De ideeën van Lenin en Trotski zijn ongetwijfeld de meest verdraaide en door het slijk gehaalde ideeën uit de geschiedenis. Gedurende meer dan tachtig jaar werden ze aangevallen door de apologeten van het kapitalisme, die geprobeerd hebben hun ideeën – het bolsjewisme – ofwel als totalitair, ofwel als utopisch af te schilderen. Een hele industrie werd ontwikkeld om de misdaden van het stalinisme gelijk te stellen aan de arbeidersdemocratie die bestond onder Lenin en Trotski.

Dit is de Nederlandse vertaling van het boek Lenin en Trotski, hun ware ideeën, geschreven door Ted Grant en Alan Woods, die een analyse schreven die hier uitvoerig tegenin gaat. Het is nu vijftig jaar geleden dat de eerste editie van dit werk gepubliceerd werd. Het werd geschreven als antwoord op Monty Johnstone, een leidinggevende theoreticus van de Communist Party of Great Britain. Johnstone had op het einde van 1968 een herwaardering van Leon Trotski geschreven in het blad Cogito van de Young Communist League. Alan Woods en Ted Grant namen de gelegenheid te baat een uitvoerige repliek te schrijven die de echte verhouding tussen de ideeën van Lenin en Trotski toont. Dit was geen academische oefening. Het boek werd immers geschreven als een oproep aan de basis van de Communistische Partij en de Young Communist League om de waarheid over Trotski te herontdekken en terug te keren naar het oorspronkelijke revolutionaire programma van Lenin. Bovenal schetst het een duidelijk beeld van wat zich echt afspeelde in de Sovjetunie en gaat het uitgebreid in op de theorie van het 'socialisme in één land', de permanente revolutie en de opkomst van de bureaucratie en het stalinisme. Een aanrader!


Van de auteurs

Deze brochure is een antwoord op een artikel van Monty Johnstone in ‘Cogito’, het blad van de jongerenorganisatie van de Britse Communistische Partij. Het brengt een hele reeks van historische en ideologische vragen naar voren die van wezenlijk belang zijn voor elk actief lid van de arbeidersbeweging. Kwesties zoals de theorie van de permanente revolutie en de geschiedenis van de bolsjewistische partij kan men niet in een paar alinea’s afhandelen. Indien men dat zou samenpersen in enkele regels, zou dat zeker tot fouten en verkeerde voorstellingen leiden. We zullen ons dan ook niet verontschuldigen voor de lengte van deze brochure.

We hebben geprobeerd in te gaan op de voornaamste theoretische vraagstukken die in het artikel aan de orde worden gesteld. Daarbij was het nodig de argumenten aan te pakken in de volgorde waarin ze in dat werk voorkomen, hoewel dit vaak zowel de logische en theoretische kwesties als de historische achtergrond doorkruist. Daardoor is een zekere mate van herhaling onvermijdelijk geworden, hoewel in het algemeen die kwesties die op verschillende plaatsen terugkeren, ook op verschillende manieren worden benaderd. Zo komen verschillende kanten van de theorie van de permanente revolutie naar voren in het gedeelte over de geschiedenis van het bolsjewisme, in het deel over het socialisme in één land en ook in het gedeelte onder de kop ‘Permanente Revolutie’. Op dit punt, en op andere, zijn stilistische overwegingen opgeofferd ten gunste van politieke duidelijkheid.

Voor de citaten geldt hetzelfde. We hebben het vermeden afzonderlijke zinnen te citeren, die dan gemakkelijk gemanipuleerd en vervalst kunnen worden. De meeste passages worden in hun geheel weergegeven om de bedoeling van de schrijvers accuraat over te brengen. Dit draagt niet bij tot een vlotte leesbaarheid, maar het is een noodzakelijke beveiliging tegen vervalsing.

Het was de bedoeling van Monty Johnstone om een werk in drie delen over Trotski te publiceren. Het eerste deel, dat ingaat op de ‘ldeeën van Trotski’, is al verschenen. Deel 2 en 3 — over ‘Trotski en de internationale arbeidersbeweging’ en ‘trotskistische politiek vandaag’ — moeten het daglicht nog zien. Wij verwelkomen deze uitdaging en we zijn één en al bereid om de argumenten van kameraad Johnstone stuk voor stuk te beantwoorden. Daarom hebben we hier nagelaten op zijn toekomstige geschriften vooruit te lopen door argumenten naar voren te brengen over bijvoorbeeld de Chinese revolutie of de volksfronten. We hebben deze zaken enkel aangestipt als voorbeelden En als illustraties van de besproken kwesties. In een toekomstig werk zullen we op deze zaken uitgebreid ingaan.

Dit werk bevat een grote hoeveelheid materiaal uit de geschriften van Lenin. We hebben onderdelen van een aantal werken gebruikt, die aan de meeste leden van de KP niet bekend zijn omdat ze moeilijk of helemaal niet te krijgen zijn. Tenzij anders aangegeven komen citaten van Lenin uit de Engelse versie van zijn verzamelde werken in 42 delen, waarvan de uitgave kort geleden werd voltooid. Het dient echter gezegd dat deze uitgave verre van volledig is. De Russische versie beslaat 54 delen en bevat veel materiaal, waaronder een reeks belangrijke brieven aan Trotski, die kort voor Lenins dood geschreven werden. Deze zijn weggelaten uit de Engels editie.


1. Inleiding

“Een volledige discussie tussen marxisten over de politieke posities en rollen van zowel Stalin als Trotski had reeds lang moeten plaatsvinden. Omdat het een beoordeling betekent van het voornaamste beleid en de belangrijkste gebeurtenissen met betrekking tot de Russische en internationale arbeidersbeweging gedurende meer dan veertig jaar, zal zo'n debat veelomvattend, ingewikkeld maar ook bijzonder leerzaam zijn.”

Cogito, p. 6

Dit is Monty Johnstones belofte aan de lezers van het blad van de Young Communist League (Cogito). Alle oprechte leden van de Y.C.L. en de Communist Party zullen dit verwelkomen. Velen van hen zullen zich waarschijnlijk afvragen waarom deze belangrijke discussie zo lang werd uitgesteld.

Tot voor kort zou een discussie in de YCL en de CP over het trotskisme ondenkbaar geweest zijn. Veertig jaar lang zijn de werken van Trotski ‘verboden literatuur’ geweest voor de meerderheid van de CP-leden, wiens vragen en twijfels beantwoord werden met een constante stroom van antitrotskistische ‘onthullingen’, gebaseerd op vervormde verklaringen over de geschiedenis van het bolsjewisme en de Russische revolutie. De meest recente poging om in het openbaar af te rekenen met de kwestie van het trotskisme, vond nog geen vier jaar geleden plaats in het artikel van Betty Reid in Marxism Today, dat onder andere stelde dat de processen van Moskou [1] enkel nog een onderwerp voor geschiedkundig onderzoek zijn! Dat soort materiaal kan geenszins voldoen aan de eisen van die communisten die waarheidsgetrouwe verslagen en een analyse van de betrokken kwesties willen. Aan deze kameraden kunnen we, samen met kameraad Johnstone, zeggen:

“We hopen (...) dat ze zich niet tevreden zullen stellen met de uiterst selectieve en ingedikte geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging en met de eenzijdige weergave van het communisme, die in hun bladen en vormingen wordt gegeven.”

Cogito, p. 3.

Samen met kameraad Johnstone halen we de woorden aan die Lenin tot de Russische Jonge Communisten richtte, namelijk dat het nodig is "de totale som te maken van de menselijke kennis (...) op zo'n manier, dat het communisme niet iets zal zijn dat mechanisch uit het hoofd wordt geleerd, maar iets dat jullie zelf hebben doordacht, dat een onvermijdelijke conclusie is vanuit het gezichtspunt van de moderne ontwikkeling.”

Voor een discussie heb je twee partijen nodig. Kameraad Johnstone roept zijn tegenstanders op zijn standpunt te weerleggen. We zullen zien in welke mate hij en de leiding van de CP en de YCL bereid zullen zijn de ‘volledige discussie’ voort te zetten wanneer de fundamentele theoretische vraagstukken ook onder de aandacht van de gewone leden van hun organisaties gebracht worden.

Op het eerste gezicht lijkt Monty Johnstones benadering van het onderwerp bijzonder redelijk en objectief. Hij wil ten allen prijze benadrukken dat hij met niemand een appeltje te schillen heeft, dat hij tussen de twee extremen staat:

‘Zo'n werk zou (...) volledig steriel zijn wanneer het wordt ondernomen vanuit de oude standpunten van onwrikbare steun voor Stalin of voor Trotski. Geen geloofsbelijdenis of demonologie, maar enkel de marxistische methode van objectieve en kritische analyse in het licht van de historische ervaring is nodig om tot een evenwichtige beoordeling te komen.”

Cogito, p. 2.

Dit is de basis van Johnstones hooghartige objectiviteit. Hij belooft geen onwrikbare steun te geven aan de oude standpunten van Stalin, dus waarom zouden zijn tegenstanders volharden in het verdedigen van Trotski’s ideeën? Dit is de onweerlegbare logica van Johnstones argumentatie: niemand verdedigt nog de ‘oude positie’ van Dühring [2], dus waarom zouden we de ideeën van Engels steunen? Niemand gelooft nog dat God de wereld in zeven dagen heeft geschapen, dus waarom de eenzijdige ‘cultus’ van Einstein en Darwin volhouden?

In werkelijkheid heeft Johnstone de vraag op een geheel onmarxistische wijze gesteld. De vraag is niet of we Stalin of Trotski of wie dan ook onwrikbare steun verlenen. De vraag is of we nog steeds de basisideeën van het marxisme zelf verdedigen, ideeën die wetenschappelijk zijn uitgewerkt, waaraan dingen zijn toegevoegd door historische ervaring, maar die op essentiële punten dezelfde gebleven zijn. De fundamentele kwestie die Johnstone probeert te omzeilen, maar die schuilgaat achter elk van de punten die hij maakt, is juist of de ‘oude standpunten’ van het marxisme nog gelden voor wezenlijke vraagstukken als het internationalisme, de rol van de arbeidersklasse in de strijd voor het socialisme, de aard van de socialistische maatschappij enzovoort. Alle grote marxisten verdedigden deze basisideeën tegen alle pogingen in van opportunisten, die zichzelf ‘socialisten’ of ‘communisten’ noemden, om die ideeën te verzwakken, te herzien en te reduceren tot reformistische impotentie. Onder het mom ‘modern’, ‘wetenschappelijk’ en ‘objectief’ te zijn poogt Monty Johnstone deze ideeën te isoleren als ‘trotskistisch’, iets wat vreemd zou zijn aan de tradities en opvattingen van het marxisme. Al doende keert hij terug tot de oude standpunten van... Bernstein, Kautstky en de mensjewieken. [3]

Johnstones beroep op de marxistische methode is niets waard aangezien deze methode zich eerst en vooral baseert op nauwgezette eerlijkheid wanneer je ingaat op de geschriften van je tegenstanders. In alle polemische werken van Marx, Engels, Lenin en Trotski vinden we angstvallige juistheid in het citeren. Deze grote marxisten hadden geen nood aan het verkeerd citeren en het vervormen van wat hun tegenstanders zeiden. De polemiek was voor hen juist een middel om de fundamentele ideologische kwesties naar voren te brengen en om het politieke niveau van de leden te verhogen, niet om een paar armzalige punten te scoren in een debat. Zij verlaagden zich niet tot persoonlijke aanvallen als een vervangingsmiddel voor argumenten, maar ze lieten ook niet na een idioot een idioot te noemen. Ook niet als poging om aan hun geschriften het schijnheilige aureool van ‘wetenschappelijk onpartijdigheid’ te geven.

Op de derde pagina van zijn artikel schrijft Monty Johnstone: “Dit is een politieke zaak. Persoonlijke aanvallen en laster komen er niet in voor.”

Het is waar dat er geen spoor te vinden is van al de oude vuilspuiterij die tientallen jaren door de collega’s van Johnstone werden gebruikt, zoals ‘Trotski-fascisten’, ‘politieke bastaarden’, ‘agenten van Hitler’ en meer van dat soort onzin. Laten we eens proeven van Johnstone’s verheven objectiviteit:

“De prachtig geschreven, maar uiterst tendentieuze polemische werken van Trotski”; “blufferige retoriek en op hol slaande fantasie in plaats van een rustig onderzoek van zijn tegenstander”; “voegde hij er bevoogdend aan toe”; “schelden aan de zijkant”; “oppervlakkig plausibele redenering”; “wensdenken en ingenomen met de revolutionaire frase”, “opgeblazen en overtrokken generalisaties in plaats van een evenwichtig onderzoek”, “Trotski’s dogmatische credo”, enzovoort.

Kameraad Johnstone is er inderdaad op vooruitgegaan sinds de dagen van zijn voorgangers en hun ‘evenwichtige, marxistische analyse’ van het Trotski-fascisme. De vooruitgang bestaat erin dat hij de riooltaal vervangt door de zoetsappige scheldwoorden en de laster van de collegezaal.

Persoonsverheerlijking

“Door het vernietigen van de aanbidding van Stalin opent het 20e congres de weg voor zo'n aanpak in de internationale communistische beweging (...) Oude sektarische gewoontes en houdingen en bureaucratisch verzet hebben het tegengehouden, maar op dat gebied veranderen de dingen in veel communistische partijen.”

Met deze woorden legt kameraad Johnstone de salto mortale uit, die de leiders van de internationale ‘communistische’ beweging gemaakt hebben wat betreft de positie van Stalin, een positie die ze dertig jaar lang enthousiast hebben verdedigd en die het laatste, het essentiële, geloofsartikel was, waarmee je een communist van een ‘Trotski-fascist’ kon onderscheiden. Nadat hij heeft toegegeven dat een discussie over de fundamentele ontwikkelingen in de Russische en internationale arbeidersbeweging gedurende tientallen jaren werd onderdrukt, prijst Monty Johnstone het twintigste congres [4] aan als een soort magische sleutel die alle deuren op weg naar kennis opent. Wacht eens, kameraad Johnstone, hoe staat het met de “marxistische methode van objectieve en kritische analyse in het licht van de historische ervaring”? Hoe staat het met Lenins woorden over “de totale som van de menselijke kennis” en het “mechanisch van buiten leren”? Het twintigste congres onthulde aan de internationale ‘communistische’ beweging, dat gedurende dertig jaar, een hele historische periode, alle leiders, de meest gerespecteerde theoretici, de meest getalenteerde journalisten, een standpunt hebben ingenomen dat niet alleen onjuist was, maar vanuit het standpunt van de Russische en de internationale arbeidersklasse zelfs misdadig was. Je vraagt communisten om dat zonder protest te aanvaarden, om het te slikken en geen vragen te stellen? Dat is toch juist datgene waartegen Lenin de Russische jonge communisten waarschuwde?

De eerste vraag die bij elke denkende communist zal opkomen is: waarom? Waarom is het gebeurd? Hoe kon het gebeuren? We zijn ons ervan bewust dat iemand volmaakt is, dat zelfs de grootste marxist soms fouten maakt... Maar zulke fouten maken en ze zo lang volhouden?

Dat is monsterachtig. Dat vereist uitleg!

Er komt geen uitleg van Monty Johnstone. In plaats daarvan verwijst hij naar de toespraak van Chroestjov over Stalin op het twintigste congres. Maar het heeft geen zin te zoeken naar de Moskouse uitgave. De toespraak, die achter gesloten deuren werd gegeven, is in Rusland niet gepubliceerd. Johnstone is genoodzaakt de tekst van dit meesterwerk van modern marxistisch denken te citeren uit... de Manchester Guardian!

Wat is de analyse van het stalinisme in het materiaal dat door Moskou werd gepubliceerd? De beroemde ‘theorie’ van de ‘persoonsverheerlijking’. Het blijkt dat gedurende een hele historische periode de ‘Socialistische Staat’ geregeerd werd door een bonapartistische [5] dictator die miljoenen mensen voor dwangarbeid naar Siberië stuurde, hele volkeren uitroeide en de hele oude bolsjewistische leiding uitmoordde na de meest monsterlijke schijnprocessen uit de geschiedenis — en dat alles op de kracht van zijn persoonlijkheid?! Wat een bespotting van het marxisme en de marxistische analysemethode! De leden van de YCL en de CP zijn geen kinderen, kameraad Johnstone, die in sprookjes geloven, zelfs als die sprookjes in het Kremlin of in King Street verzonnen worden.

Voor een marxist zou het niet mogelijk zijn de vraag op die manier te stellen. De marxistische methode verklaart de geschiedenis niet in termen van het individuele genie of de individuele schurk, in termen van grillen en ‘persoonlijkheid’, maar op basis van sociale klassen en groepen, hun belangen en hun onderlinge verbanden. Het is volstrekt ondenkbaar dat één mens in staat kan zijn zijn ideeën op te leggen aan de hele maatschappij. Marx had lang geleden al uiteengezet dat als een idee, zelfs een verkeerd idee, steun vindt en invloed heeft op het leven van de mensen, dat dat idee de belangen van een deel van de samenleving moet vertegenwoordigen. Als de verwijzingen van Johnstone naar de marxistische methode iets meer zijn dan een stilistische truc, een leuke woordspeling, dan staan we erop dat hij een directe vraag beantwoordt: wiens belangen vertegenwoordigde Stalin? Zijn eigenbelang?

We zeiden dat elke eerlijke communist een grondig debat over stalinisme en trotskisme zal verwelkomen. Wij verwelkomen dus ook de bijdrage van Monty Johnstone. Maar welke marxistische analyse is het die, ondanks hoogdravende verwijzingen naar de marxistische methode, elke poging schuwt de fundamentele sociale processen te analyseren, het enige wat in staat is licht te werpen op de ideeën die op verschillende momenten door Trotski en Lenin verwoord werden? Zonder een uiteenzetting van deze historische processen, wordt de hele zaak twijfelachtig, beperkt tot een ketting van geïsoleerde citaten uit de werken van Lenin en Trotski, uit hun verband gerukt en kunstmatig tegenover elkaar gesteld om dit of dat te ‘bewijzen’. Natuurlijk is dat, kameraad Johnstone, de essentie van de ‘marxistische methode’ zoals de stalinisten gedurende tientallen jaren gebruikten om elke koerswending te verantwoorden met een toepasselijke zin van Lenin. Zo'n methode heeft weinig te maken met marxisme, maar eerder met de wetenschappelijke methode van... de jezuïeten.

Voetnoten

[1] Processen van Moskou: reeks schijnprocessen in 1936 en ‘37 waarin Stalin zijn laatste tegenstanders via psychologische martelingen tot de meest groteske ‘bekentenissen’ dwong.

[2] Dühring, Eugen (1833-1921): Duits positivistisch filosoof (positivisme: ware kennis wordt slechts verworven door observatie van natuurlijke fenomenen), ontwikkelde een reeks ‘vulgair-materialistische’ theorieën, die door Friedrich Engels de grond in geboord werden in zijn Anti-Dühring (1877-78). Dit werk is nog steeds de beste synthese van het dialectisch materialisme (de marxistische filosofie).

[3] Bernstein, Eduard (1850-1932): Duitse sociaal-democraat die probeerde Marx’ stellingen te ‘herzien’, waardoor zijn leer de naam ‘revisionisme’ kreeg. Bernstein ontkende dat het kapitalisme eens zou vallen en dat er een revolutie nodig was, en steunde het privé-initiatief met woord en daad. De meeste sociaal-democratische partijen baseerden zich lange tijd op zijn theorieën.
Kautsky, Karl (1854-1938): Duitse socialist, aanvankelijk marxistische theoreticus en één van de leiders van de Duitse sociaal-democratie, schommelde daarna tussen het marxisme en de ideeën van Bernstein (de ‘evolutionaire weg’ naar het socialisme), veroordeelde de Russische revolutie van bij het begin. Lenin viel hem aan als ‘de renegaat Kautsky’
Mensjewieken: reformistische (hervormende, antirevolutionaire) vleugel van de Russische sociaal-democraten, letterlijk: ‘de minderheid’. Ze stonden tegenover de bolsjewieken (‘de meerderheid’) op het tweede congres (1903) van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (RSDAP) maar er waren nog verschillende andere fracties en groepen, waaronder die van Trotski, die op een verzoeningsgezinde lijn stond. Stalinisten stellen het graag simplistisch voor alsof er slechts twee groepen en twee meningen zouden zijn geweest. In werkelijkheid waren er voortdurend fracties, scheuringen, herenigingen enzovoort over de meest uiteenlopende ideologische en tactische kwesties. Ook de bolsjewieken zelf ontsnapten hier niet aan, Zo waren er op het vijfde congres in 1907 discussies over deelname aan de Doema, waarbij Lenin de ‘boycotters’ onder leiding van Bogdanov scherp veroordeelde en laatstgenoemde in 1909 uit de partij deed zetten. De mensjewieken wilden vooral geen arbeidersrevolutie maar een burgerlijke revolutie. Na steun aan de witte legers en verschillende openlijke oproepen tot revolte en sabotage werden ze in 1922 definitief verboden.

[4] Het 20ste partijcongres (24 en 25 februari 1958) veroordeelde onder leiding van Chroetsjov bepaalde ‘excessen’ en de ‘personencultus’ onder Stalin, stond een klein beetje meer vrijheid van meningsuiting toe en liet een groot aantal politieke gevangen vrij. Fundamenteel veranderde er echter niets; dezelfde bureaucratische kaste bleef de staat controleren en uitzuigen.

[5] Bonapartisme gaat terug op de Franse revolutie, toen Napoleon Bonaparte in 1799 de macht greep, het economisch systeem dat de revolutie had gevestigd behield maar een aantal privileges voor de feodale bovenlaag herinvoerde onder zijn persoonlijke dictatuur. Stalin is dus t.o.v. 1917 een ‘bonapartist’. Lees ook het artikel Arbeidersstaat, thermidor en bonapartismeArbeidersstaat, thermidor en bonapartisme.


2. Uit de geschiedenis van het bolsjewisme (1)

“Wanneer de trotskisten Trotski afschilderen als de strijdmakker van Lenin en de werkelijke vertegenwoordiger van het leninisme na diens dood, dan is het belangrijk te weten dat Trotski in werkelijkheid slechts gedurende zes jaar (1917-1923) met Lenin in de bolsjewistische partij samenwerkte.”

Cogito, p.4.

De rekenkunde van Johnstones argumentatie lijkt onberispelijk. Maar laat ons ook eens kijken wat die zes jaar vertegenwoordigden. Deze periode omvat de Oktoberrevolutie, waarin Trotski “een rol speelde als tweede na Lenin”, de burgeroorlog toen Trotski Commissaris voor Oorlog was (een post die hij tot 1925 bezette), verantwoordelijk voor de opbouw van het Rode Leger uit vrijwel niets, de vorming van de Derde Internationale waarvoor Trotski de manifesten en veel van de belangrijkste beleidsuitspraken van de eerste vijf congressen schreef, de periode van de economische wederopbouw toen Trotski het ontwrichte spoorstelsel van de USSR reorganiseerde. Dat zijn maar een paar van de kleine karweitjes waarmee Trotski zich bezighield tijdens zijn ‘korte oponthoud’ in de Bolsjewistische Partij.

Monty Johnstone wordt echter niet uit het veld geslagen door dergelijke details. Hij gaat liever in op de veel interessantere periode van 1903-1917 (dertien of veertien jaar, niet minder...), toen Trotski zich buiten de Bolsjewistische Partij bevond. Wat Johnstone niet duidelijk maakt, is dat de Bolsjewistische Partij zelf niet werd gesticht in 1903, maar in 1912. Tot die tijd beschouwden zowel de bolsjewieken als de mensjewieken zich als vleugels van dezelfde partij, de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Door dubbelzinnige bewoordingen en door het weglaten van tijdstippen bij verschillende citaten geeft Johnstone de indruk dat de Bolsjewistische Partij in 1903, geheel gevormd en bewapend, op het toneel van de geschiedenis sprong, net als Minerva uit het hoofd van Zeus.

Op de zesde bladzijde van zijn artikel praat kameraad Johnstone over de splitsing tussen de bolsjewieken en de mensjewieken in 1912, toen

"de bolsjewieken zich uiteindelijk afsplitsten van de mensjewieken en hun eigen onafhankelijke partij vormden”.

Maar op de bladzijde ervoor schrijft hij:

"In 1904 verliet hij [Trotski] de mensjewieken, en hoewel hij voor hun pers bleef schrijven en zelfs de gelegenheid kreeg in het buitenland namens hen op te treden, zou hij van dan af tot 1917 formeel buiten beide partijen staan”.

Cogito, p. 5.

De lezer krabt zich van verbazing in het haar. Hoe kon Trotski “formeel buiten beide partijen” staan van 1904 tot 1912? We zullen later op deze periode ingaan en de redenen geven voor de vreemde verzwijgingen van kameraad Johnstone.

“De basis voor deze tegenstelling was Trotski’s heftige oppositie tegen Lenins strijd om een stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij op te bouwen. Toen op het Tweede Congres van de Russische Sociaal-Democratische Partij een splitsing plaatsvond tussen de bolsjewieken (...) die voor zo'n partij waren, en de mensjewieken (...) die een veel lossere vorm van organisatie wensten, koos Trotski de kant van de laatsten (...)”

Deze formulering van Johnstone bevat een grove vervalsing van de geschiedenis van het bolsjewisme. De splitsing op het Londense Congres van 1903 vond niet plaats, zoals Johnstone stelt, over de kwestie van een “stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij” maar over de samenstelling van de centrale lichamen van de partij en over een punt uit de statuten van de partij. De verschillen kwamen pas tijdens de tweeëntwintigste zitting naar voren. Voordien was er op geen enkel politiek en tactisch punt een meningsverschil tussen Lenin en de ‘minderheid’ van Martov. [6]

Johnstones voorstelling van de verschillen als een duidelijke splitsing tussen bolsjewistische ‘centralisten’ en mensjewistische ‘anticentralisten’ is een puur verzinsel, dat zijn oorsprong vindt in de laster die de mensjewieken verspreidden na het congres. Over het beroemde punt in de statuten van de partij merkte Lenin zelf op:

“Ik zou graag gehoor geven aan deze oproep [d.w.z. voor een verzoening met de ‘mensjewieken’] want ik vind onze meningsverschillen helemaal niet zo belangrijk dat het een kwestie van leven of dood van de partij is. We zullen zeker niet ten onder gaan vanwege een ongelukkig punt in de statuten”.

Na het congres, toen Martov en zijn aanhang weigerden deel te nemen aan het werk van de redactie van Iskra [7], schreef Lenin:

“Als ik het gedrag bekijk van de aanhangers van Martov sinds het congres, hun weigering om in het Centraal Comité te werken, en voeg daar hun propaganda voor een boycot aan toe, dan kan ik enkel zeggen dat dit een zinloze poging is, partijleden onwaardig, om de partij in verwarring te brengen. En waarom? Alleen omdat ze niet tevreden zijn met de samenstelling van de centrale lichamen, want, wanneer je het objectief bekijkt, scheiden enkel daar onze wegen (...)”

Works, deel 7, p. 34.

Keer op keer benadrukte Lenin dat er tussen hemzelf en de ‘minderheid’ van Martov geen principiële verschillen waren, geen verschillen die zo belangrijk waren dat ze een splitsing moesten veroorzaken. Daarom schreef Lenin toen Plechanov [8] overliep naar Martov:

“Laat me om te beginnen zeggen dat ik vind dat de schrijver van het artikel [Plechanov] duizend maal gelijk heeft wanneer hij benadrukt dat het essentieel is de eenheid van de partij te beschermen en nieuwe splitsingen te vermijden — vooral over verschillen die niet belangrijk geacht kunnen worden. De oproep tot vredelievendheid, mildheid en bereidheid concessies te doen is op elk moment prijzenswaardig in een leider en vooral op het huidige moment”.

Works, deel 7, p. 115.

Lenin keert zich vervolgens tegen uitsluitingen van groepen uit de partij en stelt voor de partijpers te openen voor het verwoorden van de verschillen “om deze groepjes in staat te stellen zich te uiten en de hele partij de kans te geven om het belang of het ontbreken van belang van deze verschillen af te wegen en vast te stellen waar precies, hoe en door wie inconsequentie wordt getoond.”

Ibid., deel 7, p. 116.

Dat was altijd Lenins benadering tegenover verschillen binnen de partij: bereidheid tot discussie, flexibiliteit, verdraagzaamheid, en voor alles een nauwgezette eerlijkheid tegenover zijn tegenstanders. Helaas kan nauwelijks hetzelfde gezegd worden over de leiders van de ‘communistische’ partij vandaag! Monty Johnstone is er bewust op uit een verkeerde indruk te geven van de splitsing tussen de twee vleugels van de Russische sociaal-democratie op het Tweede Congres. Hiertoe selecteert hij citaten van Lenins Geselecteerde Werken (de oude stalinistische editie in twaalf delen), die het meeste materiaal over dit punt en andere weglaat. Waarom verwijst hij niet naar de volledige Moskouse editie? Of is die te duur voor King Street? Of gaat het er alleen om indruk te maken op het gemiddelde YCL-lid dat misschien niet de tijd en de gelegenheid heeft om het origineel ernaast te leggen? Johnstone heeft, hier en elders in zijn werk, getoond dat hij onvermoeibaar is in het vinden van geïsoleerde uitdrukkingen en zinnen in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts. Alleen al een blik op de erop betrekking hebbende delen van Lenins Verzamelde Werken onthult de valsheid van Johnstones voorstelling van de feiten. Zo lezen we in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts:

“Kameraad Luxemburg [9] zegt bijvoorbeeld dat de opvatting, die hier [in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts] op een duidelijke en uitvoerige wijze tot uitdrukking is gebracht, een ‘niets ontziend centralisme’ is. Kameraad Luxemburg is dus van mening, dat ik het ene organisatiesysteem tegenover het andere verdedig. De werkelijkheid is echter anders. In het hele boek, van de eerste tot aan de laatste bladzijde, verdedig ik de elementaire grondbeginselen van elk systeem van elke mogelijke partijorganisatie. Mijn boek houdt zich niet bezig met het verschil tussen de ene of het andere organisatiesysteem, maar met de vraag, op welke wijze men welk systeem dan ook moet handhaven, bekritiseren en corrigeren, zonder in strijd te komen met het partijbeginsel”.

Works, deel 7, p. 474

In werkelijkheid waren de verschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme in 1903 helemaal niet duidelijk, hoewel de discussie verschillende tendensen onthulde van verzoeningsgezindheid onder de mensjewieken, of ‘zachten’ zoals ze genoemd werden. De verschillende stromingen kristalliseerden zich pas later onder invloed van gebeurtenissen. Ze bereikten het definitieve breekpunt niet voor 1912.

De periode van Johnstones fameuze “dertien of veertien jaar” bestonden niet uit een duidelijke scheiding tussen twee politieke partijen. De geschiedenis van het bolsjewisme tot 1912 is integendeel de geschiedenis van talloze pogingen de partij te verenigen op een principiële basis. Bovendien waren de verschillen tussen bolsjewieken en mensjewieken niet beperkt tot de kwestie van de partijorganisatie, zoals je zou veronderstellen na het lezen van Johnstone, maar ze gingen over elke fundamentele politieke vraag die voortvloeit uit de analyse van de aard van de Russische revolutie zelf.

Voor zover Johnstone probeert verschillen op te sporen, slaagt hij daar zeker niet in. Met een verbazingwekkende zelfzekerheid neemt hij Trotski onder handen voor diens kritiek op het idee dat in Lenins Wat te doen? naar voren wordt gebracht, namelijk dat de arbeidersklasse, aan zichzelf overgelaten, alleen in staat zou zijn een ‘vakbondsbewustzijn’ te verwerven, d.w.z. het bewustzijn van de noodzaak om voor economische eisen te vechten onder het kapitalisme. Johnstone is er zich, net als de leiders van de CP, niet bewust van dat Lenin zelf later deze uitspraak introk omdat die een overdrijving was die voortkwam uit zijn polemiek tegen de economisten, een stroming die de arbeidersstrijd wilde beperken tot het niveau van zuiver economische eisen. Hiernaar verwijzend legde Lenin uit dat “de economisten de stok naar een kant bogen. Om de stok weer recht te maken was het nodig hem in de andere richting te buigen”.

Lenin stond helemaal niet achter het idee, onder stalinisten verspreid, dat de arbeidersklasse bestaat uit klei die door de ‘intellectuele’ leiding gekneed kan worden zoals het hun goeddunkt.

Wat is de bedoeling van Monty Johnstones verdraaiing van de geschiedenis van het bolsjewisme? Het antwoord wordt duidelijk uit de rest van zijn werk. Johnstone wil het stalinistische sprookje van de eensgezinde Bolsjewistische Partij, die sinds 1903 een apart bestaan had, nieuw leven inblazen. Wanneer hij dat eenmaal ‘vastgesteld’ heeft, dan kan hij Trotski duidelijk ‘buiten’ die partij plaatsen als een ongedisciplineerde, zij het talentvolle intellectueel. Het decor is dan klaar om over te gaan naar de voornaamste vervalsing: om ‘het trotskisme’ af te schilderen als een vreemde en aparte politieke ideologie, vijandig aan het leninisme.

Het is waar dat Trotski zich op het congres van 1903 op een aantal punten in het kamp van Lenins tegenstanders bevond. Het is ook waar dat Plechanov, de toekomstige sociaal-patriot [10], aan Lenins kant stond. Het was een feit dat de verschillen iedereen verrasten, ook Lenin zelf, die in het begin de betekenis ervan niet besefte. Het werkelijke punt dat aan de orde was op het congres, was de overgang van een kleine propagandagroep naar een echte partij. In latere jaren gaf Trotski, die altijd eerlijk was over zijn fouten, zonder terughoudendheid deze fout toe. Hij verklaarde dat Lenin op dit punt altijd gelijk heeft gehad. Monty Johnstone citeert Trotski’s uitspraak, terwijl hij elders beweert dat Trotski nooit bereid was zijn vroegere fouten toe te geven!

Maar Johnstone zit dubbel fout wanneer hij de zaak afschildert alsof alleen Trotski de positie van Lenin verkeerd begreep. De splitsing werd door de partijactivisten in 1903 en ook later in het algemeen gezien als niet meer dan een ruzietje onder emigranten, dat geen praktische betekenis had of als — om Stalins niet te onnavolgbare uitdrukking te citeren — ‘een storm in een glas water’. Laat ons een kenmerkende passage citeren uit een werk dat kameraad Johnstone ook graag aanhaalt, Lunacharski’s [11] Revolutionaire silhouetten.

"(...) het nieuws van de splitsing trof ons als een donderslag bij heldere hemel. We wisten dat het tweede congres getuige zou zijn van de laatste zetten in de strijd tegen de ‘Arbeiderszaak’ (de economisten), maar dat de scheiding een wending zou nemen die Martov en Lenin in tegenovergestelde kampen zou doen belanden en dat Plechanov zich halverwege de twee zou ‘afsplitsen’ — niets daarvan was in onze hoofden opgekomen.

“Het eerste punt uit de statuten van de partij (...) was dat echt iets wat een splitsing rechtvaardigde? Een herverdeling van baantjes in de redactie... Wat is er aan de hand met die mensen in het buitenland, zijn ze gek geworden?”

Lenins correspondentie uit deze periode geeft aan dat de meerderheid van de partij de splitsing niet begreep en zich ertegen verzette. Alleen Monty Johnstone kan 65 jaar later de zaken kristalhelder zien. Op het punt van het Tweede Congres is hij niet de gelijke van Lenin, maar zelfs superieur! Van de hooghartige hoogte van het tweede deel van zijn Geselecteerde Werken spreekt Johnstone een vernietigend oordeel over Trotski uit, die,

“met een pennenstreek (...) de datum van het ontstaan van het bolsjewisme en het mensjewisme als afzonderlijke stromingen veranderde van 1903 naar 1904 zodat hij zich kon voordoen als iemand die nooit tot de mensjewieken had behoord en eraan kon toevoegen dat zijn lijn ‘op elk fundamenteel punt’ overeenkwam met die van Lenin.”

Om te beginnen moet de lezer noteren dat Johnstone in de eraan grenzende zin verklaart dat van 1904 tot 1917 Trotski “formeel (...) buiten beide partijen bleef”, en zo “met een pennenstreek” de datum van het ontstaan van het bolsjewisme, niet als stroming, maar als partij verandert van 1912 naar 1904!

Wat is de betekenis van Trotski’s uitspraak dat zijn lijn op alle fundamentele punten overeenkwam met die van Lenin? De lezer van Monty Johnstones ‘uiterst selectieve en stereotiepe geschiedenis’ van het bolsjewisme moet door zo'n uitspraak in verwarring gebracht worden. Maar die verwarring kan niet op rekening van Trotski worden geschreven, maar op die van Johnstone, die opzettelijk citaten uit hun verband rukt om te suggereren dat Trotski’s weergave van zijn verhouding met Lenin onjuist is. De vervalsing komt geheel van Johnstones kant, die — zoals we zullen zien — voor de lezer de echte politieke verschillen verbergt tussen bolsjewisme en mensjewisme, waar Trotski in het bovenstaande citaat naar verwijst.

We hebben al de onbetrouwbaarheid aangetoond van Johnstones weergave van het Londense Congres van 1903. Zijn stelling dat het bolsjewisme en het mensjewisme als aparte stromingen in de politieke betekenis van het woord in 1903 waren ontstaan, raakt kant noch wal. Indien dat waar zou zijn, dan is Lenin zelf schuldig aan de aartstrotskistische zonde van verzoeningsgezindheid bij zijn herhaalde pogingen de mensjewieken zo ver te krijgen dat ze samenwerkten aan het werk van de partij, maanden na het congres. Pas laat in 1904 gaf Lenin het bestaan van twee stromingen in de partij toe en organiseerde hij het Bureau van Meerderheidscomités (bolsjewieken).

Het cruciale verschil tussen bolsjewisme en mensjewisme — de houding tegenover de liberale kapitalistenklasse — kwam pas in de loop van 1904 naar voren. Het was deze politieke kwestie, en niet een of andere ruzie over de partijstatuten, die de ontwikkeling van de twee stromingen in de richting van een onherroepelijke splitsing besliste en die leidde tot de uiteindelijke overgang van het mensjewisme naar de kant van de Witte Legers in 1918. Het was precies door deze kwestie dat Trotski in 1904 met de mensjewieken brak. Maar kameraad Johnstone zwijgt hierover. We zullen de reden voor zijn zwijgen zien in een later deel van dit werk.

Voetnoten

[6] Martov, L. (pseudoniem van Yuly Osipovitsj Tsederbaum, 1873-1923): mensjewistisch leider, oorspronkelijk lid van de Bund, een joodse socialistische groep in Rusland, Polen en Litouwen (opgericht in 1897, bestond voornamelijk uit halfproletarische joodse handwerkers). Hij was tegen de Oktoberrevolutie, maar verdedigde toch de strijd tegen de witte en buitenlandse legers, verliet de Sovjetunie in 1920.

[7] Iskra: ‘de Vonk’, illegaal bolsjewistisch blad, vanaf 1900 onder leiding van Lenin in achtereenvolgens Duitsland, Engeland en Zwitserland uitgegeven. De Iskra werd het centrum van de partij in ballingschap, op het tweede congres van 1903 werd het het officiële partijorgaan in handen van de bolsjewieken. Later namen de mensjewieken het over.

[8] Plechanov, Georgy Valentinovitsj (1856-1918): marxistisch theoreticus, stichter van de Russische marxisten (1883), schreef een aantal lezenswaardige werken zoals ‘De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis’ en ‘Fundamentele vraagstukken van het marxisme’. Kwam, na aanvankelijke steun aan Lenin in het kamp van de mensjewieken en werd steeds rechtser (hij steunde de Russische deelname aan de Eerste Wereldoorlog). In 1918 kwam hij bij straatrellen om het leven.

[9] Luxemburg, Rosa (1871-1919): Poolse marxiste. Medestichter van de Poolse Socialistische Partij. Later werd ze actief in de Duitse arbeidersbeweging. Ze behoorde tot de linkerzijde van de Duitse sociaal-democratie en ze speelde een belangrijke rol in de stichting van de Spartakusbund (die uitgroeide in de Duitse KP). Ondanks meningsverschillen over de nationaliteitenkwestie (Luxemburg steunde het recht op zelfbeschikking van de volkeren niet) en de rol van een revolutionaire partij (waarvan ze hoopte dat ze spontaan uit de massa-acties zou groeien) beschouwden Lenin en Trotski haar als een uitstekende revolutionaire en marxiste. Ze werd vermoord op bevel van de Duitse sociaal-democraten onder leiding van Ebert en Noske.

[10] Sociaal-patriotten noemde men de stroming in de Tweede Socialistische Internationale (de meerderheid ervan) die in 1914 verraad pleegde aan het socialistisch internationalisme door de oorlogskredieten voor de Eerste Wereldoorlog te stemmen in de nationale parlementen en zo de arbeiders tegenover elkaar in de loopgraven van de grote imperialistische oorlog te zetten.

[11] Lunacharski, Anatoly Vasiljevitsj (1875-1933): bolsjewiek, aangesloten in maart 1917 (behoorde voorheen tot de groep van Trotski), werd volkscommissaris van onderwijs, in 1933 ambassadeur in Spanje.


3. Uit de geschiedenis van het bolsjewisme (2)

De stroming van het bolsjewisme ontstond en nam vorm aan op basis van de revolutie van 1905, die Lenin beschreef als ‘de generale repetitie voor Oktober’. Toch heeft Monty Johnstone niets te zeggen over de hele periode van het Londense congres van 1903 tot aan 1910-1912. Blijkbaar gebeurde er niet veel in Rusland. Zijn zwijgen is geen toeval. Met het weglaten van de ervaringen van 1905 en de pogingen tot herstel van de eenheid van de Russische sociaal-democratie die erop volgden, versterkt hij de verkeerde indruk dat gedurende de hele periode (dertien of veertien jaar...) het bolsjewisme en het mensjewisme onveranderlijk twee tegengestelde polen waren. Trotski stond natuurlijk steeds ‘buiten de partij’.

Trotski in 1905

Welke rol speelde Trotski in de revolutie van 1905 [12] en in welke relatie stond hij tot Lenin en de bolsjewieken? Lunacharski, die in die tijd een van de adjudanten van Lenin was, schrijft in zijn memoires:

“Ik moet zeggen dat van alle sociaal-democratische leiders van 1905-06 Trotski ongetwijfeld toonde dat hij ondanks zijn jeugd het best voorbereid was. Minder dan wie ook van hen werd hij gekenmerkt door die beperkte blik die emigranten vaak hebben. Trotski begreep beter dan alle anderen wat het betekende om de politieke strijd op een breed nationaal vlak te voeren. Hij kwam uit de revolutie tevoorschijn met een enorme populariteit, terwijl noch Lenin, noch Martov echt iets gewonnen hadden. Plechanov had een hoop verloren dankzij zijn half-liberale neigingen. Trotski stond toen in de voorste rijen”.

Revolutionaire silhouetten, p. 61.

Trotski was de voorzitter van de Petersburgse Sovjet van Arbeidersafgevaardigden, het meest vooraanstaande van de lichamen die Lenin beschreef als ‘embryo’s van organen van revolutionaire macht’. De meeste manifesten en resoluties van de sovjet waren het werk van Trotski, die ook de redacteur van het blad ervan was, de lzvestia. De bolsjewieken in Petersburg hadden het belang van de sovjet niet ingezien en waren er zwak in vertegenwoordigd. Lenin schreef uit zijn verbanning in Zweden aan het bolsjewistische blad Novaya Zhizn en drong er bij de bolsjewieken op aan om een positievere houding aan te nemen tegenover de sovjet, maar de brief werd niet afgedrukt en kwam pas 34 jaar later aan het licht.

Deze toestand zou zich elke keer weer voordoen bij een kritiek moment in de geschiedenis van de Russische revolutie: verwarring en aarzeling onder de bolsjewistische leiders binnen Rusland wanneer ze te maken kregen met de noodzaak een gedurfd initiatief te nemen zonder de leidende hand van Lenin.

De politieke stellingname van Trotski en de relatie ervan met de ideeën van Lenin zal meer uitgebreid behandeld worden in het deel over de theorie van de permanente revolutie. De kern van de zaak was de houding van de revolutionaire beweging tegenover de kapitalistische klasse en de zogenaamde ‘liberale’ partijen. Het was op dit punt dat Trotski in 1904 brak met de mensjewieken. Net als Lenin hoonde Trotski de klassencollaboratie van Dan [13], Plechanov en anderen, en wees hij op de arbeidersklasse en de boerenstand als de enige krachten die in staat waren de revolutie tot het einde door te voeren.

In 1905 gebruikte Trotski de krant Nachalo, die een massaal bereik had, om zijn mening over de revolutie uit te drukken, die dicht bij die van de bolsjewieken en rechtstreeks tegenover het mensjewisme stond. Het was logisch dat, ondanks het scherpe meningsverschil op het tweede congres, het werk van de bolsjewieken en Trotski in de revolutie zouden samengaan. Daarom werkten Trotski’s Nachalo en de bolsjewistische Novaya Zhizn, die werd uitgegeven door Lenin, in solidariteit met elkaar, ondersteunden ze elkaar tegen de aanvallen van de reactie zonder polemieken tegen elkaar te voeren. Het bolsjewistische blad begroette het eerste nummer van Nachalo als volgt:

“Het eerste nummer van Nachalo is verschenen. We verwelkomen een makker in de strijd. Het eerste nummer valt op door de briljante beschrijving van de oktoberstaking, geschreven door kameraad Trotski”

Lunacharski herinnerde zich dat toen iemand Lenin vertelde over Trotski’s succes in de sovjet, Lenins gezicht gedurende een ogenblik versomberde, en hij toen zei: “Wel, kameraad Trotski heeft het verdiend met zijn onvermoeibaar en indrukwekkend werk”

De loop van de revolutie had een enorme impuls gegeven aan de beweging voor de hereniging van de krachten van het Russische marxisme. Bolsjewistische en mensjewistische arbeiders vochten schouder aan schouder onder dezelfde leuzen; concurrerende afdelingsbesturen fusioneerden spontaan. Ten slotte werden op voorstel van het bolsjewistische Centraal Comité, waar Lenin weer in zat, stappen ondernomen om de hereniging tot stand te brengen. Trotski had zich in Nachalo consequent voor hereniging uitgesproken en had geprobeerd buiten de fractiestrijd te blijven. Maar hij werd gearresteerd en gevangen gezet voor zijn rol in de sovjet vooraleer het vierde (eenheids)congres in Stockholm plaatsvond.

Het congres werd in mei 1906 bijeengeroepen, maar toen was de revolutionaire golf al aan het wegebben en daarmee ook de strijdlust en de ‘linkse’ toespraken van de mensjewieken. Plechanov klaagde al over de ‘voortijdige’ actie van de massa met zijn beroemde uitspraak: “Ze hadden niet de wapens moeten opnemen”. Een conflict tussen consequente revolutionairen en degenen die de massa’s al in de steek lieten en zichzelf aan de reactie aanpasten, was onvermijdelijk.

Het congres van Stockholm

De voornaamste punten van discussie tussen de bolsjewieken en de mensjewieken op het congres van Stockholm waren:

1) de agrarische kwestie
2) de houding tegenover burgerlijke partijen
3) de houding tegenover het parlementarisme
4) de kwestie van de gewapende opstand

Plechanov, die daarmee uitdrukking gaf aan het angstige opportunisme van de mensjewieken, veroordeelde het plan van Lenin om de boeren te mobiliseren voor de nationalisatie van de grond als “gevaarlijk (...) vanwege de kans op contrarevolutie”. Hij vatte de mensjewistische houding tegenover het grijpen van de macht door de arbeiders en boeren met de volgende woorden samen:

“Het grijpen van de macht is voor ons verplicht wanneer we een arbeidersrevolutie maken. Maar aangezien de komende revolutie enkel kleinburgerlijk kan zijn, zijn we verplicht te weigeren de macht te grijpen.” (onze nadruk)

Dat was de argumentatie van de mensjewieken in 1906-1907. De revolutie was een burgerlijke revolutie; de taken ervan waren burgerlijk-democratisch; de voorwaarden voor het socialisme waren in Rusland niet aanwezig. Daarom was elke poging van de arbeiders de macht te grijpen avonturisme. Het was de taak van de arbeiders een bondgenootschap te zoeken met de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen om hen te helpen bij het doorvoeren van de burgerlijke revolutie.

