereiden voor even explosieve gebeurtenissen als die van 2006, of erger. Het is onmogelijk precies te voorspellen wanneer dit zich zal voordoen, maar het staat buiten kijf dat dit de algemene tendens is. Het gaat in elk geval niet over een vooruitzicht voor de verre toekomst. Het is goed mogelijk dat dit zich op relatief korte termijn zal manifesteren.

Ook de bourgeoisie zelf houdt hier rekening mee en dat is te zien aan Felipe Calderóns oorspronkelijke voorstel voor de publieke uitgaven in 2007. Daarin worden, tegelijk met de voorziene besparingen op sociale posten, verhoogde uitgaven voorgesteld voor het leger (16,1%), de zeemacht (13,9%) en openbare veiligheid (54,85%). De ‘Operatie Michoacán’ gaat in dezelfde richting. In de staat Michoacán zijn nu 7.000 manschappen van het leger, de PFP en andere politionele brigades gestationeerd voor de ‘strijd tegen de drugshandel’. Zo beoogt Calderón zich te legitimeren en sympathiek te maken. Maar daar houdt het niet bij op. Hij wil dit eveneens uitspelen als een excuus om in andere staten gelijkaardige acties op te zetten en op die manier de militaire en politionele aanwezigheid op te drijven in het hele land.

Op dit ogenblik staat de strijd om Calderón te doen vallen nog niet op de agenda van de arbeidersbeweging, maar dat is een kwestie die van het ene moment op het andere kan veranderen. De spanning onder de massa’s is groot en de staat bevindt zich in een situatie die haar bijna verplicht om daden te stellen, wil ze wat druk van de ketel laten. De economische situatie staat daarentegen geen beleid toe dat afwijkt van Calderóns voorgangers, namelijk een hard neoliberaal beleid. Zoals gezegd kon Fox de belangrijkste asociale hervormingen niet doorvoeren vanwege het arbeidersverzet. Daarom moest de heersende klasse nog eens zes jaar wachten. Bijgevolg is het moeilijk aan te nemen dat ze bereid zou zijn nog langer te wachten, wat we nu al zien bij de pensioenhervorming. Een gelijkaardige redenering is toepasbaar op de arbeidersklasse. Het proletariaat heeft vier opeenvolgende legislaturen van PRI en PAN die een neoliberaal beleid voerden, moeten tolereren. Naarmate de tijd verstreek werden de gevolgen ervan alsmaar ernstiger. En de regering Calderón betekent nog eens een veroordeling tot zes jaar hetzelfde beleid. De massale stemmen voor AMLO en de daaropvolgende strijd tegen de electorale fraude zijn al een niet gering bewijs van de wens die de arbeiders koesteren om zo’n wereld te veranderen.

In heel het proces zijn de arbeiders en boeren zich stilaan bewust geworden van hun eigen krachten. Ze hebben beseft dat ze in staat zijn zichzelf te mobiliseren vanuit zo goed als alle uithoeken van Mexico, om meetings en marsen van miljoenen mensen op de been krijgen. Het zelfvertrouwen dat ze door deze ervaring opdeden, is een factor die de arbeiders vooruit zal helpen. Bovendien ging hun strijd verder dan het economische terrein. Zowel in de strijd tegen de fraude als in Oaxaca waren de hoofddoelstellingen politiek van aard, namelijk een regering van Calderón verhinderen en gouverneur Ulises Ruiz doen vallen. Dat de beweging zich op de politieke strijd richt, is een veelbetekende sprong in het bewustzijn van de arbeiders omdat deze een directere betwisting van het regime impliceert, waarin de staat duidelijker wordt geïdentificeerd als een instrument voor de dominantie van de bourgeoisie. Het is deze perceptie van de staat die de massa’s aantrok tot de politieke strijd, maar deze perceptie werd ook versterkt door het brutale optreden van de staat.

Uiteraard zal het proces zich in de komende jaren dialectisch ontwikkelen, met hoogte- en dieptepunten binnen de beweging, zoals bij alle revoluties. Dat is normaal. Het is hier vooral belangrijk de aandacht te vestigen op de tendens binnen de arbeidersbeweging, en die gaat wat ons betreft naar een hoogtepunt.

Dit artikel zal ook verschijnen in het Vredescahier over Latijns-Amerika, zie www.vrede.bewww.vrede.be