Wat was Lenins antwoord op Plechanov? Hij deed geen poging te ontkennen dat de revolutie burgerlijk-democratisch was, en zeker niet dat het mogelijk was om het socialisme op te bouwen in Rusland alleen. Alle Russische marxisten, de mensjewieken, Lenin en Trotski, waren het eens over deze kwesties. Het was ABC dat de voorwaarden voor de socialistische transformatie in Rusland afwezig waren, enkel rijp waren in het Westen. Op Plechanovs sombere waarschuwingen voor ‘het gevaar van contrarevolutie’ antwoordde Lenin:

“Wanneer we een echte, volledige effectieve, economische garantie bedoelen tegen de contrarevolutie, d.w.z. een garantie die de economische omstandigheden schept om reactie te voorkomen, dan zullen we moeten zeggen: de enige garantie tegen contrarevolutie is een socialistische revolutie in het Westen. Er kan geen andere garantie zijn in de volledige betekenis van het woord. Zonder deze voorwaarde zal, hoe het probleem ook wordt opgelost (autonomie, verdeling van het land enzovoort) contrarevolutie niet alleen mogelijk zijn, maar onvermijdelijk”.

Works, deel 10, p. 280, onze nadruk

Zo zag Lenin vanaf het begin de Russische Revolutie als het voorspel op de socialistische revolutie in het Westen. Hij verbond het lot van de Russische revolutie in een onlosmakelijke band met dat van de internationale socialistische revolutie, zonder welke ze onvermijdelijk zou ondergaan in interne reactie:

“Ik zou deze stelling als volgt formuleren: de Russische revolutie kan door eigen inspanning zegevieren, maar kan deze verworvenheden onmogelijk behouden en consolideren op eigen kracht. Dat kan niet zonder een socialistische revolutie in het Westen. Zonder deze voorwaarde is contrarevolutie onvermijdelijk, of we nu autonomie, nationalisatie of verdeling van het land hebben, want onder elke vorm van bezit en eigendom zal de kleine bezitter altijd een bolwerk voor de restoratie zijn. Na de volledige overwinning van de democratische revolutie zal de kleine bezitter zich onvermijdelijk tegen de arbeidersklasse keren; en hoe eerder de gemeenschappelijke vijanden van de arbeidersklasse en de kleine bezitter, zoals de kapitalisten, de grootgrondbezitters, de financiële kapitalistenklasse enzovoort zijn omvergeworpen, des te sneller zal dit gebeuren. Onze democratische republiek heeft geen enkel ander achterland dan de socialistische arbeidersklasse van het Westen.”

Works, deel 10, p. 280, onze nadruk.

We citeren Lenins woorden volledig zodat er geen verdenking kan zijn de zaken verkeerd voor te stellen, zodat Monty Johnstone ons er niet van kan beschuldigen dat we Trotski citeren en niet Lenin. De lezer van Johnstones artikel kan immers tot geen andere conclusie komen dan dat Lenin hier zuiver ‘trotskisme’ verkondigt. Hij ontkent niet alleen de mogelijkheid om “het socialisme op te bouwen” in Rusland alleen, maar zelfs het behouden van de verworvenheden van de burgerlijk-democratische revolutie zonder de socialistische revolutie in het Westen. Hij “onderschat de rol van de boerenstand” door uiteen te zetten dat de kleine bezitters een bolwerk voor de restauratie vormen en zich onvermijdelijk tegen de arbeiders zullen keren, wanneer de revolutie is voltooid. [14]

Maar neen, Lenin haalde deze ideeën niet uit Trotski’s boeken over de permanente revolutie, die hij nooit gelezen had, en Trotski zelf zat in de gevangenis gedurende het congres. De ideeën die door Lenin werden verwoord zijn het ABC van het marxisme, de fundamentele principes van het arbeidersinternationalisme en de klassenstrijd, die hij verdedigde tegen de opportunistische vervalsingen van de ‘geleerde’ marxist Plechanov. “Dit is geen marxisme, maar leninisme”, sneerden de mensjewieken in 1906. “Dit is geen leninisme, maar trotskisme”, schrijft Johnstone in 1968. Noem het wat jullie willen, heren. Voor een marxist verandert het wezen van een ding niet door er een andere naam aan te geven.

Als antwoord op het argument dat de sociaal-democratie zijn ‘progressieve’ kapitalistische bondgenoten niet moet afschrikken, zei Lenin:

“Dit toonde des te levendiger de fundamentele fout van de mensjewieken aan. Zij zien niet in dat de kapitalistische klasse contrarevolutionair is, dat ze bewust streeft naar een compromis.”

Works, deel 10, p. 289.

Dit was het centrale thema van Lenins strijd tegen de mensjewieken in die komende periode: de noodzaak de revolutionaire arbeidersbeweging te vrijwaren van bondgenootschappen met de kapitalistenklasse en haar partijen die haar aan handen en voeten binden. Vasthouden aan de arbeidersklasse als de enige consequent revolutionaire klasse in de samenleving, de enige klasse die in staat is om af te rekenen met het tsarisme, wanneer nodig tegen de kapitalistische klasse in:

“De enige voorwaardelijke en relatieve garantie tegen contrarevolutie is dat de revolutie op de meest drastische manier wordt uitgevoerd, uitgevoerd rechtstreeks door de revolutionaire klasse, met zo weinig mogelijke deelname van tussenpersonen, compromisfiguren en alle soorten van verzoeners; dat deze revolutie werkelijk tot het einde toe wordt doorgevoerd”.

Ibid., p. 281.

Lenin leverde verder kritiek op de mensjewieken voor hun verafgoding van het parlement, hun kritiekloze en overoptimistische kijk op de mogelijkheden voor marxisten om ervan gebruik te maken. Lenin nam Plechanov stevig onder handen voor zijn laffe afwijzing van gewapende strijd. Dit waren de kwesties die de bolsjewistische en mensjewistische vleugels van de sociaal-democratie scheidden: niet de organisatorische kwestie, niet ‘het centralisme’, maar hervorming of revolutie, klassenharmonie of vertrouwen op de revolutionaire massa’s [15]. Maar hierover bewaart Monty Johnstone een koppig stilzwijgen. De lezer zal zich afvragen waarom! We zullen vriendelijk zijn en het toeschrijven aan Johnstones natuurlijke ongeduld om door te gaan naar de veel ‘interessantere periode’ van 1910-16. Hoe dan ook, ‘dertien of veertien jaar’ is een lange tijd: wie zal een kwestie van vijf jaar of zo missen? Vooral wanneer die periode zoveel materiaal verschaft dat ‘niet relevant’ is voor zijn kruistocht tegen Trotski.

De periode van reactie

De Stolypin-reactie [16], die in 1907 begon, schiep enorme moeilijkheden voor de revolutionaire beweging in Rusland en lokte nieuwe meningsverschillen uit in de sociaal-democratische rangen. De legale activiteiten van de partij werden beperkt door wat Lenin ‘de meest reactionaire kieswet van Europa’ noemde. De illegale methodes van werken, de zogenaamde ondergrondse, werden steeds belangrijker als tegenwicht tegen de beperkingen die door het regime werden opgelegd. Een deel van de mensjewistische vleugel van de partij trad de situatie echter tegemoet door zichzelf steeds meer aan te passen aan de eisen van de reactie. Ze vermeden illegaal werk ten gunste van een comfortabele parlementaire zetel. Dit was de basis van de zogenaamde liquidatiekwestie [17], die tot een nieuwe splitsing in de partij leidde.

Op het Londense congres van 1907 had Trotski voor de eerste maal de gelegenheid zijn ideeën over de revolutie voor de partij uiteen te zetten. Zijn rede in de discussie over de houding tegenover de burgerlijke partijen, waarvoor hij slechts een kwartier tijd kreeg, werd tweemaal aangehaald door Lenin, die het nadrukkelijk eens was met de door Trotski verwoorde ideeën, vooral met zijn oproep voor een Links Blok tegen de liberale kapitalistenklasse.

“Deze feiten”, becommentariëerde Lenin, “zijn voor mij genoeg om te erkennen dat Trotski dichterbij ons standpunt is gekomen. Afgezien van de kwestie van ‘ononderbroken revoIutie’ zijn we solidair op fundamentele punten in de houding tegenover de kapitalistische partijen”.

Works, deel 12, p. 470.

Lenin was niet bereid zich aan te sluiten bij Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die we straks bespreken. Maar over de fundamentele kwestie van de taken van de revolutionaire beweging was er volledige overeenstemming. De verschillen tussen de posities van Lenin en Trotski zullen later behandeld worden. Dat deze verschillen door Lenin als bijkomend werden gezien, werd opnieuw duidelijk op het congres, toen Trotski een amendement voorstelde op de motie over de houding tegenover de kapitalistische partijen. Lenin sprak tegen het amendement, niet omdat het onjuist zou zijn, maar omdat het niets wezenlijks toevoegde aan het oorspronkelijke voorstel.

“Het moet worden toegegeven”, zei hij, “dat Trotski’s amendement niet mensjewistisch is, dat het ‘precies hetzelfde’ uitdrukt, dat wil zeggen bolsjewistische ideeën”.

Works, deel 12, p. 479. (In de notulen van de Russische editie, gepubliceerd in 1959, verschijnt dan echter: in feite steunt Trotski de mensjewieken op ieder fundamenteel punt. (Pyatji S'yezd R.S.D.R.P. Protokoly, p. 812))

Maar ondanks het samengaan van hun analyses van de taken van de revolutie, probeerde Trotski nog steeds een koers te varen tussen de tegenover elkaar staande fracties in een vergeefse poging een nieuwe splitsing te voorkomen.

“Wanneer jullie denken”, zei hij tegen het congres, “dat een scheiding onvermijdelijk is, wacht dan tenminste tot gebeurtenissen en niet enkel moties jullie scheiden. Loop niet op de gebeurtenissen vooruit”

Op basis van de ervaring van 1905 geloofde Trotski dat een nieuwe revolutionaire opleving het gevolg zou hebben dat de beste elementen onder de mensjewieken, met name Martov, naar links zouden worden gedreven. Zijn voornaamste wens was de krachten van het marxisme bijeen te houden in een moeilijke periode, een splitsing te voorkomen die een ontmoedigend effect zou hebben op de beweging. Dat was het wezen van Trotski’s ‘verzoeningsgezindheid’, die belette dat Trotski zich toen bij de bolsjewieken aansloot. Lenin gaf hierop het volgende commentaar:

“Een aantal sociaal-democraten uit die periode verzonken in verzoeningsgezindheid, uitgaand van de meest uiteenlopende motieven. Het meest consequent was de verzoeningsgezindheid die verwoord werd door Trotski, zo ongeveer de enige die probeerde een theoretische basis te geven aan dat beleid”

Dit was het centrale punt van het meningsverschil tussen Lenin en Trotski voor 1917, niet ‘het onderschatten van de boerenstand’, niet ‘het socialisme in een land’, maar de kwestie van verzoeningsgezindheid.

Trotski’s fout was dat hij te veel belang hechtte aan de ‘centristische’ (halfrevolutionaire) [18] stromingen in het mensjewisme. Hij dacht dat de eenheid van de marxistische beweging tot stand zou komen door het samengaan van de bolsjewieken en de mensjewieken en door het zuiveren van de partij van de ‘rechtse’ en ‘linkse’ uitersten, d.w.z. het uitsluiten van de mensjewistische liquidatoren en de extreem-linkse bolsjewistische ‘boycotters’ (otzovisten). Hij begreep niet, zoals Lenin dat duidelijk wel deed, dat eenheid alleen bereikt kan worden door eerst meedogenloos te breken met alle opportunistische stromingen: dat het behoud van de krachten van het marxisme in een periode van revolutionaire terugtocht niet een abstracte, formele eenheid betekent, maar de stelselmatige scholing van de kaders in de methodes en perspectieven van de beweging. De organisatorische zwakheid van de mensjewieken en hun politieke hulpeloosheid in de periode van reactie waren niet meer dan een afspiegeling van hun totaal gebrek aan perspectief. Aan de andere kant vloeide Lenins strijd voor een ‘stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij’ voort uit de absolute noodzaak van het scholen en trainen van een voorhoede, onbesmet door de demoralisatie en het cynisme van de opportunisten.

Later begreep Trotski zijn fout en gaf hij zonder voorbehoud toe dat Lenin al die tijd gelijk had gehad op dit punt. Toch gaan de stalinisten door de fractiestrijd tussen Lenin en Trotski in felle kleuren af te schilderen en graven ze alle polemische uitspraken op die in het heetst van de discussie gemaakt werden, om een wig te drijven tussen de ideeën van Lenin en Trotski in het algemeen. Trotski zat fout, maar zijn fout was te goeder trouw, de fout van een revolutionair die het belang van de revolutie ter harte neemt. Het is geen toeval dat Lenin verwijst naar verzoeningsgezindheid als iets dat voortvloeit ‘uit de meest uiteenlopende motieven’, d.w.z. zowel revolutionaire als opportunistische. Ook Lenin zelf ‘vergiste’ zich in zijn waardering van mogelijk bondgenoten onder de mensjewieken. In 1909 bood hij nog een blok aan Plechanov aan en, nog in 1917, aan de ‘partij'-mensjewieken. Volgens Lunacharski droomde Lenin van een verbond met Martov, zich realiserend hoe waardevol deze kon zijn. In de praktijk bleek Lenin fout te zitten. Maar hoe onvergelijkelijk superieur zijn de fouten van een toegewijde revolutionair boven het bekrompen gekrabbel van de schriftgeleerden die een halve eeuw later in het comfort van hun studeerkamers de oude gevechten opnieuw leveren — en altijd aan de winnende kant staan.

De bolsjewieken en Lenin

“De jaren tussen 1907 en ‘14 vormen in zijn [Trotski’s] leven een hoofdstuk waarin opvallend weinig politieke resultaten zijn (...) Trotski claimt geen enkel revolutionair resultaat in zijn voordeel. Maar in deze jaren was Lenin, gesteund door zijn volgelingen, de partij aan het smeden en mensen als Zinoviev, Kamenev, Boecharin en later Stalin [19] groeiden tot een niveau dat hen in staat stelde in 1917 leidinggevende rollen te spelen binnen de partij”

Isaac Deutscher, The Prophet Armed, p. 176.

Deze passage van Deutscher [20], die door Johnstone wordt geciteerd, dient er alleen toe de laffe mentaliteit van de schrijver ervan te verbergen. De ‘leidinggevende rol’ die in 1917 door Kamenev, Zinoviev en Stalin werd gespeeld, zal in een later hoofdstuk aan de orde komen. Hier moet het voldoende zijn eraan te herinneren dat Kamenev en Zinoviev tegen de opstand van oktober 1917 stemden en door Lenin werden ontmaskerd als ‘stakingsbrekers’ die uit de partij gestoten moesten worden! Maar laten we eerst ingaan op de voor ons liggende periode. Deutschers stelling over ‘het ontbreken van politieke resultaten’ is heel juist, maar dat slaat niet alleen op Trotski maar op de hele revolutionaire beweging in de periode van reactie.

Hoe lagen de zaken in die tijd bij de bolsjewieken? Het uitbreken van de reactie veroorzaakte een serieuze splitsing in de leiding, waarin Lenin zich weer eens in een minderheid van één bevond. De overheersende stemming onder de bolsjewieken was extreem-links: een weigering te erkennen dat de revolutie op de terugtocht was. Deze stroming, de tegenpool van het mensjewistische liquidationisme, manifesteerde zichzelf in ‘boycottisme’, d.w.z. in het volledig afwijzen van deelname aan verkiezingen en van werken in het parlement. Lenins nauwste collega’s — Krassin, Bogdanov [21] en Lunacharski — scheidden zich af naar ‘links’. De twee laatstgenoemden kwamen onder invloed van het filosofisch mysticisme, nog een afspiegeling van de wanhoopsstemming die door de reactie werd gevoed.

De eindeloze fractiestrijden die op dat moment de sociaal-democratie teisterden, lokten een reactie uit in de vorm van verzoeningsgezindheid, waarvan Trotski de voornaamste woordvoerder werd. Verzoeningsgezindheid had zijn aanhang in alle groepen, inclusief de bolsjewieken.

In 1910 slaagde Trotski er in een bijeenkomst te organiseren van de leiders van alle fracties in een poging zowel de liquidatoren als de ‘boycotters’ uit te sluiten en de partij bijeen te houden:

“Het enige succes dat hij [Trotski] bereikte was het plenum waarop hij de ‘liquidatoren’ uit de partij stootte en eveneens bijna de ‘boycotters’, en er zelfs in slaagde om voor een tijdje het gat — zij het met een uiterst dunne draad — te dichten tussen de leninisten en de martovisten”.

Lunacharski, Revolutionaire silhouetten, p. 61.

Ook stond Trotski niet alleen in zijn mening over de eenheid van de partij. In de zomer van 1911 schreef Rosa Luxemburg:

“De enige manier om de eenheid te bewaren is het bijeenroepen van een algemeen congres van mensen die vanuit Rusland worden gezonden, want de mensen in Rusland willen allemaal vrede en eenheid en zij vertegenwoordigen de enige macht die de kemphanen in het buitenland weer tot hun positieven kan brengen.”

Deze verwijzing naar de stemming van de partijwerkers in Rusland was niet toevallig. Gedurende de hele periode — het geheel van de befaamde ‘dertien of veertien jaar’ — was de overheersende mening van de partijactivisten binnen Rusland dat de hele bolsjewistische-mensjewistische splitsing een onnodig ongemak was, het product van de vergiftigde atmosfeer van emigrantenruzietjes. De indruk die door mensen als Johnstone en Deutscher wordt gekoesterd, van een bolsjewistische partij die stevig verenigd is rond de ideeën van Lenin en gestaag doormarcheert naar de Oktoberrevolutie, is een karikatuur van de werkelijkheid. Lenin zelf klaagt vanaf het eerste begin in zijn brieven over de beperkte blik van de zogenaamde ‘comitémensen’, ofwel de bolsjewistische vertegenwoordigers in Rusland. Zijn klachten worden een gestage stroom van boze protesten in de periode 1910-1914 tegen het optreden van zijn eigen ‘aanhangers’ in Rusland. Maxim Gorki [22], die in deze periode in de periferie van het bolsjewisme rondhing, klaagde in zijn briefwisseling met Lenin over de ‘ruzies tussen de generaals’ die ‘de arbeiders afstoten’. De houding van de ‘comitémensen’ tegenover de controversen onder de emigranten wordt duidelijk uitgedrukt in een brief die door een aanhanger van de bolsjewieken in de Kaukasus werd gestuurd aan kameraden in Moskou:

“Over de ‘storm in een theekop’ in het buitenland hebben we vanzelfsprekend gehoord: de blokken van Lenin/Plechanov aan de ene kant en Trotski/Martov/Bogdanov aan de andere kant. De houding van de arbeiders tegenover het eerste blok is voor zover ik weet gunstig. Maar in het algemeen beginnen de arbeiders neer te kijken op de emigranten: “Laten ze elkaar maar op de kast jagen zoveel ze willen; maar wat ons betreft, wie het belang van de beweging op waarde schat — werk, de rest zal voor zichzelf zorgen. Ik denk dat dat het beste is”

Deze regels werden onderschept door de tsaristische politie die de schrijver identificeerde als ‘de Kaukasiër Soso’, alias Djugashvili, alias Stalin!

Deze neerbuigende houding tegenover theorie, tegenover de ‘emigrantenruzietjes’ de ‘storm in een theekop’, was algemeen verspreid onder de bolsjewistische activisten en lokte verhitte protesten uit van Lenin, zoals in de brief van april 1912 aan Orjonikidze [23], Spandaryan en Stasova:

“Wees niet lichtvaardig over de campagne van de liquidatoren in het buitenland. Het is een grote fout als mensen wat in het buitenland gebeurt gewoon naast zich neerleggen en het ‘naar de bliksem sturen’.”

Works, deel 35, p.33.

De verzoeningsgezindheid van Stalin, Orjonikidze en andere ‘praktische’ bolsjewieken springt in het oog door haar grofheid, aangezien het noch door opportunisme, noch door een wens voor revolutionaire eenheid wordt gemotiveerd, maar door onwetendheid en onverschilligheid tegenover de meer algemene kwesties die erbij betrokken zijn.

De opkomst van de arbeidersbeweging in Rusland in 1912 gaf nieuwe moed aan de marxisten — en aan de verzoeningsgezinde stromingen in de partij. Het pas opgerichte bolsjewistische blad Pravda weerspiegelde deze stemming.

Op hetzelfde moment dat Lenin een strijd op leven en dood voerde om voor eens en altijd de revolutionaire vleugel van de partij te scheiden van de opportunistische, verdween zelfs het woord ‘liquidationisme’ uit de bladzijden van Pravda. Lenins artikels werden in verminkte vorm gedrukt, waarbij alle polemieken tegen de liquidatoren werd weggelaten. Soms werden ze gewoon niet opgenomen. Lenins correspondentie met Pravda illustreert treffend de stand van zaken in Rusland: opnieuw zaten de ‘comitémensen’ van de partij zonder Lenins leiding, eens te meer waren ze hopeloos aan het zwalpen. In een brief van oktober 1912 schreef Lenin, brandend van verontwaardiging over het falen van Pravda om de liquidatoren te ontmaskeren:

“Tenzij Pravda dit alles op tijd uitlegt zal zij verantwoordelijk zijn voor de verwarring en de verdeeldheid [d .w.z. van de arbeidersbeweging] (...) Op dit kritieke moment wordt Nevskaya Zvezda [bolsjewistische krant] opgedoekt zonder één enkele brief of uitleg (...) politieke medewerkers worden in het duister gelaten (...) Ik ben verplicht hiertegen scherp te protesteren en elke verantwoordelijkheid af te wijzen voor deze abnormale toestand, die zwanger is van uitgesmeerde conflicten.”

Works, deel 36, p. 194-196.

Tijdens de verkiezingen van 1912 schreef Lenin aan de redactie van Pravda (waar Stalin lid van was):

“(...) Pravda gaat nu in de verkiezingstijd gewoon door als een slaperige oude bediende. Pravda weet niet hoe te vechten. Het valt niet aan, het vervolgt noch de Kadet [24], noch de liquidator”.

Ibid., p. 198.

Ook was de ziekte van de verzoeningsgezindheid niet beperkt tot Pravda. In de verkiezingen van 1912 werden uit de arbeidersrangen zes bolsjewistische afgevaardigden gekozen. Lenin waarschuwde de zes vanuit Polen tegen de invloed van de mensjewistische afgevaardigden:

“Wanneer onze zes allemaal uit de arbeidersgelederen komen, dan moeten ze zich niet in stilte onderwerpen aan de Siberiërs [d.w.z. intellectuelen, mensjewieken]. De zes moeten duidelijk protesteren wanneer de baas over hen gespeeld wordt (...)”

In plaats daarvan vormden de bolsjewistische afgevaardigden een ‘verenigde fractie’ met de ‘Siberiërs’ Een gezamenlijk manifest werd gepubliceerd, dat in Pravda verscheen, waarin opgeroepen werd tot eenheid van alle sociaal-democraten en de fusie van Pravda met het liquidationistische blad Luch. Samen met Gorki gaven vier van de bolsjewistische afgevaardigden hun naam op als medewerkers van Luch.

Lenin was woedend, maar zijn protesten werden niet overgenomen. In een laatste uitbarsting van bitterheid schreef Lenin:

“We ontvingen een stomme en schaamteloze brief van de redactie (Pravda). We zullen er niet op antwoorden. We moeten ze kwijtraken (...) We zijn in toenemende mate verontrust over het uitblijven van nieuws over het plan voor de reorganisatie van de redactie (...) Reorganisatie, maar beter nog de volledige uitsluiting van alle oudgedienden is bovenal noodzakelijk.”

En opnieuw:

“(...) we moeten onze eigen redactie in Pravda planten en de huidige er uit trappen. De zaken staan er zeer slecht voor. Het ontbreken van een campagne voor eenheid van onderaf is stom en verachtelijk (...) Zou jij dergelijke mensen redacteurs noemen? Dat zijn geen mannen maar armzalige vaatdoeken, en ze ruïneren de zaak”

Dat was de taal die Lenin gebruikte wanneer hij niet Trotski, niet de mensjewieken, maar de verzoeningsgezinden en mensjewistische meelopers in zijn eigen organisatie, de redactie van zijn eigen krant, aanviel! Zeker, Lenin had zich in die tijd als taak gesteld een ‘stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij’ op te richten. Hiertoe was hij meer dan eens gedwongen te vechten tegen hetzelfde apparaat waarvoor hij had gestreden om het op te bouwen.

De ‘oude bolsjewieken’ in 1917

Gedurende een hele historische periode — zelfs meer dan ‘dertien of veertien jaar’ — had Lenin geprobeerd een leiding op te bouwen, de kaders van het bolsjewisme in de basisideeën, de methode en het programma van het marxisme te harden. Voor alles hamerde hij op de noodzaak de arbeidersbeweging te vrijwaren van ideologische besmetting door de burgerlijke en kleinburgerlijke democratie. Hij benadrukte herhaaldelijk de absolute noodzaak voor de beweging om een complete organisatorische onafhankelijkheid te bewaren van de partijen van de burgerlijke democratie en van de opportunisten die de beweging onder de vleugels van de burgerij probeerden te brengen. De juistheid van Lenins standpunt werd duidelijk in 1917, toen de mensjewieken overgingen naar het kamp van de burgerlijke democratie. Wat was de positie van de ‘oude bolsjewieken’, van Kamenev, Zinoviev, Stalin en Lenins andere ‘trouwe volgelingen’ in 1917?

Ieder van hen propageerde steun voor de Kerenski-regering [25], eenheid met de mensjewieken, m.a.w. het kamp van het marxisme in de steek laten voor dat van de burgerlijke democratie. Van alle ‘oude bolsjewieken’, waarvoor Lenin gestreden had om ze in de voorgaande periode te scholen, was niet één opgewassen tegen de test der gebeurtenissen.

Hoe was het mogelijk dat de leiders van de bolsjewistische partij — de partij van Lenin, gestaald in de strijd, met een correcte lijn ‘vanaf de oprichting in 1903’ — op het beslissende moment door de knieën gingen en overliepen naar de kant van het opportunisme? Van Monty Johnstone moet de verbijsterde lezer geen antwoord verwachten. Onze ‘onpartijdige’, ‘wetenschappelijke’ geschiedschrijver weet van het bestaan van dergelijke gebeurtenissen niets af! De overgang van februari naar oktober was blijkbaar pijnloos verlopen door het ‘doorgroeien’ van de bolsjewieken van de democratische revolutie naar de socialistische:

“Nu de monarchie was omvergeworpen en ‘de burgerlijke revolutie voltooid is, voor zover Rusland nu een democratische republiek is’, mobiliseerde Lenin de bolsjewistische partij voor de tweede fase van de revolutie, die de macht in handen van de arbeiders klasse en de arme boeren moest brengen en Rusland uit de imperialistische oorlog moest halen”.

Cogito, p. 11.

Wat was het standpunt van de bolsjewistische leiders in Rusland, voorafgaand aan Lenins aankomst in april 1917? In een in het oog springende tegenstelling tot alles wat Lenin tijdens de oorlog had geleerd, propageerde de Pravda, onder de redactionele leiding van Kamenev en Stalin, de verdediging van de burgerlijk-democratische republiek:

“Wanneer leger tegenover leger staat”, schreef Kamenev, “dan zou het meest idiote beleid zijn voor te stellen dat een van de legers de wapens neerlegt en naar huis gaat. Dat zou geen beleid van vrede zijn, maar een beleid van slavernij, dat met walging zal worden verworpen door een vrij volk”.

Lenins beleid van revolutionair defaitisme werd door het centrale orgaan van de partij aan de vooravond van de revolutie voorgesteld als ‘het meest idiote beleid’ en ‘een beleid van slavernij’.

Verderop verkondigen redactionele artikels van Pravda:

“Onze leuze is niet het betekenisloze ‘weg met de oorlog’. Onze leuze is druk op de Voorlopige Regering met het doel haar te dwingen (!) om alle oorlogvoerende landen ertoe te bewegen (!) onmiddellijk onderhandelingen te openen (...) en tot dan moet elke man op zijn post blijven.”

Het beleid van Stalin en Kamenev was de weg van de minste weerstand, het steunen van de Voorlopige Regering, “voorzover deze strijdt tegen de reactie of de contrarevolutie” en ondertussen het bewijzen van lippendienst aan ‘het uiteindelijke doel van het socialisme’. Deze verschuiving van de socialistische revolutie naar de ver verwijderde toekomst, terwijl als ‘directe taak’ de capitulatie voor het burgerlijk liberalisme en het reformisme gesteld wordt, is natuurlijk niets nieuws voor de leiders van de communistische partijen vandaag de dag, voor wie dit juist de essentie van het ‘leninisme’ vertegenwoordigt, zoals dat gekoesterd wordt in ‘de Britse weg naar het socialisme’ en in het beleid van het Volksfront. Het was in wezen dezelfde politiek als die van de mensjewieken waarmee de ‘oude bolsjewieken’ zich onvermijdelijk verbonden voelden.

Hoe slaagde Lenin erbij zijn terugkeer in “de bolsjewieken te mobiliseren voor de tweede fase van de revolutie” wanneer alle leidende leden de Voorlopige Regering ondersteunden? Kameraad Johnstone, die de hele periode in stilte overslaat, is er blijkbaar niet toe genegen in te gaan op de werking van deze wonderbaarlijke ‘mobilisatie’. Het zou echter uiterst ‘onhistorisch’ van ons zijn om niet aan te bieden de details voor hem in te vullen.

Vanuit het buitenland bekeek Lenin de ontwikkelingen in de partij met grote ongerustheid. Hij schreef herhaaldelijk naar Petrograd om een breuk met de kapitalistische klasse en het beleid van verdediging te eisen. Op 6 maart stuurde hij via Stockholm een telegram:

“Onze tactiek: absoluut geen vertrouwen; geen steun aan de nieuwe regering; vertrouw vooral Kerenski niet; bewapening van de arbeidersklasse de enige garantie, onmiddellijke verkiezingen voor de Doema van Petrograd; geen toenadering tot andere partijen”

Op 17 maart schreef Lenin:

“Onze partij zou zichzelf voorgoed in diskrediet brengen, zou zichzelf politiek ombrengen, wanneer ze deel zou nemen aan dat soort bedrog.. Ik zou eerder kiezen voor een onmiddellijke breuk met wie dan ook in onze partij dan toegeven aan sociaal-patriottisme.”

Deze woorden van Lenin waren een duidelijke waarschuwing aan Kamenev en Stalin, die niettemin vasthielden aan hun standpunt, ondanks de vijandigheid van de arbeidersmilitanten die in groten getale uit de partij stapten uit walging voor de capitulatie van de leiders. Onmiddellijk na zijn terugkeer uit het buitenland begon Lenin een scherpe fractiestrijd tegen de ‘oude bolsjewieken’. Op een bijeenkomst van bolsjewistische afgevaardigden naar de sovjets in april 1917 sprak Lenin bitter over de capitulatiestemming waarmee de leiding was geïnfecteerd:

“De fundamentele kwestie is de houding tegenover de oorlog. Het voornaamste dat naar voren komt wanneer je over Rusland leest en ziet wat hier gebeurt, is de overwinning van het defensisme, de overwinning van de verraders van het socialisme, het bedrog van de massa’s door de kapitalistenklasse (...)

“We kunnen niet de geringste toegeving aan het defensisme toestaan in onze houding tegen de oorlog, zelfs onder de nieuwe regering, die een imperialistische regering blijft (...)

“Zelfs onze bolsjewieken tonen vertrouwen in de regering. Dit kan alleen verklaard worden door de roes van de revolutie. Het is de dood van het socialisme. Jullie kameraden hebben een houding van vertrouwen in de regering. Als dat zo is, dan scheiden onze wegen. Ik geef er de voorkeur aan in een minderheid te blijven (...)

“Pravda eist van de regering dat die afziet van annexaties. Van een kapitalistische regering eisen dat ze afziet van annexaties is idioot, een beschamende bespotting van” [onderbreking van de notulen].

“Vanuit wetenschappelijk standpunt is dit zo'n grove misleiding die de hele internationale arbeidersklasse alle [onderbreking van de notulen] (...)

“Het is tijd om onze fouten toe te geven. We hebben genoeg begroetingen en resoluties gehad, het is tijd om op te treden”

Works, deel 36, p. 434-438.

Over het mensjewistische manifest van de sovjet ‘Aan de volkeren van de hele wereld’, dat Pravda had aangekondigd als een “bewust compromis tussen de verschillende in de sovjet vertegenwoordigde stromingen” en waarvoor was gestemd door de bolsjewistische afgevaardigden onder de invloed van Stalin en Kamenev, merkte Lenin op:

“Het manifest van de sovjet van arbeidersafgevaardigden bevat geen enkel woord dat bezield is met klassenbewustzijn. Het is allemaal gepraat! Gepraat, gevlei van het revolutionaire volk is hetgene wat alle revoluties geruïneerd heeft. Het hele marxisme leert ons niet toe te geven aan revolutionaire frasen, vooral op een moment wanneer ze het meest in omloop zijn.”

Works, deel 36, p. 439.

Wie bekritiseerde Lenin voor het toegeven aan de ‘revolutionaire frase’, kameraad Johnstone? Was dat Trotski, die toen zelfs niet in het land was? Neen, kameraad Johnstone, het waren Stalin en Kamenev, die ‘gestaalde bolsjewieken’, die toegewijde ‘leninisten’, die zo’n ‘belangrijke rol in de partij’ speelden in 1917! Drie dagen voor deze bijeenkomst had Stalin zich uitgesproken ten gunste van het voorstel van de mensjewiek Tseretelli [26] voor een fusie van bolsjewieken en mensjewieken. De reden die hij ervoor opgaf was dat aangezien beide partijen het eens waren over het standpunt van het sovjetmanifest, er geen fundamentele principiële verschillen tussen de partijen waren! Hier zijdelings naar verwijzend, gaf Lenin een scherpe waarschuwing:

“Ik heb gehoord dat in Rusland een stroming bestaat die voor fusie is, voor eenheid met de defensisten. Dit is verraad aan het socialisme. Ik denk dat het beter is alleen te blijven, net als Liebknecht [27]: één tegen 110”.

Ibid., p. 443.

Daar hebben we het dan: ‘verraad aan het socialisme’... ‘misleiding van de massa’s’... ‘onzin’... ‘een beschamende bespotting’... ‘grove misleiding’... Dat is dan de taal die Lenin moest gebruiken om de bolsjewistische partij ‘te mobiliseren’ voor de socialistische revolutie! Na Lenins uitvallen trok Stalin zich terug uit het publieke debat, zwaar in diskrediet gebracht door zijn sociaal-patriottische stellingname, en hij ging in stilte over naar de kant van Lenin; Kamenev en Zinoviev bleven bij hun oppositie tot oktober, toen ze tegen de opstand stemden en er binnen en buiten de partij een campagne tegen voerden. Dat was de ‘belangrijke rol’ die door deze ‘oude bolsjewieken’ gespeeld werd, zo belangrijk dan Lenin aan de vooravond van de Oktoberrevolutie woedend hun uitsluiting uit de partij eiste.

Monty Johnstone valt Trotski aan voor zijn verzoeningsgezindheid voor 1917, maar vergeet te vermelden dat Stalin en Co. zo duidelijk over de kwestie van verzoeningsgezindheid waren, dat ze enkele maanden voor de Oktoberrevolutie een fusie met de mensjewieken voorstelden, uitgerekend op het moment dat de verschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme (d.w.z. revolutie en contrarevolutie) op de scherpste, meest onverzoenlijke manier gesteld moesten worden.

Nu we dit punt gemaakt hebben, is het echter nodig eraan toe te voegen dat ondanks al hun fouten de ‘oude bolsjewieken’ echte revolutionairen waren. Ze maakten een fundamentele fout, die zonder het ingrijpen van Lenin en Trotski tot een ramp geleid zou hebben. Zonder de leiding van Lenin en Trotski zou de Russische revolutie niet in 1917 hebben plaatsgevonden. Een arbeidersdictatuur of Kornilov-reactie [28]: dat is de manier waarop Lenin in ‘17 de alternatieven stelde. Zonder de strijd, die met name door Lenin werd geleverd, met zijn immense persoonlijke autoriteit, zou de beweging ongetwijfeld zijn ondergegaan onder de gepantserde vuist van de reactie.

Ondanks hun zwakheden en aarzelingen werden Kamenev en Zinoviev niet voor de rechtbank gebracht onder beschuldiging ‘agenten van het Duitse imperialisme’ te zijn, werden ze niet gemarteld om valse bekentenissen af te leggen en niet terechtgesteld. In de tradities van het bolsjewisme, de tradities van verdraagzaamheid en gevoel voor verhoudingen, werden Kamenev en Zinoviev niet uitgesloten, maar zelfs gekozen in het Centraal Comité en het Politburo, de hoogste verantwoordelijke posities. Zelfs daarna handelden ze niet altijd foutloos en soms maakten ze rampzalige fouten. Maar zelfs de ergste fouten van de ‘oude bolsjewieken’ kunnen niet gelijkgesteld worden aan het openlijke verraad aan de revolutie van de stalinistische bureaucratie en zijn geloofsverdedigers internationaal. De tradities van het stalinistische totalitarisme en die van het bolsjewisme-leninisme worden gescheiden door een zee van bloed.

Trotski en de bolsjewieken

We hebben gezien hoe Monty Johnstone gebruik maakt van de diensten van Trotski’s ‘zeer sympathieke maar ook uiterst objectieve biograaf’ Isaac Deutscher. Johnstone doet vaak een beroep op Deutscher, die hem meteen verlost van de noodzaak uit Trotski’s eigen werk te citeren en die hem gedienstig voorziet van het soort banaliteiten, literaire gemeenplaatsen over Trotski’s psychologische en morele eigenschappen die hem van pas komen als een gemakkelijke, maar tamelijk roestige spijker waaraan hij zijn eigen stelling over Trotski kan ophangen die nu triomfantelijk naar voren komt:

“Het feit is dat (...) hoewel Trotski in juli 1917 toe zou treden tot de Bolsjewistische Partij onder druk [?] van de komende [?] Oktoberrevolutie, waarin hij zo'n uitstekende rol [??] zou spelen, we in deze veertien jaren van Trotski’s leven (...) precies het onvermogen zien zich in een niet-revolutionaire periode te wijden aan de allesoverheersende taak een stevige organisatie op te bouwen, zich een plaats in de rangen ervan verwerven, en op die manier bereid te zijn zich aan de collectieve discipline ervan te onderwerpen, die zich opnieuw zou vertonen nadat de stormen van de revolutie geluwd waren”

Cogito, p. 7.

Johnstone wil een beeld van Trotski schetsen als een licht ontvlambare revolutionair, een ‘briljante spreker’, die zijn inspiratie kreeg uit de ‘stormen van de revolutie’, een goede volksmenner, maar in wezen een kleinburgerlijke individualist, wiens moreel verslapte zodra de revolutionaire situatie voorbij ging. Zijn hele werk is een mooi stuk impressionistisch woordschilderen: net als al het werk van de impressionisten ziet het er van op afstand goed uit, wanneer je je ogen halfgesloten houdt...

We vragen kameraad Johnstone hoe deze ‘briljante spreker’ lid kon worden van de Bolsjewistische Partij ‘onder invloed’ van iets dat nog niet gebeurd was? Johnstones vingers jeuken duidelijk om de datum van Trotski’s formele toetreden tot de bolsjewieken te verschuiven naar een tijdstip na de Oktoberrevolutie ('met een pennenstreek’, zoals dat gezegd wordt). Maar neen, zo'n vervalsing zou zelfs voor onze jezuïet te veel zijn. Aarzelend laat hij Trotski lid worden ‘onder invloed van de komende Oktoberrevolutie'!

Er is nog een probleempje, namelijk dat Trotski zelf, in Monty Johnstones woorden, een ‘uitstekende rol’ speelde in het totstandkomen van de ‘komende’ revolutie. In werkelijkheid werd Trotski niet formeel lid van de Bolsjewistische Partij toen die op het hoogtepunt was van een revolutionaire golf, op het moment van de machtsovername, zoals Johnstone suggereert. Integendeel, het gebeurde toen de lotgevallen van de partij op hun laagste punt leken te zijn, in de periode van reactie die volgde op de julidagen, toen Lenin was ondergedoken en veel bolsjewieken in de gevangenis zaten.

Waarom trad Trotski in 1917 tot de bolsjewieken toe? In de eerste plaats omdat er geen politieke meningsverschillen waren. De ideeën die door Trotski verwoord worden in maart 1917 in een in Amerika geschreven artikel, zijn gelijkaardig aan de ideeën uit Lenins Brieven uit het buitenland, die tegelijkertijd in Zwitserland werden geschreven. Is deze overeenkomst toevallig, kameraad Johnstone? Uitgaande van jouw eenzijdige voorstelling van de vroegere polemieken tussen Lenin en Trotski is dat de enige mogelijke conclusie. Maar hoe zit het dan met de beklagenswaardige rol die de ‘oude bolsjewieken’ in deze periode speelden? Dat waren nu precies de mannen die, in je eigen woorden, “een plaats voor zichzelf verwierven” en “zich onderwierpen aan collectieve discipline” in de voorafgaande periode. Was dat ook toevallig? Lenin zegt in zijn laatste brief aan het partijcongres dat het geen toeval was. En het was ook niet toevallig, kameraad Johnstone, dat degene die Lenin in 1917 in de strijd tegen de aarzelingen van de ‘oude bolsjewieken’ het meest consequent ondersteunde niemand anders dan Trotski was.

Het hele doel van de revolutionaire theorie, van de opbouw van de revolutionaire partij, is het doorvoeren van een revolutie. Het is precies in de ‘stormen van de revolutie’ dat de revolutionaire beweging onder zware druk komt te staan van vreemde klassenkrachten. Het zijn de ‘stormen van de revolutie’ die alle theorieën, mensen en partijen voor de beslissende test plaatsen. De reden waarom de ‘oude bolsjewieken’ voor die test zakten, de reden waarom ze hopeloos op drift waren in de storm van de revolutie, is precies omdat ze er in de hele voorafgaande periode niet in geslaagd waren de methodes en de ideeën van Lenin, die de methodes en de ideeën van het revolutionaire marxisme zijn, in zich op te nemen en te begrijpen.

De ‘oude bolsjewieken’ waren in de voorafgaande periode tevreden geweest met “zich een plaats in de rangen te verwerven”, met blindelings in de voetsporen van Lenin te volgen, mechanisch diens ideeën te herhalen, die in hun handen veranderden in betekenisloze toverformules. Aarzeling op het beslissende moment toen een drastische wending nodig was, was daarvan het gevolg. De ‘oude bolsjewieken’ ‘verloren het hoofd’, keerden zich tegen Lenin en... belandden daarmee in het kamp van de mensjewieken. Trotski, die een andere weg gevolgd had, kwam tot dezelfde conclusies als Lenin, maar langs zijn eigen weg. Van dat moment af waren alle oude meningsverschillen tot de vuilnisbak van de geschiedenis veroordeeld… om na de dood van Lenin door de stalinisten weer opgegraven te worden in hun pogingen Trotski uit de leiding te verwijderen.

Vanaf het moment van Trotski’s aankomst in Petrograd in mei 1917 sprak en trad hij op in solidariteit met de bolsjewieken. Hierop commentaar leverend, herinnerde de bolsjewiek Raskolnikov [29] zich:

“Leon Davidovich [Trotski] was op dat moment geen formeel lid van onze partij, maar in feite werkte hij er voortdurend binnen vanaf zijn aankomst uit Amerika. Hoe dan ook, meteen na zijn eerste rede in de sovjet zagen we hem als een van onze partijleiders.”

Proletarskaya Revolutsia, 1923, p. 71.

Over de controverses uit het verleden merkte hij op:

“De echo’s van de vroegere meningsverschillen tijdens de vooroorlogse periode waren volledig verdwenen. Er bestonden geen verschillen tussen de tactische lijn van Lenin en Trotski. Deze eenheid, al waargenomen tijdens de oorlog, werd volledig en definitief bereikt vanaf het moment van Trotski’s terugkeer naar Rusland. Vanaf zijn eerste openbare rede voelden wij, oude leninisten, dat hij een van de onzen was”.

Ibid., p.150

De reden waarom Trotski niet onmiddellijk formeel tot de bolsjewistische partij toetrad, had niets te maken met enig politiek meningsverschil (hij had zijn wens om lid te worden meteen in een gesprek met Lenin en zijn collega’s aangekondigd), maar omdat Trotski de organisatie van de Mezhrayontsi (lnterdistrict-groep) wilde winnen, die ongeveer 4.000 Petrogradse arbeiders bevatte en veel vooraanstaande linkse figuren zoals Uritsky, Joffe, Lunacharski, Ryazanov, Volodarsky [30] en anderen die later vooraanstaande rollen speelden in de leiding van de Bolsjewistische Partij. Over deze groep zegt een aantekening in de werken van Lenin, die na de revolutie in Rusland werden gepubliceerd:

“Over de kwestie van de oorlog namen de Mezhrayontsi een internationalistisch standpunt in, en in hun tactiek stonden ze dicht bij de bolsjewieken”

Works, deel 14, p. 448.

Over het al-Russische Congres van Sovjets dat aan het begin van juni werd gehouden en dat nog steeds werd gedomineerd door de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, merkte E.H. Carr [31]op:

“Trotski en Lunacharski waren onder de tien afgevaardigden van de ‘verenigde sociaal-democraten’ die onveranderlijk steun gaven aan de bolsjewieken gedurende de drie weken van het congres”

De bolsjewistische revolutie, deel 1, p. 89.

Om de toetreding van de Mezhrayontsi tot de bolsjewieken, die door enkelen in de leiding werd afgewezen, te versnellen, schreef Trotski in Pravda de volgende verklaring:

“Er zijn naar mijn mening op dit moment [in juli] geen verschillen in principe of in tactiek tussen de Interdistrict-groep en de bolsjewistische organisaties. Daarom zijn er ook geen redenen die het afzonderlijke bestaan van deze organisatie rechtvaardigen”

Op dit moeilijke en gevaarlijke tijdstip schreef Trotski een brief aan de Voorlopige Regering, die het waard is om volledig aangehaald te worden, gezien het licht die hij werpt op de relatie tussen Trotski en de bolsjewieken in 1917. De brief dateert van 23 juli 1917:

“Burgers ministers: ik heb vernomen dat er in verband met de gebeurtenissen van 16 en 17 juli (*) een arrestatiebevel is uitgevaardigd voor Lenin, Zinoviev en Kamenev, maar niet voor mij. Daarom wil ik jullie aandacht vragen voor het volgende:
1. Ik ben het eens met de voornaamste stelling van Lenin, Zinoviev en Kamenev en heb die in de krant Vpered en in mijn publieke toespraak ondersteund;
2. Mijn houding tegenover de gebeurtenissen van 16 en 17 juli was dezelfde als die van hen;

a) Kamenev, Zinoviev en ik hoorden voor het eerst van de voorgenomen plannen van het Machine geweer- en andere regimenten op de gezamenlijke bijeenkomst van de Bureaus [Uitvoerende Comités] op 16 juli. We namen onmiddellijk stappen om de soldaten tegen te houden de straat op te gaan. Zinoviev en Kamenev stelden zich in verbinding met de bolsjewieken en ik met de bewakingsorganisatie [d.w.z. Mezhrayontsi] waartoe ik behoor.
b) Toen ondanks onze inspanningen de demonstraties plaatsvonden, hielden mijn kameraden bolsjewieken en ik talloze toespraken voor het Taurisch Paleis, waarin we ons uitspraken voor de voornaamste leuze van de menigte: ‘Alle macht aan de Sovjets’ maar waarin we tegelijkertijd alle demonstranten, soldaten en burgers, opriepen naar huis en naar de kazerne terug te gaan op vreedzame en ordelijke wijze;
c) Op een conferentie die in het Taurisch Paleis plaatsvond laat in de nacht van 16 op 17 juli tussen sommige bolsjewistische en bewakingsorganisaties, ondersteunde ik de motie van Kamenev dat alles gedaan moest worden om een herhaling van de demonstratie op 17 juli te voorkomen. Toen we echter hoorden van agitatoren die uit de verschillende wijken kwamen, dat de regimenten en de fabrieksarbeiders al besloten hadden de straat op te gaan, en dat het onmogelijk was om de menigte tegen te houden totdat de regeringscrisis voorbij was, waren alle aanwezigen het erover eens dat het beste was de demonstratie op vreedzame wijze te laten verlopen en de massa’s te vragen hun wapens thuis te laten;
d) In de loop van de dag van 17 juli, die ik in het Taurisch Paleis doorbracht, hebben ik en de bolsjewistische kameraden meer dan eens de menigte opgeroepen deze koers te volgen;

3. Het feit dat ik niet verbonden ben met Pravda en geen lid ben van de bolsjewistische partij is niet het gevolg van politieke meningsverschillen, maar van zekere omstandigheden in de geschiedenis van onze partij die nu alle betekenis hebben verloren.
4. De poging van de kranten om de indruk te verspreiden dat ik ‘niets van doen heb’ met bolsjewieken, bevat net zoveel waarheid als het verslag dat ik de autoriteiten gevraagd zou hebben me tegen ‘het geweld van het gepeupel’ te beschermen, als de honderden andere valse geruchten van diezelfde pers.
5. Na alles wat ik heb gezegd is het duidelijk dat jullie me logischerwijze niet kunnen uitsluiten van het arrestatiebevel dat jullie hebben opgesteld voor Lenin, Kamenev en Zinoviev. Er kan bij jullie ook geen twijfel over bestaan dat ik net zo'n onverzoenlijke politieke tegenstander ben als de bovengenoemde kameraden. Mij weglaten benadrukt alleen maar de contrarevolutionaire hooghartigheid die steekt achter de aanval op Lenin, Zinoviev en Kamenev.”

Age of Permanent Revolution, p. 98-99

* “De gebeurtenissen van 16 en 17 juli(...)": Hier wordt gerefereerd naar de gewapende betoging, georganiseerd door de anti-Kerenski-eenheden van het leger, m.n. het machinegeweerregiment. De bolsjewieken probeerden de soldaten te overtuigen van de onrijpheid van hun actie, maar konden het plaatsvinden van de betoging niet voorkomen. De actie van de soldaten werd door Kerenski en Co. gebruikt om de bolsjewieken te onderdrukken in de reactie van de julidagen.

Gedurende deze hele periode drukte Trotski bij tientallen gelegenheden zijn overeenstemming uit met het standpunt van de bolsjewieken. In de moeilijkste dagen, toen de partij gedwongen werd ondergronds te werken, toen Lenin en Zinoviev gedwongen werden naar Finland te vertrekken, toen Kamenev in de gevangenis zat en de bolsjewieken onderworpen werden aan schaamteloze laster zoals bijvoorbeeld ‘Duitse agenten’, verdedigde Trotski hen in het openbaar en identificeerde hij zijn standpunt met dat van hen. Johnstone weet dat allemaal. Hij weet het en gaat er in stilte aan voorbij. Al wat hij erover te zeggen heeft, is:

“In zijn ‘kolossale arrogantie’ schijnt Trotski werkelijk gedacht te hebben dat de Bolsjewistische Partij ‘gedebolsjewiseerd’ was, en op basis daarvan maakte hij aanstalten er lid van te worden.”

Cogito, p.14

De frase ‘gedebolsjewiseerd’ komt niet van Trotski, maar van de ‘onpartijdige’ Deutscher; ‘kolossale arrogantie’ komt van Lunacharski’s Revolutionaire silhouetten, waar we het volgende lezen:

“Trotski als mens is stekelig en bazig. Maar na zijn fusie met de bolsjewieken was het alleen in zijn houding tegenover Lenin dat Trotski altijd een treffende en liefdevolle meegaandheid toonde. Met de bescheidenheid van alle werkelijk grote mensen erkende hij Lenins eerste plaats.”

En op pagina 43 van hetzelfde werk:

“Toen Lenin gewond was — dodelijk vreesden we — drukte niemand onze gevoelens over hem beter uit dan Trotski. Temidden van de weerzinwekkende verwarring van de wereldgebeurtenissen was het Trotski, de andere leider van de Russische revolutie, een man die geenszins neigde tot sentimentaliteit, die zei: ‘wanneer je beseft dat Lenin zou kunnen sterven, dan lijkt het alsof onze levens nutteloos zijn en verlies je de wil om te leven.'”

We laten het aan de lezer van deze regels over te beslissen van wiens kant ‘kolossale arrogantie’ wordt getoond bij het schetsen van de relatie tussen de twee grootste revolutionairen van onze tijd.

Twee jaar later zette Lenin uiteen dat in 1917 “het bolsjewisme de beste elementen in de stromingen van het socialistische denken, zij die er het nauwst mee verbonden waren, naar zich toetrok” Op wie slaan deze regels, kameraad Johnstone? Op de linkse mensjewieken en de linkse sociaal-revolutionairen [32]? Maar de meeste van deze elementen hadden tegen 1918 al met het bolsjewisme gebroken. Deze regels verwijzen duidelijk naar Trotski en de Mezhrayontsi.

De speciale houding van Lenin tegenover de Mezhrayontsi blijkt uit het feit dat de proeftijd niet op hen werd toegepast en het hen werd toegestaan zichzelf als lid te rekenen vanaf het moment dat ze toetraden tot hun eigen groep. En dit in een periode dat Lenin aandrong op het verscherpen van de voorwaarden voor lidmaatschap teneinde de toestroming van onbetrouwbare elementen te voorkomen.

Hieruit blijkt duidelijk dat de bolsjewieken instemden met de verklaring van Trotski dat er geen tactische of politieke meningsverschillen tussen de twee groepen waren. Op hetzelfde congres waarop de Mezhrayontsi toetraden, werd de ‘kolossaal arrogante’ Trotski gekozen in het Centraal Comité en was hij een van de vier mensen (samen met Lenin, Zinoviev en Kamenev) waarvan aangekondigd werd dat ze het hoogste aantal stemmen hadden behaald (131 van de 134).

De stalinistische school van vervalsing

“Het zou onhistorisch zijn bij de evaluatie van Trotski om zijn strijd tegen het bolsjewisme gedurende de eerste veertien jaar te negeren, of de zaak als afgedaan te beschouwen door het citeren van een opmerking die Lenin naar Trotski’s zeggen gedaan heeft in 1917 (temidden van de revolutie en nadat de laatste minder dan vier maanden in de partij was geweest) dat nadat hij begrepen had dat eenheid met de mensjewieken onmogelijk was, ‘er geen betere bolsjewiek was dan Trotski”

Cogito,p. 8

Dat is de knieval voor de Muze van de geschiedenis waarmee Monty Johnstone het eerste deel van zijn ‘veelomvattende en ingewikkelde, maar bijzonder instructieve’ geschiedenis van het bolsjewisme afsluit. Omdat hij zelf zo nauwgezet is in de keuze van zijn bronnen, weigert hij als bewijs een opmerking toe te laten die ‘naar Trotski’s zeggen’ door Lenin werd gemaakt. Wat was deze opmerking en waarom werd ze gemaakt?

Op een bijeenkomst van het Comité van Petrograd op 14 november 1917, elf dagen na de geslaagde opstand, traden drie leden van het Centraal Comité (Kamenev, Zinoviev, Nogin) [33] af uit protest tegen het beleid van de partij en gaven ze een ultimatum waarin ze de vorming eisten van een coalitieregering, inclusief de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen, “anders is de enige overblijvende koers een puur bolsjewistische regering overeind te houden door middel van politieke terreur”. Zij beëindigen hun verklaring met een oproep aan de arbeiders voor ‘onmiddellijke verzoening’ op basis van de leuze ‘Lang leve de regering van alle sovjetpartijen.’ Deze crisis in de gelederen kon alle verworvenheden van Oktober vernietigen. Als antwoord op een gevaarlijke situatie stelde Lenin de uitsluiting van deze leidende onverlaten voor. Het was in deze situatie dat Lenin een toespraak hield die eindigde met de woorden:

Geen compromis! Een homogene bolsjewistische regering.” In de originele tekst van de toespraak van Lenin komen de volgende woorden voor:

“Wat een coalitie betreft, daar kan ik niet serieus over spreken. Trotski zei lang geleden dat een verbond onmogelijk was. Trotski begreep dit, en sinds die tijd is er geen betere bolsjewiek geweest.”

Na Lenins dood begon de heersende kliek — Stalin, Kamenev en Zinoviev — een stelselmatige vervalsingscampagne, erop gericht de rol van Trotski in de revolutie te minimaliseren en die van henzelf op te blazen. Hiertoe moesten ze de legende van het ‘trotskisme’ uitvinden om een wig te drijven tussen de positie van Trotski en die van Lenin en de ‘leninisten’ (d.w.z. henzelf). De ingehuurde historici wroetten door de opeengestapelde rotzooi van oude polemieken die reeds lang vergeten waren door diegenen die er aan deelgenomen hadden. Vergeten, omdat alle kwesties die toen aan de orde werden gesteld, waren beslecht door de geschiedenis van Oktober en daarom niets anders dan een abstract, historisch belang konden hebben. Maar een serieuze hinderpaal op het pad van de vervalsers was de Oktoberrevolutie zelf. Deze hinderpaal werd verwijderd door geleidelijk aan Trotski’s naam weg te laten uit de geschiedenisboeken, door het herschrijven van de geschiedenis, en ten slotte door de rechtstreekse onderdrukking van elke, zelfs de meest onschadelijke, vermelding van de rol van Trotski.

Monty Johnstone zelf citeert een goed voorbeeld hiervan: in de editie van 1934 van De Oktoberrevolutie van Stalin, vinden we de volgende uitspraak:

“Al het praktische werk in verband met de organisatie van de opstand werd gedaan onder de rechtstreekse leiding van kameraad Trotski, de voorzitter van de sovjet van Petrograd. Het kan met zekerheid worden gesteld dat de partij in eerste instantie en voornamelijk in de schuld staat bij kameraad Trotski voor de snelle overgang van het garnizoen naar de kant van de sovjet en voor de efficiënte wijze waarop het werk van het Militaire Revolutionaire Comité werd georganiseerd.”

“Deze passage”, schrijft Monty Johnstone, “werd op onvergeeflijke wijze geschrapt uit de tekst van het artikel dat werd gepubliceerd in Stalins werken, Moskou, 1953, IV, p. 157.”

“Op onvergeeflijke wijze geschrapt” is de taal van een man die verrast en geïrriteerd is door het een of andere secundaire, onverwachte detail. Maar er is niets verrassends aan en Johnstones verbazing is gehuicheld. Hij is zich ervan bewust dat de officiële sovjetgeschiedenis tot op de dag van vandaag uit niets anders heeft bestaan dan een volslagen onjuiste en leugenachtige weergave van de Russische revolutie en vooral van de rol van Trotski. De vervalsingen van 1924 effenden, hoe grof ze ook waren, de weg voor het moment waarop Stalin, in plaats van het bovenstaande, kon schrijven:

“Kameraad Trotski speelde geen speciale rol, noch in de partij, noch in de oktoberopstand, en kon dat ook niet doen omdat hij in de oktoberperiode een man was die betrekkelijk nieuw in de partij was.”

Dit was op zijn beurt slechts één stap verder in de volledige degeneratie van de stalinistische bureaucratie, die niet alleen Trotski, maar de gehele ‘oude bolsjewistische’ leiding ervan beschuldigde met het Duitse fascisme gecollaboreerd te hebben voor de omverwerping van de Sovjetunie. Naast andere beschuldigingen in de jaren ‘30 in de beruchte zuiveringsprocessen, werd Boecharin, die Lenin in zijn onderdrukte testament [34] beschreef als ‘de favoriet van de partij’ ervan beschuldigd in 1918 een moord op Lenin beraamd te hebben.

De opmerking die Lenin ‘naar Trotski’s zeggen’ gemaakt zou hebben, werd gepubliceerd in de oorspronkelijke uitgave van de notulen van het Comité van Petrograd, maar werd vervolgens verwijderd omdat de toespraak van Lenin onjuist uitgewerkt zou zijn door de notulist. Ongetwijfeld is de hele tekst, zoals het geval is met veel toespraken van Lenin, slecht weergegeven, vol gaten en onvolledige zinnen. Maar er werd slechts één bladzijde weggelaten: de bladzijde die Lenins opmerking over Trotski bevatte. In zijn boek De stalinistische school van vervalsing reproduceert Trotski een kopie van de betrokken bladzijde. Het origineel zit in het Trotski-archief, samen met een hoop ander materiaal dat in de Sovjetunie wordt verborgen. Monty Johnstone trekt de authenticiteit van dat materiaal niet in twijfel. Dat durft hij niet: het is niet enkel door elke serieuze geschiedschrijver van de Russische revolutie als echt erkend, maar ook inbegrepen in het materiaal dat door de sovjetbureaucratie na het Twintigste Congres gepubliceerd werd, waaronder ook Lenins onderdrukte testament zich bevond, dat de Linkse Oppositie in Rusland en de trotskisten in het buitenland dertig jaar voordien publiceerden. Natuurlijk publiceerden zij maar een fractie van het materiaal dat Lenins oppositie tegen Stalin toont. Een nog grotere hoeveelheid blijft achter slot en grendel in het ‘gesloten’ gedeelte van de Lenin-bibliotheek [35], alleen toegankelijk voor onderzoek van de door de partij ingehuurde ‘historici’.

De authenticiteit van Lenins opmerking kan gezien worden vanuit de context waarin hij sprak. Op de kwestie van verzoeningsgezindheid tegenover de mensjewistische vleugel van de celbeweging was niemand zo uitgesproken geweest als Trotski voor de oorlog. Trotski had op basis van de ervaringen van 1905 geloofd dat een nieuwe revolutionaire opleving de beste elementen onder de mensjewieken naar links zou drijven en zo een vereniging met de bolsjewieken mogelijk zou maken. De gebeurtenissen zelf toonden de onjuistheid van deze positie aan. Trotski gaf in 1917 zonder aarzeling zijn fout toe en zette elk idee van hereniging met de mensjewieken voor eens en altijd uit zijn hoofd. De ‘oude bolsjewistische’ fractie hield echter onvermoeibaar vast aan haar verzoeningsgezinde illusies, zelfs na de machtsovername. Wat zij in november 1917 vroegen, kwam neer op contrarevolutie met een democratisch gelaat. We zouden Monty Johnstone een directe vraag willen stellen: wie trad in 1917 meer op als een bolsjewiek, Trotski of de zelfbenoemde ‘oude bolsjewieken'? Hij zal geen antwoord geven. Dat geeft niet. Lenin gaf zelf het antwoord op de bijeenkomst van het Comité van Petrograd in november ‘17.

Op bladzijde 21 van zijn werk citeert Johnstone uit Lenins laatste brief aan het congres — het beroemde verborgen testament — dat de sovjetleiders pas op het Twintigste Congres voor de achterban van de communistische partijen beschikbaar maakten. Johnstone citeerde wat Lenin te zeggen had over Trotski’s persoonlijke kenmerken, maar laat een zin weg die heel relevant is voor zijn werk. Lenin waarschuwde in zijn laatste woorden aan de Russische KP dat Trotski’s niet-bolsjewistische verleden niet tegen hem gebruikt moest worden.

Monty Johnstone heeft meer dan de helft van zijn werk eraan besteed om al het vuilnis dat hij in handen kan krijgen op te graven uit de meest obscure polemieken van de periode voor ‘17. Maar niet toevallig slaagt hij er niet in Lenins laatste woord over Trotski en zijn verhouding tot de bolsjewistische partij van voor ‘17 te citeren.

Voor Lenin betekende het jaar 1917, net als voor Trotski, het beslissende keerpunt dat alle oude polemieken irrelevant maakte. Daarom had Lenin geen enkele behoefte er na ‘17 naar te verwijzen. Dat is ook waarom Trotski in ‘21 Olminsky [36] adviseerde dat de publicatie van zijn brief aan Chkeidze [37] niet opportuun zou zijn. Johnstone insinueert op deze basis dat Trotski schuldig was aan dezelfde vervalsingsmethodes als Stalin!

“Toen Olminsky, de voorzitter van de commissie over de partijgeschiedenis, hem vroeg of het [de brief aan Chkeidze] gepubliceerd moest worden, antwoordde hij dat het ‘niet opportuun’ zou zijn en voegde er bevoogdend aan toe: ‘De lezer van vandaag zal het niet begrijpen, zal er niet de nodige historische correcties op aanbrengen en zal gewoon in verwarring raken.’ Dit was precies de stalinistische motivatie voor het verzwijgen en vervalsen van historische documenten die latere jaren zo verstandig en juist door Trotski zelf aangeklaagd werd.”

Cogito, p. 7

Aangezien Monty Johnstone ook niet de geringste poging heeft gedaan om de historische context van deze brief — of welke andere dan ook — uiteen te zetten, is zijn motief heel duidelijk. We hopen dat we enig idee gegeven hebben over de werkelijke ‘motieven’ van Trotski in deze periode (1913): zijn wens voor de eenheid van de marxistische beweging. In zijn boek In Defence of Marxism zet Trotski volledig de redenen voor zijn stellingname uiteen. Johnstone citeert uit dit werk, maar op zijn gewone, ‘uiterst selectieve, ingekorte’ manier, reproduceert hij slechts een uitdrukking, te weten: “lk had mezelf niet bevrijd van de trekken van een kleinburgerlijke revolutionair, vooral op het organisatorische vlak.”

Laat ons de woorden van Trotski reproduceren zonder ‘gemakkelijke’ verkortingen:

“Ik denk aan het zogenaamde augustusblok van 1912. Ik nam actief deel aan dit blok, in zekere zin schiep ik het. Politiek verschilde ik met de mensjewieken op alle fundamentele vragen. Ik verschilde ook met de extreem-linkse bolsjewieken, de Vperyodisten. In de algemene beweging van de politiek stond ik veel dichterbij de bolsjewieken. Maar ik was tegen het leninistische ‘regime’, omdat ik nog niet geleerd had te begrijpen dat, om het revolutionaire doel te bereiken, een goedgesmede gecentraliseerde partij onontbeerlijk is. En dus vormde ik dit tijdelijke blok dat bestond uit heterogene elementen dat gericht was tegen de arbeidersvleugel van de partij.

“In het augustusblok hadden de liquidatoren hun eigen fractie, de Vperyodisten hadden ook iets dat op een fractie leek. De meeste documenten werden door mij geschreven en door het vermijden van principiële verschillen had het als doel het scheppen van een schijn van eensgezindheid over ‘concrete politieke kwesties’. Geen woord over het verleden. Lenin onderwierp het augustusblok aan genadeloze kritiek en de hardste slagen waren mijn deel. Lenin bewees dat voor zover ik het politiek niet eens was met of de mensjewieken of de Vperyodisten, mijn beleid avonturistisch was. Dat was hard maar waar.

Laat me als ‘verzachtende omstandigheden’ het feit noemen dat ik me als taak genomen had om niet rechts of de extreem-linkse fracties tegen de bolsjewieken te steunen, maar de partij als geheel te verenigen. Ook de bolsjewieken waren voor de augustusconferentie uitgenodigd. Maar aangezien Lenin kortweg weigerde om zich te verenigen met de mensjewieken (waarin hij volkomen gelijk had) bleef ik achter in een onnatuurlijk blok met de mensjewieken en de Vperyodisten. De tweede verzachtende omstandigheid is dat het verschijnsel van het bolsjewisme als de echte revolutionaire partij toen voor het eerst aan het ontstaan was — in de praktijk van de Tweede Internationale waren er geen precedenten. Maar ik probeer hiermee niet in het minst mezelf vrij te spreken van schuld. Ondanks het formuleren van de permanente revolutie, wat ongetwijfeld het juiste perspectief onthulde, had ik me in die periode niet vrijgemaakt van de trekken van een kleinburgerlijke revolutionair, vooral op organisatorisch vlak. Ik was besmet met de ziekte van verzoeningsgezindheid tegenover het mensjewisme en met een wantrouwende houding tegen het leninistische centralisme. Meteen al begon het augustusblok uiteen te vallen in zijn samenstellende delen. Binnen enkele maanden stond ik niet alleen principieel, maar ook organisatorisch buiten het blok.”

In Defence of Marxism, p. 141.

En zo onthult en verklaart Trotski eerlijk zijn eigen fouten. Johnstone heeft er natuurlijk geen belang bij Trotski voor zichzelf te laten spreken. Hij haakt enkel in op geïsoleerde uitdrukkingen ('ziekte van verzoeningsgezindheid’, ‘kleinburgerlijke revolutionair'), die hij op een volkomen gewetenloze, door en door stalinistische manier gebruikt. Hij probeert Stalin en Trotski op een verachtelijke manier op gelijke voet te stellen (de lievelingstruc van de stalinistische vervalsing). Zijn ‘motieven’ zijn tweevoudig: enerzijds Trotski’s naam in diskrediet brengen als een leugenaar en vervalser die opzettelijk zijn vroegere meningsverschillen met Lenin verborg (!). Anderzijds, en nog smeriger, poogt hij de bloedige verschrikkingen van de stalinistische schijnprocessen, gebouwd op de botten en zenuwstelsels van menselijke wezens, te verfraaien door ze op hetzelfde niveau te plaatsen als Trotski’s brief aan Olminsky! Monty Johnstone grijpt deze brief aan om zijn argumenten over Trotski’s ‘heftige oppositie’ tegen Lenin te onderstrepen. En sommige uitdrukkingen die Trotski gebruikt, lijken hem daarbij gelijk te geven. Toch bevestigt uitgerekend het gebruik dat Johnstone van deze brief maakt, juist datgene wat Trotski aan Olminsky schreef, namelijk dat de lezer de omstandigheden niet zou begrijpen waarin de brief was geschreven en dat hij de verkeerde conclusies zou trekken — precies de verkeerde conclusies waartoe Johnstone zijn lezer vandaag leidt.

Wanneer schreef Trotski deze brief, en waarom? Trotski legt dat zelf uit in Mijn leven:

“Mijn brief aan Chkeidze tegen Lenin werd in deze periode gepubliceerd. Deze episode, die dateerde van april 1913, ontstond uit het feit dat de officiële bolsjewistische krant die toen in St. Petersburg werd gepubliceerd zich de titel van mijn Weense publicatie had toegeëigend, ‘Pravda, een arbeiderskrant’. Dit leidde tot een van die felle conflicten die zo vaak voorkomen in de levens van bannelingen. In een brief aan Chkeidze, die toen tussen de bolsjewieken en de mensjewieken in stond, gaf ik lucht aan mijn verontwaardiging over het bolsjewistische centrum en Lenin. Twee of drie weken later zou ik ongetwijfeld mijn brief onderworpen hebben aan een strikte herziening door zelfcensuur, een jaar of twee later zou het een curiositeit geweest zijn in mijn ogen. Maar die brief zou een merkwaardig lot hebben. Hij werd onderschept door de politie. Hij rustte in de politiearchieven tot de Oktoberrevolutie, wanneer het naar het Instituut van de Geschiedenis van de Communistische Partij ging. Lenin was zich van deze brief bewust; in zijn ogen was het net als in de mijne ‘de sneeuw van het vorige jaar’ en niets meer. Een heleboel brieven van verschillende aard waren in de jaren van verbanning geschreven! In 1924 groeven de epigonen de brief op uit de archieven en hielden hem de partij voor, waarvan op dat moment driekwart uit nieuwe leden bestond. Het was geen toeval dat de tijd die hiervoor gekozen was de maanden meteen na Lenins dood waren. Deze omstandigheid was om twee redenen van essentieel belang. In de eerste plaats kon Lenin niet meer opstaan om deze heren bij hun juiste naam te noemen, en in de tweede plaats waren de massa’s van het volk vol treurnis over de dood van hun leider. Zonder idee van de vroegere jaren van de partij lazen de mensen Trotski’s vijandige opmerkingen over Lenin en waren verbijsterd. Het is waar dat de opmerkingen twaalf jaar tevoren waren gemaakt, maar de chronologie werd terzijde geschoven tegenover naakte citaten. Het gebruik dat de epigonen maakten van mijn brief aan Chkeidze is een van de grootste fraudes uit de wereldgeschiedenis. De vervalste documenten van de Franse reactionairen in het geval Dreyfus zijn niets vergeleken met de politieke fraude die werd bedreven door Stalin en zijn bondgenoten.”

Mijn leven, p. 515-516

Het gebruik dat de stalinisten van deze brief maakten is slechts één van de talloze voorbeelden van de smerige methode van de schijnprocessen die ze tot een verfijnde kunst hebben verheven. We kunnen zeggen dat veel van de uitdrukkingen in die brief, die Johnstone zo gretig overneemt, heethoofdig en verkeerd waren. Er is echter een enorm verschil tussen woorden die geuit worden op een plotseling moment van woede of in de hitte van een polemiek, en de koelbloedige, bewuste en kwaadaardige laster van de stalinisten. Monty Johnstone gooit zijn handen in de lucht in vrome verontwaardiging over de schijnprocessen van Stalins zuiveringen. Maar hij aarzelt niet terug te grijpen op eerdere vervalsingen die uitgedacht werden door de kliek van Zinoviev, Kamenev en Stalin na de dood van Lenin. Door deze kwaadaardige leugens en vervalsingen te herhalen, herhaalt Johnstone de methodes van Stalin in een nieuwe en meer ‘respectabele’ verpakking, in de plaats van ermee te breken. Ze smaken er niet zoeter door.

Monty Johnstones ‘zaak’ tegen Trotski is noch nieuw, noch origineel. Het is een terugkeer van de volledig gediscrediteerde vuiligheid van de jaren ‘30 over de ‘Trotski-fascisten’ naar de meer ‘subtiele’ halfpolitieke argumenten van de eerste periode van de opkomst van de bureaucratie in de Sovjetunie in 1924-1929. In die tijd lagen de gebeurtenissen van oktober 1917 nog te vers in het geheugen van de mensen om Trotski te kunnen aanklagen als een agent van het Duitse imperialisme en Boecharin van het beramen van een moord op Lenin in 1918. In plaats daarvan werden de huurschrijvers aangemoedigd in de archieven rond te snuffelen om precies dezelfde argumenten op te graven over Trotski’s ‘heftige oppositie’ tegen de Bolsjewistische Partij die Monty Johnstone nu laat paraderen als unieke bijdrage aan de geschiedswetenschap. Aangezien Johnstone niets toegevoegd heeft aan deze geselecteerde, hypocriete vervalsingen van veertig jaar geleden is het passend Trotski toe te staan ter eigen verdediging te spreken, zoals hij dat deed in zijn brief aan het Bureau van Partijgeschiedenis in 1924:

“Zoals ik veel keren verklaard heb was in mijn meningsverschillen met het bolsjewisme over een reeks van fundamentele vragen de fout aan mijn kant. Om in enkele woorden de aard en de reikwijdte te schetsen van die voormalige meningsverschillen met het bolsjewisme, zal ik dit zeggen: gedurende de tijd dat ik buiten de Bolsjewistische Partij stond, gedurende die periode dat mijn meningsverschillen met het bolsjewisme hun hoogste punt bereikten, was de afstand die mij scheidde van de standpunten van Lenin nooit zo groot als de afstand die het huidige standpunt van Stalin-Boecharin scheidt van de fundamenten van het marxisme en het leninisme.”

Voetnoten

[12] De revolutie van 1905: een grote opstand tegen tsaar Nicolaas II, waarin naast delen van de liberale burgerij voor het eerst ook de arbeiders massaal in beweging kwamen. Op 22 januari 1905 (‘bloedige zondag’) werd een vreedzame arbeidersbetoging kapotgeslagen door troepen van de tsaar. Algemene stakingen in alle industriesteden volgden. Voor het eerst werden sovjets (raden) gevormd, oorspronkelijk ontstaan als stakerscomités. De sovjet van Petersburg werd geleid door Trotski. De revolutie werd uiteindelijk gebroken door een keiharde repressie enerzijds en de instelling van een soort ‘parlement’ (de Doema) anderzijds.

[13] Dan, Fedor lllyitsj Goerwitsj (1 871-1 947): een van de mensjewistische leiders van het Centraal Uitvoerend Comité (CEC) van het Al-Russisch Congres van Volksafgevaardigden te Petersburg tussen februari en oktober 1917. In ‘22 als vijand van de sovjetstaat uitgewezen.

[14] De ‘onderschatting van de boeren’ door Trotski is een van de klassieke kwakkels van de stalinistische school van vervalsing, op niets gebaseerd, noch in de feiten, noch in theorie. Al in 1918 maakte dit deel uit van een roddel- en fluistercampagne die tegen hem werd gelanceerd door de bureaucratie, gesteund door de klasse van nieuwe rijke boeren (de koelakken). Trotski reageerde er al op in zijn Nieuwe koers (1923). Hij stelde dat de term ‘onderschatting’ op zich geen theoretische of politieke waarde had; waar het over ging was de verhouding tussen boeren en arbeidersklasse. Trotski stelde op dat moment voor om op de arme en ‘middelste’ boeren te steunen tegen de rijke koelakken. Lenin stelde in een artikel in 1919: “Trotski verklaart dat de geruchten die lopen over meningsverschillen tussen hem en mij tegenover de kwestie van de boeren de meest monsterachtige en onbeschaamde leugens zijn, verspreid door grootgrondbezitters, kapitalisten en hun hulpjes willens nillens. Ik sluit me volledig aan bij de verklaring van Trotski”

[15] Een andere bekende verdraaiing is de kwestie van de splitsing van de Russische sociaal-democraten over de kwestie van het centralisme. Deze mythe gaat terug op de 22ste zitting van het derde partijcongres (1903) en meer bepaald de discussie over paragraaf 1 van de partijstatuten. Trotski steunde toen Martov in diens opvatting dat een lid niet tot een partijorganisatie hoeft te behoren, maar evengoed kan werken onder leiding van een partijorganisatie. Lenin ging hiertegen in. Dit debat en dat over de samenstelling van de redactie van het partijblad ‘lskra’ waren feitelijk kleinere meningsverschillen die op dat moment voor scheuren zorgden, terwijl het werkelijk revolutionaire meningsverschil tussen mensjewieken en bolsjewieken nog duidelijk moest blijken. Het is zo dat Trotski op bepaalde momenten problemen had met de ‘kadaverdiscipline’ die hij Lenin verweet te willen invoeren, maar in 1917 gaf hij volmondig toe dat — zoals de geschiedenis bewees — Lenin de correcte opvatting over de organisatie van de partij had.

[16] Stolypin, PjotrArkadyvitsj (1862-1911): eerste minister van de tsaar na 1905 die de repressie leidde. De boeren kregen wat meer vrijheid in hun lokaal bestuur, maar hij gaf tevens het bevel tot willekeurige massa-executies. De 3e juni 1907 pleegde zijn regering een staatsgreep en de tweede Doema werd uiteengejaagd. Een nieuwe kieswet verminderde het kleine aantal vertegenwoordigers van arbeiders en boeren nog en verhoogde dat van burgerij en grootgrondbezitters. Dit noemt men de ‘Stolypin-reactie’ of het ‘3 juniregime’. Een ander aspect van zijn politiek was het verschaffen van grond aan 6 miljoen Russische boeren, om zo een conservatieve middenklasse te creëren (de koelakken).

[17] De liquidatoren waren een mensjewistische stroming die na de nederlaag van 1905 de partij als illegale en revolutionaire organisatie wilden opdoeken en nog slechts open werk doen o.a. via een legale partij en coöperatieven. Ze boekten geen succes onder de arbeiders. Lenin voerde een heftige polemiek tegen de liquidatoren en ook tegen Trotski, die illusies had in een mogelijke hereniging met hen. In 1912 werden de liquidatoren uit de partij gestoten. De stalinisten hebben er hun specialiteit van gemaakt zoveel mogelijk uit hun context getrokken citaten uit deze pennenstrijd te verzamelen (waarbij Lenin inderdaad soms zeer heftig tegen Trotski tekeergaat, zoals tegen iedere tegenstander in zijn polemieken) om aan te tonen hoelang beiden al verbeten tegenstanders waren. In deze kwestie gaf Trotski later volledig zijn ongelijk tegenover Lenin toe en deze laatste heeft vanaf 1917 ook nooit meer naar dit meningsverschil verwezen. In zijn ‘Testament’ stelde hij zelfs uitdrukkelijk dat men Trotski zijn ‘abolsjewistische’ houding niet kwalijk mocht nemen.

[18] Centrisme noemt men de stroming die ontstaat in prerevolutionaire omstandigheden, die de druk van de massa’s in de richting van de revolutie weerspiegelt (meestal slechts in woorden), maar anderzijds nog altijd elementen van het reformisme met zich meedraagt (wat meestal tot uiting komt in de daden). Het is steeds een in de tijd beperkte stroming die onvermijdelijk zal ontwikkelen, hetzij in de richting van een marxistische organisatie, hetzij in een terugval in de richting van het reformisme.

[19] Zinoviev, Grigory Yevseyevitsj (pseudoniem van Ovsel Gershon Aronov Radomyslsky, 1883-1936): bolsjewiek, werkte in de periode 1909-17 nauw samen met Lenin in ballingschap. In oktober ‘17 was hij samen met Kamenev (en de stilzwijgende en afwachtende Stalin, die als rasecht eclecticus eerst ‘de feiten’ wilde zien) tegen de machtsovername en protesteerde er zelfs op voorhand tegen in de mensjewistische pers. Toch werd hij al vlug weer in de leiding opgenomen als voorzitter van de Petersburgse Sovjet, in de Derde (Communistische) Internationale en als lid van het Centraal Comité van de partij. Na de dood van Lenin vormde hij met Kamenev en Stalin de ‘troika’ (driemanschap) tegen Trotski. Toen hij en Kamenev het gevaar van Stalins bureaucratische machtsaccumulatie inzagen, sloten ze zich bij Trotski aan in de ‘verenigde oppositie’. In 1926 werd hij uit het Politburo geforceerd en in ‘27 uit de partij gestoten, opnieuw toegelaten en opnieuw uitgestoten in ‘32 en nogmaals in ‘34. In ‘35 werd hij gevangen genomen en in ‘36 geëxecuteerd als ‘fascistische samenzweerder’.
Boecharin, Nikolay lvanovitsj (1888-1938): bolsjewiek sinds 1906, lid van het Centraal Comité in ‘17, leidde in ‘18 de oppositie van de ‘Links-Communisten’ die zich verzetten tegen o.a. het terugtrekken van de Sovjetunie uit de Eerste Wereldoorlog. Hij publiceerde een aantal belangrijke werken zoals Het ABC van het communisme (samen met Yevgeny Preobrazhenski). In ‘24 was hij tegenstander van een doorgedreven industrialisatie en collectivisatie en dus tegen de standpunten van de ‘Linkse Oppositie’ van Trotski. Stalin verenigde zich met hem om deze controverse tegen zijn opponenten te gebruiken. Toen hij in ‘28 de Linkse Oppositie (fysiek) had uitgeschakeld, nam hij echter hun standpunten i.v.m. industrie en landbouw (die hij voordien utopistisch had genoemd) grotendeels over en Boecharins opvattingen werden veroordeeld als ‘rechts deviationisme’ (rechtse afwijkingen). In ‘29 werd hij uit het Politburo en uit de Comintern (Derde Internationale) gezet, maar in 1934 in ere hersteld als hoofdredacteur van de officiële regeringskrant ‘lzvestia’. In ‘36 schreef hij het grootste deel van de uitstekende, maar nooit toegepaste Sovjetgrondwet. In ‘37 werd hij gearresteerd in in ‘38 geëxecuteerd, o.a. wegens zogenaamde moordplannen op Lenin in 1919!
Kamenev, Lev Borisovitsj (1883-1936): werd bolsjewiek in 1903. Na de burgerlijke februarirevolutie van ‘17 stond hij samen met Stalin aan het hoofd van de bolsjewieken die op dat moment in Rusland zelf aanwezig waren. Kamenev en Stalin steunden de Voorlopige (burgerlijke) Regering en de voortzetting van de Eerste Wereldoorlog en kregen daarvoor een zware uitbrander van Lenin toen deze in april ‘17 Rusland binnenkwam en zijn ‘Aprilstellingen’ uitbracht. In oktober was hij tegen de machtsovername. Toch werd hij in ‘19 lid van het Politburo (Lenin bekritiseerde de fouten van kameraden wel krachtig, maar gaf ze altijd nieuwe kansen en vond het zeker niet nodig om ze te liquideren!). Na Lenins dood volgde hij dezelfde bochtige weg als zijn beste vriend Zinoviev. In ‘34 werd hij door Stalin beschuldigd van de moord op Sergey Kirov, het favoriete schoothondje van de Grote Leider. In ‘36 werd hij opnieuw veroordeeld en ten slotte doodgeschoten.

[20] Deutscher, Isaac: Engels historicus, die een biografie in drie delen over Trotski schreef en één in twee delen over Stalin. Hij heeft Trotski nog gekend. Verschillende van zijn eigenzinnige interpretaties over het leven en de ideeën van Trotski zijn op een overtuigende manier bekritiseerd door Pierre Broué in zijn biografie van Trotski.

[21] Krassin, Leonid Borisovitsj (1870-1926): vooraanstaand bolsjewiek, in 1921 volkscommissaris van buitenlandse handel.
Bogdanov: oorspronkelijk bolsjewiek, was leider van de boycotters tegen de tweede Doema, later mensjewiek.

[22] Gorki, Maxim (pseudoniem van Alexei Maximovitsj Peshkov, 1868-1936): een van de grootste Russische schrijvers van deze eeuw. Tijdens de Eerste Wereldoorlog ging hij akkoord met de bolsjewieken, maar bekritiseerde Lenin in ‘17. Vanaf ‘19 werkte hij samen met de bolsjewieken in het helpen van verarmde schrijvers en dichters, o.a. via officiële vertaalopdrachten e.d. Onder Stalin werd hij onder zware druk gezet om als broodschrijver het regime te steunen, zo moest hij o.a. verschillende malen zijn memoires aanpassen. Om met zijn geweten in het reine te blijven vermeed hij meer en meer om over politieke thema’s te schrijven en bleef voortaan op het emotionele vlak. In ‘36 kwam hij in duistere omstandigheden om het leven. Veiligheidsdienstchef en professioneel stalinistisch gifmenger Yagoda werd er tijdens de showprocessen van Moskou van beschuldigd hem te hebben vergiftigd, samen met ‘trotskistische geneesheren’, maar had dit waarschijnlijk gewoon in opdracht van Stalin gedaan, die het daarna als voorwendsel kon gebruiken om ook zijn eigen spionnenchef uit te schakelen.

[23] Ordjonikidze, Grigory Konstantinovitsj (1886-1937): brutale stalinist, die wegens zijn voorliefde voor slaande argumenten op vraag van Lenin verschillende malen bijna uit de partij gezet werd. Onder leiding van Stalin bracht hij het socialisme met militaire middelen binnen in Georgië (‘uit de loop van het geweer’), waarop een woedende Lenin zware kritiek op hem en Stalin uitte, maar om de eenheid van de partij niet in gevaar te brengen niet tot uitsluitingen overging. In 1937 zou hij door Stalin tot zelfmoord zijn gedreven.

[24] Kadetten (Constitutioneel-Democraten): liberale burgerlijke partij, gesticht in 1905, domineerde de eerste Doema (1906), maar bleef daarna gestadig verzwakken, tot het in 1917 nog een onbeduidend partijtje was qua stemmenaantal. Eind 1917 werd de KDP illegaal verklaard omdat ze opriep tot steun voor de tsaristische generaals.

[25] De Kerenski-regering: Aleksandr Fyodorovitsj Kerenski (1881-1970) werd in 1905 lid van de partij van de ‘Narodniki’ (ook wel ‘populisten’ of ‘sociaal-revolutionairen’ genoemd). De Narodniki waren een romantische pseudo-socialistische stroming geweest die in de jaren ‘60 en ‘70 van de 19e eeuw grote invloed had. Ze stonden voor de afschaffing van de alleenheerschappij en de verdeling van de grond en zagen de dorpsgemeenschap als ‘embryo van het socialisme’. In 1905 hergroepeerden ze zich in de partij van de sociaal-revolutionairen. In 1917 was dit aanvankelijk de grootste partij. In de burgerlijke regering onder vorst Lvov die in februari 1917 aan de macht kwam na het aftreden van de tsaar, werd Kerenski eerst minister van Justitie, in mei minister van Oorlog (en de dominante figuur in dit kabinet) in de regering Miljoekov en in juli zelf premier. Daarna verloor hij iedere effectieve macht en zijn regering bestond nog slechts bij de gratie van de Sovjets en van de bolsjewieken. Na oktober ontvluchtte hij het land.

[26] Tseretelli, lraklii Georgevitsj (1882-1959): Georgisch mensjewiek en daar lange tijd de voornaamste tegenstander van Stalin. In Georgië, een land met een nog zeer ‘achterlijke’ sociale structuur, waren de mensjewieken dominant over de bolsjewieken (waarvan Stalin één van de leidinggevende kaders was). Na de februarirevolutie werd hij lid van het Centraal Uitvoerend Comité van de Petersburgse Sovjet en trad in mei toe tot de burgerlijke regering. Hij begon een zware hetze tegen de bolsjewieken en riep op tot pogroms tegen hen. Na de Oktoberrevolutie emigreerde hij naar het buitenland.

[27] Liebknecht, Karl (1871-1919): samen met Rosa Luxemburg de leider van de Duitse Spartakusbund.

[28] De Kornilov-reactie: Lawr Georgievitsj Kornilov (1870-1918) was een tsaristisch generaal die onder de regering van Kerenski tot opperbevelhebber van het leger werd benoemd en op 25 augustus ‘17 zijn leger naar Petrograd leidde om er een persoonlijke dictatuur te vestigen en het bolsjewistisch gevaarte onderdrukken. Kerenski wilde of durfde niet zo ver gaan en onder druk van de massa ontsloeg hij zijn opperbevelhebber, wat concreet natuurlijk niets aan de situatie veranderde. De bolsjewieken organiseerden dan zelf een massaal arbeidersleger dat de troepen van Kornilov tegemoet ging en gemakkelijk en bijna zonder bloedvergieten uiteenjoeg of deed overlopen naar het andere kamp. Hiermee vestigden zij in de ogen van de arbeidersklasse definitief hun aanzien en gezag, zodat de tijd voor de machtsovername steeds rijper werd. Kornilov werd gearresteerd door de voorlopige regering maar slaagde er al vlug in te ontsnappen. Hij organiseerde daarop een witgardistisch ‘vrijwilligersleger’.

[29] Raskolnikov, Fedor Fedorowitsj: jonge bolsjewistische leider van de Kronstadtse matrozen, die het sein gaven tot de oktoberrevolutie, later commandant van de Rode Vloot, later Sovjetdiplomaat.

[30] Uritsky, Moissei Solomonovitsj; Joffe, Adolf Abramovitsj; Ryazanov, David Borozovitsj e.a.: leden van de ‘lnterdistrict-organisatie’ (Mezjrayonnaya), een groep marxisten o.l.v. Trotski die in juli 1917 toetraden tot de bolsjewieken en op dat moment ongeveer 4000 arbeiders telde en enkele honderden intellectuelen. ‘Tijdens de oorlog’, zo luidt een (gecensureerde) voetnoot in Lenin’s Werken, ‘stonden de interdistricters dicht bjj het bolsjewistische Peterburgse comité’

[31] E.H. Carr: Engels burgerlijk historicus, die o.a. over de Russische revolutie schreef.

[32] De linkse sociaal-revolutionairen waren een groep ‘populisten’ die in 1917 de bolsjewieken en de Oktoberrevolutie steunden in de Sovjet. Ze scheurden zich af en vormden een eigen partij die de bolsjewieken steunde maar niet toetrad tot de regering (de raad van volkscommissarissen). Na lange twijfel traden ze toch toe tot hun kabinetten (‘colleges’). Ze waren tegen de vrede van Brest-Litovsk en stapten er daarom in maart 1918 opnieuw uit, maar bleven in de lokale besturen. Op 6 juli pleegden ze een mislukte militaire putch en vermoordden de Duitse ambassadeur om de vijandelijkheden te kunnen heropenen. Ze werden uit al hun posten verwijderd door de sovjets.

[33] Nogin, Viktor Pawlevitsj: bolsjewiek, lid van het eerste Centraal Comité, voorzitter van de Moskouse sovjet en volkscommissaris van handel en industrie.

[34] Het zgn. ‘Testament’ van Lenin is in werkelijkheid een soort opiniememorandum van hem over de persoonlijke en politieke kwaliteiten van de belangrijkste bolsjewieken.

[35] De raadpleging van alle originele bronnen zal absoluut noodzakelijk zijn voor een historisch volledig verantwoord begrip van de Sovjetunie onder Lenin. Dit onderzoek is nog niet goed begonnen.

[36] Olminsky, Michail Stepanovitsj: belangrijke bolsjewiek in de prerevolutionaire periode.

[37] Chkheïdze, Nikolai Sèmyonovitsj (1864-1926): fractievoorzitter van de mensjewistische afgevaardigden in de Doema in 1917 en voorzitter van de Petersburgse sovjet. Na de Oktoberrevolutie werd hij eerste minister van de contrarevolutionaire regering van Georgië. In 1921 emigreerde hij naar Frankrijk.


4. Uit de theorie van de permanente revolutie

Monty Johnstone wijdt niet minder dan acht bladzijden van zijn werk (ongeveer een kwart van het geheel) aan een ‘uiteenzetting’ van Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die hij tegenover Lenins idee van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ stelt. Deze theorieën werden voor het eerst naar voren gebracht in 1904-05 en kregen een treffende bevestiging op basis van de revolutionaire ervaringen van 1905. We hebben al het belang gezien van de ideeën in de debatten binnen het Russische marxisme voor 1914. Johnstone wijdt hieraan geen enkele zin. Hij is blijkbaar van mening dat de gemiddelde Jong-KP'er ‘niet geïnteresseerd’ is in de ideologische gevechten van de jaren waarin het bolsjewisme werd gevormd.

Hierin verschillen we van mening met kameraad Johnstone. We beperken onze analyse niet tot ‘uiterst selectieve en ingeblikte’ citaten die uit hun verband gerukt zijn, want we zijn er zeker van dat alle serieuze leden van de YCL en de KP, en alle denkende leden van de arbeidersbeweging in het algemeen, de waarheid over deze kwesties willen weten. Wat waren die verschillen? Johnstone stelt het voor alsof de voornaamste verschillen die tussen de posities van Lenin en Trotski waren. Haastig snelt hij voorbij aan de positie van de mensjewieken en daarna plaatst hij de hele discussie in een volkomen verkeerd licht. Laten we de drie posities en hun verhouding tot elkaar eens onderzoeken.

Iedere stroming was het erover eens dat de komende revolutie een burgerlijk-democratische revolutie zou zijn, d.w.z. een revolutie die tot stand gebracht wordt door de tegenstelling tussen de zich ontwikkelende kapitalistische economie en de halffeodale autocratische staat van het tsarisme. Maar die algemene erkenning van de burgerlijke aard van de revolutie beantwoordde niet de concrete vraag welke klasse de revolutionaire strijd tegen de autocratie zou leiden. De mensjewieken namen, analoog aan de grote burgerlijke revoluties van het verleden, aan dat de revolutie zou worden geleid door de burgerlijke en kleinburgerlijke democraten, gesteund door de arbeidersbeweging.

Lenin bekritiseerde meedogenloos de mensjewieken omdat ze de onafhankelijke beweging van de arbeiders tegenhielden en schimpte op hun pogingen in de gunst te komen bij de ‘progressieve’ kapitalisten. Al in 1848 merkte Marx op dat de Duitse burgerlijke ‘revolutionaire democratie’ niet in staat was een revolutionaire rol te spelen in de strijd tegen het feodalisme, waarmee het liever een compromis sloot uit angst voor de revolutionaire beweging van de arbeiders. Het was op dit punt dat Marx zelf de leuze van de ‘permanente revolutie’ naar voren bracht.

Volgend in de voetsporen van Marx, die de burgerlijke ‘democratische partij’ had omschreven als ‘veel gevaarlijker voor de arbeiders dan de vroegere liberalen’, legde Lenin uit dat de Russische kapitalistische klasse geen bondgenoot van de arbeiders zou zijn, maar onvermijdelijk de kant van de contrarevolutie zou kiezen.

“De kapitalisten zullen zich in het algemeen”, schreef hij in 1905, “onvermijdelijk wenden tot de contrarevolutie, tot het absolute, tegen de revolutie en tegen het volk keren zodra zijn beperkte, zelfzuchtige belangen zijn bevredigd, zodra het ‘terugdeinst’ van een consequente democratie (en dat doet het al!).”

Works, deel 9, p. 98

Welke klasse kon in Lenins ogen de burgerlijk-democratische revolutie leiden?

“Wat nu overblijft is ‘het volk’, d.w.z. de arbeidersklasse en de boerenstand. Alleen op de arbeidersklasse kan vertrouwd worden dat ze tot het einde toe doormarcheert, want ze gaat de democratische revolutie ver voorbij. Daarom strijdt de arbeidersklasse in de frontlinie voor een republiek en verwerpt ze met verachting het stomme en onwaardige advies om rekening te houden met de mogelijkheid dat de kapitalistenklasse terugdeinst.”

Works, deel 9, p. 98

Tegen wie zijn deze woorden gericht? Tegen Trotski en de permanente revolutie? Laten we kijken wat Trotski op datzelfde moment schreef:

“Dit resulteert in het feit dat de strijd voor de belangen van geheel Rusland het deel is geworden van de pas nu bestaande sterke klasse in het land, de industriële arbeidersklasse. Om deze reden heeft de industriële arbeidersklasse een enorm politiek belang en om deze reden is de strijd voor de bevrijding van Rusland van de nachtmerrie van het absolutisme die het verstikt, veranderd in een enkel gevecht tussen het absolutisme en de industriële arbeidersklasse, een enkel gevecht waarin de boeren een aanzienlijke steun kunnen geven, maar waarin ze geen leidende rol kunnen spelen.”

Resultaten en vooruitzichten, p.198

En opnieuw:

“Het bewapenen van de revolutie in Rusland betekent in de allereerste en belangrijkste plaats het bewapenen van de arbeiders. Dit wetend en vrezend vermijden de liberalen de militie volledig. Ze geven zelfs zonder strijd hun positie over aan het absolutisme, net zoals de kapitalist Thiers Parijs en Frankrijk overgaf aan Bismarck alleen om het bewapenen van de arbeiders te vermijden.”

Ibid., p. 193

De ideeën van Lenin en Trotski (zoals we al hebben gezien) over de houding tegenover de kapitalistische partijen kwamen volledig overeen, en ze verzetten zich beiden tegen de mensjewieken, die zich verborgen achter de burgerlijke aard van de revolutie als dekmantel om de arbeiderspartij aan de burgerij te onderwerpen.

Zowel Lenin als Trotski argumenteerden tegen klassencollaboratie en legden uit dat alleen de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s de taken van de burgerlijk-democratische revolutie konden uitvoeren.

De volledig verkeerde weergave in Deutschers boek Prophet Armed volgend, herhaalt Johnstone alle oude onzin dat Trotski’s standpunt over de permanente revolutie afgeleid zou zijn van Parvus [38], de bekende Duitse sociaal-democraat, wiens leuze ‘Geen tsaar maar een arbeidersregering’ door Lenin bij een aantal gelegenheden werd bekritiseerd. Op geen enkel moment werd die leuze door Trotski naar voren gebracht. Keer op keer, zowel voor als na 1905, wees hij op de burgerlijk-democratische aard van de revolutie.

Het punt dat in de debatten binnen de Russische sociaal-democratie ter discussie stond was niet de aard van de revolutie (niemand bestreed die) maar welke klasse haar zou leiden. Op dit punt kristalliseerden zich twee duidelijk onderscheiden stromingen: enerzijds de mensjewieken, die als een geloofsbelijdenis steeds herhaalden dat de revolutie ‘burgerlijk’ was en probeerden de marxistische beweging te compromitteren door overeenkomsten te willen sluiten met de ‘liberalen’; en degenen die wezen op de zwakheid, lafheid en verraderlijkheid van de kapitalistische klasse en die onafhankelijke massa-actie eisten onder leiding van de enige consequente revolutionaire klasse, de arbeidersklasse — zo nodig tegen de kapitalistische klasse. Dat waren de beroemde Tweeërlei tactieken van de sociaal-democratie, waarmee Lenin afrekent in zijn brochure waaruit Johnstone citeert en die hij onherkenbaar vervormt.

Johnstone gaat werkelijk tot het uiterste wanneer hij de oude laster opgraaft dat de theorie van Trotski de rol van de boerenstand in de revolutie negeert. Johnstone herhaalt de vervalsing van Stalin dat Trotski in 1905:

“Gewoon de boerenstand helemaal vergat als een revolutionaire kracht en de leuze naar voren bracht van ‘Geen tsaar maar een arbeidersregering’, d.w.z. de leuze van een revolutie zonder de boerenstand.”

Stalin, Works, deel 4, p. 382

Stalin ‘vergat gewoon’, net als Monty Johnstone nu, de leuze die Trotski in werkelijkheid naar voren bracht in 1905. ‘Geen tsaar of Zemtsi (liberalen) maar het volk’, d.w.z. een leuze die arbeiders en boeren omvatte. Het pamflet waarin dit gebeurt kan, samen met talloze oproepen aan juist die boerenstand die Trotski ‘vergat’ gevonden worden in zijn Collected Works (deel 2, p. 256) die in Rusland gedrukt werden na de Oktoberrevolutie.

Het internationalisme van Lenin

Wat was Lenins houding ten opzichte van de boerenstand in de revolutie? Hij argumenteerde dat de boerenstand door de arbeiders gemobiliseerd moest worden om de democratische, antifeodale taken door te voeren. Op het moment dat de arbeiders in beweging komen voor het socialisme, beginnen de klassentegenstellingen zich te manifesteren. De reactionaire, bonapartistische neigingen onder de boerenstand, waartegen Lenin herhaaldelijk waarschuwde, zouden tegen de arbeidersklasse gericht worden. In een land waar de overweldigende meerderheid van de bevolking uit boeren bestond, zou de strijd voor het socialisme de meest serieuze en vastberaden oppositie ondervinden van de rijkere lagen van de boerenstand. En toch voorzag Lenin volgens Monty Johnstone al in 1905 het ‘doorgroeien’ van de democratische revolutie in Rusland naar het socialisme:

“Terwijl Lenin in deze periode sprak van het begin van de strijd voor de socialistische revolutie, volgend op een ‘volledige overwinning’ van de democratische revolutie, met het ‘verwerkelijken van de eisen van de huidige boerenstand’ en hij ongetwijfeld [!] niet verwachtte dat de socialistische revolutie binnen acht maanden na zijn voorganger zou volgen, vond hij dat de voornaamste factor die bepaalde wat het keerpunt van de een naar de ander ‘de mate van onze kracht, de kracht van de klassenbewuste en georganiseerde arbeidersklasse’ zou zijn. De geschiedenis bewees dat hij gelijk had met het verwerpen van Trotski’s strategie die in wezen [?] een sprong [?] voorzag van het tsarisme naar Oktober, Februari overslaand.”

Cogito, p. 13

Monty Johnstone spartelt oncomfortabel aan de haak die hij uitgehangen heeft om Trotski te vangen! Dat de theorie van de permanente revolutie ‘in wezen’ uit een ‘sprong’ van het tsarisme naar de socialistische revolutie zou bestaan, zonder enige tussenliggende fase, is klinkklare onzin, die alleen maar bewijst dat Johnstone of de moeite niet genomen heeft Trotski te lezen, of anders weer zijn oude ‘objectieve, wetenschappelijke’ methodes toepast. We zouden Johnstone los van al het andere willen vragen waar de ‘permanente’ ‘ononderbroken’ aard van de revolutie schuilt als enkel... ‘een sprong’ van het tsarisme naar het socialisme nodig is?

Alsof hij zich er niet tevreden mee stelt dat hij Trotski’s positie in 1905 vervalst, probeert Monty Johnstone dat ook met Lenin te doen! Hij laat hem dingen zeggen die in schreeuwende tegenstelling staan tot zijn eigen analyse, waarmee de leider van de Oktoberrevolutie wordt gedegradeerd tot een idioot. Enerzijds herhaalt Johnstone tot vervelens toe dat Lenin de revolutie als burgerlijk zag (onnodig aangezien iedereen, behalve de stalinistische epigonen van Lenin, het daarover eens is). Anderzijds schrijft hij aan Lenin in 1905 het idee toe dat de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en boerenstand’ zou ‘doorgroeien’ naar de dictatuur van de arbeidersklasse! Laten we zien wat Lenin in werkelijkheid zei over de kwestie van de klassenaard van de ‘democratische dictatuur':

“Dit zal echter, vanzelfsprekend, geen socialistische, maar een democratische dictatuur zijn. Zij zal (zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling) niet in staat zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten. Zij zal in het meest gunstige geval een radicale herverdeling van de grondeigendom ten gunste van de boeren tot stand kunnen brengen; een consequente en volledige democratie kunnen invoeren, tot en met het instellen van de republiek; alle Aziatische en slaafse trekken, niet alleen in het dorpsleven, maar ook in de fabriek, met wortel en tak kunnen uitroeien (...) en de grondslag kunnen leggen voor een echte verbetering van de positie van de arbeiders, voor het verhogen van hun levenspeil en ten slotte — het laatste, maar niet het minste — de revolutionaire fakkel naar Europa kunnen dragen.”

Works, deel 9, p. 57,

Lenins standpunt is eenduidig: de komende revolutie zal een burgerlijke revolutie zijn, geleid door de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s. Het beste dat ervan verwacht kan worden, is de vervulling van de fundamentele burgerlijk-democratische taken: de verdeling van de grond onder de boeren, een democratische republiek enzovoort. Dit aangezien elke poging om “de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten” noodzakelijkerwijs de arbeidersklasse in conflict moet brengen met de massa van de kleine boerenbezitters. Lenin hamert er weer op:

“De democratische omwenteling is burgerlijk. De leuze van de algemene herverdeling, of ‘land en vrijheid’ is een burgerlijke leuze.”

Ibid., p. 112.

En voor Lenin was geen ander resultaat mogelijk op basis van een onderontwikkeld halffeodaal land als Rusland. Gepraat over het ‘doorgroeien’ van de democratische dictatuur naar de socialistische revolutie is wartaal maken van Lenins analyse van de onderlinge verhoudingen van de klassenverhoudingen in de revolutie.

In welke zin verwees Lenin naar de mogelijkheid van de socialistische revolutie in Rusland? In het citaat hierboven uit Tweeërlei tactieken stelt Lenin dat de Russische revolutie niet in staat zal zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten “zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling”. Monty Johnstone mengt er zich snel in om voor Lenin de ontbrekende schakel in te vullen: de voorwaarde voor de overgang van de democratische naar de socialistische revolutie is “de mate van onze kracht, de kracht van de klassenbewuste en georganiseerde arbeidersklasse”, en voegt eraan toe dat de geschiedenis Lenins gelijk heeft aangetoond. De geschiedenis toonde inderdaad Lenins gelijk aan, kameraad Johnstone, maar niet voor iets wat hij niet gezegd heeft. We zullen het even doen zonder de interpreterende diensten van Johnstone en laten Lenin voor zichzelf spreken.

Lenin vervolgt het bovenstaande citaat als volgt: de burgerlijk-democratische omwenteling in Rusland zal

“ten slotte — het laatste maar niet het minste — de revolutionaire fakkel naar Europa kunnen dragen. Zo een overwinning zal van onze burgerlijke revolutie nog volstrekt geen socialistische revolutie maken; de democratische omwenteling zal niet zonder meer buiten het kader van de burgerlijke maatschappelijk-economische verhoudingen treden; maar desondanks zal de betekenis van zo een overwinning voor de toekomstige ontwikkeling, zowel van Rusland als van de gehele wereld, van enorme betekenis zijn. Niets zal de revolutionaire energie van de internationale arbeidersklasse in zo'n mate doen toenemen, niets zal de weg naar de eindoverwinning zo zeer verkorten als deze beslissende overwinning van de in Rusland begonnen revolutie.”

Works, deel 9, p. 57

Hier staat Lenins internationalisme duidelijk in elke regel te lezen. Het is geen internationalisme van woorden, maar van daden, hemelsbreed verwijderd van de feestredes van de huidige arbeiders- en stalinistische leiders. Voor Lenin was de Russische revolutie niet een daad op zich, een ‘Russische weg naar het socialisme'! Het was het begin van de internationale arbeidersrevolutie. Precies daarin lag de kans op de omvorming van de burgerlijk-democratische revolutie naar de socialistische revolutie in Rusland.

Noch Lenin, noch enige andere marxist, overwoog in ernst het idee dat het mogelijk was om het ‘socialisme in één enkel land’ op te bouwen, en helemaal niet in een onderontwikkeld Aziatisch boerenland als Rusland. Elders legt Lenin uit — ABC voor elke marxist — dat de voorwaarden voor een socialistische omvorming van de maatschappij in Rusland niet aanwezig waren, hoewel ze in West-Europa volledig rijp waren. In zijn polemiek met de mensjewieken in Tweeërlei tactieken herhaalt Lenin het klassieke standpunt van het marxisme over de internationale betekenis van de Russische Revolutie:

“De grondgedachte is hier dezelfde, die Vperyod [Lenins blad] herhaaldelijk formuleerde, namelijk dat wij niet bang mogen zijn voor een volledige overwinning van de sociaal-democratie in de democratische revolutie, d.w.z. voor de revolutionair-democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boeren, want zo'n overwinning zou ons in staat stellen Europa in opstand te brengen en de socialistische arbeidersklasse van Europa zou ons dan, na het juk van het kapitalisme te hebben afgeschud, helpen bij de verwezenlijking van de socialistische omwenteling.”

Works, deel 9, p. 82

Dat is de kern van Lenins voorspelling van de komende revolutie in Rusland: de revolutie kan alleen maar burgerlijk-democratisch zijn (niet socialistisch), maar omdat de kapitalistische klasse niet in staat is een revolutionaire rol te spelen, kan de revolutie alleen maar worden doorgevoerd door de arbeidersklasse, geleid door de sociaal-democratie, die de boerenmassa’s als ondersteuning in opstand zal brengen. De omverwerping van het tsarisme, het verwijderen van alle sporen van het feodalisme en de schepping van een republiek zullen een enorme revolutionerende uitwerking hebben op de arbeidersklasse van het ontwikkelde West-Europa. Maar de revolutie in het Westen kan alleen maar een socialistische revolutie zijn, vanwege de enorme ontwikkeling van de productieve krachten die onder het kapitalisme zelf zijn opgebouwd, en de enorme kracht van de arbeidersklasse en de arbeidersbeweging in deze landen. Ten slotte zal de socialistische revolutie in het Westen nieuwe bewegingen in Rusland losmaken en met de steun van de socialistische arbeidersklasse zal de democratische revolutie, tegen de oppositie van de burgerij en de contrarevolutionaire boerenstand in, omvormen in een socialistische revolutie.

Kameraad Johnstone schudt woedend het hoofd. “Dat is geen leninisme, maar trotskisme! Jullie vervalsen de betekenis van Lenin!” Helemaal niet, kameraad Johnstone. De betekenis is heel duidelijk. Laat Lenin maar weer voor zichzelf opkomen:

“En zo organiseren in deze fase [na de uiteindelijke overwinning van de ‘democratische dictatuur'] de liberale kapitalistische klasse en de rijke boeren (plus een gedeelte van de middenlaag van de boeren) de contrarevolutie. De Russische arbeidersklasse plus de Europese arbeidersklasse organiseren de revolutie. In dergelijke omstandigheden kan de Russische arbeidersklasse een tweede overwinning boeken. De zaak is niet langer hopeloos. De tweede overwinning zal de socialistische revolutie in Europa zijn. De Europese arbeiders zullen ons tonen ‘hoe we het moeten doen’, en dan zullen we samen met hen de socialistische revolutie tot stand brengen.”

Works, deel 10, p. 92

Hier en bij tientallen andere gelegenheden drukte Lenin zich met de grootst mogelijke duidelijkheid uit, dat de overwinning van

“onze grote burgerlijke revolutie(…) zal uitmonden in het tijdperk van de socialistische revolutie in het Westen.” Ibid., 276.

Het maakt niet uit in welke bochten hij zich wringt en welke woorden hij Lenin in de mond probeert te leggen, Johnstone kan het feit niet veranderen dat Lenin in 1905 niet alleen het idee van het ‘opbouwen van het socialisme in Rusland alleen’ verwierp (het kwam niet eens in hem op), maar zelfs de mogelijkheid dat de Russische arbeiders de dictatuur van de arbeidersklasse zouden vestigen voordat de socialistische revolutie in het Westen plaatsvond.

Lenin en Trotski

Wat waren de verschillen tussen de ideeën van Lenin en Trotski? Zoals we gezien hebben, waren beiden het eens over de fundamentele problemen van de revolutie: de contrarevolutionaire rol van de kapitalistische klasse; de noodzaak voor de arbeiders en boeren om de democratische revolutie voor te voeren; de internationale betekenis van de revolutie enzovoort. De verschillen ontstonden uit Lenins karakterisering van de revolutionair-democratische regering die de taken van de revolutie zou doorvoeren als de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’.

Trotski bekritiseerde deze formulering vanwege zijn vaagheid, omdat het niet duidelijk maakte welke klasse de dictatuur zou uitoefenen. Lenins vaagheid was opzettelijk. Hij was niet bereid op voorhand te zeggen welke vorm de revolutionaire dictatuur zou aannemen. Hij sloot zelfs de mogelijkheid niet uit dat de boeren binnen de coalitie zouden overheersen.

Daarom had vanaf het begin de formule ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en boerenstand’ opzettelijk een algebraïsch karakter — met een aantal onbekende grootheden die door de geschiedenis moesten worden ingevuld. In Tweeërlei tactieken legde Lenin uit:

“De tijd zal komen dat de strijd tegen het Russische absolutisme zal eindigen en dat het tijdperk van de democratische revolutie voor Rusland voorbij zal zijn; dan zal het belachelijk aandoen ook maar te spreken over ‘eenheid van wil’ van de arbeidersklasse en de boeren, over een democratische dictatuur enzovoort. Dan zullen wij rechtstreeks aan de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse denken en er uitvoeriger over spreken.”

Works, deel 9, p. 86

Op dit idee van Lenin antwoordde Trotski dat op geen enkel moment in de geschiedenis de boerenstand ooit in staat geweest was een onafhankelijke rol te spelen. Het lot van de Russische revolutie zou worden beslist door de uitkomst van de strijd tussen de kapitalistische klasse en de arbeidersklasse om de leiding over de boerenmassa’s. De boerenstand kon gebruikt worden als een instrument voor revolutie of voor reactie. In elk geval waren de enige mogelijke uitkomsten van de revolutie de dictatuur van de burgerij, die in de armen van de tsaristische reactie zou terechtkomen, ofwel de dictatuur van de arbeidersklasse in een verbond met de arme boeren.

Een revolutionaire regering waarin de arbeiders onder het vaandel van het marxisme het overwicht hadden, kon niet halverwege stoppen en zich tot zijn burgerlijk-democratische taken beperken, maar zou noodzakelijk over moeten gaan tot de taken van de socialistische revolutie. Teneinde te overleven zou de revolutionaire dictatuur oorlog moeten voeren tegen de reactie in Rusland en op internationaal vlak. Trotski was het eens met Lenin dat de overwinning van de Russische revolutie daarna een geweldige aansporing zou betekenen voor de socialistische revolutie in het Westen, die de Russische arbeidersstaat te hulp zou snellen en de socialistische verandering door zou voeren.

Dat was nu de snode misdaad van Trotski en zijn theorie van de permanente revolutie in 1905! Dit was het dat, volgens Monty Johnstone, hem ‘buiten de partij’ plaatste... dat hij voorspelde wat in werkelijkheid in 1917 gebeurde; dat hij uitlegde dat de logica van de gebeurtenissen onvermijdelijk de arbeidersklasse aan de macht zou brengen! Zelfs Lenin was niet bereid zich over deze kwestie uit te spreken in 1905, zoals we gezien hebben. Van alle marxisten voorzag alleen Trotski de dictatuur van de arbeidersklasse voor de socialistische revolutie in het Westen:

“Het is mogelijk [schreef Trotski in 1905] dat de arbeiders in een economisch onderontwikkeld land eerder aan de macht komen dan in een ontwikkeld land (...) Naar onze mening zal de Russische revolutie omstandigheden scheppen waarin de macht over kan gaan in de handen van de arbeiders (...) en in het geval van de overwinning van de revolutie moet het dat ook doen (...) voordat de politici van het burgerlijk liberalisme de kans krijgen hun regeertalenten volledig te vertonen.”

Resultaten en vooruitzichten, p. 195.

Betekende dit dat Trotski, zoals Monty Johnstone stelt, de burgerlijke aard van de revolutie ontkende? Trotski legt zelf uit:

“In de revolutie aan het begin van de twintigste eeuw, waarvan de directe objectieve taken ook burgerlijk zijn [onze nadruk], komt als een nabij vooruitzicht de onvermijdelijke, of op zijn minst waarschijnlijke, politieke overheersing door de arbeidersklasse naar voren. De arbeidersklasse zelf zal ervoor zorgen dat deze overheersing niet slechts een voorbijgaande ‘episode’ wordt, zoals sommige droogstoppels hopen. Maar we kunnen ons nu al afvragen: is het onvermijdelijk dat de arbeidersdictatuur stuk loopt op de grenzen van de burgerlijke revolutie? "Of is het in de gegeven wereldhistorische omstandigheden mogelijk dat het vooruitzicht ontstaat dat de arbeidersklasse door deze grenzen heen breekt? Hier worden we geconfronteerd met tactische vragen: moeten we bewust toewerken naar een arbeidersregering naarmate de ontwikkeling van de revolutie deze fase dichterbij brengt, of moeten we op dat moment de politieke macht beschouwen als een ongeluk waarin de burgerlijke revolutie de arbeiders wil storten, dat beter vermeden kan worden?”

Ibid., p. 199-200.

Zijn deze regels van Trotski werkelijk gericht tegen Lenin, kameraad Johnstone? Of zijn ze gericht tegen de ‘idealistische droogstoppels’, zoals Plechanov, die de gevolgen vreesden van de onafhankelijke beweging van de arbeiders? En waar zit hier die ‘sprong’ van het tsarisme naar de socialistische revolutie die, zoals kameraad Johnstone ons verzekert, de essentie is van de theorie van de permanente revolutie?

Trotski’s voorspelling van 1905 komt erop neer dat de burgerij in Rusland niet in staat is een revolutionaire rol te spelen. Onvermijdelijk moet de ontwikkeling van de revolutie in een bepaalde fase resulteren in het grijpen van de macht door de arbeiders, gesteund door een laag van de boerenstand. Alleen een regering van arbeiders en boeren kan de historische taken van de burgerlijk-democratische revolutie uitvoeren. Maar eenmaal aan de macht zal de arbeidersklasse deze niet afstaan aan de kapitalisten of aan de kleinburgerij. Hij moet zijn macht consolideren door van burgerlijk-democratische taken over te gaan naar socialistische maatregelen.

Met andere woorden, de revolutionaire regering kon in Trotski’s ogen geen andere vorm aannemen dan de dictatuur van de arbeidersklasse. Ze moet een genadeloze oorlog voeren tegen de binnenlandse reactie en hiertoe moet ze de westerse arbeiders ter ondersteuning in opstand brengen. Trotski verdedigde net als Lenin de ideeën van het marxistische internationalisme tegen de bekrompen argumenten van de mensjewieken. Tegenover de opportunistische stelling dat de “voorwaarden voor het socialisme niet bestonden in Rusland” en daarom de revolutie beperkt moest blijven tot de burgerlijke grenzen, benadrukten Trotski en Lenin dat de voorwaarden voor socialisme op wereldschaal volledig rijp waren. Deze grote marxisten zagen de Russische revolutie als slechts de eerste schakel in de internationale socialistische revolutie.

De permanente revolutie in de praktijk (1)

Alle theorieën over de aard van de Russische revolutie die de marxisten voor 1917 verkondigden, waren natuurlijk van min of meer algemene en voorwaardelijke aard. Het waren geen blauwdrukken of astrologische voorspellingen, maar verwachtingen die bedoeld waren de beweging te voorzien van een leidraad tot actie, een perspectief. Dat is de fundamentele taak van de marxistische theorie.

De juistheid of onjuistheid van deze theorieën kan niet gemeten worden door een onderzoek van de polemieken van 1905, maar enkel in het licht van wat echt gebeurde. Engels was dol op het spreekwoord ‘The proof of pudding is in the eating’ (de praktijk zal het moeten uitwijzen), terwijl Lenin vaak de woorden van Goethe citeerde ‘theorie is grijs, mijn vriend, maar de boom van het leven is altijd groen’. Voor een marxist kan het bewijs voor een revolutionaire theorie alleen de ervaring van de revolutie zelf zijn.

De ervaring van 1917 bevestigt opvallend de verwachting van Lenin en Trotski over de laffe, contrarevolutionaire rol van de kapitalistische klasse, zoals die zich manifesteerde in de daden van de Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie aan de macht kwam. Het is kenmerkend voor hun grote begrip van de marxistische methode dat zowel Lenin als Trotski onafhankelijk van elkaar onmiddellijk de betekenis van het Kerenski-regime begrepen en de houding die de arbeiders er tegenover moesten aannemen. Lenin in Zwitserland en Trotski in New York kwamen gelijktijdig tot dezelfde conclusie, d.w.z. de noodzaak van onverzettelijke oppositie tegen de burgerlijke Voorlopige Regering en de omverwerping ervan door de arbeidersklasse.

Wat was de positie van de ‘oude bolsjewieken’ die zo'n ‘belangrijke rol’ speelden in 1917? Zonder uitzondering waren ze voor steun aan de Voorlopige Regering. Van alle kaders van het bolsjewisme die ‘zich aan de collectieve discipline onderwierpen’ gedurende een lange periode, was er niet één die tegen de beslissende toets van de gebeurtenissen was opgewassen.

We zouden Monty Johnstone willen vragen: waarvoor dienden alle voorbereidingen uit de afgelopen periode? Wat was de zin van Lenins strijd, gedurende ‘dertien of veertien jaar’, om een ‘stabiele, gedisciplineerde marxistische partij’ op te bouwen wanneer op het beslissende moment alle ‘oude bolsjewieken’ niet van de gelegenheid gebruik konden maken?

Al in 1909 schreef Trotski:

‘Wanneer de mensjewieken, die uitgaan van het abstracte ‘onze revolutie is burgerlijk’, op het idee uitkomen dat de hele tactiek van de arbeidersklasse aangepast moet worden aan het gedrag van de liberale bourgeoisie voor de verovering van de staatsmacht, dan komen de bolsjewieken, die uitgaan van een even vruchteloze abstractie, ‘een democratische, niet een socialistische dictatuur’, uit op het idee van een burgerlijk-democratische zelfbeperking van de arbeidersklasse in wiens handen de staatsmacht berust. Het is waar dat er een zeer betekenisvol verschil tussen hen is op dit punt: terwijl de antirevolutionaire kanten van het mensjewisme nu al in volle omvang getoond worden, dreigen de antirevolutionaire trekken van het bolsjewisme met een enorm gevaar pas in het geval van een revolutionaire overwinning.”

Trotski, 1905, p. 285.

Monty Johnstone maakt de laatste twee regels van deze alinea los en probeert ze te gebruiken als bewijs van Trotski’s vijandigheid tegenover Lenins positie. Maar in feite liep Trotski in 1909 terecht vooruit op de crisis in de gelederen van de Bolsjewistische Partij in 1917, die geheel een al voortkwam uit de antirevolutionaire interpretatie die de ‘oude bolsjewieken’ van Lenins leuze ‘de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ maakten.

Toen Lenin zijn beroemde Aprilstellingen [39] aan de partij voorlegde, waarin hij opriep tot de omverwerping van de Voorlopige Regering, werden ze onder zijn naam gepubliceerd: geen van de ‘leiders’ van de partij was bereid zijn naam te verbinden aan een standpunt dat volledig inging tegen alle verklaringen, manifesten, artikels en toespraken die zij sinds de Februarirevolutie geproduceerd hadden. De dag na de publicatie van Lenins stellingen schreef Kamenev een editoriaal in de Pravda onder de kop ‘Onze verschillen’, waarin hij benadrukte dat de stellingen alleen Lenins ‘persoonlijke mening’ vertegenwoordigden. Het artikel eindigde met de volgende woorden:

“Wat Lenins algemene schema betreft, dit lijkt onaanvaardbaar, aangezien het uitgaat van de veronderstelling dat de burgerlijke revolutie afgelopen is en rekent op de onmiddellijke transformatie van de revolutie in een socialistische revolutie.”

Onthoud deze woorden goed, lezer. Dit is niet Lenin die tegen Trotski’s theorie van de permanente revolutie argumenteert, maar de ‘oude bolsjewiek’ Kamenev die Lenin aanklaagt voor de snode misdaad van... trotskisme! De argumenten van Kamenev en Co. in 1917 lijken een parodie op de woorden van Plechanov op het congres van Stockholm in 1906: de arbeidersklasse is verplicht de macht te grijpen in een proletarische revolutie, maar de revolutie is burgerlijk, en daarom is het onze plicht de macht niet te grijpen! Het rad had een volledige omwenteling gemaakt en de ‘verwarring’ van de ‘oude bolsjewieken’ manifesteerde zich in 1917 door een terugkeer naar de versleten reformistische ideeën van de mensjewieken. De ‘algebraïsche vergelijking’ van Lenin stelde zich open voor zo'n verkeerde interpretatie, terwijl Trotski’s ‘rekenkundige’ formule uiterst precies was.

Marx stelde lang geleden al vast dat het opportunisme zich vaak vermomt in de kledij van versleten revolutionaire leuzen, leuzen die hun revolutionaire nut verloren hebben. Zo ging het ook met de ‘oude bolsjewieken’ in 1917, die de leuze van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ gebruikten als een masker om hun opportunisme te verbergen. In deze context schreef Lenin:

“De bolsjewistische leuzen en ideeën in het algemeen zijn door de geschiedenis volledig bevestigd; maar concreet pakten de dingen anders uit dan (door wie dan ook) kan worden voorzien: ze zijn oorspronkelijker, specifieker, gevarieerder (...) ‘De revolutionaire dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ is al een realiteit geworden in de Russische revolutie, in een bepaalde vorm en tot zekere hoogte .”

Geciteerd door Monty Johnstone, Cogito p. 11. Lenin, Selected Works, deel 6, p. 33

Monty Johnstone citeert de passage zonder de context uit te leggen, als bewijs dat Lenin in ‘17 het idee van de ‘democratische dictatuur’ bleef verdedigen.

Maar het hele werk waaruit het citaat is gehaald — Brieven over tactiek — is een polemiek tegen Kamenev en Co., erop gericht precies het tegenovergestelde te bewijzen! Johnstones citaat is verkeerd. Hij koppelt twee ideeën aan elkaar die in het origineel door een hele paragraaf worden gescheiden, die als volgt loopt:

“Wanneer we dit feit vergeten waren, dan zouden we geleken hebben op die ‘oude bolsjewieken’ die meer dan eens zo'n armzalige rol gespeeld hebben in de geschiedenis van onze partij door een formule die ze zinloos uit het hoofd geleerd hadden te herhalen in plaats van de specifieke formulering en de nieuwe trekken van de echte werkelijkheid te bestuderen.”

Selected Works, deel 6, p. 33.

Deze kleine paragraaf die Johnstone ‘per ongeluk’ uit het midden van zijn citaat heeft weggelaten, vat de hele kwestie samen. Lenin probeerde de ‘oude bolsjewieken’ uit te leggen dat de leuze van de ‘democratische dictatuur’ niet een of andere ‘bovenhistorische formule’ was die bij elke fase herhaald moet worden, los van de werkelijke ontwikkeling van de klassenstrijd. Lenin legde er keer op keer de nadruk op dat abstracte waarheid niet bestaat, maar alleen concrete waarheid. Redding zoeken in de herhaling van een leuze die niet langer nuttig is, was breken met de methode van het marxisme en teruggaan van de alles overheersende taken van de revolutie naar vruchteloze schoolmeesterwijsheid. De concrete realisering van de ‘democratische dictatuur’ die de geschiedenis in de werkelijkheid had voortgebracht, was een kapitalistische regering, die een imperialistische veroveringsoorlog voerde en niet in staat was om ook maar één van de fundamentele taken van de burgerlijke revolutie te vervullen of ook maar serieus aan de orde te stellen. De algebraïsche formulering van de ‘democratische dictatuur’ was door de geschiedenis met een negatieve inhoud gevuld.

Door een serie van kronkelingen probeert Monty Johnstone uit te leggen dat de Kerenski-regering een realisatie betekende van de ‘democratische dictatuur’ zoals Lenin die in 1905 had voorzien. Wacht eens, kameraad Johnstone. Wat waren de taken van de democratische dictatuur die door Lenin in Tweeërlei tactieken werden geschetst? In de eerste en belangrijkste plaats een radicale oplossing van de agrarische problemen, gebaseerd op de nationalisatie van de grond; ten tweede een democratische republiek gebaseerd op algemeen kiesrecht en een grondwetgevende vergadering; vervanging van het staand leger door het gewapende volk. Hieraan moest in de in 1917 heersende omstandigheden worden toegevoegd, het onmiddellijke sluiten van een democratische vrede. Nietwaar, kameraad Johnstone?

Maar als de Kerenski-regering de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ was (d.w.z. de regering van de burgerlijk-democratische regering), hoe kan het dan dat geen van deze fundamentele taken van de burgerlijk-democratische revolutie erdoor werd uitgevoerd of er door kon worden uitgevoerd?

Monty Johnstone, die zichzelf en zijn lezers hopeloos in de knoop werkt, beargumenteert dat de Februarirevolutie de burgerlijk-democratische revolutie was (en dat ‘Trotski dit niet probeert te ontkennen’) maar dat deze tegelijkertijd geen van de taken van de burgerlijk-democratische revolutie kon doorvoeren. Inderdaad, kameraad Johnstone, Trotski zou dit niet willen ontkennen. Zowel Lenin als Trotski begrepen dat de Kerenski-regering deze problemen niet serieus kon aanpakken, omdat het een regering van de burgerij was, niet een arbeiders- en boerenregering. Alleen de dictatuur van de arbeidersklasse, in een bondgenootschap met de arme boeren, kon beginnen met het uitvoeren van de taken van de burgerlijk-democratische revolutie in Rusland.

Met een bijzonder vreemde manier van redeneren (om het beleefd te zeggen) argumenteert Monty Johnstone:

“De Februarirevolutie van 1917 was niet de arbeidersklasse die de kapitalistische natie bestreed, zoals voorzien door Trotski, maar de omverwerping van het tsarisme door een burgerlijke revolutie die doorgevoerd werd door de arbeiders en boeren, die Lenin had voorzien. De macht ging niet over in de handen van een arbeidersregering. Deze werd gedeeld door de sovjets (raden) van afgevaardigden van arbeiders en soldaten, die de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand [!] vertegenwoordigden (de meerderheid van de soldaten waren boeren) en de kapitalistische Voorlopige Regering aan wie zij vrijwillig [!!] hun suprematie overdroegen.”

Cogito, p. 11

Dat is een hele goeie! De Februarirevolutie was een burgerlijke revolutie die werd doorgevoerd door de arbeiders en de boeren, die toen verder gingen door ‘vrijwillig’ hun suprematie te overhandigen aan de kapitalisten. Maar de vraag is: hoe kwam het dat de arbeiders en boeren ‘vrijwillig’ de macht overhandigden aan de kapitalistische klasse, die ‘zoals voorzien door Lenin’ een contrarevolutionaire rol moest spelen en ook zou spelen? Lenin geeft zelf het antwoord. Als reactie op diegenen die stelden dat de arbeidersklasse de ‘ijzeren wet van de historische fasen’ moest gehoorzamen, “februari niet over kon slaan”, “de fase van de burgerlijke revolutie moest doormaken” en die daarmee hun eigen lafheid, verwarring en impotentie probeerden te verbergen door een beroep te doen op ‘objectieve factoren’, zei Lenin minachtend:

“Waarom nemen ze de macht niet? Steklov [40] zegt: daarom en daarom. Dat is onzin. Het feit is dat de arbeidersklasse niet voldoende georganiseerd en klassenbewust is. Dit moet worden toegegeven: de materiële kracht is in handen van de arbeidersklasse maar de kapitalistische klasse bleek voorbereid en klassenbewust te zijn. Dit is een monsterachtig feit dat openhartig moet worden toegegeven, en de mensen moet worden verteld dat ze de macht niet namen omdat ze ongeorganiseerd en niet bewust genoeg waren.”

Lenin, Works, deel 36, p. 437

Er was geen objectieve reden waarom de arbeiders — die de macht in handen hielden — de burgerij in februari niet aan de kant gezet kon hebben, geen andere reden dan onvoorbereidheid, gebrek aan organisatie, gebrek aan bewustzijn. Maar dat was, zoals Lenin uitlegde, slechts de schaduwzijde van het kolossale verraad aan de revolutie door alle zogenaamde arbeiders- en boerenpartijen. Zonder de medeplichtigheid van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen in de sovjets had de Voorlopige Regering geen uur kunnen bestaan. Daarom richtte Lenin zijn meest stekelige opmerkingen tot die elementen onder de bolsjewistische leiding die de Bolsjewistische Partij zelf op sleeptouw hadden laten nemen door de mensjewistisch-sociaalrevolutionaire praalwagen die de massa in verwarring had gebracht en gedesoriënteerd en hen weggelokt had van de weg naar de macht.

In een poging Trotski in diskrediet te brengen, herhaalt Monty Johnstone de oude onzin die Kamenev en Co. tegen Lenin gebruikten in 1917. Zijn poging de leuze van de ‘democratische dictatuur’ overeind te houden tegenover de permanente revolutie is zo doorzichtig onoprecht, dat het aan het komische grenst. Het werk waaruit hij ter verdediging van zijn leuzen citaten bijeen probeert te schrapen — Brieven over tactiek — is precies het werk waarin Lenin deze leuze voor eens en voor altijd begraaft:

“Wie nu praat over een ‘revolutionair-democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’ loopt achter en is daarom overgegaan naar de kant van de kleinburgerij en staat tegenover de proletarische klassenstrijd. Hij verdient verwezen te worden naar het archief van ‘bolsjewistische’ prerevolutionaire antiquiteiten’ (dat het archief van de ‘oude bolsjewieken’ genoemd mag worden).

Brieven over tactiek, Selected Works, deel 6, p. 34

Lenin verwees naar de macht van de arbeidersklasse en de impotentie van de Voorlopige Regering:

“Dit feit past niet in het oude schema. Je moet weten hoe schema’s aan feiten aan te passen in plaats van woorden over een ‘dictatuur van de arbeidersklasse en de boeren’ te herhalen (...) in het algemeen hebben die woorden hun betekenis verloren.”

Ibid., p. 35

Opnieuw:

“Wordt deze werkelijkheid gedekt door de oud-bolsjewistische formulering van kameraad Kamenev, die verklaart dat de ‘burgerlijk-democratische revolutie niet voltooid is? Neen, die formule is verouderd. Ze is waardeloos. Ze is dood. En alle pogingen haar nieuw leven in te blazen, zullen tevergeefs zijn.”

Ibid., p. 40

Monty Johnstones pogingen zijn vergeefs. Lenin zelf dankte in april 1917 de leuze van de ‘democratische dictatuur’ af. Degenen die eraan vasthielden, deden dat niet met de bedoeling het ‘leninisme’ tegen het ‘trotskisme’ te verdedigen, maar om hun eigen, weinig glorieuze capitulatie voor het mensjewistische reformisme te verbergen. En als Lenin in 1917 zoveel minachting kon uitstorten over degenen die probeerden nieuw leven te blazen in de ‘dode’, ‘betekenisloze’, ‘verouderde’ formule van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’, wat moeten we dan zeggen van Monty Johnstone en de leiders van de zogenaamde communistische partijen, die vijftig jaar later doorgaan met het gebruik en het misbruik van deze leuze voor hun eigen cynische en contrarevolutionaire doeleinden?

De permanente revolutie in de praktijk (2)

Als er in Lenins werken voor 1917 al weinig verwijzingen naar de theorie van de permanente revolutie zijn, zijn er na 1917 geen meer. Trotski’s boek over de permanente revolutie werd in Rusland gepubliceerd en door de Communistische Internationale tijdens Lenins leven in vele talen vertaald, zonder een woord van protest of van kritiek van Lenin of van de legendarische ‘meerderheid van het Centraal Comité’. In de Verzamelde werken van Lenin, die door de Sovjetregering na de revolutie werden gepubliceerd, staat echter een noot over Trotski die de volgende passage bevat:

“Voor de revolutie van 1905 bracht hij zijn eigen unieke en nu gehuldigde theorie van de permanente revolutie, die stelde dat de burgerlijke revolutie van 1905 direct zou overgaan in een socialistische revolutie, die de eerste zou blijken te zijn van een reeks van nationale revoluties.”

Hier wordt de theorie van de permanente revolutie heel accuraat beschreven zonder de kronkelingen van Johnstone. Deze was ‘vooral gehuldigd’ na de Oktoberrevolutie, omdat de werkelijke gebeurtenissen van 1917 er correct werden in voorzien.

Op pagina 14 en 15 van zijn artikel probeert Monty Johnstone de theorie van de permanente revolutie in diskrediet te brengen met zijn gebruikelijke methode van ‘uitgelezen’ brokstukken van citaten:

“Nergens in Lenins geschriften en toespraken in de periode van april 1917 tot aan zijn dood (ze beslaan 23 van de 55 delen van de nieuwe Russische editie) is het mogelijk ook maar zoiets als een aanwijzing te vinden dat Lenin zich bewust was van zijn ‘bekering’ tot Trotski’s kijk op de ‘permanente revolutie’ — en Lenin was nooit bang om gemaakte fouten te erkennen. Aan de andere kant vinden we Trotski meer dan eens het tegenovergestelde toegeven. Zo herhaalt het Platform van de Linkse Oppositie van 1927 (...) de verklaring van Trotski en zijn medestanders tegenover de Communistische Internationale op 15 december 1926:

“’Trotski heeft tegenover de Internationale verklaard dat in die principiële kwesties waarover hij met Lenin streed, Lenin gelijk had — en met name in de kwestie van de permanente revolutie en de boerenstand.'”

“In een brief aan de vroegere ‘Linkse Oppositionist’ Preobrazhenski, die deze theorie niet aanvaarde, gaf Trotski toe:

“’tot februari 1917 was de leuze van de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand historisch progressief.’ En zelfs in zijn Lessen van Oktober schreef hij dat Lenin met zijn formule van de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand de kwestie van een stap naar de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse, gesteund door de boeren, op een ‘krachtige en door en door revolutionaire manier’ had aangevat — in volledige tegenstelling tot zijn uitspraak in 1909 dat ‘de antirevolutionaire trekken van het bolsjewisme een enorm gevaarte dreigen zijn (...) in het geval van een revolutionaire overwinning’.”

Cogito, p. 14 en 15

Johnstones argument over de afwezigheid van commentaar in Lenins werken na 1917 over de kwestie van de permanente revolutie weerlegt zichzelf. Lenin was in kwesties van theorie altijd nauwgezet. Hij zou nooit toestaan dat een belangrijke theoretische kwestie onopgelost bleef. Als hij na 1917 geen polemieken schreef tegen de theorie van de permanente revolutie, als hij de publicaties van Trotski’s werken over deze kwestie toestond zonder commentaar en akkoord ging met een noot in de officiële uitgave van zijn eigen Verzamelde werken, waarin instemming met deze theorie wordt uitgedrukt, dan was dat omdat hij het in grote trekken met Trotski eens was nadat de zaak was beslist door de Oktoberrevolutie.

Het was geen kwestie van Lenins ‘bekering’ tot Trotski, zoals we al uitgelegd hebben. Na 1917 hadden vroegere verschillen tussen hen over de inschatting van de Russische revolutie (verschillen die in ieder geval van het tweede plan waren) niet meer dan een zuiver historische betekenis. Wat Trotski’s zogenaamde ‘fouten’ betreft, was hij altijd bereid niet alleen zijn fouten toe te geven, maar ook om ze uit te leggen (wat zeker niet gezegd kan worden van de leiders van de communistische partijen vandaag!). We hebben al getoond hoe Trotski zijn fout over de kwestie van de Bolsjewistische Partij uitlegde. Maar zover het de theorie van de permanente revolutie betreft, was Trotski’s enige ‘misdaad’ die de stalinisten hem nooit kunnen vergeven, dat zijn theorie op briljante wijze door de gebeurtenissen werd bevestigd. Wat Monty Johnstone en de andere ‘theoretici’ van de communistische partijen in werkelijkheid aanvallen, onder het mom van kritiek op de theorie van de permanente revolutie, is de revolutionaire essentie en de methode van het bolsjewisme zelf.

In 1924 werd het ‘trotskisme’ op cynische wijze uitgevonden door Kamenev, Zinoviev en Stalin om de belangen te dienen van de strijd van hun kliek tegen Trotski. Daarin kregen ze de machtige steun van de staats- en partijbureaucratie die hierin het einde zag van de woelingen van de revolutie en het begin van een vredige en ‘ordelijke’ periode waarin zij konden genieten van de privileges die ze achter de schermen verwierven. Kamenev en Zinoviev braken met Stalin op basis van diens flirt met de ‘theorie’ van het ‘socialisme in één land’, wat zij, die in de geest van Lenins internationalisme waren geschoold, niet konden verteren. De schade was echter al aangericht. De bureaucratie hing des te sterker de stalinistische fractie en het ‘socialisme in één land’ aan. Hun verontwaardigde en kwaadaardige aanvallen op het ‘trotskisme’ en de ‘permanente revolutie’ waren slechts de uitdrukking van hun ontkenning van de revolutionaire tradities van het bolsjewisme die in botsing kwamen met hun materiële belangen.

Wat het citaat uit het Platform van de Linkse Oppositie betreft, weet Johnstone dat dit document geen persoonlijke uitspraak van Trotski was, maar die van de gehele Linkse Oppositie, inclusief Kamenev en Zinoviev. Terwijl er overeenstemming was over de fundamentele kwesties in de strijd tegen het stalinisme — industrialisatie, collectivisering, arbeidersdemocratie, internationalisme enzovoort — namen Kamenev en Zinoviev nog steeds andere posities in. De passage over de permanente revolutie die door Johnstone wordt geciteerd, is een van de vele waartegen Trotski zich uitsprak, maar waarover hij binnen de oppositie door Kamenev en Zinoviev in een minderheid gesteld werd. Voor de zaak van de eenheid op het fundamentele platform tegen Stalin ging Trotski ermee akkoord. Zijn eigen geschriften leveren een consequente verdediging van de theorie die Kamenev en Zinoviev niet wilden aanvaarden, gedeeltelijk vanwege de rol die zij gespeeld hadden in de Oktoberrevolutie op de kwestie van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’.

Wat betreft het citaat uit de brief aan Preobrazhenski [41], zal de lezer zien dat er helemaal geen tegenstelling is tussen de in deze brief naar voren gebrachte positie en de theorie van de permanente revolutie. Trotski vond Lenins positie altijd al progressief en dicht bij de zijne, tegenover die van de mensjewieken. Dit wordt heel duidelijk uitgesproken in de Lessen van Oktober. Monty Johnstone citeert (met zijn gewoonlijke ‘preciesheid’) uit deze brochure, maar legt niet uit waarom deze werd geschreven, of wanneer, of wat erin staat. Het werk werd geschreven in 1923, na de nederlaag van de revolutionaire beweging in Duitsland, grotendeels als gevolg van het geknoei van Stalin en Zinoviev. Trotski legt in deze brochure de onvermijdelijkheid uit van een crisis in de leiding in een revolutionaire situatie vanwege de enorme druk van de burgerlijke ‘publieke opinie’, zelfs op de meest geharde revolutionaire leiding. Engels had uitgelegd dat soms tientallen jaren nodig zijn voor het ontstaan van een revolutionaire situatie en dat twintig of dertig jaar dan kunnen worden samengeperst in enkele dagen. Wanneer de revolutionaire leiding er niet in slaagt gebruik te maken van de situatie, dan kan het gebeuren dat ze tien of twintig jaar moet wachten vooraleer een dergelijke situatie zich opnieuw voordoet. De recente geschiedenis staat bol van dat soort voorbeelden, hoewel je dat niet zou denken bij het lezen van de werken van Johnstone of de leer van de communistische partijen die zelf de ‘mensjewistische weg naar het socialisme’ ontdekten en ermee flirtten.

Trotski verklaart het gedrag van de leiding van de Duitse KP en de Stalin-Zinoviev-leiding als een vervanging van het bolsjewisme door het mensjewisme op de manier van februari 1917. En net als in 1917 rechtvaardigden de opportunisten hun positie door lippendienst te bewijzen aan verouderde theorieën — waaronder de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’. Het ontbreekt de opportunisten nooit aan een of andere geschikte ‘theorie’ om hun lafheid te rechtvaardigen. Zo grepen de ‘theoretici’ van de PC terug op de vervalsing van de Inleiding tot de klassenstrijd in Frankrijk van F. Engels om hun uitverkoop in mei 1968 in Frankrijk goed te praten. Gedurende tachtig jaar werd die vervalsing gebruikt door de sociaal-democratische revisionisten om het revolutionaire streven in diskrediet te brengen!

Laten we om een scherper licht te werpen op de bedrieglijke kanten van de onbevangen ‘objectiviteit’ van kameraad Johnstone, volledig citeren wat Trotski in De lessen van Oktober zegt over de ‘de democratische dictatuur’ van de arbeidersklasse en de boerenstand:

“Zelfs voor 1905 drukte Lenin het specifieke karakter van de Russische revolutie uit in de formule ‘de democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’. Deze formule kon op zichzelf, zoals de volgende ontwikkelingen toonden, alleen betekenis krijgen als een fase naar de socialistische dictatuur van de arbeidersklasse gesteund door de boerenstand. Lenins formulering van het probleem, door en door revolutionair en dynamisch, was volkomen en onverzoenlijk tegengesteld aan het mensjewistische patroon, volgens hetwelk Rusland slechts aanspraak kon maken op een herhaling van de geschiedenis van de ontwikkelde naties, met de kapitalistische klasse aan de macht en de sociaal-democraten in oppositie. Maar sommige kringen in onze partij legden de nadruk niet op de dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand in Lenins formule, maar op het democratische karakter ervan in contrast met het socialistische karakter. En opnieuw kon dit in Rusland, een onderontwikkeld land, alleen betekenen dat slechts een democratische revolutie denkbaar was. De socialistische revolutie moest beginnen in het Westen, en we konden de weg naar het socialisme alleen inslaan in het voetspoor van Engeland, Frankrijk en Duitsland. Maar zo'n formulering van de zaak gleed onvermijdelijk af naar mensjewisme, en dat werd volledig duidelijk in 1917, toen de taken van de revolutie voor ons werden gesteld, niet voor een prognose maar voor beslissende actie.”

“Het innemen van een standpunt van steun aan de democratie onder de echte omstandigheden van een revolutie betekende (tot zijn logische conclusie van oppositie tegen het socialisme als ‘voortijdig’ uitgewerkt) in de politiek een overgang van het standpunt van de arbeidersklasse naar dat van de kleinburgerij’. Het betekende de overgang naar de positie van de linkervleugel van de nationale revolutie”

The Essential Trotski, p. 122

Wat gebeurde in Rusland in 1917? Volgens Monty Johnstone betekende de Februarirevolutie het compleet worden van de burgerlijk-democratische revolutie. De Oktoberrevolutie markeerde het socialistische stadium. Maar enerzijds loste de Februarirevolutie geen van de taken van de burgerlijk-democratische fase op. Anderzijds begon de socialistische revolutie met de burgerlijk-democratische maatregelen, met name de agrarische revolutie. Johnstone verbergt zijn eigen verwarring (en vergroot die van zijn lezers!) door wanhopig geïsoleerde citaten van Lenin te nemen, en plaatst daarbij willekeurig en geheel onterecht brokstukken van Lenins geschriften van 1905 naast de polemieken tegen de ‘oude bolsjewieken’ in 1917! We zouden kameraad Johnstone willen vragen: hoe kan een burgerlijk-democratische revolutie worden voltooid wanneer die niet heeft afgerekend met de meest fundamentele problemen waarmee ze wordt geconfronteerd? Hoe konden de bolsjewieken steun mobiliseren voor de socialistische revolutie op de basis van burgerlijk-democratische leuzen (‘Vrede, brood, land’)?

In een uitbarsting van ergernis gooit Monty Johnstone eruit:

“De Oktoberrevolutie, die de dictatuur van de arbeidersklasse vestigde, was nodig om die burgerlijk-democratische taken uit te voeren die tussen februari en oktober nog niet aangepakt of voltooid waren.”

Cogito, p. 12

Dat was inderdaad zo, kameraad Johnstone. Maar dat is ook precies de goddeloze theorie van de permanente revolutie. In de Oktoberrevolutie loste de arbeidersklasse, in bondgenootschap met de arme boeren, eerst de fundamentele problemen van de burgerlijk-democratische revolutie op en ging toen, ononderbroken, door met het uitvoeren van socialistische maatregelen. Daarin ligt de ‘permanente’, ononderbroken aard van de Russische revolutie.

We kunnen Monty Johnstone ook vragen welke taken wel waren ‘aangepakt of voltooid’ tussen februari en oktober. Niet de verdeling van de grond onder de boeren. Niet het tot stand komen van een democratische vrede. Zelfs niet het opzetten van een echt democratisch regeringsstelsel! De afschaffing van de monarchie? Maar zelfs dat was niet zeker: de oorspronkelijke bedoeling van de helden van de Russische ‘democratie’ was het scheppen van een constitutionele monarchie.

De burgerlijk-democratische ‘bondgenoten’ van de arbeidersklasse, voor wier ‘verworvenheden’ Johnstone een godsdienstig ontzag heeft, werden herhaaldelijk gehekeld door Lenin, die openlijk spotte met hun impotentie:

“Die lafaards, windbuilen, opgeblazen Narcissussen en armtierige Hamlets zwaaiden met hun houten zwaarden — maar vernietigden zelfs de monarchie niet! We verwijderden al die monarchistische drek zoals niemand ooit tevoren heeft gedaan. We hebben geen steen van dat antieke gebouw op een andere laten staan (zelfs de meest ontwikkelde landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland hebben tot op vandaag de overblijfselen van dat systeem niet volledig verwijderd!). We rukten de diepliggende wortels van het standenstelsel uit, namelijk de overblijfselen van het feodalisme en de horigheid in het stelsel van het grondbezit. ‘Men kan argumenteren’ (er zijn genoeg pennenlikkers, Kadetten, mensjewieken en sociaal-revolutionairen in het buitenland die zich aan dat soort discussies kunnen overgeven) over wat ‘op de lange duur’ de uitkomst zal zijn van de agrarische hervorming die geschapen is door de grote Oktoberrevolutie. Op dit moment wensen we geen tijd te verspillen aan dat soort controversen, want we beslissen dit, net als de vele andere begeleidende controverses, door strijd. Maar het feit kan niet worden ontkend dat de kleinburgerlijke democraten ‘compromissen sloten’ met de grondbezitters, de bewakers van de tradities van horigheid, gedurende acht maanden, terwijl wij de grondbezitters en al hun tradities in een paar weken volledig van de Russische bodem wegvaagden.”

Lenin, Collected Works, deel 33, p. 52-53

De democratische rechten die de arbeiders wonnen in 1917 waren het resultaat van hun strijd, niet de ‘geschenken’ van de ‘armtierige Hamlets’ van het burgerlijk parlementarisme! In werkelijkheid bereidde de reactie een bloedige terugslag voor tegen de beweging van de massa, die ‘te ver’ was gegaan, en dit onder de dekmantel van de ‘democratie’ van de Voorlopige Regering (precies zoals de latere Volksfrontregeringen in Frankrijk en Spanje). De poging tot een contrarevolutionaire staatsgreep van Kornilov in augustus/september 1917, met de steun en aanmoediging van de burgerij, gaf het bankroet aan van het hele verrotte stelsel van de burgerlijke democratie in Rusland. Om de krachten van de reactie beslissend te verslaan en de taken van de burgerlijk-democratische revolutie uit te voeren, was het nodig dat de arbeiders en boeren de teugels van de macht wegnamen uit de bevende handen van de verraderlijke en aarzelende ‘democraten’.

Dat is een les die de ‘communistische’ leiders van vandaag nog steeds koppig weigeren te leren. Hun strategie van het ‘Volksfront’ in Griekenland, Spanje, Frankrijk en elders zal de weg effenen voor nieuwe en bloedige nederlagen van de arbeidersklasse, tenzij een beslissende breuk gemaakt wordt met het verrotte beleid van mensjewistische klassencollaboratie. [42]

In de Februarirevolutie was het tsarisme omvergeworpen door de beweging van de arbeiders in de steden, die toen gezelschap kregen van boeren in uniform. Wat de burgerij en haar partijen van de ‘liberale democratie’ betreft — die speelden geen enkele rol. De werkelijke macht lag in de handen van de arbeiders- en soldatenraden. De Voorlopige Regering zweefde in de lucht, ontdaan van enige vaste steun, anders dan die de laffe leiding van de mensjewieken en sociaal-revolutionairen bereid waren ‘vrijwillig over te geven'! Het was nodig dat de arbeiders en boeren zich organiseerden om deze ‘dubbele macht’ (een miskraam dat resulteerde uit het verraad van de mensjewieken en de sociaal-revolutionairen) in echte arbeidersmacht te veranderen, zoals Lenin en Trotski duidelijk begrepen.

Marx en Engels hadden de laffe, contrarevolutionaire rol van de Duitse burgerij in 1848 verklaard als haar vrees voor de beweging van de arbeidersklasse, die dreigend achter haar strijd tegen het feodalisme en het absolutisme stond. De Russische burgerij was zestig jaar later zelfs nog minder in staat de heldenmoed van haar broeders van 1789 te imiteren.

In zijn Geschiedenis van de Russische revolutie legt Trotski uit dat de late kapitalistische ontwikkeling in Rusland de mogelijkheid uitsloot dat de Russische burgerij een revolutionaire rol zou spelen. Anderzijds had de Russische industrie, die zijn voordeel deed met de technieken die het van het westerse kapitalisme had geleerd, een sterk geconcentreerd karakter, met grote aantallen arbeiders samengeperst onder slechte omstandigheden in een paar steden, wat de burgerij aanjaagde met het spookbeeld van een nieuwe Commune van Parijs in geval van een massale revolutionaire ontwikkeling. Anderzijds was de Russische burgerij voor investeringen en krediet sterk afhankelijk van het internationale kapitaal:

“De ontstaansvoorwaarden van de Russische industrie en haar structuur bepaalden het sociale karakter van de Russische industriële burgerij en haar politieke uiterlijk. De buitengewone concentratie van de industrie betekende op zich al dat er tussen de kapitalistische top en de volksmassa geen hiërarchie van overgangsklassen bestond. Daarbij komt nog dat de bezitters van de belangrijkste industrie-, bank- en transportondernemingen buitenlands waren, die niet alleen de uit Rusland gevloeide winsten, maar ook hun politieke invloed in de buitenlandse parlementen gebruikten en de strijd om het Russische parlementarisme niet alleen niet begunstigden, maar deze zelfs herhaaldelijk tegenwerkten; men denke slechts aan de schandelijke rol van het officiële Frankrijk. Dit waren de elementaire en onvermijdelijke oorzaken van het politieke isolement en het volksvijandige karakter van de Russische kapitalisten. Terwijl deze bij de dageraad van haar geschiedenis nog niet rijp genoeg was om de Reformatie door te zetten, betoonde zij zich overrijp, toen de tijd voor de leiding van de revolutie gekomen was.”

Geschiedenis van de Russische revolutie, deel 1, p. 30

En deze trekken zijn niet iets bijzonder voor de Russische burgerij; met kleine verschillen zijn ze een accurate beschrijving van de ‘nationale’ burgerij van elk onderontwikkeld, halfkoloniaal land. Lenin hoonde de mensjewieken voor hun klassensamenwerking — hun ‘Volksfront’ (want dat was het, hoewel de mensjewieken dat woord niet gebruikten); hun pogingen in het gevlei te komen bij de partijen van de zogenaamde ‘liberale burgerlijke democratie’, onder het voorwendsel dat de burgerij een ‘progressieve’ kracht was in de strijd tegen het absolutisme.

En wat zou hij zeggen als hij getuige kon zijn van de nog meer in het oog springende klassencollaboratie van de communistische partijen vandaag in Griekenland, Spanje, Indonesië, India? [43]

Nergens heeft de ‘democratische’ burgerij iets anders gespeeld dan de meest corrupte contrarevolutionaire rol. Maar nergens voert de leiding van de communistische partijen een onafhankelijke, leninistische klassenpolitiek tegenover de politici van kapitalistische democratie.

De stalinistische ‘stadiatheorie’ [44], die monotoon wordt herhaald door de ‘theoretici’ van de KP, inclusief Monty Johnstone, is een grove en mechanische karikatuur van de ideeën van Lenin. Wat heeft Johnstone te zeggen over de Duitse revolutie van 1918 of de Italiaanse stakingen van 1920? In het eerste geval grepen de Duitse arbeiders de macht in een revolutie zonder bloedvergieten, enkel om door hun sociaal-democratische leiders verraden te worden. Die verscholen zich achter de ‘burgerlijk-democratische’ aard van de revolutie en droegen ‘vrijwillig’ de macht over aan de burgerij! Was dat, zoals de sociaal-democratische leiders beweerden, de ‘democratische fase’ van de Duitse revolutie, kameraad Johnstone? Als dat zo was, waarom klaagde Lenin dan de sociaal-democratische leiders aan voor het verraden van de socialistische revolutie?

Eenzelfde proces vond in 1920 in Italië plaats toen een massale golf van sit-in stakingen een revolutionaire situatie schiep: het falen van de socialistische leiders om duidelijk de revolutionaire weg voorwaarts aan te geven, leidde tot de nederlaag van de Italiaanse arbeiders en tot de opkomst van Mussolini. Net als de Duitse sociaal-democratische leiders rechtvaardigden ze de nederlaag op grond dat de massa’s ‘niet klaar’ waren voor de socialistische revolutie. Maar als Lenin de Italiaanse socialistische leiders bitter kon aanvallen voor hun falen in het naar voren brengen van het revolutionaire programma, wat zou hij dan te zeggen hebben over de Franse PC-leiding in de algemene staking van mei 1968 [45], die oneindig veel dieper en breder was dan de beweging in 1920 in Italië?

Opportunisten van alle slag hebben de verantwoordelijkheid voor nederlagen altijd op de schouders van de massa’s gelegd, die naar hun zeggen ‘niet klaar’ waren voor het socialisme. Maar de geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar toont keer op keer de bereidheid van de arbeidersklasse om te strijden en heldhaftige zelfopofferingen te doen voor de socialistische transformatie. “Waarom moet je altijd de schuld aan de leiders geven?” vragen de ‘theoretici’ van de PC van 1968 en echoën de verontwaardigde woorden van de Kautsky’s, Scheidemanns en Serrati’s [46] uit 1918-1920. Omdat hij alle vertrouwen verloren heeft in het vermogen van de werkende mensen om de samenleving te veranderen is de hooghartige bureaucraat niet in staat zich enig verband in te denken tussen de verafgoding van het parlement en het falen van de massa’s zonder bewuste revolutionaire leiding om hun beweging tot een zegevierend einde te brengen.

Welke lessen hebben de communistische partijleiders getrokken uit dit alles? Monty Johnstone gebruikt citaten uit sommige polemieken van Lenin. Maar hij kiest geen citaten uit Lenins talloze polemieken tegen de mensjewieken, die probeerden de Russische arbeidersklasse te binden aan de ‘progressieve’, ‘liberale’ burgerij. Waarom citeert hij niet Lenins ontelbare aanvallen op klassencollaboratie, zijn nadruk op de revolutionaire arbeiders en boeren als de enige klassen die in staat zijn de democratische revolutie door te voeren? Blijkbaar ziet Monty Johnstone in alle geschriften van Lenin enkel een lange aanklacht tegen de ketterij van de permanente revolutie. Hij ziet niets dat relevant is voor de bolle mensjewistsiche politiek van Stalin in 1925-'27. Hij ziet geen verband met de Cubaanse KP, die steun gaf aan dictator Batista als een ‘progressieve anti-Amerikaanse kracht in de dertiger jaren en door welke Castro werd afgedaan als een ‘kleinburgerlijke avonturier’ [47]; met de Iraakse KP die Kassim als de grote bevrijder verwelkomde, tot hij hen begon neer te schieten en tot onderduiken dwong! [48] De Sovjet-‘kameraden’ voeren een beleid van ‘goede buren’ tegenover de ‘progressieve’ Sjah van Perzië, wat niets minder inhoudt dan het overhandigen van politieke vluchtelingen aan het vuurpeloton [49]. De Indonesische kameraden, met hun ‘leninistisch’ beleid van een verbond van ‘arbeiders, boeren, intelligentsia, nationale kapitalistenklasse, progressieve aristocraten en alle vaderlandse elementen’ gingen op hun knieën voor de ‘progressieve’ dictator Soekarno, met als gevolg dat een half miljoen communisten zonder verzet werden vermoord. [50] China en Rusland wedijverden met elkaar bij het prijzen van de ‘dappere anti-imperialistische strijder’ Ayub Khan, tot hij werd omvergeworpen door de Pakistaanse arbeiders en boeren. [51] Dat zijn slechts een paar voorbeelden van de ‘leninistische’ oriëntatie van de ‘communistische’ partijleidingen vandaag. Onder het mom van trouw aan de leuze van de ‘democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand’, volgen ze overal een beleid van klassencollaboratie, die precies is wat Trotski het noemde: een ‘kwaadaardige karikatuur van het mensjewisme’

Veel kameraden in de KP en de YCL zullen verward zijn door Johnstones hersengymnastiek over de permanente revolutie. We hopen dat hier een paar punten zijn opgehelderd. De theorie van de permanente revolutie is niet de ingewikkelde, dorre theoretische kwestie die Johnstone ervan wil maken, maar een die de hele ervaring van de revolutionaire beweging in Rusland en van de Oktoberrevolutie samenvat. Zonder een duidelijk begrip van deze kwesties kan een marxist zich niet oriënteren in de huidige wereldsituatie. De tragedies van Indonesië zullen worden herhaald. Het is aan alle serieuze socialisten om de lessen van deze grote gebeurtenissen te bestuderen, om zich theoretisch voor te bereiden op de toekomstige rol die ze moeten spelen, in Groot-Brittannië en internationaal.


Voetnoten

[38] Parvus (Aleksander Lazdrevitsj Helphand, 1869-1924): Russisch-joodse socialist, leidde samen met Trotski de eerste Petersburgse sovjet in 1905 en wordt soms als een belangrijkste ‘leermeester’ beschouwd. Hij werd later een mensjewiek en sociaal-patriot.

[39] De ‘Aprilstellingen’ werden door Lenin op 4 april voorgelegd aan de partijconferentie van de bolsjewieken, de dag na zijn aankomst in Rusland. Samengevat hielden ze in:
1. geen voortzetting van de oorlog en geen steun aan de voorlopige regering (dit ging in tegen wat Stalin en Kamenev in de Pravda hadden geschreven).
2. de revolutie moet van haar eerste fase (de macht ging in februari 1917 over naar de burgerij) overgaan naar het tweede stadium dat de macht moet leggen in de handen van het proletariaat en de armste lagen van de boeren (dit was de zgn. ‘ononderbroken revolutie’, wat neerkwam op een bevestiging van Trotski’s perspectief van de ‘permanente revolutie’, dat hij al vijftien jaar eerder had geformuleerd en waar Lenin dus nu aansluiting bij vond).
3. de sovjet van arbeidersafgevaardigden is de enige mogelijke vorm van revolutionaire regering, naar een parlementaire republiek terugkeren zou een zware stap achteruit zijn.
4. afschaffing van politie, leger en bureaucratie; de salarissen van alle ambtenaren en functionarissen mogen niet hoger zijn dan het gemiddelde loon van een geschoolde arbeider (volgens een officieel rapport van de plancommissie van het jaar 1935, uitgebracht door Koebitsjev, lid van het politburo, zag de ongelijkheid van de lonen onder Stalin er als volgt uit: vrouwen 70 à 90 roebel; handarbeiders 100 à 120; ingenieurs 400 à 800; ambtenaren 5.000 à 10.000. Een topambtenaar verdiende dus 143 keer meer dan een arbeidster en kreeg daarnaast dan nog een heleboel extra materiële voordelen. Dergelijke verschillen waren zelfs in de meeste kapitalistische landen ondenkbaar! ‘Communisme’ onder Stalin? Lenin wist wel waarom deze maatregel zo belangrijk was).
5. Nationalisatie van alle grond in het land en oprichting van aparte sovjets van arme boeren.
6. Nationalisatie en samensmelting van alle Russische banken onder controle van de sovjet.
7. Het socialisme kan niet onmiddellijk ‘ingevoerd’ worden, maar de maatschappelijke productie en de verdeling van de producten moet onder controle van de sovjets worden gebracht.
Op 8 april verwierp het Peterburgse bolsjewistische comité Lenins stellingen met dertien tegen twee stemmen, wat aantoont op welke posities de ‘oude bolsjewieken’ — en onder hen Stalin — op dat moment stonden: klassencollaboratie met de burgerij terwijl de macht in feite al in handen was van arbeiders en boeren. Op 17 mei kwam Trotski uit Canada en sloot zich onmiddellijk volmondig aan bij Lenins stellingen, die in feite zijn perspectief van de permanente revolutie bevestigden.

[40] Steklov, Yoeri Michailovitsj (1873-1914): eerst mensjewiek, daarna medewerker aan diverse sovjetkranten.

[41] Preobrazhenski, Yevgeni Alekseyevitsj (1886-1937): vooraanstaand bolsjewiek, lid van het CC, behoorde tot de Linkse Oppositie van Trotski.

[42] Een Volksfront is een front dat (i.t.t. een eenheidsfront) ook burgerlijke krachten bevat, bv. ‘linkse liberalen’ e.d. De stalinistische Komintern maakte, na haar politiek van de ‘derde periode’ (1929-34) waarin de sociaal-democratie (‘sociaal-fascisten’) als belangrijkste vijand van de arbeidersklasse werd beschouwd en men dus weigerde om er een front mee te vormen tegen de nazi’s, in 1935 een bocht van 180 graden door nu de politiek van volksfronten voor te staan, zoals in Frankrijk (o.l.v. de socialist Léon Blum, maar met inbegrip van de ‘radicale’ burgerij) en in Spanje (met de ‘democratische burgerij’). Tegen deze politiek van coalities met liberale kapitalisten (zoals de mensjewieken die ook gevoerd hadden), had Lenin zijn hele leven gestreden. Het vertegenwoordigde een nieuw stadium in de degeneratie van de Komintern en van de Sovjetunie. Stalin gebruikte deze Internationale enkel nog als pasmunt in zijn internationale politiek: ging men een militair verbond aan met Frankrijk (zoals in ‘35), dan onderwierp hij de Franse arbeiders aan de radicale burgerij. Wanneer hij nationalistisch China moest steunen tegen Japan, onderwierp hij het Chinese proletariaat aan de Kwomintang. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Komintern uiteindelijk opgedoekt op vraag van bondgenoten VS en Engeland, omdat die — terecht — voor een naoorlogse sociale revolutie vreesden. Deze hele politiek viel perfect te rechtvaardigen met de stupide theorie van ‘de ontwikkeling van het socialisme in één land’: de hele wereldrevolutionaire beweging werd opgedoekt ten gunste van de machtsbestendiging van de stalinistische bureauraten in de Sovjetunie.

[43] Griekenland, Indonesië en India: De communistische partijen steunden hier de ‘nationale anti-imperialistische burgerij’, waardoor ze er zich met handen en voeten aan vastbonden.

[44] De stalinistische ‘stadiatheorie’ is de mechanische en dogmatische visie die zij op de geschiedenis hebben. In plaats van het historisch materialisme (de marxistische methode om de geschiedenis te interpreteren) toe te passen, gebruiken ze enkel evolutionaire schema’s. Zo kan men van het feodalisme enkel overgaan naar het socialisme via het kapitalisme. In feodale en ‘semi-feodale’ landen steunden de communistische partijen ook de ‘nationale burgerij’ omdat zij diegenen waren die — volgens het schema — eerst het kapitalisme zouden invoeren. Dit alles gaat natuurlijk regelrecht in tegen de ervaring van Rusland in 1917 zelf.

[45] Frankrijk kende in 1968 een prerevolutionaire situatie: 10 miljoen arbeiders hielden hun bedrijven bezet, De Gaulle was het land uitgevlucht en de buitenlandse pers schreef dat het gedaan was met het kapitalisme in Frankrijk. Als belangrijke arbeiderspartij beschikte de KP over een enorme autoriteit bij de arbeiders. Maar ze wou en zou de macht niet grijpen. Dit was niet in het belang van de Kominform (de opvolger van de Komintern), die hier een verstoring in zag van het machtsevenwicht dat na de Tweede Wereldoorlog gevestigd was en pleitte voor stabiliteit en zelf geen belang had bij een genationaliseerde en geplande economie in Frankrijk omdat, gezien de ervaringen van het Franse proletariaat met persvrijheid en organisatie, het er onmogelijk zou geweest zijn om er een stalinistische dictatuur te vestigen. Een democratisch en socialistisch Frankrijk zou de arbeiders in het Oostblok dan natuurlijk wel aan het denken gezet hebben...

[46] Scheidemann, Philipp (1865-1939): Duitse sociaal-democraat, eerste kanselier van de na-oorlogse Weimar-republiek.
Serrati, Giacinto Menotti (1872-1926): leider van de Italiaanse socialistische partij. Hij woonde het tweede congres van de Komintern bij, waar hij zich hevig verzette tegen een onvoorwaardelijke breuk met de reformisten. Deze houding was één van de belangrijkste oorzaken van de verlamming van de Italiaanse revolutionairen gedurende de crisis in 1922.

[47] Sergeant Batista werd vanaf 1933 de feitelijke dictator van Cuba, in ‘40 zelfs president, maar hij verloor de verkiezingen in ‘44. De KP steunde hem. In ‘52 greep hij opnieuw de macht. In ‘58 begon de opstand van de burgerlijke (!) revolutionair Fidel Castro die zich voornamelijk beriep op de liberale ideeën van Thomas Jefferson en de Amerikaanse revolutie van 1776. In 1959 overwon Castro en vestigde met Amerikaanse steun een gematigd centrum-links bewind. Pas wanneer de relaties met de VS verslechterden en hij Russische steun nodig had, werd hij plotseling een communist.

[48] Generaal Abd al-Karim al-Kassim bracht in 1958 de Iraakse monarchie ten val. In het begin werd hij door de lraakse KP gesteund, totdat ze twee jaar later een mislukte putsch pleegden en zwaar vervolgd werden.

[49] De KP van Iran steunde in 1953 de burgerlijke democraat Mossadeq, hoewel ze zelf over massale aanhang beschikte. De sjah van Perzië (die uiteindelijk in 1979 door Ayatollah Khomeini werd afgezet), kwam in 1953 opnieuw aan de macht door een coup met steun van de CIA.

[50] Soekarno: nationalistisch Indonesisch politicus, eerste president van Indonesië. Aanvankelijk balanceerde hij tussen de steun van de militairen, de nationale burgerij en de KP. Vanaf 1965 werden de communisten echter meedogenloos vervolgd, toen generaal Soeharto meer op de voorgrond trad.

[51] Ayub Khan: opperbevelhebber van het leger, werd in 1960 autoritair president van Pakistan (tot 1969), gesteund door de KP.


5. Trotski en Brest-Litovsk

“Hoewel Trotski Lenin had gesteund tegen het verzet van Kamenev en Zinoviev over de noodzaak een opstand te organiseren in oktober 1917, kreeg hij het aan het begin van 1918 aan de stok over het tekenen van een vredesverdrag met Duitsland. De manier waarop hij in deze kwestie optrad, werpt zowel licht op zijn sterke als op zijn zwakke punten.”

Cogito, p. 17

Dit is de eerste en enige verwijzing in Johnstones artikel naar Lenins strijd tegen de ‘oude bolsjewieken’ in 1917. Dat het in een bijzin voorkomt, is een aanwijzing van de plaats die het in Johnstones schema krijgt. Natuurlijk had Trotski ‘toevallig’ dezelfde positie als Lenin op de kleine kwestie van de Oktoberrevolutie tegen de oppositie van Kamenev, Stalin en Zinoviev, maar op andere ‘fundamentele kwesties’ bevond hij zich in oppositie tegen de ‘juiste lijn’.

Monty Johnstone probeert hier dezelfde truc uit te halen als in het gedeelte over de ‘permanente revolutie’. In dat deel overdrijft hij buiten alle proporties de verschillen tussen Lenin en Trotski door de standpunten van de mensjewieken te ‘vergeten’. Over Brest-Litovsk weet Johnstone opnieuw van slechts twee standpunten: die van Lenin (d.w.z. voor het onmiddellijk aanvaarden van de Duitse voorwaarden) en die van Trotski (die hij kenmerkt als ‘noch vrede, noch oorlog'). Maar Monty Johnstone weet heel goed dat er in deze kwestie niet twee posities waren, maar drie. De posities van Lenin en Trotski en die van Boecharin, die niet alleen voor een afwijzing van de Duitse voorwaarden stond, maar voor een revolutionaire oorlog tegen Duitsland. Eveneens vergeet hij het kleine detail dat de meerderheid van de partij ten tijde van de onderhandelingen van Brest-Litovsk de positie van Boecharin aanvankelijk ondersteunde. Wat was de houding van de bolsjewieken tegenover de oorlog? In 1915 schreef Lenin een artikel in zijn blad Sotsial-Democrat onder de kop Enige Stellingen, waarin hij de mogelijkheid van het aan de macht komen van de bolsjewieken in Rusland bekeek:

“Op de vraag wat de partij van de arbeidersklasse zou doen wanneer de revolutie haar tijdens de huidige oorlog aan de macht zou brengen, antwoorden we: we zouden vrede voorstellen aan alle oorlogvoerenden op voorwaarde van de bevrijding van de kolonies en van alle afhankelijke en onderdrukte volkeren die geen volle rechten genieten. Noch Duitsland, noch Groot-Brittannië, noch Frankrijk zouden onder hun huidige regeringen deze voorwaarde aanvaarden. Dan zouden we ons moeten voorbereiden op het te voeren van een revolutionaire oorlog, d.w.z. we zouden niet alleen met de meest besliste maatregelen ons minimumprogramma volledig uitvoeren, maar zouden stelselmatig opstand aanmoedigen bij alle volkeren die nu onderdrukt worden door de Groot-Russen, bij alle kolonies en afhankelijke landen van Azië (India, China, Perzië enzovoort) en ook — en in de eerste plaats — de arbeidersklasse van Europa aansporen tot opstand tegen haar regeringen in weerwil van de sociaal-chauvinisten.”

Collected Works, deel 21, p. 403

Dat was de revolutionaire strategie die Lenin op voorhand had uitgewerkt voor de Russische revolutie. Het had niets gemeen met het beschimmelde pacifisme dat de dominees van de KP vandaag preken en die ze aan de leider van Oktober willen toeschrijven. Lenin en de bolsjewieken, voor 1917, waren voorstander van een revolutionaire oorlog: een oorlog die door de revolutie tegen het imperialisme werd gevoerd, die de gewapende strijd van het Rode Leger zou combineren met de opstand van de Europese arbeiders en de volkeren van de onderdrukte naties.

In de periode van agitatie en voorbereiding voor Oktober, benadrukten de bolsjewieken herhaaldelijk dat ze voor een ‘vrede zonder annexaties en schadeloosstellingen’ waren, dat ze de imperialisten zo'n vrede zouden aanbieden, en wanneer ze die weigerden, de bolsjewieken een revolutionaire oorlog tegen hen zouden lanceren. In die zin schreef Lenin op het einde van september 1917:

“Als het minst waarschijnlijke zou gebeuren, d.w.z. als geen van de oorlogvoerende landen zelfs een wapenstilstand zou aanvaarden, dan zou de oorlog voor ons echt een noodzakelijke, rechtvaardige en defensieve oorlog worden. Hef feit alleen dat het proletariaat en de arme boerenstand zich hiervan bewust zal zijn, zal Rusland vele malen sterker maken op het militaire vlak, vooral na een complete breuk met de kapitalisten die het volk beroven, en de oorlog zou dan voor ons, niet in woorden maar in daden, een oorlog zijn in bondgenootschap met de onderdrukte volkeren van de hele wereld”.

Collected Works, deel 26, p. 63

De idee van een revolutionaire oorlog werd zonder vragen aanvaard als de basisstrategie van de partij. Zo werd het vooruitzicht van een revolutionaire oorlog een van de belangrijkste argumenten — waarmee ze de arbeiders bang wilden maken — in de open brief tegen de Oktoberrevolutie van Kamenev en Zinoviev:

“De massa’s van de soldaten steunen ons omdat we een slogan van vrede, niet van oorlog, naar voren brengen (...) Als we nu alleen de macht grijpen en we zien onszelf door de hele wereldsituatie verplicht een revolutionaire oorlog te voeren, zullen de soldatenmassa’s zich afkeren van ons.”

Dit was een goed argument voor het tekenen van de vrede van Brest-Litovsk, maanden op voorhand. Maar het was een bewijs, niet van het historische vooruitzicht van Kamenev en Zinoviev, maar enkel van hun zwakke zenuwen en hun opportunistische zwenkingen. Hun latere steun voor het tekenen van het Verdrag was enkel de andere kant van hun verzet tegen de Oktoberrevolutie: de twee kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Voor een marxist telt niet enkel wat gezegd is, maar ook wie dat gezegd heeft en waarom. Dat zijn de belangrijkste vragen.

Wat was de houding van de bolsjewieken tegenover het verdrag van Brest-Litovsk? Het leger dat ze van het tsarisme hadden geërfd, was volledig gedesintegreerd, hele eenheden hadden zichzelf gedemobiliseerd, discipline was onbestaand, de officieren waren naar de reactie overgelopen. Het was deze concrete situatie en niet enige fundamentele theoretische overweging die de acties van de bolsjewieken bepaalde. De meningsverschillen in de partij als iets anders voor te stellen dan als tactische verschillen, is een verkrachting van de waarheid. In andere omstandigheden — wanneer ze bijvoorbeeld de tijd hadden gehad om het Rode Leger op te bouwen — zou de kwestie op een andere manier zijn gesteld, wat aangetoond werd door de Poolse oorlog van 1920. [52]

De bolsjewieken probeerden eerst de onderhandelingen zolang mogelijk te rekken in de hoop dat een revolutionaire beweging in het Westen de Russische revolutie ter hulp zou komen. Dit idee, dat door bekrompen ‘realisten’ als ‘trotskisme’ wordt voorgesteld, werd op verschillende momenten niet enkel door Trotski maar door alle bolsjewistische leiders uitgedrukt, Lenin inbegrepen. Kamenev bijvoorbeeld, die later Lenins standpunt over het ondertekenen van de vrede steunde, zei van de propaganda gevoerd bij Brest-Litovsk dat “onze woorden het Duitse volk zou bereiken over de hoofden van hun generaals, dat onze woorden de wapens waarmee de Duitse generaals het volk bedotten uit handen van de Duitse generaals zouden slaan”. De gebeurtenissen draaiden anders uit dan Kamenev anticipeerde, maar op dat moment sprak hij voor de gehele Bolsjewistische Partij.

De succesvolle propaganda bij Brest-Litovsk mag voornamelijk op Trotski’s naam worden geschreven. Hij maakte van de conferentie een platform voor het uitdragen van de ideeën van de revolutie aan de oorlogsmoede Europese arbeiders. Trotski’s voordrachten werden later verzameld en in verschillende edities, in verschillende talen door de Communistische Internationale uitgebracht, en dit wanneer Lenin nog leefde. Enkel na ‘24 ontdekten de stalinisten erin plotseling de ‘revolutionaire frase’, wat de onderdrukking van die voordrachten garandeerde.

Het uitstel van de revolutie in het Westen en de militaire zwakheid van de Russische revolutie veroorzaakten een meningsverschil in de leiding van de partij, een meningsverschil waarbij Lenin zich in een minderheid bevond. Dat meningsverschil uitte zich voor het eerst op 21 januari 1918, toen de onderhandelingen een climax naderden. Lenin stelde het onmiddellijk tekenen van de vrede voor, zelfs op de afgrijselijke voorwaarden van de Duitsers, uit angst voor een nieuw offensief indien ze het Duitse ultimatum niet aanvaardden. Trotski was ermee eens dat er geen mogelijkheid bestond de oorlog voort te zetten, maar dacht dat de onderhandelingen afgebroken moesten worden en dat de bolsjewieken enkel moesten capituleren wanneer er een nieuwe aanval kwam. Boecharin eiste het voeren van een revolutionaire oorlog.

Verre van het valse beeld dat de stalinisten vanaf ‘24 naar voren brachten van een ongedisciplineerde en extreem-linkse Trotski die Lenin en de bolsjewieken trotseerde, vormden Lenin en Trotski over die kwestie de ‘gematigde’ minderheid in de leiding. En wat opging voor de leiding, gold dubbel zoveel voor de basis. De overweldigende meerderheid van de arbeiders was tegen het tekenen van het verdrag. Toen de leiding de sovjets vroeg hun mening over Brest-Litovsk over te brengen, reageerden meer dan tweehonderd sovjets hierop. Hiervan steunden slechts twee (Petrograd en Sevastopol, de laatste dan nog terughoudend) de ondertekening van de vrede. Alle andere grote arbeiderscentra — Moskou, Ekaterinenburg, Kharkoff, Ekatennoslav, lvanovo-Voznesensk, Kronstadt enzovoort — stemden met overweldigende meerderheid voor het afbreken van de onderhandelingen.

Op de vergadering van het Centraal Comité op 24 januari ‘18 werd de definitieve beslissing genomen over de lijn die Trotski moest aannemen op Brest-Litovsk. Voor de vergadering nam Trotski verslag op van een discussie met Lenin waarin zij overeenkwamen te weigeren het verdrag te tekenen, maar wel de vijandelijkheden te stoppen, op voorwaarde dat bij een nieuwe aanval van de Duitsers, Trotski het onmiddellijk tekenen van het verdrag zou steunen en in geen geval het voorstel voor een ‘revolutionaire oorlog’ zou steunen (*). Hier stelde Lenin niet het onmiddellijk tekenen van het verdrag voor, doch bracht enkel een motie naar voren (die werd aanvaard) die Trotski opriep de onderhandelingen zo lang mogelijk te laten duren. Daarna werd gestemd over Trotski’s motie de oorlog te stoppen maar het verdrag niet te tekenen. Ook die motie werd aanvaard. Volgens Monty Johnstone “overschaduwde de overschatting van de onmiddellijke revolutionaire perspectieven zijn [Trotski’s] inschatting van de werkelijkheid en bracht hem ertoe te weigeren het verdrag te tekenen wanneer hij tegenover de harde voorwaarden van de Duitsers stond.”

Cogito, p. 17

* De juistheid van dit verslag wordt erkend door Lenin, die het later herhaalde in een speech op het elfde partijcongres (Works, vol. 27, p. 113)

We hebben in het bovenstaande rapport over de meningsverschillen in de partij reeds gezien wat “Trotski ertoe bracht te weigeren het verdrag te tekenen”. Johnstone beperkt zijn ‘analyse’ zoals altijd tot een paar snippers van citaten die niets te maken hebben met de fundamentele kwesties, maar slechts polemische opmerkingen van de deelnemers zijn. En dit alles om de indruk te wekken dat Trotski’s positie een individuele positie was en niet die van de partij. Johnstone gaat verder:

“Lenin, anderzijds, benadrukte dat de Duitsers de bovenhand hadden en dat de oorlogsmoede, slecht bewapende en hongerige Russische troepen het niet lang tegen hun machtige militaire machine zouden uithouden. [!] Hij drong daarom [?] aan op de aanvaarding van de Duitse voorwaarden, hoe vernederend die ook waren, zo gauw de Duitsers een ultimatum naar voren brachten. Hij waarschuwde dat het alternatief een verdere Duitse inval in het sovjetterritorium zou zijn, waarbij ze nog ergere voorwaarden zouden opleggen.”

Cogito, p. 17

Johnstone stelt de hele zaak voor als een tegenstelling tussen Lenin en Trotski. Hij is vastberaden Lenin af te schilderen als de ‘realistische’ droogstoppel, die zich keert tegen de revolutionaire ‘dromen’ van Trotski. Hij citeert geïsoleerde uitdrukkingen van Lenin over de wereldrevolutie als een ‘mooi sprookje’, zonder een uiteenzetting van de redenen die Lenin gaf voor zijn standpunt over Brest-Litovsk, redenen die voortvloeiden uit een onwrikbaar revolutionair socialistisch internationalisme.

In de loop van de discussie zag Lenin dat hij ‘gesteund’ werd door Zinoviev en Stalin. Stalin verklaarde dat “er geen revolutionaire beweging in het Westen was; daar zijn geen feiten voor, het is enkel een mogelijkheid.” Zinoviev verklaarde dat hoewel “door vrede te sluiten we het chauvinisme in Duitsland zullen versterken en voor een zekere periode de beweging in het Westen verzwakken” dit veel beter was dan “de ruïnering van de socialistische republiek”.

Lenin was gedwongen in het openbaar steun af te wijzen die was gebaseerd op de argumenten van deze ‘realisten’, wier bekrompenheid Johnstone nu aan hem probeert toe te schrijven. Als antwoord op Zinoviev verklaarde Lenin categorisch dat indien “de Duitse beweging in staat is meteen te ontwikkelen in het geval van vredesonderhandelingen, we onszelf moeten opofferen, aangezien de Duitse revolutie veel machtiger zal zijn dan de onze”.

Precies om de achterhoede tegen dit soort opportunisme te beschermen, benadrukte Lenin herhaaldelijk:

“Er kan niet de minste twijfel over bestaan dat de uiteindelijke overwinning van onze revolutie, wanneer die geisoleerd zou blijven, wanneer er geen revolutionaire bewegingen in andere landen zouden zijn, hopeloos zou zijn (...) Onze redding uit al deze problemen is, ik herhaal het, een Europese revolutie.”

Na 1924 werd de legende uitgevonden dat Trotski zich koppig tegen Lenin en de leiding verzette door te weigeren de vrede te tekenen waar iedereen naar verlangde. Op 14 februari, na het verslag van Trotski aan het Centraal Uitvoerend Comité van de Sovjets over zijn actie, diende Sverdlov namens de bolsjewistische fractie een motie in:

“Na het verslag van de vredesdelegatie gehoord en volledig overwogen te hebben, keurt het Centraal Uivoerend Comité de handelingen van zijn vertegenwoordigers in Brest-Litovsk volledig goed.”

Nog in maart 1918 zei Zinoviev op het partijcongres dat “Trotski gelijk heeft wanneer hij zegt dat hij in overeenstemming met de beslissing van de meerderheid van het Centraal Comité handelde”.

En niemand probeerde dat toen te ontkennen. Net zomin als Lenin had Trotski enige illusie dat de “oorlogsmoede, slecht toe geruste en hongerige Russische troepen” een nieuwe aanval zouden kunnen doorstaan, laat staan een revolutionaire oorlog zouden kunnen lanceren. Enerzijds was de stemming van de arbeiders en de meerderheid van de partijleiding echter gekeerd tegen de aanvaarding van de voorwaarden van het verdrag, die niet enkel ‘vernederend’ waren, maar een grote ramp voor de jonge sovjetstaat zouden betekenen. Anderzijds zou een nieuw Duits offensief de massa’s van West-Europa ervan overtuigen dat de bolsjewieken slechts onder dwang akkoord gingen met een annexonistische vrede. Dat was politiek belangrijk gezien de smerige lastercampagne die door de ‘geallieerde regeringen’ (Groot-Brittannië en Frankrijk) werd gevoerd, namelijk dat de bolsjewieken Duitse agenten waren die door de Kaiser betaald werden om Rusland uit de oorlog te halen. Er was een vermoeden dat dit het voorspel was tot onderhandelingen met Duitsland voor een vredesverdrag op kosten van Rusland. (De geschiedenis heeft sindsdien bewezen dat in Britse en Franse regeringskringen een dergelijk beleid werd overwogen.)

Na de hernieuwing van het Duitse ultimatum argumenteerde Lenin opnieuw voor het onmiddellijke tekenen van de vrede, maar hij werd met een kleine meerderheid in het Centraal Comité verslagen. Trotski stemde nog steeds tegen, aangezien de aanval niet begonnen was. Lenin formuleerde de vraag toen als volgt:

“Wanneer het Duitse offensief begint en er geen revolutionaire beweging plaatsvindt in Duitsland, moeten we dan nog steeds weigeren de vrede te tekenen?”

Hierover onthielden de ‘linkse’ communisten (Boecharin en de aanhangers van de revolutionaire oorlog) zich. Trotski stemde voor de motie, die overeenkwam met de lijn van de overeenkomst die hij eerder met Lenin gesloten had. Toen de bolsjewieken de volgende dag bewijzen kregen van de Duitse opmars, ging Trotski over naar Lenins kant en gaf hem daarmee een meerderheid in het Centraal Comité.

Op 21 februari werden door Generaal Hoffmann nieuwe en nog hardere voorwaarden aangekondigd met de duidelijke bedoeling het tekenen van een vrede onmogelijk te maken. De Duitse generale staf organiseerde een provocatie in Finland waarbij ze de Finse arbeidersbeweging verpletterde. Dit onderstreepte de angst van de bolsjewieken dat de geallieerden een overeenstemming met het Duitse imperialisme hadden bereikt om de sovjetrepubliek te vernietigen. Er was een serieuze kans dat, zelfs na het ondertekenen van het verdrag, de Duitsers met hun opmars zouden doorgaan. Trotski deelde aanvankelijk die mening, maar toen Lenin zijn standpunt herhaalde tegenover nieuw verzet van de ‘linksen’, koos Trotski niet de kant van de voorstanders van de revolutionaire oorlog, maar onthield hij zich van de stemming en gaf daarmee Lenin een meerderheid.

Het lijkt vreemd dat iemand die zo ingenomen is met de ‘revolutionaire frase’ op twee beslissende momenten op het Centraal Comité stemt om Lenin een meerderheid te geven! Maar nu we er toch over bezig zijn, kunnen we ondertussen Lenins brochure van die naam, waaruit Johnstone zo rijkelijk citeert, er zelf eens bijhalen.

De revolutionaire frase werd door Lenin gepubliceerd in de Pravda van 21 februari 1918 als het begin van een publieke campagne ten gunste van het tekenen van de vrede. Johnstone citeert verschillende keren uit dit artikel alsof het tegen Trotski gericht is. In werkelijkheid komt Trotski’s naam niet één keer erin voor. Tegen wie is het gericht? Het antwoord staat in de allereerste regel:

“Toen ik in een partijvergadering zei dat de revolutionaire frase over de revolutionaire oorlog onze revolutie ten gronde kan richten, werd mij verweten dat mijn polemiek te scherp was.”

Works, deel 27, p. 19

Iedereen die het artikel leest, ziet meteen dat het gericht was tegen degenen die een revolutionaire oorlog tegen Duitsland voorstonden, ondanks de militaire zwakte van de sovjetrepubliek, d.w.z. de ‘linkse’ communistische groep van Boecharin. Daarom richt Lenin 99 procent van zijn aanvallen tegen Boecharins groep en wordt Trotski, wanneer hij al wordt genoemd, slechts in het voorbijgaan en op een relatief milde wijze aangepakt. De vervalsing lijkt des te grover en onhandiger als we ons herinneren dat Lenins artikel op 21 februari werd gepubliceerd, drie dagen nadat Trotski voor Lenins voorstel had gestemd. Het is pure oneerlijkheid van Johnstone om Lenins woorden tegen de extreem-linkse Boecharin zo af te drukken dat gesuggereerd wordt dat ze voor Trotski bedoeld waren. Deze vervalsing wordt mogelijk gemaakt doordat Johnstone Boecharin helemaal niet noemt, en daarmee een volkomen overtrokken, valse en oneerlijke indruk geeft van de verschillen tussen Lenin en Trotski.

E.H. Carr, de bekende burgerlijke historicus, die Monty Johnstone er nauwelijks van kan beschuldigen dat hij of een trotskist of ‘onhistorisch’ is, becommentarieert de verschillen tussen Lenin en Trotski over Brest-Litovsk als volgt:

“Lenins verschillen met Trotski over Brest-Litovsk waren minder scherp dan deze die hem scheidden van de volgelingen van Boecharin. Trotski’s sterke persoonlijkheid en zijn dramatische rol in het verhaal van Brest-Litovsk gaven hem een groter praktisch belang en een meer vooraanstaande rol in de ogen van zowel de tijdgenoten als het nageslacht. Maar het populaire beeld van Trotski, de voorstander van de wereldrevolutie, die botst met Lenin, de kampioen van nationale veiligheid of socialisme in één land, is zo verwrongen dat het bijna helemaal vals is.”

De bolsjewistische revolutie, deel 3, blz. 54.

Te oordelen naar Monty Johnstones ‘uiterst selectieve, ingedikte geschiedenis’ bestond de hele geschiedenis van het bolsjewisme en de sovjetmacht (op een paar korte uitzonderingen na, zoals de ‘episode’ van de Oktoberrevolutie, waaraan kameraad Johnstone heel vriendelijk een hele alinea wijdt) uit gevechten tussen Lenin en Trotski! Dat is het bewonderenswaardige ‘evenwichtige’ en ‘objectieve’ werk dat kameraad Johnstone ons beloofde in zijn inleiding.

Het is nuttig de volstrekte eenzijdigheid van Johnstones ‘objectiviteit’ te illustreren door twee andere incidenten aan te halen rond de relatie van de sovjetrepubliek met de kapitalistische wereld en de positie van Lenin en Trotski. Onmiddellijk na de controverse over Brest-Litovsk bevond Trotski zich in conflict met een belangrijk deel van de leiding over de kwestie van het aanvaarden van hulp van Groot-Brittannië en Frankrijk. Trotski diende een motie in om die aan te nemen, Boecharin en de andere ‘linksen’, samen met Sverdlov [53], waren ertegen gekant. Lenin was niet aanwezig op de vergadering, maar de notulen bevatten een briefje van hem:

“Tel mijn stem ten gunste van het aannemen van aardappels en wapens van de Anglo-Franse imperialistische rovers.”

The Bolshevik and the October Revolution, Central Committee minutes of the RSDLP (b), p. 215.

Twee jaar na Brest-Litovsk vond eenzelfde splitsing in de leiding plaats over de oorlog met Polen. Trotski verzette zich om militaire en politieke redenen tegen elke poging de oorlog in Polen te voeren nadat de aanval van Pilsudski was afgeslagen. [54] Lenin was voor een aanval omdat een revolutionaire oorlog de arbeiders van Warschau en andere steden zou aanmoedigen tegen Pilsudski in opstand te komen en een revolutie door te voeren. Het Rode Leger werd na een briljante opmars aan de poorten van Warschau verslagen en tot achter de Curzon-lijn teruggedreven naar een stelling achter de lijn die ze aan het begin van de vijandelijkheden had ingenomen. In het verdrag dat volgde, werden de bolsjewieken gedwongen een groot deel van Wit-Rusland, dat Duitsland en Litouwen van de sovjetrepubliek scheidde, aan Polen af te staan.

Was Lenin in 1920 ingenomen met de ‘revolutionaire frase’? Was hij schuldig aan het toegeven aan het ‘sprookje’ van de wereldrevolutie en ‘wensdenken'? Alleen een droogstoppel zou dat durven zeggen. Lenin was een revolutionair en een internationalist. Zijn daden werden in de eerste en voornaamste plaats bepaald door de belangen van de internationale arbeidersrevolutie.

Lenin had de vrede van Brest-Litovsk beschouwd als een adempauze waarin de versnipperde legers van Rusland opnieuw opgebouwd zouden kunnen worden, waarin een Rood Leger geschapen zou worden voor de verdediging én voor de aanval, als een middel om de revolutie in het Westen te steunen. Met dezelfde adem waarin hij argumenteerde voor het tekenen van de vrede, voegde Lenin eraan toe dat die “noodzakelijk was voor de voorbereidingen voor een revolutionaire oorlog”

Lenins eigen karakterisering van zijn standpunt over Brest-Litovsk is een afdoende tegengif voor het vergif van het pacifisme, ‘vreedzame coëxistentie’ [55] en sociaal-patriottisme die de stalinisten geprobeerd hebben erin te lezen:

“Tijdens de vrede van Brest-Litovsk moesten we tegen de vaderlandslievendheid ingaan. Als je een socialist bent, moet je alle vaderlandslievende gevoelens opofferen aan de internationale revolutie, die onvermijdelijk is. En hoewel die hier nog niet is, moet je erin geloven als je een internationalist bent.”

Works, deel 28, blz. 206.

Lenin was het toppunt van politiek realisme. Hij baseerde zijn handelingen altijd op nauwgezet onderzoek van alle elementen die de internationale balans van klassenkrachten bepalen. Maar in de revolutie is er geen garantie voor succes. Wie dat denkt, schaart zich in de rijen van die ‘objectieve’ droogstoppels, wier speciale talent het is achteraf altijd gelijk te hebben. De redenen waarom Lenin voor het tekenen van de vrede van Brest-Litovsk was, hebben niets gemeen met deze die door Johnstone en andere communistische partijleiders naar voren worden gebracht, niet met de bedoeling licht te werpen op Lenins standpunt over Brest-Litovsk, maar als schild voor hun eigen lafhartige en antileninistische beleid van vandaag.

Voetnoten

[52] Pools-Russische oorlog (1919-21): de bolsjewieken sloegen de binnengevallen Poolse legers terug en drongen verder door op Pools grondgebied in de hoop dat een Poolse revolutie hen de overwinning zou bezorgen. Toen deze er echter niet kwam, begonnen ze zware verliezen te lijden en moesten een ongunstig vredesverdrag afsluiten.

[53] Sverdlov, Yakov Mikhaylovitsj (1885-1919): vooraanstaand bolsjewiek, was als voorzitter van het Centraal Uitvoerend Comité van het eerste Al-Russische Sovjetcongres het hoofd van de nieuwe Sovjetstaat (Lenin was als voorzitter van de raad van Volkscommissarissen dan een soort eerste minister). Tegelijk was hij de eerste algemene secretaris van de KP. In 1919 stierf hij vroegtijdig aan een longontsteking.

[54] Jozef Pilsudski werd in 1926 semi-fascistisch dictator van Polen. Hij was afkomstig uit het rechtse deel van de Poolse Socialistische Partij (gesplitst in 1906), een sterk nationalistische en sociaal-chauvinistische groep.

[55] De politiek van de vreedzame coëxistentie (tussen kapitalisme en ‘socialisme’) was een zoveelste stalinistische verkrachting van het marxisme, gerechtvaardigd met enkele uitgeknipte teksten van Lenin, die met dit begrip slechts de spot gedreven zou hebben. Deze theorie, die opgang maakte onder Chroetsjov en Brezjnev, moest suggereren dat de VS en de USSR vreedzaam naast elkaar zouden kunnen bestaan, terwijl de koude oorlog overal aan de gang was en een waanzinnige wapenwedloop plaatsvond.


6. De opkomst van het stalinisme

Monty Johnstone wenst geen tijd van zijn lezer te verspillen door in zijn ‘gebalanceerde inschatting’ van Trotski’s carrièredetails te vermelden van de sleutelrol die Trotski — naar hij zelf toegeeft — in de burgeroorlog speelde. Daaraan besteedt hij een enkele alinea. Misschien zou het de objectiviteit van de lezer hebben ondermijnd als die bijvoorbeeld ontdekte dat Lenin Trotski tijdens de burgeroorlog voorzag van blanco vellen papier met Lenins handtekening erop, waarmee hij ieder optreden dat de ‘revolutionaire fraseur’ nodig vond, goedkeurde!

Johnstone slaat de korte episode van de burgeroorlog over en verwijst naar zijn oude vriend lsaac Deutscher, in wiens Prophet Armed het verhaal “op treffende wijze wordt verteld” van “zowel Trotski’s fouten (soms ernstig) en van zijn wapenfeiten (die hen verre overtroffen!)”.

En dat is duidelijk de reden waarom Johnstone niet graag uitwijdt over de burgeroorlog. Nadat hij de eerste helft van zijn werk heeft besteed aan het afschilderen van Trotski als een kleinburgerlijke individualist, zonder organisatorische bekwaamheden, gaat hij zonder enige schaamte door met het citeren van de woorden van Gorki:

“Toon me een ander mens” zei hij (Lenin), terwijl hij op tafel sloeg, “die in staat is in een jaar een bijna voorbeeldig leger te organiseren en bovendien het respect te winnen van de militaire specialisten.”

Cogito, blz. 17.

Uit angst dat het ‘evenwicht’ van zijn inschatting door dit alles verstoord zou kunnen worden, haast Johnstone zich om er nog een citaat van Gorki aan toe te voegen, waarin Lenin over Trotski gezegd zou hebben:

“Hij is niet een van ons. Met ons, maar niet van ons. Hij is eerzuchtig. Er zit iets van Lassalle in hem, iets wat niet goed is.”

Monty Johnstones scrupuleus gebruik van citaten is al aan de orde gesteld. Dit is nog een goed voorbeeld. Het tweede citaat komt nergens voor in de oorspronkelijke uitgave van Gorki’s Herinneringen aan Lenin, geschreven in 1924. Op dat vroege moment zou het nog niet mogelijk geweest zijn zo'n in het oog springende vervalsing ertussen te voegen. Gorki werd in 1930 gedwongen zijn memoires te herschrijven. Op bevel van Stalin verdwenen bepaalde delen uit Gorki’s geheugen, terwijl andere ‘herinneringen’ hun eerste optreden maakten waaronder het door Johnstone geciteerde stukje vervalsing. En aangezien kameraad Johnstone geïnteresseerd is in Gorki’s verslag over Lenins houding tegenover Trotski, zullen we een stukje invoegen van de echte, oorspronkelijke memoires waarin Lenin de roddelaars aanvalt die probeerden een wig tussen hem en Trotski te drijven: “Ja, ja, ik weet dat ze veel liegen over mijn verhouding tot hem.”

De controverse over de vakbonden

“In de eerste grote partijdiscussie na de Revolutie over het probleem van de bureaucratie botste Trotski frontaal met de meerderheid van het bolsjewistische Centraal Comité. Lenin bekritiseerde sterk zijn beleid van het op bureaucratische wijze onder handen nemen van de vakbonden als iets wat ‘het ergste in militaire ervaring’ uitdrukt en dat een ‘aantal fouten tegen het wezen van de dictatuur van de arbeidersklasse’ bevatte.”

Cogito, p. 19

Opnieuw moet de lezer Monty Johnstones methode van ‘analyseren’ in de gaten houden, die enkel en alleen bestaat uit het grijpen van geïsoleerde brokstukken van citaten, uit hun verband gerukt, zonder duiding van de achtergrond van het argument zelf, of zelfs maar van de data! Marxisten, te beginnen met Marx, hebben altijd gestaan op zulke kleinigheden als data, correcte en volledige citaten, theoretische analyse en de rest. Alleen door een nauwgezette, eerlijke benadering kunnen historische kwesties worden verklaard.

Het vakbondsgeschil was een episode in de hele crisis van de politieke en economische organisatiewijze die bekend staat als het Oorlogscommunisme en die niet los van deze kwestie kan worden begrepen. Lenin beschreef het Oorlogscommunisme als “het communisme in een belegerde vesting”. Dit stelsel, gebaseerd op strikte centralisatie en de invoering van bijna militaire maatregelen in alle aspecten van het leven, vloeide voort uit de moeilijkheden van de revolutie, geïsoleerd in een onderontwikkeld, door de oorlog verpletterd land, onder omstandigheden van burgeroorlog en vreemde interventie. Toch stelt Johnstone de kwestie voor alsof alleen Trotski de positie innam van de ‘militarisering van de arbeid’. De eerste jaren van de Sovjetmacht werden gekenmerkt door acute economische problemen, gedeeltelijk het resultaat van de oorlog en de burgeroorlog, gedeeltelijk als gevolg van het tekort van zowel materiaal als geschoolde arbeidskracht, en gedeeltelijk door het verzet van de kleine boerenbezitters tegen de socialistische maatregelen van de bolsjewieken.

In 1920 daalde de productie van ijzererts en gietijzer tot 1,6 en 2,4 procent van het niveau van 1913. Het beste resultaat was olie, dat op 41 procent van het niveau van 1913 stond. Kolen haalden 17 procent. De totale productie van volledige fabrikaten stond in 1920 op 12,9 procent van hun waarde van 1913. De landbouwproductie daalde in twee jaar (1917-1919) met 16 procent, de zwaarste verliezen werden geleden door die producten die door de dorpen naar de stad werden uitgevoerd: hennep daalde met 26 procent, vlas met 32 procent, veevoer met 40 procent. De omstandigheden van de burgeroorlog brachten samen met de chronische inflatie van die periode de handel tussen stad en platteland vrijwel tot stilstand.

De grimmige omstandigheden van de arbeiders in de steden leidden tot massale uittocht van de industrie naar het platteland. Tegen 1919 daalde het aantal industriële arbeiders tot 66 procent van het niveau van 1917, terwijl dat van spoorarbeiders tot 63 procent daalde. Tegen 1920 daalde het aantal industriële arbeiders in het algemeen van 3 miljoen in 1917 tot 1.240.000, d.w.z. tot minder dan de helft. In twee jaar was de arbeidersbevolking van Petrograd gehalveerd. Zelfs deze cijfers geven nog niet de volle omvang van de ramp aangezien ze de daling in de arbeidsproductiviteit van de in lompen gehulde, halfverhongerde fabrieksarbeiders niet in aanmerking nemen.

Zelfs nog ernstiger dan de economische gevolgen was vanuit het bolsjewistische standpunt de snelle afbraak van de klassenbasis van de revolutie die Rudzutak treffend beschreef op het tweede Al-Russische Congres van vakbonden in januari 1919:

“We nemen in een groot aantal industriële centra waar dat de arbeiders dankzij de ineenstorting van de productie in de fabrieken opgenomen worden in de boerenmassa, en in plaats van een bevolking van arbeiders, krijgen we een halve boeren- en soms een hele boerenbevolking.”

Om aan deze rampzalige neergang een halt toe te roepen, werden drastische ingrepen gedaan om de industrie op gang te krijgen, de hongerige arbeiders te voeden en de trek van de stad naar het platteland te beëindigen. Dat was de wezenlijke betekenis van het ‘Oorlogscommunisme’. Het Zevende Partijcongres riep in maart 1918 op tot

“de meest energieke, niets sparende, beslissende, draconische maatregelen om de zelfdiscipline en de discipline van de arbeiders en de boeren te verhogen”.

Op de klachten van de mensjewieken antwoordde Lenin:

“We zouden belachelijke utopisten zijn als we ons inbeeldden dat zo'n taak uitgevoerd kon worden de dag na de val van de kapitalistische klasse, d.w.z. in de eerste fase van de overgang van kapitalisme naar socialisme, of zonder dwang.”

De argumenten van de mensjewieken en de ‘linksen’, gebaseerd op een karikatuur van burgerlijke argumenten over de ‘vrijheid van de arbeid’, weerspiegelden de groeiende stemming van ontevredenheid met de dictatuur van de arbeidersklasse onder de onderontwikkelde en kleinburgerlijke lagen. Vooral onder de boerenstand, die het het zwaarst te verduren hadden onder het beleid van het Oorlogscommunisme.

Lenin had al in 1905 gezegd dat de boerenstand de revolutie zou steunen voor zover deze hen grond gaf, maar dat de rijke lagen ongetwijfeld over zouden gaan naar de oppositie zodra de revolutie begon met aanvallen op de fundamenten van de particuliere eigendom. Er zou een gevaarlijke situatie ontstaan als de revolutie geïsoleerd bleef. De arbeidersklasse was een kleine minderheid in een zee van kleine boerenbezitters. Zonder een gestage aanvoer van grondstoffen en voedsel vanuit de dorpen zou de industrie tot stilstand komen. Maar gezien de vernietigde toestand van de industrie was er geen mogelijkheid onmiddellijk de voorwaarden te scheppen voor een gezonde ruil tussen stad en platteland, voor het geven aan de boerenstand van alle fabrikaten die ze eiste in ruil voor hun producten. Op het negende partijcongres vatte Lenin de zaak als volgt samen:

“Wanneer we morgen 100.000 eerste-klassetractoren konden geven, ze voorzien van benzine, ze voorzien van monteurs (jullie weten dat dit op dit moment een fantasie is) dan zou de gemiddelde boer zeggen: ‘ik ben voor het communisme’. Maar om dat te doen moeten we eerst de internationale kapitalistische klasse verslaan, om hen te dwingen ons deze tractoren te geven.”

Lenin legde steeds uit dat de enige echte oplossing van de problemen waar de revolutie mee te maken had de overwinning van de socialistische revolutie in één of meer ontwikkelde landen was. In de tussentijd moest de economische crisis aangepakt worden met drastische maatregelen. Zelfs na de burgeroorlog gaf Lenin een toespraak op het Al-Russische congres van Sovjets in 1920, waar hij uitlegde dat het

“in een land van kleine boeren, onze voornaamste en fundamentele taak is te ontdekken hoe staatsdwang te krijgen om de boerenproductie te verhogen.”

Om de stroom van arbeiders van de stad naar het platteland te stoppen werden draconische maatregelen ingevoerd tegen ‘arbeidsdesertie’. In 1920 vertelde een arbeider in de fabriek van Kolomeski de bezoekende Britse arbeidersdelegatie dat

“desertie van het werk zeer vaak voorkwam en dat deserteurs door soldaten werden gearresteerd en uit de dorpen werden teruggebracht”.

Een officieel decreet, aangenomen na het negende partijcongres (maart 1920) schreef zware bestraffing voor ‘arbeidsdesertie’ voor tot en met dwangarbeid. De arbeid werd op militaire leest geschoeid. Het Oorlogscommunisme betekende voor een voorbijgaande periode de ‘militarisering van de arbeid’. Zij die Lenin en Trotski op één hoop gooien met het bewind van Stalin en zijn erfgenamen door het gebruik van de argumenten van Kautsky en de mensjewieken over het ‘dwangbewind’, negeren de verschillen in tijd, plaats, methodes en omstandigheden. Zelfs in de meest democratische van de kapitalistische staten, zoals Groot-Brittannië, werden onder oorlogsomstandigheden maatregelen genomen die de vrije beweging van de arbeiders, het veranderen van banen enzovoort als ‘buitengewone’ maatregelen verbood. De bolsjewieken hadden te maken met een burgeroorlog, die volgde op vier jaar rampzalige imperialistische oorlog. Het land was tot de bedelstaf gebracht door de plunderingen van de Witte Legers en de interventielegers. Onder dergelijke omstandigheden waren draconische maatregelen absoluut noodzakelijk. Maar zoals dat met Lenin en Trotski altijd het geval was, werd de vrijheid van discussie en kritiek van de arbeiders en de boeren, vooral binnen de bolsjewistische partij zelf, veilig gesteld. Zelfs in het kapitalistische Groot-Brittannië waren de arbeiders tijdens de oorlog bereid ‘uitzonderingsmaatregelen’ te aanvaarden waarvan ze dachten dat ze nodig waren om hun rechten te verdedigen. In Rusland, met een regering van arbeiders en boeren, waren de arbeiders bereid tijdelijk de harde maatregelen te aanvaarden die nodig waren om de revolutie te handhaven.

Trotski: de aartsbureaucraat?

Monty Johnstone is er zich op ongemakkelijke wijze van bewust dat na Lenins dood de strijd tegen de bureaucratische degeneratie van het stalinisme geleid werd door Trotski en de Linkse Oppositie. Hij doet daarom grote moeite om ‘aan te tonen’ dat Trotski zelf een ‘aartsbureaucraat’ was, de vijand van arbeidersdemocratie en vrije vakbonden. Hij schept de volkomen verkeerde indruk dat de ‘militarisering van de arbeid’ het standpunt van alleen Trotski was, en met zijn gebruikelijke impressionisme suggereert hij dat Trotski ‘zijn’ beleid doorvoerde tegen de meerderheid van het Centraal Comité in! Hoe hij dat deed, legt kameraad Johnstone niet uit. Dat kan hij ook niet. Het is een grove leugen. Op 15 januari 1920 veranderde een regeringsdecreet het Leger van de Oeral in het eerste ‘revolutionaire leger van de arbeid’. Een later dekreet vertrouwde aan de revolutionaire raad van het eerste arbeidsleger “de algemene leiding over het herstel en de versterking van het normale economische en militaire leven in de Oeral” toe. Dergelijke bevoegdheden werden toegekend aan de Raad van de Arbeidslegers van de Kaukasus en van Oekraïne. Er werd een leger gezonden om te helpen bij de bouw van de spoorweg in Turkestan, een ander werkte in de koolmijnen van het Donetz-gebied. Terwijl de Rode Soldaten hielpen bij het gaande houden van de industrie, werden die arbeiders die niet voor militaire dienst waren opgeroepen, ingelijfd voor het arbeidsfront, zoals hierboven uiteengezet.

Was dat alles het werk van de aartsbureaucraat Trotski? Op 12 januari 1920 spraken Lenin en Trotski samen op een bijeenkomst van bolsjewistische vakbondsleiders. Het doel van de bijeenkomst was hen ertoe te brengen het beleid van de ‘militarisering van de arbeid’ te aanvaarden.

De ondersteuningsmotie, die in naam van Lenin en Trotski was ingediend, werd verworpen met slechts twee stemmen ervoor — die van Lenin en Trotski. Stel je zo'n incident voor in de dagen van Stalin, of vandaag!

Dit incident was geen geïsoleerd geval. Over alle voornaamste economische en politieke kwesties van die tijd waren Lenin en Trotski het volledig eens. Over de controversiële kwestie van het tewerkstellen van burgerlijke specialisten in het leger en in de industrie leverden Lenin en Trotski een harde strijd om hun voorstellen aanvaard te krijgen door de rest van de leiding van de bolsjewistische partij. Zo was er ook over de kwestie van eenhoofdige bedrijfsleiding en de landbouwpolitiek een volledige overeenstemming in hun ideeën. Over dat alles zwijgt Monty Johnstone. Dat soort informatie zou alleen maar het ‘evenwicht’ van zijn analyse verstoren.

Opnieuw de vakbondskwestie

“In 1920 had hij [Trotski] boven op zijn baan als commissaris voor Oorlog het Vervoersministerie, van vitaal economisch en militair belang, overgenomen. Hij plaatste de spoorwegmensen en de arbeiders in de spoorwegreparatiesector onder de krijgstucht en hij beantwoordde de tegenwerpingen van de spoorarbeidersbond met het afzetten van de leiders ervan en het benoemen van meer meegaande figuren. Hij deed hetzelfde met de andere bonden van transportarbeiders. Zijn inspanningen leverden resultaat op: de spoorwegen werden binnen de afgesproken tijd hersteld.”

Cogito, p. 19 en 20

Door middel van precies dat soort laster dat niet in zijn werk zou voorkomen, probeert Monty Johnstone de indruk te wekken van Trotski de aartsbureaucraat, die de spoorwegen ‘overneemt’ met het geweer in de hand en op eigen initiatief de arbeiders op ware stalinistische wijze samendrijft. Wat zijn de feiten?

De vernietiging van Ruslands uitgebreide spoorwegnet was een van de meest verlammende slagen die door de burgeroorlog aan de economie waren toegebracht. Van 70.000 werst (oude Russische afstandsmaat, ongeveer gelijk aan een kilometer, n.v.d.r.) aan spoorwegen ontsnapten er slecht 15.000 aan schade. Meer dan 60 procent van de locomotieven was buiten gebruik. De ontwrichting van de economie, veroorzaakt door de ineenstorting van het communicatienet, bereikte in 1920 een crisispunt wanneer de hele Russische industrie een onomkeerbare ramp zou ondergaan, tenzij er drastische stappen werden genomen. Op het hoogtepunt van de Poolse oorlog betekende dit dat het lot van de revolutie in de weegschaal lag.

Het negende partijcongres verklaarde in een speciale resolutie dat het voornaamste probleem bij het te boven komen van de crisis in de spoorwegen de spoorarbeiderbond was. Dat was een oude standenorganisatie, traditioneel mensjewistisch, die al in botsing was gekomen met de bolsjewistische regering over de kwestie van de controle over de spoorwegen. Het negende partijcongres, dat Trotski verantwoordelijk wou maken voor het werk van het herstellen van de spoorwegen, gaf hem ook de macht een groep bekwame en trouwe mensen binnen de bond te plaatsen om deze in beweging te brengen. Toen de bestuurders van de bond weigerden zich aan de nieuwe regels te onderwerpen besloot niet Trotski, maar het Centraal Comité van de partij de oude bestuurders door een nieuw bestuur van toegewijde communisten te vervangen: slechts één stemde tegen, de ‘rechtse’ communist en vakbondsleider Tomsky. [56] De rest, inclusief Lenin, Zinoviev en Stalin, stemde voor.

Johnstone schildert Trotski als de ‘kwade geest’ achter de militarisering van de arbeid en het Oorlogscommunisme. Gemakshalve vergeet hij dat Trotski de eerste van de bolsjewistische leiders was die voorstelde het Oorlogscommunisme (al in februari 1920) te laten varen. In die tijd legde Trotski aan het Centraal Comité een reeks van stellingen voor die wezen op de blijvende verstoring van de economie, de verzwakking van de arbeidersklasse en de groter wordende kloof tussen stad en platteland. Hij stelde voor de gedwongen rekwisitie van graan te vervangen door een belasting op graan en maatregelen die gericht waren op een gedeeltelijk herstel van de vernietigde markteconomie. In wezen werd dit beleid later overgenomen door de Nieuwe Economische Politiek.

Trotski’s voorstellen, waartegen Lenin zich keerde, werden door het Centraal Comité, dat de voorkeur gaf aan de voortzetting van het beleid van het Oorlogscommunisme, afgewezen. Trotski aanvaardde dat de ‘oorlogs’methodes nog een periode door moesten gaan en deed — tegen zijn eigen mening in — een poging het systeem zo goed mogelijk te laten werken. Voor deze misdaad nagelt Johnstone Trotski opnieuw aan de schandpaal. Johnstone houdt zich doof voor Trotski’s verzet tegen de basis van het Oorlogscommunisme zelf.

Hij schetst een beeld van Trotski als de dictatoriale ‘aartsbureaucraat’ op basis van een paar uittreksels uit een toespraak waarin Trotski de liberale idealisering van de ‘vrije arbeid’ in het algemeen bekritiseerde en uiteenzette dat ook niet-vrije arbeid productief kon zijn. De opmerking dat horigheid in zijn tijd progressief is geweest, iets wat vanuit marxistisch standpunt gezien onweerlegbaar is, wordt uit zijn verband gerukt en Johnstone heeft er een sinistere draai aan (waarmee hij in de voetstappen van Deutscher volgt). Helaas! De toespraak die Monty Johnstone zo koortsachtig uit Deutschers altijd behulpzame hand grist, werd niet op het tiende partijcongres gemaakt, maar op het derde Al-Russische congres van vakbonden, waar Trotski als woordvoerder van de bolsjewieken, niet tegen Lenin sprak maar tegen de mensjewieken. Het zijn de tranenrijke pleidooien voor de ‘vrijheid van de arbeid’ van deze laatsten die Johnstone zo treffend herhaalt.

De mensjewieken gebruikten de maatregelen die de Sovjetrepubliek waren opgedrongen door de omstandigheden van de burgeroorlog en de interventie op een door en door onoprechte en onscrupuleuze manier om de bolsjewistische regering in diskrediet te brengen. Hun argumenten waren karikaturen voorzover het ‘democratie’ en ‘vrije arbeid’ betrof. De bolsjewieken stonden voor de meest complete vrijheid — inclusief zelfs de vrijheid van burgerlijke partijen om zich te organiseren — onder voorwaarde dat ze geen gewapende opstand tegen de Sovjetmacht organiseerden. Maar in een situatie waarin de ‘liberale’ kapitalistische klasse naar het kamp van de Witte Legers was gevlucht, kwam dat soort gepraat neer op de eis dat de revolutie zichzelf niet zou verdedigen tegen de witte reactie. Het alternatief voor de dictatuur van de arbeidersklasse was niet, zoals de mensjewieken beweerden, een of andere Weimar-democratie [57], maar het bloedige bewind van de reactie. De sociaal-democratische critici van het bolsjewisme waren het soort mensen die bereid waren op te treden als medeplichtigen van het imperialisme in de bloedige en obscene Wereldoorlog, maar die hun handen uit afgrijzen ten hemel verhieven over de ‘genadeloze’ maatregelen van Lenin en Trotski. Toch was het hun verraad aan de revolutionaire bewegingen van 1917-'21 dat de weg bereidde voor de opkomst van het nazisme en een nieuwe en een zelfs nog barbaarsere wereldoorlog.

De verschillen tussen de bolsjewieken over de vakbonden waren niet, zoals je zou veronderstellen na het platvloerse portret dat geschilderd wordt door Johnstone, tussen de ‘aartsbureaucraat’ Trotski en de verdediger van de ‘vrije arbeid’, Lenin, maar ze waren een uitdrukking van de crisis in de partij als gevolg van de impasse van het Oorlogscommunisme. De oorspronkelijke verschillen hadden, zoals Lenin uitlegde, geen consequenties. Maar kleine wrijvingen in de leiding leidden onder de gegeven omstandigheden tot een reeks splitsingen binnen de partij, waarbij niet twee platforms, maar tenminste vijf naar voren werden gebracht.

Lenins voornaamste streven in die tijd was het voorkomen van een splitsing en het intact houden van de dunne draad die de arbeidersklasse en zijn voorhoede verbond met de niet-arbeiders en de half-proletarische massa’s. Onder de heersende omstandigheden van economische crisis, massaal analfabetisme, van een in aantal verzwakte en in toenemende mate gedemoraliseerde arbeidersklasse, en bovenal van het verpletterende overwicht van de kleinburgerlijke boerenmassa, kwam de bolsjewistische partij steeds meer onder de druk van vijandige klassenkrachten. Het feit dat de bolsjewieken tegen hun bedoelingen in gedwongen werden de oppositiepartijen buiten de wet te stellen, betekende dat deze druk onvermijdelijk een uitdrukkingsvorm zou zoeken binnen de bolsjewistische partij zelf. Wat Lenin het meeste vreesde was een splitsing in de partij langs klassenlijnen. Dat was de achtergrond van Lenins verzet tegen Trotski’s oorspronkelijke voorstel de vakbondsbestuurders ‘in beweging te brengen’ en ze achter de centrale planning te krijgen, wat wrijving veroorzaakte met de vakbondsleider Tomsky.

Monty Johnstone begint zijn weergave van de vakbondscontroverse met een citaat uit Lenins artikel De Partijcrisis. Lenin had geprobeerd de verschillen binnen de leiding te houden door het instellen van een commissie om de vakbonden te onderzoeken. In de loop van de discussie in het Centraal Comité had Lenin een aantal, in zijn eigen woorden, duidelijk overdreven en daarom verkeerde ‘aanvallen’ gedaan die het conflict verscherpten. Trotski had geweigerd in de commissie te zitten. Johnstone citeert Lenins berispende woorden:

“Deze stap alleen is er de oorzaak van dat Trotski’s oorspronkelijke fout opgeblazen wordt en later tot fractionering zal leiden”

Maar dit is weer een van Monty Johnstones halve citaten. We zullen eens zien wat Lenin in de volgende zin zegt:

“Zonder deze stap bleef zijn fout (d.w.z. het presenteren van onjuiste stellingen) een zeer kleine fout, zoals ieder lid van het Centraal Comité, zonder uitzondering, wel eens gemaakt heeft.”

Works, deel 32, p.45

Monty Johnstones lezers mogen slechts zoveel van Lenin lezen als Johnstone goed voor ze acht. Door enkel polemische opmerkingen te citeren ‘helpt’ Johnstone Lenin de strijd tegen Trotski ‘verscherpen’ in zijn plaats. Verderop in dit deel brengt hij herhaaldelijk als het standpunt van Trotski argumenten naar voren die consequent door Lenin en alle leiders van het bolsjewisme waren verdedigd. Johnstone geeft Trotski’s argumenten in zijn eigen woorden weer en ‘verbetert’ ze, en schrijft:

“Rusland, argumenteerde hij [Trotski] herhaaldelijk, leed niet onder een overmaat maar onder een tekort aan efficiënte bureaucratie [?] waaraan hij [?] zekere beperkte concessies wilde doen. Dit vermeldend, becommentarieert Deutscher: ‘Zo maakt hij zich tot woordvoerder van de managersgroepen.'”

Cogito, p. 20.

Het opvoeren van de schaduw van Deutscher maakt zijn argumenten niet heiliger. Iedereen die Deutscher gelezen heeft, weet dat deze niet enkel de ‘dictatoriale’ ideeën van Trotski aanvalt, maar ook die van Lenin, en dat hij in wezen geen onderscheid maakt tussen de twee. Zijn kortzichtige analyse van Trotski is de tweelingbroer van zijn mening over Lenin en over revolutionairen in het algemeen.

De argumenten die Johnstone Trotski in de mond legt, komen precies overeen met de mening die Lenin honderden keren naar voren heeft gebracht over de noodzaak aan efficiëntie, aan een zakelijk beheer, aan specialisten aan wie Lenin “zekere beperkte concessies wilde doen”, niet de ongehoorde ‘concessies’ die door die parasiterende stalinistische bureaucratieën in Rusland en Oost-Europa vandaag de dag worden afgedwongen, maar enkel en alleen om de geteisterde economie weer op gang te krijgen, om de revolutie in staat te stellen te overleven tot de revolutionaire arbeidersklasse van Europa haar te hulp kon komen.

Opnieuw presenteert Johnstone de ideeën van Lenin, van de bolsjewistische partij, van het marxisme zelf als ‘trotskisme’. Dat onderstreept alleen maar de diepe kloof die alle ideologen van het stalinisme scheidt van de ideeën en tradities van het bolsjewisme. De argumenten vervormend legt Johnstone Lenins woorden in Trotski’s mond, en op de lippen van Lenin legt hij de argumenten van die ware verdedigers van de karikatuur van de vrije arbeid — de mensjewieken.

Lenin en de vakbonden

“'In de praktijk’ zei Lenin, ‘was de Sovjetstaat een arbeidersstaat met bureaucratische misvormingen.’ ‘Voor een lange periode’, argumenteerde hij, ‘zouden de vakbonden moeten strijden tegen de bureaucratische misvormingen van het Sovjetapparaat en voor de bescherming van de materiële en geestelijke belangen van de massa’s van de werkers op de wijze dat dit apparaat dat niet kan.'”

Cogito, p. 21.

Wat is de betekenis van dit citaat? Niet dat Lenin met Trotski verschilde in de inschatting van het staatsapparaat en zijn bureaucratische vervormingen. Het centrale punt was het directe beleid dat aangenomen moest worden als het stelsel van het Oorlogscommunisme gehandhaafd moest blijven. Maar wat werkelijk interessant en betekenisvol is, is het feit dat in dit hele deel van zijn werk Monty Johnstone niet één van Lenins argumenten over de vakbondskwestie duidelijk maakt. En dat is geen toeval.

Lenin argumenteerde op een dialectische manier dat de vakbonden in een arbeidersstaat onafhankelijk moeten zijn, zodat de arbeidersklasse zich kan verdedigen tegen de staat en op zijn beurt de arbeidersstaat zelf kan verdedigen. Lenin benadrukte dit punt omdat hij het gevaar zag van een staat die zichzelf boven de klasse verhief en zich ervan afscheidde. De arbeiders konden zelf via hun organisaties controle uitoefenen op het staatsapparaat en de bureaucratie.

Het is ironisch om Johnstones kritische opmerkingen te lezen over Trotski’s zogenaamde ‘bureaucratische neigingen’ in het licht van wat gebeurde met de ‘onafhankelijkheid van de vakbeweging’ in Rusland onder Stalin. Blijkbaar was Trotski ook een bureaucraat toen hij ‘aan de macht’ was; toen Stalin aan de macht was, gaf hij jammer genoeg ook toe aan de ‘persoonlijkheidscultus'! Het is allemaal een kwestie van persoonlijkheden. Dat is niet de methode van het marxisme, maar die van kleinburgerlijke parvenus die politiek zien in termen van individuen die ‘de zaak verkwanselen’ zodra ze aan de macht komen. En toch verdwijnen ondanks zijn uiterst ‘kritische’ aanpak Johnstones kritische eigenschappen in het niets zodra we aankomen bij het beroemde ‘twintigste congres':

“Trotski wordt door zijn aanhangers [!] voorgesteld als de kampioen van de strijd tegen de bureaucratie in de Sovjetunie. Aangezien Trotski gedurende de laatste zeventien jaar van zijn leven onvermoeibaar was in het aanklagen van veel aspecten [?] van Stalins bureaucratische bewind die de KP van de Sovjetunie in 1956 zou ontmaskeren [?], lijkt de trotskistische claim geloofwaardig. Maar zoals we zullen zien, is de waarheid aanzienlijk ingewikkelder.”

Cogito, p.19

Inderdaad, de waarheid is “aanzienlijk ingewikkelder"! Welke ontmaskering verrichtten Chroestsjov en co. in 1956? Dat Stalin een tiran was, een slachter, een massamoordenaar, een gek enzovoort? Dat Chroestsjov, Breznjev, Kosygin [58] en de anderen allemaal stonden te trillen in hun schoenen voor de dictatuur (zoals de Russische ‘Communistische’ Partij blijkbaar in 1956 (!) ‘ontdekte'), maar voor marxisten beginnen de problemen daar pas. Wat belangrijker is zijn de maatschappelijke verhoudingen die zo'n monster konden voortbrengen. En de vitale vraag met betrekking tot het twintigste congres is: wat is er sinds 1956 veranderd?

Al in 1920 zag Lenin de processen die plaatsvonden in het apparaat van de Sovjetstaat. Al zijn materiaal over de vakbondskwestie (waar Johnstone niet op ingaat) is gericht op het idee van de arbeiders en hun organisaties als controle op de bureaucratie, diens neiging tot groei, corruptie, verspilling en wanbeleid. Lenin zag de ontwikkeling van een gezonde arbeidersdemocratie en het geleidelijk afsterven van de staat als noodzakelijk voor de beweging naar het socialisme.

Te oordelen naar zijn grenzenloze bewondering voor Chroestsjovs ‘ontmaskerende’ activiteiten zijn volgens Johnstone Rusland en Oost-Europa nu gezonde socialistische landen. Ze zijn druk bezig met het opruimen van alle sporen van bureaucratie, de persoonsverheerlijking, en het stalinisme in het algemeen, met uitzondering van een aantal ‘betreurenswaardige’ (en blijkbaar onverklaarbare) incidenten, zoals de inval in Tsjecho-Slowakije [59] en de schijnprocessen tegen schrijvers, wat blijkbaar geen enkele betekenis heeft voor de algemene toestand! Johnstones citaat van Lenin over de bureaucratisering van de staat en de rol van de bonden moet vol ironie zijn gemaakt.

Sinds 1956 is de Russische bureaucratie gedwongen geweest om een aantal van de meest barbaarse praktijken van het stalinistische bewind weg te nemen — praktijken die onder het kapitalisme alleen in een fascistische staat mogelijk zouden zijn — zoals slavenarbeid enzovoort. Desondanks blijven de politiestaat en de terreur bestaan. Alleen de namen zijn veranderd. De toestand rond de vakbeweging in Rusland toont de volkomen valsheid van de stelling dat de bureaucratie zichzelf weg hervormt.

Wij vragen Monty Johnstone: waar zijn dertien jaar na het twintigste congres de onafhankelijke vakbonden in de Sovjetunie?

Onder Stalin werden de Russische arbeiders van hun elementaire rechten beroofd. Vandaag is er onder zijn erfgenamen Breznjev en Kosygin geen stakingsrecht, geen recht op collectieve onderhandelingen, geen recht op het verkiezen van democratische fabriekscomités (rechten die onder Lenin en Trotski zelfs in de somberste periode van de burgeroorlog bestonden). De vakbonden in Rusland en Oost-Europa zijn een farce — een communicatiesysteem voor het doorgeven van de orders van de bureaucratische meesters aan de arbeidersklasse. De monsterachtige corruptie, verspilling en wanbeleid die Lenin via de arbeidersorganisaties onder controle wilde houden, hebben vandaag een omvang bereikt die de verworvenheden van de Russische arbeidersklasse, verkregen op basis van de planeconomie, dreigen te ondermijnen.

Het is een schreeuwende tegenspraak die elk denkend lid van de YCL of van de CP in het oog zal springen: dat de zwakke, in strijd verwikkelde Sovjetrepubliek ten tijde van Lenin en Trotski, ondanks de bureaucratische vervormingen waar Lenin eerlijk naar verwijst, toch de vrijheid en onafhankelijkheid van zowel de vakbonden als van de partij garandeerde. Jonge communisten zouden de moeite moeten nemen om in Lenins Works het materiaal over het tiende partijcongres te lezen en zich dan de vraag stellen: kan zo'n vrije discussie plaatsvinden in één van de huidige ‘communistische’ partijen?

In tegenstelling tot de periode van de burgeroorlog en de Nieuwe Economische Politiek, toen de bolsjewieken door de zwakheid van de Sovjetmacht en de dreiging van kapitalistische restoratie gedwongen werden zekere democratische rechten te beperken als een tijdelijke noodmaatregel, is de Sovjetunie vandaag de tweede industriële natie van de wereld. En toch is de bureaucratie verschrikkelijk bang voor het vooruitzicht van het toekennen van zelfs maar de meest elementaire democratische rechten aan de Sovjetarbeiders. Zo provoceerde de betrekkelijke onafhankelijkheid van de vakbonden, die de arbeiders aan de bureaucratie ontworstelden na de val van Novotny [60], de Russische militaire reactie. Zo bang waren de Breznjevs en de Kosygins voor het effect dat dit zou hebben op de Russische arbeidersklasse.

Monty Johnstones poging zich voor te doen als vriend van de ‘vrijheid van de arbeid’ tegen de ‘aartsbureaucraat’ Trotski, klinkt des te holler wanneer je de toestand in de Sovjetunie vandaag vergelijkt met die in het Spanje van Franco. Ook daar zijn zekere ‘concessies’ gegeven aan de arbeidersklasse uit angst voor een revolutie. Het verschil is dat terwijl in Spanje de vakbeweging illegaal is, de arbeiders hun eigen organisaties hebben opgebouwd — de illegale ‘arbeiderscommissie’, die stakingen leiden en namens de klasse strijden en zelfs met de bazen onderhandelen. In het ‘socialistische’ Rusland komt iedereen die zich op deze manier zou proberen te organiseren snel achter tralies terecht.

In werkelijkheid spiegelt zich in de vakbondskwestie het hele probleem van de maatschappelijke verhoudingen in de Sovjetunie en de andere bureaucratisch vervormde arbeidersstaten af. Praten over vooruitgang naar het socialisme (of ‘communisme'!) houdt de volledige en vrije ontwikkeling in van de arbeidersklasse als de heersende klasse in de samenleving, als de klasse die beheert, controleert en registreert. Het betekent het betrekken van de hele samenleving bij het plannen en leiden van de industrie en van de staat, met het overeenkomstige wegsmelten van de bureaucratie. Dat is de enige garantie voor de overgang naar een klassenloze samenleving. Socialistische planning heeft de controle van de arbeidersdemocratie nodig zoals het menselijk lichaam zuurstof nodig heeft.

De bureaucratische, totalitaire opbouw van de USSR is niet alleen onderdrukkend tegenover de Russische arbeidersklasse en weerzinwekkend voor de arbeiders van het Westen. Het wordt ook steeds meer en meer een belemmering voor de vrije en harmonieuze ontwikkeling van de productieve krachten in de Sovjetunie. Het is een vernietigende aanklacht van de bespotting van het socialisme, dat het de arbeiders vijftig jaar na de Oktoberrevolutie zelfs nog ontbreekt aan die elementen van democratie die in de ontwikkelde kapitalistische landen aanwezig zijn. Terwijl de bureaucratie zich beroept op het ‘opbouwen van het communisme’ is de doodstraf voor economische misdaden opnieuw ingevoerd. Zo groot is de zwendel, de corruptie en de diefstal die de Sovjeteconomie beheerst — een concreet bewijs voor het bankroet van het regime en de noodzaak van arbeidersdemocratie. De Russische arbeiders zullen onvermijdelijk gaan begrijpen dat de enige uitweg voor hen het programma van Lenin en Trotski is. Wanneer ze dat beseffen, en dat zullen ze, dan zijn de dagen van de bureaucratie geteld. [61]

Het tiende partijcongres en de NEP

Het tiende partijcongres vond in een crisisstemming plaats; de periode van het ‘Oorlogscommunisme’ was in zijn laatste en woeligste fase gekomen. In een aantal provincies vonden gewapende boerenopstanden plaats en in Tambov mondden die uit in een omvangrijke opstand. Onvrede verspreidde zich in de hongerige steden. In februari 1921 brak in Petrograd een reeks van stakingen uit vanwege het tekort aan brood. Mensjewistische elementen maakten gebruik van de onrust en verspreidden de contrarevolutionaire leuze van ‘Sovjets zonder communisten’.

Tegen deze achtergrond was, zoals Lenin zei, de discussie over de vakbonden een “ontoelaatbare luxe”, die “een kwestie op de voorgrond plaatste die daar om objectieve redenen niet kon zijn”.

Het werkelijke punt dat ter discussie stond was niet de onmiddellijke kwestie van de vakbonden, maar dat werkte als een katalysator waarrond zich een aantal duidelijk afgebakende tendensen kristalliseerden binnen de partij.

Het einde van de burgeroorlog, en vooral de demobilisatie van het Rode Leger, verdiepte de crisis en de onvrede van de boerenmassa. Lenin legde uit dat sommige oppositiestromingen in de partij “een binding hadden met het enorme overwicht van de boeren in het land, met hun onvrede over de dictatuur van de arbeidersklasse”.

De kwestie van de vakbonden schrompelde ineen tegenover deze zaken die tijdens het congres explodeerden in de opstand van Kronstadt.

De opstand van Kronstadt [62] weerspiegelde ongetwijfeld de groeiende stemming van ontgoocheling met het Oorlogscommunisme onder de massa’s, in de eerste plaats onder de minder ontwikkelde lagen en de boerenelementen, maar in toenemende mate onder arbeiders wier moreel door jaren van oorlog, burgeroorlog en honger was ondermijnd. Geconfronteerd met het onverzoenlijke verzet van de boerenmassa was de revolutie gedwongen stappen terug te zetten. De rekwisitie van graan werd afgeschaft en vervangen door een belasting en maatregelen werden genomen om de markteconomie te herstellen, om een zekere mate van particuliere handel aan te moedigen. Er werden zelfs enige industrieën gedenationaliseerd, maar de voornaamste instrumenten van de economie, de banken, verzekeringsmaatschappijen, de grote industrie bleven samen met het monopolie op de buitenlandse handel in staatshanden.

Deze concessies aan de burgerlijke ‘vrijheid’ werden niet lichthartig gemaakt als een overwinning over de ‘aartsbureaucratie’ van het Oorlogscommunisme, maar als een terugtocht onder druk, als tijdelijke concessies aan de kleinburgerlijke massa om een splitsing te vermijden tussen arbeiders en boeren die zou leiden tot de val van de Sovjetmacht.

Lenin verdedigde deze concessies op het tiende congres en verwees naar de verpletterende druk van de boerenmassa op de arbeidersklasse als “een veel groter gevaar dan alle Denikins, Koichaks, en Yodenichs [63] bij elkaar”.

“Het zou fataal zijn”, ging hij door, “ons op dit punt voor de gek te houden! De moeilijkheden die uit het kleinburgerlijke element komen, zijn enorm en als we ze willen overwinnen, dan moeten we meer eenheid hebben, en dan bedoel ik niet alleen de schijn van eenheid. We moeten ons aaneensluiten met één enkele wil, want in een boerenland zal alleen de wil van de massa van de arbeiders de arbeidersklasse in staat stellen de grootse taak van zijn leiding en zijn dictatuur te volbrengen.”

“Er is hulp onderweg van de West-Europese landen, maar die komt niet snel genoeg. Toch komt en groeit die.”

Works, deel 32, p. 179.

Lenin stelde de zaak zoals altijd op een duidelijke en eerlijke wijze voor. De terugtocht van de NEP was gedicteerd door de enorme druk van de boerenstand op de arbeidersstaat, die geïsoleerd was door de vertraging van de socialistische revolutie in het Westen. Lenin verwees er altijd naar als een voorbijgaande situatie, een ‘adempauze’ voor de volgende dramatische ontwikkelingen van de internationale socialistische revolutie. Maar hij was zich ook acuut bewust van de gevaren die langs die weg loerden, vooral de gevaren van een heropleving van de burgerlijke en kleinburgerlijke elementen met de groei van de markteconomie:

“Dit gevaar — de ontwikkeling van kleinschalige productie en van de kleinburgerij in de plattelandsgebieden — is een uiterst ernstig gevaar”, waarschuwde Lenin het tiende congres. Als antwoord op degenen die neigden tot zelfvoldaanheid benadrukte Lenin het punt:

“Hebben wij klassen? Ja, die hebben we. Hebben we een klassenstrijd? Ja, en een bijzonder felle!”

Works, deel 32, p. 212.

Monty Johnstone geeft een volledig eenzijdig verslag van het tiende congres, waarin hij de vakbondskwestie sterk benadrukt en alle verwijzingen naar de voornaamste kwesties weglaat. Hij behandelt de vakbondskwestie op eenzijdige wijze, door de kwestie weer eens te stellen als een algemeen gevecht tussen Lenin en Trotski, terwijl hij er niet in slaagt de andere posities te vermelden, bijvoorbeeld die van Boekharin, van de zogenaamde ‘Arbeidersoppositie’ en van de ‘Democratisch Centralisten’. En opnieuw maken deze weglatingen het Johnstone mogelijk een volkomen verkeerde indruk te wekken. Het zuivere cynisme van zijn aanpak kan het best gezien worden bij zijn pogingen de positie van Trotski over de vakbonden in verband te brengen met het besluit van het congres om fracties in de partij te verbieden:

“Een fractie organiserend rond de in zijn brochure geuite ideeën (...) lanceerde hij [Trotski] een discussie in de partij die op het tiende congres in maart 1921 zijn hoogtepunt bereikte in zijn overweldigende nederlaag en een besluit om fracties in de partij te verbieden.”

Cogito, p. 20.

Dat is pas nieuws! Niemand op het tiende congres beschuldigde Trotski van het “organiseren van een fractie” op welk punt dan ook. Dit stuk Johnstoniaanse laster is duidelijk erop gericht gekoppeld te worden aan Lenins polemische opmerking over Trotski’s vroegere ‘fractionering’ (d.w.z. zijn weigering toe te treden tot de commissie die de vakbonden moest onderzoeken). Johnstone weet heel goed dat de beslissing om fracties te verbieden genomen werd om redenen die noch met de vakbondsdiscussie noch met Trotski’s rol in die discussie te maken hebben.

De redenen worden gegeven in de hiervoor geciteerde uitspraak van Lenin, die duidelijk uiteenzet dat deze buitengewone maatregel werd opgelegd door de gevaren van een vijandige klassendruk die zich uitte binnen groepen in de partij. In de context van het tiende congres was deze maatregel niet tegen Trotski gericht, maar nadrukkelijk tegen de zogenaamde ‘Arbeidersoppositie’, een bijna syndicalistische groep, geleid door Shlyapnikov en Kollontai [64], die door het congres formeel werd opgeheven. De resolutie over dit punt legt duidelijk de redenen voorde maatregel uit:

“De genoemde afwijking is gedeeltelijk te wijten aan de toestroom naar de partij van vroegere mensjewieken, en ook van arbeiders en boeren, die nog niet de communistische wereldvisie volledig in zich hebben opgenomen. Deze afwijking is echter voornamelijk te wijten aan de invloed die wordt uitgeoefend op de arbeidersklasse en op de Russische Communistische Partij door het kleinburgerlijke element, dat in ons land buitengewoon sterk is en onvermijdelijk neigingen oproept naar het anarchisme, met name op momenten wanneer de toestand van de massa sterk is verslechterd als gevolg van de misoogst en de verwoestende effecten van de oorlog, en wanneer de demobilisatie van het leger dat uit miljoenen bestond, duizenden boeren en arbeiders vrijmaakt die niet meteen in staat zijn om normale bestaansmiddelen te vinden.”

Works, deel 32, blz. 245.

Juist in het debat over de ‘Arbeidersoppositie’ legt Lenin een verklaring af die de laster van Johnstone over Trotski’s zogenaamde ‘fractionering’ weerlegt:

“De Arbeidersoppositie zei: ‘Lenin en Trotski zullen zich verenigen’. Trotski kwam naar voren en zei: ‘Zij die niet in staat zijn te begrijpen dat het nodig is zich te verenigen, zijn tegen de partij; natuurlijk zullen we ons verenigen, want we zijn partijmensen’. Ik steunde hem. Natuurlijk verschillen kameraad Trotski en ik, en als min of meer gelijke groepen verschijnen binnen het Centraal Comité, dan zal de partij oordelen, en op zo'n manier dat het ons zal doen verenigen overeenkomstig de wil en de instructies van de partij.”

Works, deel 32, blz. 204.

Voetnoten

[56] Tomsky, Michail Pawlovitsj (1880-1936): belangrijk bolsjewiek, was een van de weinige bolsjewistische leiders die zelf fabrieksarbeider was geweest. Na 1917 lid van het CC en tot 1929 voorzitter van de Centrale Vakverenigingenraad. Hij behoorde met Boecharin en Rykov tot de ‘rechtse oppositie’. In 1936 werd hij beschuldigd van verraad en medeplichtigheid met Zinoviev en Kamenev en pleegde zelfmoord.

[57] Weimar-democratie noemt men de Duitse republiek tussen 1919 en 1933 met als hoofdstad Weimar, waarvan het voornaamste kenmerk de instabiliteit was.

[58] Kosygin, Aleksey Nikolayevitsj: maakte in 1964 deel uit van de oppositie die Chroetsjov ten val bracht en vormde sindsdien met Brezjnev het leidende tweespan.
Brezjnev, Leonid lllyitsj: maakte snel carrière onder Chroetsjov, maar zette zich in ‘64 aan het hoofd van de oppositie tegen hem en werd secretaris-generaal. Gedurende zijn bewind (tot aan zijn dood in ‘82) werden bureaucratie en militaire spilzucht een steeds zwaardere rem op de ontwikkeling van de geplande economie en bereikte de degeneratie van de arbeidersstaat een droevig hoogtepunt. Er was een algemene stagnatie op alle vlakken van de maatschappelijke ontwikkeling.

[59] Tsjecho-Slowakije / de ‘Praagse lente’: in 1968 kwam de stalinistische leider A. Novotny ten val als secretaris-generaal van de partij wegens de wil tot hervormingen van een aantal partijfunctionarissen, vooral Alexander Dubcek. Deze hervormingen waren zeker niet verregaand en behelsden voornamelijk meer persvrijheid en meer vrijheid van organisatie; men wilde een ‘socialisme met een menselijk gelaat’ en de herinvoering van het kapitalisme stond zeker niet op de agenda. Op 21 augustus rukten troepen van het Warschaupact Tsjecho-Slowakije binnen en herstelden er het pure stalinisme, Dubcek moest in ‘69 aftreden en de partij werd op grote schaal gezuiverd.

[60] Zie voetnoot 59

[61] Wanneer men deze zin nu herleest, komt ze zeker nogal optimistisch over. Wat hier gesteld wordt, is het perspectief van de ‘politieke revolutie’. In ‘De verraden revolutie’ legde Trotski uit dat het Sovjetsysteem (een gedegenereerde arbeidersstaat) ofwel zou ontwikkelen in de richting van het socialisme, ofwel in de richting van een kapitalistische contrarevolutie; hij beschouwde het — terecht — slechts als een overgangssysteem. Het optimisme van de schrijvers en van de hele internationale stroming rond hen is te verklaren doordat het bewustzijn van de Oost-Europese arbeiders jarenlang te hoog ingeschat werd (het was ook zeer moeilijk om daar een zicht op te krijgen). De optie van een mogelijke kapitalistische contrarevolutie werd toen niet ernstig in overweging genomen, terwijl Trotski zelf in zijn boek De verraden revolutie wel deze mogelijkheid onderstreepte. Wel waren er elementen aanwezig van politieke revolutie op het einde van de jaren ‘80. Voor een uitgebreide analyse van deze periode verwijzen we naar het boek Russia, from revolution to counterrevolutionRussia, from revolution to counterrevolution geschreven door Ted Grant.

[62] De opstand in Kronstadt begon op 28 februari 1921. Ze ontstond tegen de achtergrond van jaren verwoestende burgeroorlog, wanneer de witte legers nog steeds een belangrijke bedreiging vormden. De economie van de jonge Sovjetunie was een puinhoop en werd recht gehouden met het rigoureuze systeem van het ‘oorlogscommunisme’. Kronstadt was een militair zeer belangrijke vesting, niet ver van Petrograd; het waren de matrozen van de rode vloot die er in opstand kwamen onder invloed van anarchistische en links-sociaal-revolutionaire elementen. In de nationale en internationale context zou het slagen hiervan het begin hebben betekend van een contrarevolutie. Een Amerikaans professor bewees via recent ontdekte documenten dat de Fransen een actieve rol speelden — en met succes — om de spontaan uitgebroken opstand met begrijpelijke economische eisen, voor hun imperialistische kar te spannen. Hadden de matrozen wat langer geduld gehad, dan hadden ze de meeste van hun eisen al gerealiseerd gezien in de Nieuwe Economische Politiek, die dan pas was ingevoerd maar nog niet goed in werking was. Trotski noemde de onderdrukking ervan ‘een tragische noodzakelijkheid’

[63] Denikin, Koltsjak en Yudenitsj waren tsarisische generaals van de witte legers, berucht om hun bloeddorstigheid: waar de bolsjewieken gedurende de jaren 1918-22 10.000 tot 50.000 personen lieten executeren wegens contrarevolutionaire activiteiten, sabotage en steun aan de witte en buitenlandse legers, maakten deze laatsten al 100.000 slachtoffers in Finland alleen.

[64] Kollontai-Domontovitsj, Aleksandra Mikhaylovna (1872-1952): dochter van een generaal van de tsaar, werd eerst bolsjewiek, daarna mensjewiek, ten slotte weer bolsjewiek. In 1917 was ze het enige vrouwelijke lid van het CC. In 1923 werd ze als diplomate door Stalin voorgoed op een zijspoor gezet. Dit betekende haar redding: in 1936 was zij — naast Stalin zelf — het enige lid van het CC van 1917 dat nog in leven was.
Schlyapnikov, Aleksander Gawrilovitsj (1885-1937): bolsjewiek, lid van de raad van volkscommissarissen, in 1933 uit de partij gestoten.


7. Lenins strijd tegen de bureaucratie

“In de laatste periode van zijn leven was Lenin wanhopig verontrust over de groei van de bureaucratie in de Sovjetstaat en in de partij.”

Cogito, blz. 22.

Nadat hij één alinea besteed heeft aan de Russische Revolutie en één alinea aan de burgeroorlog, handhaaft Monty Johnstone zijn ‘evenwicht’ door een gelijke hoeveelheid ruimte te geven aan Lenins strijd tegen de krachten van de interne reactie in de Sovjetstaat en de partij. Hoe behandelde Lenin de kwestie van de Sovjetbureaucratie? Bleef hij gewoon “wanhopig verontrust” erover? Of probeerde hij iets wat onze ‘theoretici’ van de communistische partijen vandaag voortdurend vermijden, namelijk het analyseren van de oorzaken van de bureaucratie om er een onverzoenlijke strijd tegen te voeren?

Johnstone verwijst naar ‘bureaucratie’ alsof het gewoon een kwestie was van ‘bureaucratisch gedrag’, ‘te veel papierwerk’, ‘ambtenarij’ enzovoort. Zo'n aanpak heeft niets gemeen met de marxistische methode, die de bureaucratie verklaart als een maatschappelijk verschijnsel, dat om bepaalde redenen ontstaat. Lenin legde de opkomst van de bureaucratie uit als een parasiterend kapitalistisch uitgroeisel op het organisme van de arbeidersstaat, dat ontstond uit het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld, ongeletterd boerenland. In een van zijn laatste artikels Liever minder, maar beter schreef Lenin:

“Ons staatsapparaat is zo jammerlijk, om niet te zeggen rampzalig, dat we eerst voorzichtig moeten nadenken hoe we de tekortkomingen ervan bestrijden, in gedachten houdend dat deze tekortkomingen in het verleden zijn geworteld, dat hoewel het is omvergeworpen, de tekortkomingen nog niet te boven zijn gekomen, nog niet de fase heeft bereikt van een cultuur die in het verleden is verdwenen.”

Works, deel 33, p.487

De Oktoberrevolutie had de oude orde omvergeworpen, de tsaristische staat meedogenloos onderdrukt en gezuiverd, maar in omstandigheden van chronische economische en culturele onderontwikkeldheid waren de elementen van de oude orde overal bezig weer binnen te glippen in posities van voorrechten en macht naarmate de revolutionaire golf wegebde met de nederlagen van de internationale revolutie. Engels legde uit dat in elke samenleving waar kunst, wetenschap en regering het exclusieve recht zijn van een bevoorrechte minderheid, die minderheid haar posities zal gebruiken en misbruiken voor haar eigen belangen. En deze stand van zaken is onvermijdelijk, zolang de overgrote meerderheid van het volk gedwongen wordt lange uren te werken in de industrie en de landbouw voor de primaire levensbehoeften.

Na de revolutie, met de geruïneerde toestand van de industrie, werd de arbeidsdag niet verkort maar verlengd. De arbeiders zwoegden tien, twaalf en meer uren per dag op minimale rantsoenen, velen werkten in het weekeinde vrijwillig zonder er loon voor te vragen. Maar zoals Trotski uiteenzette kunnen de massa’s hun ‘heden’ maar tot op zekere hoogte opgeven voor hun ‘morgen’. Onvermijdelijk leidde de belasting van de oorlog, de revolutie, vier jaar van bloedige burgeroorlog en een hongersnood waarin 5 miljoen mensen omkwamen, ertoe dat de arbeidersklasse zowel in aantal als op gebied van hun moreel werd ondermijnd.

De NEP stabiliseerde de economie, maar riep nieuwe gevaren op door de groei van het kleine kapitalisme aan te moedigen, vooral op het platteland, waar de rijke ‘koelakken’ terrein wonnen ten koste van de arme boeren. De industrie leefde op, maar gekoppeld aan de vraag van de boeren, vooral de rijke boeren, was die opleving bijna geheel beperkt tot de lichte industrie (consumptiegoederen). De zware industrie, de sleutel naar de socialistische opbouw, stagneerde. Tegen 1922 waren er 2 miljoen werklozen in de steden. Op het Negende Congres van Sovjets in december 1921 merkte Lenin op:

“Excuseer me, maar wat beschrijven jullie als de arbeidersklasse? Die klasse van werkers die tewerkgesteld wordt door grootschalige industrie. Maar waar is die grootschalige industrie? Wat voor arbeidersklasse is dit? Waar is jullie industrie? Waarom staat ze stil?"

Works, deel 33, p.174.

In een toespraak op het elfde partijcongres in maart 1922 legde Lenin uit dat de klassenachtergrond van velen die op dat moment in de fabrieken werkten niet proletarisch was, dat vele boeren en gedeklasseerde elementen de militaire dienstplicht wilden ontwijken:

“Gedurende de oorlog gingen mensen die geenszins arbeiders waren, de fabrieken in. Ze deden dit om de oorlog te ontlopen. En zijn de sociale en economische omstandigheden in ons land zo dat ze echte arbeiders aansporen de fabrieken in te gaan? Neen. Het zou waar zijn, volgens Marx. Maar Marx schreef over het kapitalisme in zijn geheel, te beginnen met de 19e eeuw. Het was waar gedurende een periode van zeshonderd jaar, maar het is niet waar voor het huidige Rusland. Heel vaak zijn degenen die de fabrieken ingaan geen arbeiders; het zijn toevallige elementen van allerlei soort.”

Ibid., p. 299

Het uiteenvallen van de arbeidersklasse, het verlies van veel van de meest ontwikkelde elementen in de burgeroorlog, de instroom van de onderontwikkelde elementen van het platteland en de demoralisatie en uitputting van de massa’s was één kant van de medaille. Aan de andere kant begonnen de krachten van de reactie, de kleinburgerlijke en kapitalistische elementen, die tijdelijk gedemoraliseerd raakten en ondergronds gejaagd waren door het succes van de revolutie in Rusland en internationaal, weer moed te verzamelen. Ze drongen zich naar voren en maakten gebruik van de situatie om in elke uithoek van de heersende lichamen van de industrie, van de staat en zelfs van de partij binnen te dringen.

Onmiddellijk na de machtsgreep was de fascistische Zwarte Honderd [65] de enige politieke partij die door de bolsjewieken werd onderdrukt. Zelfs de kapitalistische Kadettenpartij werd niet meteen buiten de wet gesteld. De regering zelf was een coalitie van bolsjewieken en sociaal-revolutionairen. Onder druk van de burgeroorlog vond echter een verscherping van de klassentegenstellingen plaats waarbij de mensjewieken, sociaal-revolutionairen en ‘linkse’ sociaal-revolutionaren aan de kant van de contrarevolutie kwamen te staan. In tegenspraak met hun eigen bedoelingen waren de bolsjewieken gedwongen een monopolie op de politieke macht in te voeren. Dit monopolie, dat beschouwd werd als een uitzonderlijke en voorbijgaande stand van zaken, schiep enorme gevaren in een situatie waarin de arbeidersvoorhoede onder toenemende druk van vijandige klassen kwam te staan.

In februari 1917 had de bolsjewistische partij niet meer dan 23.000 leden in heel Rusland. Op het hoogtepunt van de burgeroorlog, toen het lidmaatschap van de partij persoonlijke gevaren met zich meebracht, werden de rangen open gezet voor de arbeiders, die het ledenaantal verhoogden tot 200.000. Maar naarmate de oorlog tot een einde kwam, verdrievoudigde het partijlidmaatschap, en dat weerspiegelde een toestroom van carrièristen en elementen van vijandige klassen en partijen.

Lenin benadrukte toen herhaaldelijk het gevaar dat de partij zou toegeven aan de druk en de stemmingen van de kleinburgerlijke massa’s, dat de voornaamste vijand van de revolutie:

“(...) de economie van alledag in een land van kleine boeren met een geruïneerde grootindustrie [was]. Het is het kleinburgerlijke element dat ons als de lucht omringt en diep doordringt in de rangen van de arbeidersklasse. En de arbeidersklasse wordt gedeklasseerd, d.w.z. losgemaakt van haar klassenoorsprong. De fabrieken en molens staan stil, de arbeidersklasse is zwak en verspreid. Anderzijds wordt het kleinburgerlijke element in het land gesteund door de hele internationale kapitalistische klasse die over de hele wereld haar macht handhaaft.”

Works, deel 33, p. 23-24

De ‘zuivering’ waartoe Lenin in 1921 het initiatief nam, had niets gemeen met de monsterachtige schijnprocessen van Stalin. Er was geen politie, geen processen, geen gevangenenkampen, alleen het genadeloze uitwieden van kleinburgerlijke en mensjewistische elementen uit de rangen van de partij, om de ideeën en tradities van Oktober te bewaren van de vergiftigende effecten van de kleinburgerlijke reactie. Tegen het begin van ‘22 waren zo'n 200.000 leden (1/3 van het ledenaantal) uitgesloten. Lenins correspondentie en geschriften uit deze periode, toen ziekte hem er in toenemende mate van weerhield in de strijd tussen te komen, geven duidelijk zijn verontrusting aan over het indringen van de Sovjetbureaucratie, de onbeschaamde parvenus in elk onderdeel van het staatsapparaat. Zo schrijft hij in februari 1922 in een brief aan Sheinman:

“Op dit ogenblik is de Staatsbank een bureaucratisch machtsspel. Daar heb je de waarheid, wanneer je niet de zoete communistische officiële regels wil horen (die iedereen je als een voorname mandarijn te eten geeft), maar de waarheid. En als je niet met open ogen naar deze waarheid wilt kijken, door al de communistische leugens, dan ben je een mens die in zijn levensbloei is omgekomen in het moeras van de officiële leugen. Dat is een onplezierige waarheid, maar het is de waarheid.”

Works, deel 36, p. 567.

Stel deze onbevangen eerlijkheid van Lenin tegenover al de kunstmatige zoete vervalsingen waarmee alle communistische partijleiders en ‘theoretici’ de internationale communistische beweging gedurende generaties gevoed hebben, en beoordeel dan voor jezelf de omvang van de ontaarding waarin de zelfbenoemde ‘vrienden van de Sovjetunie’ de ideeën en tradities van Lenin hebben gestort! In een brief geschreven op 12 april 1922 schrijft Lenin:

“Hoe meer dat soort werk wordt gedaan, hoe dieper we op de levende praktijk ingaan, de aandacht van zowel onszelf als onze lezers afleidend van de stinkende bureaucratische en stinkende intellectuele Moskouse (en in het algemeen van de Sovjet-burgerlijke) atmosfeer, des te groter zal ons succes zijn in het verbeteren van zowel onze pers als al ons constructieve werk.”

Works, deel 36, p. 579

Op het elfde congres legde Lenin de partij een brandende aanklacht tegen de bureaucratisering van het staatsapparaat voor:

“Wanneer we Moskou nemen”, zei hij, “met zijn 4.700 communisten in verantwoordelijke posities, en wanneer we de grote bureaucratische machine nemen, die gigantische massa, dan moeten we vragen: wie leidt wie? Ik twijfel erg sterk of het met waarheid gezegd kan worden dat de communisten de massa leiden. Om de waarheid te zeggen, ze leiden niet, ze worden geleid."

Works, deel 33, p. 288, onze nadruk

Om het werk van het uitwieden van bureaucraten en carrièremakers uit het staats- en partijapparaat te doen, nam Lenin het initiatief tot het instellen van RABKRIN (de Arbeiders- en Boereninspectie), met Stalin aan het hoofd. Lenin zag de noodzaak van een krachtige organisator om ervoor te zorgen dat dit werk grondig werd gedaan. Stalins staat van dienst als partijorganisator leek hem voor die post de meest aangewezen man te maken. Binnen een jaar bezette Stalin een aantal organisatorische posten in de partij: hoofd van RABKRIN, lid van het Centraal Comité en het Politburo, Orgburo en het Secretariaat. Maar zijn beperkte, organisatorische kijk en persoonlijke ambitie brachten Stalin ertoe die posten binnen korte tijd te bezetten als de voornaamste woordvoerder van de bureaucratie in de partijleiding, niet als de tegenstander ervan.

Al in 1920 bekritiseerde Trotski het functioneren van RABKRIN, dat in plaats van een instrument in de strijd tegen de bureaucratie zelf een broeinest van bureaucratie aan het worden was. Aanvankelijk verdedigde Lenin RABKRIN tegen Trotski. Door zijn ziekte besefte hij niet wat er achter zijn rug in de staat en in de partij gaande was. Stalin gebruikte zijn positie, die hem in staat stelde het personeel voor leidende posten in de staat en in de partij uit te zoeken, om in alle rust een kring van bondgenoten en ja-zeggers om zich heen te verzamelen, politieke onbenullen die hem dankbaar waren voor hun positie. In zijn handen werd RABKRIN een instrument voor de versterking van zijn eigen positie en voor het uit de weg ruimen van zijn rivalen.

Lenin werd zich pas bewust van de verschrikkelijke toestand toen hij de waarheid ontdekte over Stalins optreden in Georgië. Zonder medeweten van Lenin of het Politburo had Stalin daar samen met zijn beulen Dzerzhinski [66] en Orzhonikidze een staatsgreep uitgevoerd. De beste kaders van het Georgische bolsjewisme werden weggezuiverd en de partijleiders de toegang tot Lenin ontzegd, die toen een reeks van leugens van Stalin te horen kreeg. Toen hij er eindelijk achter kwam wat er gebeurde, was Lenin razend. Van zijn ziektebed dicteerde hij aan zijn stenograaf eind 1922 een reeks van notities over de “beruchte kwestie van autonomisering, die naar het schijnt, officieel de kwestie van de USSR wordt genoemd”.

Lenins notities zijn een vernietigende aanklacht tegen de bureaucratische en chauvinistische arrogantie van Stalin en zijn kliek. Maar Lenin zag dit incident niet als een toevallig verschijnsel — een ‘betreurenswaardige fout’, of een ‘tragedie’ zoals de stalinisten de invasie van Tsjecho-Slowakije en het verpletteren van de Commune van de Hongaarse arbeiders noemen — maar als de uitdrukking van het verrotte reactionaire nationalisme van de Sovjetbureaucratie. Het is de moeite waard om Lenins woorden over het staatsapparaat volledig te citeren:

“Er wordt gezegd dat een verenigd staatsapparaat nodig was. Waar kwamen die verzekeringen vandaan? Kwamen die niet van hetzelfde Russische apparaat dat, zoals ik in één van de voorgaande delen van mijn dagboek uiteenzette, we overnamen van het tsarisme en dat lichtjes met Sovjetolie werd gezalfd?

“Er bestaat geen twijfel over dat die maatregel vertraagd had moeten worden tot we konden zeggen dat we konden instaan voor dat apparaat. Maar nu moeten we bewust het tegenovergestelde toegeven: het apparaat dat we het onze noemen, is ons nog altijd vijandig gezind; het is een burgerlijke en tsaristische mengeling. Er is geen mogelijkheid geweest het in de afgelopen vijf jaar kwijt te raken zonder de hulp van andere landen en omdat we het het grootste deel van de tijd ‘druk’ hebben gehad met militaire conflicten en de strijd tegen de honger.

“Het is heel natuurlijk dat in zulke omstandigheden de ‘vrijheid van afscheiding van de unie’ waarmee we onszelf rechtvaardigen alleen maar een velletje papier zal zijn, niet in staat de niet-Russen te verdedigen tegen de aanval van die echt Russische mens, de Groot-Russische chauvinist, in wezen een schelm en een tiran, die de typische Russische bureaucraat is. Er bestaat geen twijfel over dat het oneindig kleine percentage van Sovjet- en gesovjetiseerde arbeiders zal verdrinken in die vloedgolf van chauvinistisch Groot-Russisch uitschot als een vlieg in de melk.”

Works, deel 36, p. 605, onze nadruk

Na de Georgische affaire plaatste Lenin het hele gewicht van zijn autoriteit achter de strijd om Stalin te verwijderen van de post van Algemeen Secretaris van de partij die hij na de dood van Sverdlov in 1922 innam. Maar Lenins voornaamste vrees was nu meer dan ooit dat een open splitsing in de leiding onder de heersende omstandigheden kon leiden tot het uiteenvallen van de partij langs klassenlijnen. Daarom probeerde hij de strijd tot de leiding beperkt te houden en werden de notities en ander materiaal niet openbaar gemaakt. Lenin schreef in het geheim aan de Georgische bolsjewieken-leninisten (met kopieën naar Trotski en Kamenev) waarin hij zich ‘met heel zijn ziel’ achter hun zaak tegen Stalin stelde. Omdat hij niet in staat was de zaak persoonlijk te doen, schreef hij Trotski om hem te vragen de verdediging van de Georgiërs in het Centraal Comité op zich te nemen.

Het hoeft geen betoog dat de feitelijke bewijzen van Lenins laatste strijd tegen Stalin en de bureaucratie tientallen jaren zijn verborgen. Lenins laatste geschriften werden voor de achterban van de KP in Rusland en internationaal verzwegen. Lenins laatste brief aan het Partijcongres werd ondanks protesten van zijn weduwe niet op het congres voorgelezen en bleef achter slot en grendel tot ‘56, toen Chroestsjov en co. hem samen met wat andere zaken (waaronder de brieven over Georgië) publiceerden als onderdeel van hun campagne om de schuld van alles wat in de afgelopen dertig jaar was gebeurd op de schouders van Stalin te werpen.

Monty Johnstone en zijn soortgenoten doen spottend over het materiaal van Lenin — brieven, notulen enzovoort — die door de Sovjetbureaucratie worden verzwegen en die ‘op Trotski’s gezag’ in het Westen zijn gepubliceerd. Maar dezelfde jezuïeten van het stalinisme verwierpen ook als ‘vervalsingen’ het verzwegen testament en Lenins laatste brieven, die door de trotskisten niet na het twintigste congres (zaliger nagedachtenis) werden gepubliceerd, maar dertig jaar vóór de communistische partijleiders bereid waren het bestaan ervan te erkennen. Leden van de KP en de YCL moeten zich in alle eerlijkheid afvragen aan wiens woorden ze de voorkeur geven: aan die van Trotski en zijn volgelingen die de waarheid vertelden over Lenins strijd tegen de stalinistische bureaucratie, en werken publiceerden waarvan de communistische partijleiders voor een hele historische periode tegenover hun achterban het bestaan ontkenden? Of aan die van Johnstone en zijn vrienden, wier hele politieke verleden hun volledige oneerlijkheid aangeeft tegenover de nalatenschap van Lenin en de geschiedenis van de Russische Revolutie?

Monty Johnstone citeert geïsoleerde passages uit Lenins verzwegen testament, maar maakt nergens duidelijk wat de inhoud ervan was. Lenin waarschuwt tegen het gevaar van een splitsing in de partij, want:

“Onze partij berust op twee klassen en om die reden is onstabiliteit mogelijk.”

Lenin zag de meningsverschillen tussen Trotski en Stalin niet als toevallig, of voortvloeiend uit hun ‘persoonlijkheden’ (hoewel hij een reeks van indringende schetsen geeft van de persoonlijke trekken van de leidende leden van de partij).

Lenins laatste brief moet gezien worden tegen de achtergrond van zijn andere geschriften van de voorafgaande maanden, zijn aanvallen op de bureaucratie en het blok dat hij met Trotski vormde tegen Stalin. Lenin verwoordde zijn brief heel voorzichtig (hij was oorspronkelijk van plan geweest het congres bij te wonen, waarvoor hij volgens zijn stenograaf, Fotieva, “een bom had voorbereid voor Stalin”). Voor ieder van de leidende leden geeft hij zowel de positieve als de negatieve trekken van hun karakter: in Trotski’s geval verwijst hij naar zijn “uitzonderlijke vermogens” (“momenteel de meest bekwame man in het Centraal Comité”) maar hij bekritiseert hem voor zijn “verregaande zelfvertrouwen” en “een neiging om te veel aangetrokken te worden door de zuiver administratieve kant van de zaak” — fouten die, hoe serieus ze op zich ook mogen zijn, niets te maken hebben met de permanente revolutie, ‘socialisme in één land’, of een van de andere bliksemafleiders die de stalinisten uitgevonden hebben.

Over Stalin schrijft Lenin:

“Kameraad Stalin heeft, nadat hij Algemeen Secretaris is geworden, een enorme macht in zijn handen vergaard en ik ben er niet zeker van dat hij altijd weet hoe die macht met voldoende voorzichtigheid te gebruiken”.

Dit is al een politieke kwestie en verbonden met Lenins strijd tegen de bureaucratie in de partij. In Liever minder, maar beter, dat kort tevoren werd geschreven, becommentarieerde Lenin: “Laten we terzijde zeggen dat we zowel bureaucraten in onze partijkantoren hebben als in de Sovjetkantoren.” In hetzelfde werk lanceerde hij een scherpe aanval op RABKRIN die duidelijk voor Stalin was bedoeld:

“Laten we openlijk zeggen dat het Volkscommissariaat van de Arbeiders- en Boereninspectie momenteel niet de geringste autoriteit geniet. Iedereen weet dat er geen instellingen slechter georganiseerd zijn dan die van onze Arbeiders- en Boereninspectie en dat onder de huidige omstandigheden niets van dit Volkscommissariaat verwacht mag worden.”

Works, deel 33, blz. 490.

In een nota bij deze brief stelde Lenin niet alleen de verwijdering van Stalin van de post van Algemeen Secretaris voor, zogenaamd vanwege zijn ‘grofheid’, maar stelt hij ook voor hem te vervangen door een man “die in alle opzichten in superioriteit van Stalin verschilt, namelijk trouwer, beleefder, attenter tegenover de kameraden, minder grillig enzovoort.” De diplomatieke manier van uitdrukken verbergt de indirecte aanklacht niet, die in het licht van de Georgische gebeurtenissen, die van Stalins grofheid, grilligheid en trouweloosheid duidelijk is.

Door Lenins testament voor te stellen als een document dat zich enkel moeit met de ‘persoonlijkheden’ van de leiders vervallen de ‘theoretici’ van de KP tot een volledig laag-bij-de-grondse verkeerde voorstelling van Lenin. Zelfs wanneer zijn testament ruimte zou openlaten voor dubbelzinnigheid (dat doet het niet, behalve dan voor warhoofden) dan levert het geheel van Lenins laatste geschriften een duidelijke programmatorische uitwerking van zijn positie op die niet vervalst kan worden.

Herhaaldelijk karakteriseerde Lenin de bureaucratie als een parasiterend burgerlijk uitgroeisel op de arbeidersstaat en een uitdrukking van de kleinburgerlijke visie, die de staat en zelfs de partij binnendrong. De kleinburgerlijke reactie tegen Oktober was nog moeilijker te bestrijden vanwege de uitgeputte toestand van de arbeidersklasse, waarvan ook al delen gedemoraliseerd raakten. Toch zagen Lenin en Trotski de arbeidersklasse als de enige basis voor een strijd tegen de bureaucratie en het handhaven van een gezonde arbeidersdemocratie als de enige waarborg ertegen. Daarom schreef Lenin in zijn artikel Het zuiveren van de partij:

“Natuurlijk zullen we niet toegeven aan alles wat de massa’s zeggen omdat ook de massa’s soms — met name in tijden van buitengewone onevenwichtigheid en uitputting die het gevolg zijn van uitzonderlijke ontberingen — toegeven aan gevoelens die geenszins ontwikkeld zijn. Maar bij het inschatten van personen, van de afwijzende houding tegenover hen die zich aan ons ‘vastgehecht’ hebben uit zelfzuchtige redenen, tegenover hen die ‘opgeblazen commissarissen’ en ‘bureaucraten’ geworden zijn, zijn de suggesties van de massa van arbeiders en in veel gevallen ook van de boeren die geen partij lid zijn, waardevol.”

Works, deel 33, p. 39-40.

De opkomst van de bureaucratie werd door Lenin begrepen als het product van de economische en culturele onderontwikkeldheid die het resultaat was van het isolement van de revolutie. De middelen om dat te bestrijden waren enerzijds gekoppeld aan de strijd voor economische vooruitgang en de geleidelijke opheffing van het analfabetisme, die onlosmakelijk verbonden was met de strijd om de werkende massa’s te betrekken bij het leiden van de industrie en van de staat. Lenin en Trotski baseerden zich altijd op de massa’s in de strijd tegen de ‘opgeblazen commissarissen’. Alleen door de bewuste zelfwerkzaamheid van de werkende mensen zelf kon de overgang naar het socialisme zeker gesteld worden. Anderzijds legde Lenin herhaaldelijk uit dat de verschrikkelijke druk die op de arbeidersklasse werd uitgeoefend door het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld land, onmetelijke moeilijkheden plaatste op de weg naar de schepping van een werkelijk beschaafde en harmonieuze klassenloze samenleving. Monty Johnstone beweert dat Lenin tegen het einde van zijn leven de positie van ‘socialisme in één land’ begon te aanvaarden, wat hij ‘bewijst’ met een citaat van de verklaring in Over samenwerking dat

“NEP-Rusland getransformeerd zal worden in een socialistisch Rusland” omdat het “alles wat nodig en voldoende was” bezat voor de opbouw van een socialistische maatschappij.

Cogito, p. 29

Na een wanhopige zoektocht door Lenins Geselecteerde werken kan kameraad Johnstone slechts één citaat vinden dat ook maar enigszins te interpreteren valt als een aanvaarding van het idee van het ‘socialisme in één land’. Helaas, de vaagheid ervan wordt weggenomen door slechts een oppervlakkige blik te werpen op de tekst van dit ruwe, ongecorrigeerde document, dat de stalinisten na Lenins dood voor hun eigen doeleinden wilden gebruiken. Waar Lenin in dit artikel naar verwijst, is niet het ‘opbouwen van het socialisme’ binnen de grenzen van het tsaristische rijk, maar de maatschappelijke vormen die nodig zijn om de geleidelijke verwijdering van de elementen van het ‘staatskapitalisme’ (NEP) door te voeren en dan te beginnen met de taken van de socialistische opbouw (elektrificatie, industrialisatie enzovoort). Lenins voorzichtige kanttekeningen, die de afwezigheid van de materiële basis voor het socialisme benadrukken, laten geen twijfel bestaan over zijn mening. Verwijzend naar de noodzaak van een ‘culturele revolutie’ voor het overwinnen van de materiële onderontwikkeldheid (en daarmee van de klassenconflicten in de samenleving) schreef Lenin dan ook:

“Deze culturele revolutie zou nu voldoende zijn om van ons land een volledig socialistische samenleving te maken, maar het schept onmetelijke moeilijkheden van een puur cultureel (want we zijn analfabeten) en materieel karakter (want om beschaafd te zijn moeten we een zekere ontwikkeling van de materiële productiemiddelen bereiken, moeten we een zekere materiële basis hebben).”

On Co-operation, Works, deel 33, p. 475

Om zichzelf te beschermen tegen een verkeerde interpretatie legt Lenin uit dat hij de kwestie van opvoeding behandelt als los van het probleem van de internationale positie van de revolutie:

“Ik zou moeten zeggen dat de nadruk aan het verschuiven is naar het opvoedende werk (...) ware het niet voor het feit dat we voor onze positie op wereldschaal moeten vechten. Maar wanneer we dat terzijde laten en ons beperken tot de interne economische verhoudingen, dan is de nadruk aan het verschuiven naar opvoeding.”

Ibid., p. 474

Verre van dat Lenin “in de laatste periode van zijn actieve leven in de praktijk meer en meer de perspectieven van het ‘socialisme in één land’ gaat overnemen”, legt Lenin op besliste wijze uit dat de moeilijkheden van de revolutie, de problemen van onderontwikkeldheid, van analfabetisme, van bureaucratie uiteindelijk alleen overwonnen konden worden door de overwinning van de socialistische revolutie in één of meer ontwikkelde landen. Dit perspectief, waarop Lenin honderden keren hamerde vanaf 1904-05, werd als vanzelfsprekend aanvaard door de hele bolsjewistische partij tot 1924. In de laatste maanden van zijn leven verloor Lenin dit feit volstrekt niet uit het oog. Onder zijn laatste geschriften bevindt zich een reeks notities die zijn positie overduidelijk maakt:

“We hebben een Sovjetstaatsvorm geschapen”, schreef hij, “en daarmee hebben we een nieuw tijdperk in de wereldgeschiedenis ingeluid, het tijdperk van de politieke heerschappij van de arbeidersklasse, dat het tijdperk van de kapitalistische heerschappij zal overtreffen. Ook kan niemand ons daarvan beroven, hoewel de Sovjetstaatsvorm alleen met de hulp van praktische ervaring van de arbeidersklasse van verschillende landen voltooid zal worden.

“Maar we zijn nog niet klaar met het leggen van de fundamenten van de socialistische economie, en de vijandige macht van het ter dood veroordeelde kapitalisme kunnen ons daar nog altijd van beroven. We moeten dit duidelijk inzien en eerlijk toegeven, want er is niets gevaarlijker dan illusies (en vooral duizelingen op grote hoogte). En er zit niets verschrikkelijks, niets dat een geldige reden is voor de geringste moedeloosheid, in het toegeven van deze bittere waarheid. We hebben altijd de nadruk gelegd op de elementaire waarheid van het marxisme en deze herhaald, namelijk dat de gezamenlijke inspanningen van de arbeiders van verschillende ontwikkelde landen nodig zijn voor de overwinning van het socialisme.

Works, deel 33, p. 206, onze nadruk

In deze regels van Lenin is geen greintje ‘pessimisme’ of ‘onderschatting’ van de scheppende vermogens van de Sovjetarbeidersklasse te vinden. In alle geschriften van Lenin, en vooral in deze periode, is er tegelijkertijd een onwankelbaar vertrouwen in het vermogen van de werkende mensen om de samenleving te veranderen en een onbevreesde eerlijkheid in het bespreken van de moeilijkheden. Het verschil in de houding van het stalinisme en het leninisme ten opzichte van de werkende massa ligt juist hierin: dat het eerstgenoemde probeert de massa’s te bedriegen met ‘officiële’ leugens en zelfvoldane illusies over het opbouwen van het ‘socialisme in één land’ om ze te bewegen tot de passieve aanvaarding van de leiding van de bureaucratie, terwijl de andere ernaar streeft het bewustzijn van de arbeidersklasse te ontwikkelen en haar nooit met leugens en sprookjes bevoogdt, maar altijd de onaangename waarheid onthult, in het volste vertrouwen dat de arbeidersklasse de noodzaak van de grootste opofferingen zal begrijpen en aanvaarden, op voorwaarde dat de redenen daarvoor eerlijk en waarheidsgetrouw worden uiteengezet.

De argumenten van Lenin waren niet bedoeld om de Sovjetarbeiders rustig te houden met ‘socialistisch opium’, maar om ze te harden voor de komende strijd — de strijd tegen onderontwikkeldheid en bureaucratie in Rusland en de strijd tegen het kapitalisme en voor de socialistische revolutie op wereldschaal. Het was de sympathie van de werkende mensen van de wereld, legde Lenin uit, die de imperialisten ervan weerhield de Russische Revolutie in 1917-20 te wurgen. Maar de enige echte waarborg voor de toekomst van de Sovjetrepubliek was de uitbreiding van de revolutie naar de kapitalistische landen van het Westen.

Op het elfde congres van de Russische Communistische Partij — het laatste dat Lenin bijwoonde — benadrukte hij herhaaldelijk de gevaren voor de staat en de partij die voortkwamen uit de druk van onderontwikkeldheid en bureaucratie. Lenin waarschuwde met een commentaar op de leiding van de staat:

“Wel, we zijn een jaar verder. De staat is in onze handen. Maar heeft deze de Nieuwe Economische Politiek gevoerd op de manier waarop we dat vorig jaar wilden? Neen. Maar we weigeren toe te geven dat het niet gedaan werd op de manier die we wilden. Hoe ging het? De machine weigerde te gehoorzamen aan de hand die haar bestuurde. Het was als een auto die niet in de door de bestuurder gewenste richting ging, maar in de richting die iemand anders wenste: alsof hij werd bestuurd door een of andere mysterieuze, aan geen wetten onderworpen hand. God weet wiens, misschien van een profiteur, of van een particuliere kapitalist, of beiden. Hoe het ook zij, de auto gaat niet precies in de richting die de man achter het stuur wil, en vaak gaat hij in de omgekeerde richting.”

Works, deel 33, p. 179.

Op hetzelfde congres legde Lenin in zeer duidelijke en eenduidige taal de mogelijkheid uit van de degeneratie van de revolutie als een gevolg van de druk van vijandige klassen. De meest vooruitziende delen van de geëmigreerde kapitalisten, de Smena Vekh-groep van Ustryalov, plaatsten al hun hoop op de bureaucratisch-burgerlijke tendensen die zich in de Sovjetsamenleving manifesteerden als een stap in de richting van herstel van het kapitalisme. Dezelfde groep zou later de stalinisten toejuichen en aanmoedigen in hun strijd tegen het ‘trotskisme’. De Smena Vekh-groep, die Lenin prees voor hun klasseninzicht, begreep goed de strijd van Stalin tegen Trotski, niet in termen van ‘persoonlijkheden’ maar als een klassenkwestie, als een stap weg van de revolutionaire tradities van Oktober.

“De machine weigerde de bestuurder te gehoorzamen” en de staat stond niet langer onder controle van de communisten, van de arbeiders, maar verhief zichzelf in toenemende mate boven de samenleving. Verwijzend naar de mening van Smena Vekh, zei Lenin:

“We moeten openlijk zeggen dat de dingen waar Ustryalov het over heeft mogelijk zijn: de geschiedenis kent allerlei soorten metamorfosen. Vertrouwen op de stevigheid van overtuigingen, loyaliteit en andere uitstekende morele kwaliteiten is allesbehalve een serieuze houding in de politiek. Sommige individuen kunnen gezegend zijn met uitstekende morele kwaliteiten, maar historische kwesties worden door grote massa’s beslist, die — wanneer de individuen hen niet meer bevallen — hen af en toe niet al te beleefd behandelen.”

Works, deel 33, blz. 287.

In deze woorden van Lenin vinden we op voorhand een verklaring voor de nederlaag van de Linkse Oppositie op een manier die een miljoen maal duidelijker is dan al het opgeblazen getheoretiseer van de ‘intellectuelen’ over de psychologische, morele en persoonlijke eigenschappen van Trotski en Stalin. De staatsmacht ontglipte de communisten, niet vanwege hun persoonlijke tekortkomingen en psychologische eigenaardigheden, maar vanwege de enorme druk van onderontwikkeldheid, van bureaucratie, van vijandige klassenkrachten, die het kleine handvol ontwikkelde, socialistische arbeiders neerdrukte en verpletterde.

Lenin vergeleek de verhouding van de Sovjetarbeiders en hun vooruitgeschoven voorhoede tot de bureaucratie en de kleinburgerlijke kapitalistische elementen met die van een veroverende en veroverde natie. De geschiedenis heeft herhaaldelijk getoond dat het voor een natie op zich geen garantie op een overwinning is een andere met wapengeweld te onderdrukken. Wanneer het culturele peil van de overwinnaars lager is dan dat van de overwonnenen, zullen de laatstgenoemden hun cultuur aan de overwinnaars opleggen. Gezien het lage culturele niveau van de zwakke Sovjetarbeidersklasse, omspoeld door een zee van kleine bezitters, was de druk enorm. Die weerspiegelde zich niet alleen in de staat, maar onvermijdelijk in de partij zelf, die het centrum werd van de strijd tussen de botsende klassenbelangen.

Alleen in dit licht kunnen we Lenins positie begrijpen in de strijd tegen de bureaucratie, zijn houding tegenover Stalin en de inhoud van zijn verzwegen testament. Dat document drukt zijn overtuiging uit dat de strijd tussen Trotski en Stalin “geen detail is, maar een detail dat een beslissende betekenis kan krijgen” in het licht van het feit dat “onze partij gebaseerd is op twee klassen”. In een brief die kort voor het elfde partijcongres werd geschreven, legde Lenin de betekenis van conflicten en splitsingen in de leiding met de volgende woorden uit:

“Wanneer we de ogen niet sluiten voor de werkelijkheid moeten we toegeven dat op dit moment de proletarische politiek van de partij niet wordt bepaald door het karakter van zijn ledenbestand, maar door het enorme onverdeelde prestige dat genoten wordt door een kleine groep die de Oude Garde van de partij genoemd zou kunnen worden. Een klein conflict binnen deze groep zal voldoende zijn, als dat prestige al niet wordt vernietigd, om de groep in zo'n mate te verzwakken dat ze beroofd wordt van haar macht om een beleid uit te stippelen.”

Works, deel 33, p. 257.

Wat Lenins bittere strijd tegen Stalin bepaalde waren niet diens persoonlijke zwakheden ('grofheid'), maar de rol die hij speelde bij het invoeren van methodes en ideologie van vijandige maatschappelijke klassen en lagen binnen de partijleiding die een bolwerk tegen die dingen had moeten zijn. In de laatste maanden van zijn leven, verzwakt door ziekte, wendde Lenin zich steeds vaker tot Trotski voor steun in zijn strijd tegen de bureaucratie en diens creatuur, Stalin. Op het punt van het monopolie op de buitenlandse handel, op het punt van Georgië en ten slotte in de strijd om Stalin uit de leiding te verwijderen, vormde Lenin een blok met Trotski, de enige in de leiding die hij kon vertrouwen.

Gedurende de hele laatste periode van zijn leven drukte Lenin in talloze artikels, toespraken en brieven, herhaaldelijk zijn solidariteit met Trotski uit. Op alle belangrijke punten die we genoemd hebben, was het Trotski die hij uitkoos om zijn mening te verdedigen binnen de leidende organen van de partij. Lenins waardering van Trotski in het verzwegen testament kan alleen in het licht van deze feiten worden begrepen. Het is onnodig te zeggen dat de bewijzen voor het bestaan van dit blok tussen Lenin en Trotski tegen Stalins kliek gedurende vele jaren achter slot en grendel werden gehouden. Maar de waarheid zal aan het licht komen. De brieven aan Trotski, gepubliceerd in deel 54 van de jongste Russische editie van Lenins Verzamelde Werken zijn, hoewel ze zelfs nu nog niet volledig zijn, een onweerlegbaar bewijs voor dat blok.

Dezelfde brieven, en ander materiaal, werden door Trotski al in het Westen gepubliceerd, reeds in 1928 in De echte situatie in Rusland. Zelfs nu durft de bureaucratie niet al het materiaal dat in hun bezit is te publiceren. Om de toenemende argwaan van de achterban van de communistische partijen in het buitenland weg te nemen, maken ze gebruik van de Monty Johnstones om tekeer te gaan tegen de geschriften van Lenin die ‘op Trotski’s gezag’ werden gepubliceerd. Ze zullen dergelijke vrienden hard nodig hebben, juist omdat hun eigen ‘autoriteit’ snel verdwijnt in de ogen van de oprechte activisten van de communistische partijen waar dan ook.

Trotski en de strijd tegen de bureaucratie

“Toen hij [Lenin] in 1923 uitgeschakeld op zijn sterfbed lag (...) werd deze kwestie besproken in de partijleiding, met Trotski’s deelname, die een resolutie opstelde — op 5 december 1923 unaniem aanvaard — die de schijnwerpers richtte op de bureaucratisering van het partijapparaat en het gevaar dat daaruit ontstond van vervreemding van de massa’s van de partij en die opriep tot het creëren van ruimte voor open debat en discussie in de partij:”

Cogito, p. 22

Kameraad Johnstone stelt de zaak voor alsof de partijleiding unaniem Lenins positie op de kwestie van de bureaucratie overnam, in welk geval het verschil tussen Trotski en Stalin-Zinoviev-Kamenev, het leidende ‘triumviraat’, moeilijk te zien is! Helaas betekent een resolutie nog geen strijd tegen de bureaucratie. Stalin klaagde in zijn tijd ook herhaaldelijk over het ‘kwaad van de bureaucratie’. Chroestsjov, Kosygin en anderen hebben heel wat resoluties over dit onderwerp gesteund. Maar voor een marxist is een resolutie een gids tot actie; voor een cynische bureaucraat is er niets beter dan een ‘unanieme’, ‘antibureaucratische’ afkondiging om de massa’s zand mee in de ogen te strooien.

Monty Johnstones beroep op deze resolutie klinkt des te holler in het licht van wat daarna gebeurde. Johnstone legt niet uit hoe precies de overgang werd gemaakt van de ‘unanieme, antibureaucratische’ resoluties naar de politieterreur, de concentratiekampen en alle andere verschrikkingen van het stalinistische totalitarisme.

Het optreden van de overheersende Kamenev-Zinoviev-Stalin-fractie in het Centraal Comité was een merkwaardige manier om hun trouw aan Lenin te tonen. Ondanks de protesten van Krupskaya werd Lenins testament verzwegen. Ondanks zijn duidelijke instructie werd Stalin niet verwijderd. Lenins advies over het verbeteren van de arbeidersbasis van de partij en zijn organisaties werd op cynische wijze gebruikt om grote aantallen onervaren en politiek onontwikkelde elementen — als was in de handen van het apparaat en uitgekozen door Stalins machine — in de partij toe te laten.

Tegelijk werd een campagne van laster en vervalsing begonnen tegen Trotski. In die tijd werd al het oude vuilnis over Trotski’s niet-bolsjewistische verleden (dat Lenin afgedaan had in zijn testament), over de ‘permanente revolutie’, over Brest-Litovsk en de rest, door de heersende kliek opgegraven om Trotski in diskrediet te brengen en hem uit de leiding te verwijderen. Zinoviev gaf later, toen hij met Stalin gebroken had en naar de kant van de Linkse Oppositie kwam, toe dat in die tijd de mythe van het ‘trotskisme’ bewust werd gecreëerd. Kamenev, Zinoviev en Stalin waren zich in die fase niet bewust van de processen die in de Sovjetstaat plaatsvonden en die zij onbewust vertegenwoordigden. Ze beseften niet in welke richting hun aanvallen op Trotski en het ‘trotskisme’ hen zouden leiden. Maar door te proberen een wig te drijven tussen ‘trotskisme’ en leninisme brachten zij de hele machinerie van geschiedsvervalsing en bureaucratische vervolging in beweging, die eerste beslissende stap weg van de ideeën en tradities van Oktober naar de monsterlijke bureaucratische politiestaat van Stalin en Breznjev.

Verwijzend naar Trotski’s kritiek op de bureaucratie in De nieuwe koers, zegt Monty Johnstone:

“Hoewel de algemene aanpak tamelijk negatief is, is er veel dat als juist gezien kan worden in zijn aanvallen op de groei en de macht van het partijapparaat onder Stalins controle, vooral van wat we nu weten van het grove misbruik, dat het wezen van de socialistische democratie en legaliteit aan tastte (...) De nieuwe koers (...) bevat scherpe marxistische kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie (...)”

Cogito, p. 22

Deze nieuwe en verbazende ‘concessie’ van kameraad Johnstone zal de lezer ongetwijfeld zijn opgevallen. Met alle wijsheid achteraf en met een waarlijk schoolmeesterachtige houding geeft hij Trotski’s analyse van de stalinistische bureaucratie een goede beoordeling met kanttekeningen vanwege een ‘tamelijk negatieve’ algemene aanpak. Ondertussen liggen achter de mistige formulering ‘aantasting van de socialistische democratie’ dertig jaar bloedige reactie tegen Oktober, de uitroeiing van hele Sovjetvolkeren, de vernietiging van miljoenen mensen in de slavenkampen en de vernietiging van revoluties in het buitenland. Deze ondergeschikte ‘episodes’ hebben geen plaats in Johnstones ‘evenwichtige’ analyse. Neen, het is veel beter ze af te doen als ‘fouten’ uit het verleden die nog steeds ‘op bestudering wachten’. Johnstone, die zich zo'n ijverige onderzoeker toont van de kleinigheden uit de archieven van het bolsjewisme, wijst bescheiden de taak van het analyseren en verklaren van de bloedige misdaden van het stalinisme uit de afgelopen dertig of veertig jaar af.

Het marxisme is in de eerste en belangrijkste plaats een methode van historische analyse, die de voorhoede van de arbeidersklasse voorziet van de perspectieven die noodzakelijk zijn voor een succesvolle strijd om de macht. Marxisten tasten niet in het donker rond in het kielzog van het historische proces, mompelend over ‘fouten’ en ‘ongelukken’ of krokodillentranen huilend over ‘tragedies’. Het is de taak van een marxist om op voorhand de algemene tendensen en processen in de samenleving te analyseren en te begrijpen. Natuurlijk kan zo'n analyse geen blauwdruk leveren, een juiste voorspelling van elk detail. Dat is ook niet nodig. Het is voldoende de algemene processen te begrijpen om niet door de geschiedenis overvallen te worden.

Trotski legde de ontwikkeling van het stalinisme op voorhand uit als de uitdrukking van een kleinburgerlijke reactie tegen Oktober. Hij zette net als Lenin uiteen wat het enorme gevaar was van de interne degeneratie van de partij waarin de bureaucratie zou optreden als een instrument voor de verspreiding van de stemming van kleinburgerlijke reactie en wanhoop. De bureaucratie, die kaste van parvenuachtige functionarissen die goed geboerd hadden door de revolutie, zag er geen reden toe zijn gemakkelijke kantoorroutine te verstoren voor de voortzetting van de revolutionaire strijd.

De nieuwe koers wordt door kameraad Johnstone beschreven als een werk dat ‘scherpe marxistische kritiek’ bevat op de bureaucratie. Het zij de lezer vergeven als hij verbaasd is. We weten dat uit lelijke en wanstaltige verpoppingen mooie vlinders kunnen ontstaan. Maar hoe kwam die ‘scherpe marxistische kritiek’ opeens tevoorschijn uit de extreem-linkse, revolutionaire fraseur, aartsbureaucraat en kleinburgerlijk individualist van de voorafgaande 21 bladzijden?

Was het toeval, kameraad Johnstone, dat alleen Trotski en de Linkse Oppositie na Lenins dood zo'n ‘scherpe marxistische kritiek’ van de stalinistische bureaucratie konden voortbrengen? Waar was de kritiek van de Pollitts en de Dutts [67], de Chroestsjovs en de Kosygins in die tijd? Is het een fundamentele eigenschap van de marxistisch-leninistische visie dat ‘scherpe marxistische kritiek’ pas achteraf komt?

Maar zelfs hier vervormt Monty Johnstone Trotski’s positie door ze te beschrijven als een kritiek op de methodes van de stalinistische bureaucratie. Dat is precies het soort ‘antibureaucratisme’ van Stalin, Kosygin, Breznjev, Gollan. In De nieuwe koers gaat Trotski niet in op gedragingen, maar op maatschappelijke klassen en lagen. De leiders van de bureaucratie zijn altijd bereid te hoop te lopen tegen ‘bureaucratische methodes’, ‘ambtenarij’ enzovoort. Maar zo'n aanpak heeft, zoals Trotski uitlegt, niets met marxisme gemeen:

“Het is een marxist onwaardig te denken dat een bureaucratie slechts het totaal is van de slechte gewoontes van de functionarissen. Bureaucratie is een maatschappelijk verschijnsel in die zin dat het een bepaald beheersysteem is van mensen en dingen. De diepe oorzaken ervoor liggen in de heterogeniteit van de samenleving, het verschil tussen de dagelijkse en de fundamentele belangen van verschillende groepen van de bevolking.”

De nieuwe koers, p. 41

Ver van het idee van de bureaucratie als een ‘geestesgesteldheid’ of slechts een overblijfsel van het kapitalisme, dat automatisch ‘afsterft’ met het naderen van de hoogste fase van het socialisme, waarschuwde Trotski dat het ontstaan van een bevoorrechte laag functionarissen onvermijdelijk was onder de heersende omstandigheden van economische en culturele onderontwikkeldheid in Rusland en dat het enorme gevaren voor de revolutie zelf zou scheppen. Onder bepaalde omstandigheden (een splitsing in de partij, het samengaan van de boerenstand, kleine kapitalisten en een deel van de bureaucratie op een reactionair platform) was, zoals Lenin herhaaldelijk had gewaarschuwd, een echte contrarevolutie mogelijk. Trotski wees op het voorbeeld van de ontaarding van de Duitse sociaal-democratie, die vóór 1914 werd gezien als het baken van de internationale marxistische beweging. Deze degeneratie werd door Lenin en Trotski niet als het persoonlijk falen of verraad van individuele leiders verklaard (hoewel dat ook een fatale rol speelde), maar in de eerste en voornaamste plaats door de objectieve omstandigheden waarin de Duitse partij voor de oorlog had gefunctioneerd. De afwezigheid van grote sociale onrust en revolutionaire strijd, het stagnerende parlementaire milieu dat “een generatie van bureaucraten, van droogstoppels, van botteriken schiep, wier politieke uiterlijk in de eerste uren van de imperialistische oorlog volledig werd onthuld”.

In de jaren volgend op de burgeroorlog kristalliseerde een nieuwe sociale laag Sovjetfunctionarissen, gedeeltelijk afkomstig uit de oude tsaristische bureaucratie, gedeeltelijk bestaande uit burgerlijke specialisten en ook uit vroegere arbeiders en communisten, die door de machine van de staat en de partij waren geabsorbeerd en die de band met de massa’s hadden verloren. Het was in deze laag van behoudende bureaucraten, zelfvoldane en kleingeestige ambtenaartjes dat Stalins fractie zijn steun vond. Dit waren de elementen die na ‘24 het hardst schreeuwden tegen de ‘permanente revolutie’ en het ‘trotskisme’. Daarmee bedoelden ze niet Trotski’s geschriften uit 1905 en ook niet de obscure polemieken uit het verleden, maar de woelige periode van Oktober en de burgeroorlog. De bureaucraat wil niets liever dan orde en rust om verder te gaan met zijn ordelijke werk van het organiseren van degenen ‘onder’ hem. De leuzen van ‘socialisme in slakkentempo’ en ‘socialisme in één land’ die de Stalin-Boekharin-kliek naar voren bracht, waren precies wat de bureaucratie wilde horen.

De jaren van revolutie en burgeroorlog hadden de massa’s uitgeput en hun moreel gedeeltelijk ondermijnd. De nederlaag van een reeks van revoluties verzwakte de aantrekkingskracht van de bolsjewistische ideeën voor de minder ontwikkelde en kleinburgerlijke lagen. Vanaf het begin vocht de bolsjewistisch-leninistische minderheid, geleid door Trotski, tegen de stroom in. De parvenuachtige bureaucratie werd steeds arroganter met elke stap terug die de revolutie in Rusland en internationaal gedwongen werd te doen. Steunend op de minst ontwikkelde klassen en lagen in de samenleving — de koelakken, de NEP-speculanten en de kleine kapitalisten — bracht de Stalin-Boekharin-kliek slagen toe aan de fundamenten van de Oktoberrevolutie. Afgezien van het aanmoedigen van kapitalistische elementen binnen Rusland, leidde de rechtse politiek van de leiding tot een nieuwe reeks van tegenslagen op internationale schaal met als hoogtepunt het verschrikkelijke bloedbad van de Chinese Revolutie in ‘27. [68]

Het is niet mogelijk in te gaan op de internationale gebeurtenissen van deze periode. Laat het voldoende zijn aan te geven dat in 1925-1927 in China de Stalin-Boekharin-kliek de integratie van de Chinese KP in de Kwo Min Tang doorvoerde. Tsjang Kai-Shek, de moordenaar van de Chinese arbeiders, werd toegejuicht als de grote leider van de Chinese Revolutie. De Kwo Min Tang werd toegelaten als een sympathiserende sectie van de Communistische Internationale, met slechts één stem daartegen in de leiding: die van Leon Trotski. Gedurende deze periode vocht Trotski tegen de rampzalige politiek van de stalinisten; bijvoorbeeld voor arbeidersdemocratie, vijfjarenplannen en collectivisatie; tegen principeloze afspraken met buitenlandse ‘democraten’ van het soort van Tsjang Kai-Shek; voor voortgezette steun aan de revolutionaire bewegingen van de arbeidersklasse internationaal als de enige echte waarborg voor de toekomst van de Sovjetstaat. Daarover heeft Monty Johnstone niets te zeggen, afgezien van de stelling dat Stalins lasterlijke aanvallen op Trotski ‘aansloegen’ bij de arbeiders en dat de Linkse Oppositie met 724.000 tegen 4.000 stemmen werd verslagen na een “het hele land omvattende partijdiscussie”.

De “het hele land omvattende partijdiscussie” waarnaar kameraad Johnstone verwijst, bestond uit zulke vriendschappelijke overtuigingsmethodes als het ontslaan van leden van de Oppositie, het uiteenjagen van vergaderingen door stalinistische knokploegen, een gemene leugen- en lastercampagne in de officiële pers, de vervolging van Trotski en zijn aanhangers, wat leidde tot de dood van meerdere vooraanstaande bolsjewieken zoals Glazman [69] (door chantage tot zelfmoord gedreven), Joffe, de beroemde Sovjetdiplomaat (die noodzakelijke medische verzorging werd onthouden tot hij een einde aan zijn leven maakte). Op partijbijeenkomsten werden sprekers van de Oppositie het slachtoffer van stelselmatige intimidatie door bendes van semi-fascistische bandieten die door het stalinistische apparaat werden georganiseerd. Het Franse communistische blad Contre le Courant rapporteerde in de twintiger jaren de methodes waarmee de stalinisten deze “het hele land omvattende partijdiscussie” voerden:

“De bureaucraten van de Russische Partij hebben over het hele land fluitbendes gevormd. Elke keer een partijactivist die tot de Oppositie behoort het woord krijgt, stellen ze langs de muren van de zaal een rij van mensen op met politiefluiten. Bij de eerste woorden van de spreker van de Oppositie begint het gefluit. Dit lawaai houdt aan tot de spreker van de Oppositie het woord aan iemand anders geeft.”

De echte situatie in Rusland, p. 14, voetnoot

Johnstone vindt het niet nodig de omstandigheden te beschrijven waaronder het afsluitende ‘debat’ plaatsvond op het partijcongres van ‘27, waar de beulen van Stalin, die het gehoor bepaalden, het de Oppositie onmogelijk maakten zich te laten horen. Vergelijk deze gangsterpraktijken met de methodes die Lenin gebruikte tegen politieke tegenstanders en je ziet in welke mate de stalinistische reactie de laatste restanten van de tradities van het bolsjewisme onder de voet heeft gelopen.

Monty Johnstone beent door de geschiedenis van de Linkse Oppositie heen met de zelfverzekerde houding van een vermoeide oude geschiedenisleraar die data en ‘feiten’ opdreunt. Zijn bedaardheid wordt zelfs niet verstoord door het laatste ‘detail’ dat hij slechts ‘in het voorbijgaan’ noemt:

“Vanuit zijn achtereenvolgende verbanningsoorden — Turkije, Noorwegen, Frankrijk en ten slotte Mexico, waar hij in 1940 werd vermoord — schreef Trotski vele boeken, brochures en artikels en probeerde hij door te gaan met het opbouwen van een linkse oppositie tegen Stalin.”

Maar hoe, beste schoolmeester, leidde de rustige, kameraadschappelijke “het hele land omvattende discussie” tot de verbanning van en de moord op de leiders van de minderheid? Lijkt de moord op Trotski en die op honderdduizenden leden van de Oppositie in Rusland op het resultaat van de rationele ‘discussie’ en politieke argumentering die je voorschildert? Op dit punt draait de schoolmeester voorzichtig om de hete brij heen:

“De bewijzen”, schrijft Johnstone in een typisch uitgebalanceerde voetnoot, “wijzen er sterk op dat de moordenaar, Mercader of ‘Jackson’, die zich voordeed als een gedesillusioneerde volgeling van Trotski, in feite namens Stalin en de GPU handelde. Na zijn gevangenisstraf van twintig jaar uitgezeten te hebben, verliet hij Mexico op een Tsjechisch (!) vliegtuig met onbekende (!) bestemming.”

Cogito, p. 94.

Nog een gratis ‘concessie’ van kameraad Johnstone! Iedereen is zich vandaag bewust van de bloedige staat van dienst van Stalins GPU. Elk lid van de KP weet heel goed dat deze huurmoordenaars verantwoordelijk waren voor de moorden op Trotski en talloze andere revolutionairen in Rusland, Spanje en elders. Kameraad Johnstone geeft grootmoedig datgene toe wat hij niet kan ontkennen, maar alleen dat wat hij niet kan ontkennen! Het is echter niet genoeg je misdaden ‘toe te geven’. Van een marxist verwacht je uitleg.

Johnstone probeert de verschillen tussen stalinisme en trotskisme af te schilderen als ‘politieke verschillen’, ‘discussies’, ‘debatten’ enzovoort. Maar de Russische bureaucratie geeft er de voorkeur aan te argumenteren in de welsprekende taal van kogels, concentratiekampen, of in het geval van Tsjecho-Slowakije en Hongarije in de taal van vliegtuigen en raketten. Lenin ‘vermoordde’ zijn tegenstanders in polemieken, niet in koelen bloede. En toch doet Johnstone, met de onnozelheid van een pasgeboren kind, alsof dit alles een ‘fout’ is. Trotski’s moordenaar vertrekt in een Tsjechisch vliegtuig ‘met onbekende bestemming’. De bureaucratie vergeet zijn oude vrienden niet, blijkbaar ook niet na het 20e Congres.


Voetnoten

[65] De Zwarte Honderd waren monarchistische benden opgeleid door de tsaristische politie, die na 1905 revolutionairen en linkse intellectuelen vermoordden en jodenpogroms organiseerden.

[66] Dzerzhinski, Felix Edmundovitsj (1877-1926): socialist van Pools-Litouwse afkomst, zat vijftien jaar gevangen in Siberië en werd lid van de bolsjewieken in 1917 en trad wegens zijn verdiensten al hetzelfde jaar toe tot het CC. In december 1917 organiseerde hij in opdracht van de partij de Tsjeka, de beruchte politieke politie (later GPU, OGPOE, NKVD, KGB). Vanaf het moment dat de Tsjeka zelfstandig mensen begon te executeren (zonder partijcontrole) ontwikkelde ze zich tot een gevaarlijke macht binnen de Sovjetstaat. Zonder proces werden hele groepen personen dikwijls totaal onterecht als klassenvijanden doodgeschoten. Dzerzhinski steunde Stalin meestal, maar niet onvoorwaardelijk; onrechtstreeks bouwde hij mee aan een van de belangrijkste fundamenten van het systeem. Lenin zag in 1922 al het gevaar in van deze ‘staat binnen de staat’ en de Tsjeka werd afgeschaft, temeer aangezien de burgeroorlog gewonnen was en de dikwijls brutale methoden niet meer te verantwoorden waren. Al haar functies werden overgeheveld naar het volkscommissariaat van Binnenlandse Zaken en geconcentreerd binnen de GPU met strikte procedureregels, niet strikt genoeg echter voor het stalinistisch gebruik dat ook van deze instelling werd gemaakt.

[67] Pollit en Dutt waren leiders van de Britse KP in de jaren ‘20 en gewillige spreekbuizen van de stalinistische buitenlandse politiek.

[68] In Duitsland brak in 1923 een nieuwe revolutionaire crisis uit, er grepen enorme massastakingen plaats en de arbeiders organiseerden zich in ‘Hundertschaften’ en begonnen zich te bewapenen. In een aantal grote vakbonden behaalden de communisten de meerderheid. De massabeweging bereikte het kritisch punt waarbij beslistheid en praktisch initiatief van de revolutionaire leiding vereist zijn om de revolutie door te voeren. De leiders van de Duitse KP (Brandler, Thälheimer, Walcher, Froelich enzovoort) bewezen echter dat ze slechts een sociaal-democratische leiding waren met een dun laagje communistisch vernis, door zich te verbinden met de sociaal-democratie in een front op een moment dat dit een terugtrekking betekende. De leiding van de Komintern, die op dit moment al duidelijke tekenen van bureaucratische degeneratie vertoonde, slaagde er niet in om de correcte weg aan te geven en capituleerde.
In Bulgarije liet de Komintern-sectie (onder leiding van Kolarov-Dimirov) zich eveneens een zeer voordelige revolutionaire situatie ontglippen en trachtte dit vervolgens goed te maken door putchistische avonturen in september ‘23, waardoor ze de fatale nederlaag van de arbeidersklasse veroorzaakte.
China kende ten minste sinds 1911 een revolutionaire periode. De macht was in handen van strijdende ‘war-lords’. In ‘25 begon de nationalistische partij Kwomintang aan een stevige opmars onder haar militaire leider Tsjang Kai Tsjek. De stalinistische Komintern beging hierbij haar eerste onvergeeflijke misdaad: ze dwong de Chinese KP af te zien van een onafhankelijke politiek en zich volledig aan de Kwomintang te onderwerpen. Dit was een overduidelijk mensjewistische politiek van samengaan met de burgerij. De ‘oude bolsjewieken’ die in april 1917 hadden geaarzeld om Lenins standpunt hierover te volgen, vervielen nu opnieuw in dezelfde fouten. Dit werd gerechtvaardigd door een oude formule uit de dagen van de revolutie van 1905 aan te halen: ‘de democratische dictatuur van het proletariaat en de arme boeren’. Voor Lenin was deze formule een elementaire uitdrukking van een strijdende alliantie tussen het proletariaat en de arme boeren tégen aristocratie en liberale burgerij. Het werd daarbij afhankelijk gemaakt van elke concrete revolutionaire toestand om te bepalen welke precieze vorm deze dictatuur van de onderdrukten tegen de onderdrukkers zou aannemen. In april 1917 had Lenin deze formule opzij geschoven als verouderd in zijn ‘Brieven over Tactiek’. Voor de stalinisten diende deze slogan, oorspronkelijk gericht tegen de burgerij, om het proletariaat volledig te onderwerpen aan diezelfde burgerij. Ondanks deze faliekante politiek groeide de Chinese KP snel aan met arbeiders en arme boeren, die vastberaden waren om ook in hun land een ‘Oktoberrevolutie’ door te voeren. Op het ogenblik dat Tsjang Kai Tsjek nog steeds door de Komintern werd bejubeld als held van de revolutie, beval hij de onthoofding van duizenden communisten, die door de stalinistische politiek van hun macht en wapens waren beroofd.
Naast de politieke alliantie met de Kwomintang werd tevens een politiek bondgenootschap gesloten met de Engelse vakbondsbureaucratie, het zgn. ‘Anglo-Russich Comité, met als doel een Engelse interventieoorlog te verhinderen. De stalinistische bureaucraten kwamen hierbij totaal niet in contact met de massa’s en beperkten zich tot conferenties en banketten met hun Engelse collega’s-bureaucraten. Het reactionaire karakter van dit comité werd duidelijk aan het licht gebracht tijdens de Engelse algemene staking van 1926, die op een schandalige manier werd verraden door de vakbondsleiders, gedekt door Moskou.
De theorie van het ‘socialisme in één land’, die in de herfst van 1924 werd vooropgesteld door opperbureaucraat Stalin, stond in schrille tegenspraak met de hele theorie en praktijk van het marxisme-leninisme. Deze theorie werd voor de nieuwe sociale lagen die zich aan het vormen waren (bureaucratie, koelakken of rijke boeren, ‘spetses’ of specialisten) de ideologische uitdrukking van hun nationaal begrensde belangen. Niet het internationale proletariaat, maar de bureaucratie werd beschouwd als de drager van het socialisme. De Komintern, gecreëerd als instrument voor de wereldrevolutie, werd nu het werktuig van de nationale belangen van de Sovjetbureaucratie. Deze fundamentele tegenstelling liet haar sporen na op de politiek van de Komintern, die van dan af centristisch werd. Ze kwam neer op een zigzaggende, principeloze aanpassing aan reformisten en burgerij aan de ene kant en putschistisch avonturisme anderzijds. Zo ging men in 1928 (zesde wereldcongres) over van het rechts-opportunisme à la China en Engeland naar een extreem-linkse politiek van sektarisme. De voorbije nederlagen werden niet geanalyseerd en men bekeek niet de wereldsituatie van het kapitalisme in haar geheel (zoals het marxisme voorschrijft), maar de mogelijkheid per land om er “socialisme te realiseren”. In ‘29 werd een politiek van revolutionaire opstanden vooropgesteld (de zgn. ‘derde periode’-politiek). Vakbonden werden gesplitst in socialistische en communistische delen, elk pact met de sociaal-democratie, zelfs van louter technische of praktische aard, werd verboden. De theorie van het ‘sociaal-fascisme’ werd uitgevaardigd (“Sociaal-democratie en fascisme zijn geen antipoden, ze zijn tweelingen”, stelde Stalin) en elk verschil tussen parlementaire democratie en fascistische dictatuur werd ontkend. De nazi’s kregen zo de rode loper uitgerold door een verdeelde arbeidersklasse, een misdadige politiek van zowel de sociaal-democratische leiding (waarvan men zeker in Duitsland niet minder kon verwachten) als van de KPD. Het doel van het fascisme is de kapitalistische uitbuiting verder te zetten en te vergroten via de opheffing van de democratische vrijheden, maar zelfs de opkomst van deze gevaarlijke vijand had kunnen gebruikt worden als hefboom naar de revolutie, indien alle arbeiderskrachten waren gebundeld, zoals Trotski voorstond. De absurde inschatting van het ‘sociaal-fascisme’ leidde o.a. tot steun voor het nazi-referendum tegen de sociaal-democratische regering van Pruisen in 1931 door de communisten! Lafhartig gingen ze de militaire confrontatie met de nazi’s uit de weg.

[69] Glazman, Michail: secretaris van Trotski tijdens de burgeroorlog, aanhanger van de Linkse Oppositie.


8. Socialisme in één land

De titel van het hoofdstuk ‘Het debat over het socialisme in één land’ waarschuwt de lezer welke aanpak Monty Johnstone in deze kwestie zal gebruiken. Hij begint met een ernstige waarschuwing:

“De grote historische controverse over de mogelijkheid van de opbouw van het socialisme in Rusland wordt vandaag nog steeds in nevelen gehuld door tientallen jaren vervalsingen en verkeerde voorstellingen. Zo presenteren de trotskisten Stalin alsof hij sinds 1924, toen hij voor de eerste keer zijn theorie formuleerde, het socialisme in één land plaatste tegenover het uitbreiden van de revolutie naar andere landen. Aan de andere kant presenteren Sovjethistorici Trotski’s oppositie tegen Stalins theorie nog steeds als verzet tegen de socialistische industrialisatie van de Sovjetunie ten gunste van een export van de revolutie met wapens. Beide versies zijn even onjuist.”

Cogito, p. 24.

Nadat hij twee vogelverschrikkers heeft opgebouwd en ze zonder moeite heeft verslagen, kan Johnstone zijn gebruikelijke comfortabele positie ‘halverwege de twee uitersten’ innemen. (Zo'n comfortabele ‘objectiviteit’ wordt geacht de essentie van de marxistische methode te zijn!) Monty Johnstone vervolgt zijn lezing:

“Stalins stelling was dat de uitbreiding van de revolutie naar het Westen duidelijk het meest wenselijke was, maar dat Rusland door de vertraging hiervan geen andere keuze had dan zichzelf tot doel te stellen het socialisme op te bouwen in het vertrouwen dat het over alles beschikte dat nodig was om dat te voltooien."

Cogito, p. 24.

Na een paar toepasselijke citaten van Stalin eraan toegevoegd te hebben, constateert Johnstone dan triomfantelijk:

“De loop van de revoluties in de wereld, die vandaag een groeiend socialistisch kamp ziet dat het oude imperialistische uitdaagt, heeft in niet geringe mate Stalins algemeen perspectief bevestigd.”

Cogito, p. 24

Hoe kwam Stalin ertoe dit “algemene perspectief uit te werken dat de geschiedenis zo triomfantelijk bevestigd heeft? In 1924 vatte Stalin in zijn Fundamenten van het leninisme Lenins kijk op het opbouwen van het socialisme met de volgende woorden samen:

“De omverwerping van de macht van de kapitalistische klasse en de vestiging van een arbeidersregering in één land garandeert nog niet de volledige overwinning van het socialisme. De voornaamste taak van het socialisme — het organiseren van de socialistische productie — ligt nog voor ons. Kan dit bereikt worden, kan de uiteindelijke overwinning van het socialisme in één land bereikt worden, zonder de gezamenlijke inspanningen van de arbeidersklassen van verscheidene ontwikkelde landen? Neen, dat is onmogelijk. Om de kapitalistische klasse omver te werpen zijn de inspanningen van één land voldoende — de geschiedenis van onze revolutie bevestigt dit. Voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme, zijn de inspanningen van een enkel land, met name van zo'n boerenland als Rusland, niet voldoende. Hiervoor zijn de inspanningen van de arbeiders van verschillende ontwikkelde landen nodig. Dat zijn, in het algemeen, de kenmerkende trekken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie.”

Dat dit precies de “kenmerkende trekken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie” waren, werd tot aan de eerste helft van 1924 nergens betwist. Ze waren keer op keer herhaald in honderden toespraken, artikels en documenten van Lenin sinds 1905. We hebben al voldoende voorbeelden geciteerd: ze kunnen naar believen worden uitgebreid. En toch werd tegen het einde van ‘24 Stalins boek herzien en werd precies het omgekeerde ervoor in de plaats gezet. Tegen november ‘26 zei Stalin zonder blikken of blozen:

“De partij nam altijd als uitgangspunt het idee dat de overwinning van het socialisme in één land bereikt kan worden met de krachten van één enkel land.”

Verstrikt in bewondering voor Stalins ‘algemene perspectieven’ die de geschiedenis ‘in het algemeen’ bevestigd heeft, kan Johnstone alleen maar doortraptheid en ‘onderschatting van de interne krachten van het Russische socialisme’ zien in Trotski’s verzet tegen de ‘theorie’ van het socialisme in één land. Johnstone legt dit ‘dogmatische toverwoord’ van Trotski uit:

“Voortgesproten uit zijn theorie van de ‘permanente revolutie’ die we hiervoor hebben besproken [!] was het in feite een uitdrukking van zijn ongeloof in het vermogen van de Sovjetunie om zelfs maar te blijven bestaan als een arbeidersstaat wanneer de revolutie zich niet uitbreidde tot meer ontwikkelde landen.”

Cogito, p. 26

Trotski had in 1906 geschreven dat

“zonder de directe staatssteun van de Europese arbeidersklasse de arbeidersklasse van Rusland zijn tijdelijke overheersing niet [kan] veranderen in een blijvende socialistische dictatuur. Hier kan geen twijfel over bestaan (...) Overgelaten aan zijn eigen hulpbronnen zal de arbeidersklasse van Rusland onvermijdelijk worden verpletterd door de contrarevolutie op het moment dat de boerenstand haar de rug toekeert.”

Vloeide deze prognose alleen voort uit de theorie van de permanente revolutie? Lenin die, naar wij aangetoond hebben, in die tijd niet dezelfde positie innam als Trotski, schreef in 1905:

“De arbeidersklasse strijdt al om de democratische verworvenheden te bewaren voor de zaak van de socialistische revolutie. Deze strijd zou bijna hopeloos zijn voor de Russische arbeidersklasse alleen, en de nederlaag ervan zou onvermijdelijk zijn (...) wanneer de Europese socialistische arbeidersklasse de Russische arbeiders niet te hulp kwam (...) In die fase zullen de liberale kapitalistische klasse en de gegoede boerenstand (plus een deel van de middelste laag) een contrarevolutie organiseren. In deze omstandigheden kan de Russische arbeidersklasse een tweede overwinning boeken. De zaak is dan niet verloren. De tweede overwinning zal de socialistische revolutie in Europa zijn. De Europese arbeiders zullen ons tonen ‘hoe het gedaan moet worden’.”

Lenins standpunt, dat helemaal niet “voortkwam uit de theorie van de permanente revolutie” is heel duidelijk. Maar laat ons een andere autoriteit citeren die ook licht in deze zaak kan brengen. Op een conferentie die in mei 1905 werd gehouden, werd het volgende standpunt goedgekeurd:

“Alleen in één geval zou de sociaal-democratie op eigen initiatief zijn pogingen richten op het verwerven van de macht en die zo lang mogelijk vasthouden, namelijk in het geval dat de revolutie uitspreidt naar ontwikkelde landen van West-Europa, waar de voorwaarden voor het realiseren van het socialisme al een zekere rijpheid hebben bereikt. In dit geval kunnen de beperkte historische grenzen van de Russische revolutie aanzienlijk worden verlegd en zal de mogelijkheid zich voordoen voort te schrijden op het pad van de socialistische transformatie.”

De genoemde conferentie was die van de Russische mensjewieken, de stroming die het verst van allemaal van de theorie van de permanente revolutie verwijderd was!

De lezer kan, los van verschillen op andere punten, zien dat elk van de stromingen van het Russische marxisme het over één ding eens was: de onmogelijkheid om de socialistische transformatie in Rusland tot stand te brengen zonder een socialistische revolutie in het Westen.

Op dit punt was Lenin uitgesprokener dan Trotski. Terwijl Trotski in 1905 de mogelijkheid voorzag van de dictatuur van de arbeidersklasse in Rusland vóór de arbeidersrevolutie in het Westen, baseerde Lenin zijn perspectief op de socialistische revolutie in Rusland die volgde op de revolutie in West-Europa.

Monty Johnstone weet niet wat hij wil. Eerst besteedt hij de helft van zijn werk aan het ‘bewijzen’ van Lenins onverzettelijke vijandigheid tegenover de theorie van de permanente revolutie en dan besteedt hij de andere helft aan het ‘bewijzen’ dat de positie die alle stromingen van het Russische marxisme aanvaardden zonder enige twijfel voortkomen uit de theorie van de permanente revolutie! In werkelijkheid ontsprong de houding van Trotski, de bolsjewieken en de mensjewieken tegenover de onmogelijkheid om het socialisme op te bouwen in Rusland alleen (niemand durfde tot ‘24 die mogelijkheid ook maar te noemen) niet uit de theorie van de permanente revolutie alleen, maar uit de fundamentele ideeën van het marxisme zelf.

Marx en Engels legden uit dat de meest fundamentele factor van de kapitalistische ontwikkeling de steeds toenemende concentratie van de productiemiddelen is die de smalle marges van het kapitalisme doorbreekt: aan de ene kant de particuliere eigendom van de productiemiddelen, aan de andere kant de nationale grenzen, die veranderden van progressieve elementen die economische groei aanmoedigden, tot reactionaire remmen op de productiekrachten. Vandaag zijn die processen, die theoretisch al uitgewerkt werden in het Communistisch Manifest, de overheersende factor geworden van het moderne leven. Anderzijds heeft het kapitalisme de hele aardbol in één enkel, onderling verbonden, onderling afhankelijk geheel verenigd. Het bankroet van het ‘nationale kapitalisme’ wordt treffend onthuld door het feit dat een Amerikaanse onderneming, General Motors, kapitaal tot zijn beschikking heeft dat het overheidsbudget van België te boven gaat, dat de kapitalistische klassen van West-Europa gedwongen zijn zich in een gemeenschappelijke markt aan elkaar vast te klampen in een wanhopige poging te overleven. Zo probeert zelfs de burgerij, hoe inadequaat ook, de beperkingen van de nationale markt te overwinnen.

Twee catastrofale wereldoorlogen zouden het ook voor de dikste schedels duidelijk hebben moeten maken dat er een onontkoombare tegenspraak is tussen het bestaan van verouderde nationale staten en de ontwikkeling van de productiekrachten van de planeet, die het meest volledige en vrije gebruik vereisen van de rijkdommen van alle landen. De ontwikkeling van gigantische internationale ondernemingen die de continenten aan zich onderwerpen, zorgen ervoor dat de arbeiders van verschillende landen een gemeenschappelijke vijand hebben. Nu geldt meer dan ooit het internationalisme van het Communistisch Manifest als de enige weg vooruit voor de mensheid en als het enige programma voor een echt socialistische beweging. Socialistisch internationalisme is niet gebaseerd op utopisme en sentimentaliteit, maar op de ontwikkeling van de kapitalistische productie op wereldschaal.

Monty Johnstone probeert de strijd van de Linkse Oppositie tegen het stalinistische uitgangspunt van ‘het socialisme in één land’ af te schilderen als een academische discussie, zonder praktische betekenis. Om een respectabele autoriteit aan zijn stelling toe te voegen, maakt Johnstone gebruik van een klassiek stuk Deutscherisme: het ‘debat’ over ‘socialisme in één land’ was als een “discussie over de vraag of het mogelijk zou zijn om een gebouw te voorzien van een dak waarin beide kanten ervoor zijn om met het werk te beginnen en het al eens zijn over de vorm en de te gebruiken materialen”.

Het zou moeilijk zijn, zelfs in de stapel van theoretische onrijpheden en halve waarheden die Deutscher in overvloed verschaft, een nog dommere karakterisering te vinden. De verschillen tussen de Linkse Oppositie en de stalinistische bureaucratie gingen helemaal niet over de noodzaak de economie van de Sovjetunie langs socialistische lijnen te ontwikkelen. In feite was het (voor zover die kwestie aan de orde kwam) de Oppositie die strijd voerde voor een programma van planning en industrialisatie en waren het de voorstanders van ‘het socialisme in één land’ die dat tot 1929 verwierpen en er de voorkeur aan gaven te steunen op de koelakken en NEP-mensen. Het was de Oppositie die onverzettelijk was in zijn steun voor de internationalistische perspectieven van het bolsjewisme en duidelijk stond voor de socialistische opbouw in Rusland. En dat was geen toeval.

De conflicten die in deze tijd in Rusland ontstonden, waren helemaal geen academische ‘debatten’, maar hadden te maken met vitale kwesties over de levens en het welzijn van de Russische arbeidersklasse en de toekomst van de Russische en de internationale revolutie. We hebben de processen al geschetst die toen in Rusland plaatsvonden. We hebben laten zien dat het idee van het ‘socialisme in Rusland alleen’ de stemming van reactie en cynisme verwoordde van die maatschappelijke laag die goed geboerd had door de revolutie en nu een rem wilde zetten op het proces dat in oktober 1917 in gang was gezet om zodoende het ‘evenwicht ‘te herstellen. De strijd van de Linkse Oppositie tegen deze theorie was een onlosmakelijk onderdeel van de strijd van het bolsjewisme-leninisme om zich staande te houden tegenover de kleinburgerlijke en bureaucratische reactie tegen Oktober.

De stalinistische bureaucratie had zijn wortels in de economische en culturele onderontwikkeldheid die de revolutie van het tsarisme geërfd had. Het voedde zich met elke nederlaag van de internationale arbeidersklasse, die als enige in staat geweest zou zijn de Sovjetstaat de hulpbronnen te leveren om de chronische problemen van onontwikkeldheid te overwinnen en de volledige omvorming van de samenleving langs socialistische lijnen door te voeren. De bureaucratie steunde op de meest onontwikkelde, antisocialistische elementen binnen Rusland (de rijke boeren en NEP-speculanten) om slagen toe te brengen aan de arbeidersklasse en haar voorhoede, de Linkse Oppositie. Anderzijds werkte ze, door het volledig gebrek aan vertrouwen in het vermogen van de westerse arbeiders om een revolutie uit te voeren, als een rem op de ontwikkeling van de jonge, onrijpe partijen van de Communistische Internationale.

De geest van revolutionair optimisme waarmee de geschriften van Lenin en Trotski zijn doordrenkt, is een weerspiegeling van hun vertrouwen in het vermogen van de arbeidersklasse om de samenleving te veranderen. De oprichting van de Derde (Communistische) Internationale, na de machtsovername in Rusland, was de hoogste uitdrukking van het bolsjewistische idee van de revolutie, niet als een nationaal verschijnsel, geldig alleen binnen de grenzen van het vroegere tsaristische rijk, maar als een internationale gebeurtenis. Vanaf het begin zagen Lenin en de bolsjewieken Oktober als het begin van de wereldrevolutie. Zonder dat perspectief zou de socialistische revolutie in Rusland een avontuur geweest zijn, zoals de mensjewieken beweerden. In november 1918 beantwoordde Lenin deze critici als volgt:

“De feiten van de geschiedenis hebben de Russische patriotten, die in niets geïnteresseerd zijn behalve in de onmiddellijke belangen van hun land, opgevat op de oude manier, bewezen dat de omvorming van onze Russische revolutie in een socialistische revolutie geen avontuur was maar een noodzakelijkheid aangezien er geen andere keuze was; het Brits-Franse en het Amerikaanse imperialisme zullen onvermijdelijk de onafhankelijkheid en vrijheid van Rusland wurgen tenzij de wereldwijde socialistische revolutie, het wereldwijde bolsjewisme triomfeert.”

Trotski ‘overschatte’ volgens Monty Johnstone de vooruitzichten voor de internationale socialistische revolutie en ‘onderschatte’ de mogelijkheden voor het opbouwen van het socialisme in Rusland alleen. De wijsheid van de Deutschers en Johnstones, die in wezen hetzelfde is als het ‘realisme’ van de reformistische politici, bestaat uit een slaafse aanbidding van het voldongen feit: “Lenin en Trotski voorspelden een wereldrevolutie. Dat gebeurde niet. Lenin en Trotski zeiden dat zonder een wereldrevolutie het socialisme niet opgebouwd kon worden in Rusland. Maar dat is wat gebeurde. Dus is het bolsjewisme niet meer dan een utopie en is het stalinisme juist.” Dat is de ‘filosofie’ van het Deutscherisme, ontdaan van de stilistische tierlantijntjes. Johnstone voegt niets toe aan de diepzinnigheden van zijn gids, maar laat slechts Lenins naam weg.

De wijsheid van de leslokalen komt niet toe aan de fundamentele kwestie: waarom was er ‘geen revolutie’ in Europa? Of om meer precies te zijn: waarom leidde de reeks van revolutionaire bewegingen in Europa tussen ‘18 en ‘23 niet tot machtsovername door de arbeidersklasse? Van Monty Johnstone krijgen we de feiten: de revolutie faalde. Maar juist voor een marxist kan de zaak daar niet bij blijven. Als we niet geïnteresseerd zijn in het aannemen van geleerde poses, maar in het echt veranderen van de samenleving, dan moeten we de lessen van de geschiedenis begrijpen, vooral de lessen van grote revolutionaire bewegingen. Dat was altijd de methode van het bolsjewisme, van Lenin en Trotski. Wie niet in staat is uit gemaakte fouten te leren, is gedoemd ze te herhalen.

De revolutionaire beweging die in 1918-20 over Europa heen golfde, werd verslagen door de verraderlijkheid van de sociaal-democratische leiding. Dezelfde verraders die in 1914 de zaak verkwanseld hadden en rechtstreeks verantwoordelijk waren voor de slachtpartij onder miljoenen arbeiders in uniform tijdens de oorlog, deinsden nu in heilige afschuw terug voor het vooruitzicht van een ‘bloedige burgeroorlog’. In het ene land na het andere, in Duitsland, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, gingen de massa’s de weg van revolutie op om door de lafheid en dwaasheid van hun ‘leiders’ de pas afgesneden te worden. Zo ‘overhandigde’ de Duitse sociaal-democratische leiding van 1918, waar de revolutie de macht op vreedzame wijze in handen van de arbeiders had gelegd, deze ‘vrijwillig’ aan de burgerij. Alleen de rotheid van hun leiding voorkwam dat de Duitse arbeiders de vruchten konden plukken van hun overwinning en de belegerde Sovjetrepubliek te hulp konden komen.

Toen Lenin en Trotski uitlegden dat zonder de socialistische revolutie in het Westen de Russische arbeidersstaat onvermijdelijk door de reactie of een imperialistische oorlog verpletterd zou worden, was dat niet zoals Johnstone beweert een uitdrukking van ‘defaitisme’, maar een van uiterst revolutionair realisme. Het marxisme is een materialistische (en daarom door en door realistische) filosofie, door en door doordrenkt met een geest van revolutionair optimisme. Het valt niet te vergelijken met het soort zelfvoldane ‘realistische’ bekrompenheid die hart en ziel vormt van alle vormen van het reformisme. Lenin en Trotski waren altijd eerlijk en realistisch in hun inschatting van de vooruitzichten van de revolutie in Rusland en op internationaal vlak. Zij begrepen dat de enige echte garantie voor de toekomst van de Sovjetrepubliek in de socialistische revolutie in het Westen lag. Ze susten de arbeidersklasse niet in slaap met zoete illusies over ‘vreedzame coëxistentie’ maar hamerden genadeloos op het feit dat zonder een socialistische transformatie op wereldschaal, nieuwe imperialistische wereldoorlogen — een tweede, een derde, een tiende wereldoorlog — onvermijdelijk zouden zijn.

Het optimisme van Lenin en Trotski over de vooruitzichten van de internationale socialistische revolutie werd volledig gerechtvaardigd door de prachtige beweging van de arbeiders na de Eerste Wereldoorlog. Maar noch Lenin, noch Trotski, noch wie dan ook, kan het slagen van een revolutionaire beweging garanderen. Dat hangt van een aantal factoren af: de impasse van het kapitalistische systeem, de crisis van de regering, de beweging van de werkende massa’s en de onvrede van de middenlagen van de samenleving. Maar een van de meest doorslaggevende factoren is de aanwezigheid van een leiding van de arbeidersklasse die deze naam waard is. De afwezigheid van zo'n leiding in West-Europa leidde de arbeidersbeweging van de ene nederlaag naar de andere en bereidde in de volgende periode de weg voor de fascistische reactie en een nieuwe en verschrikkelijke wereldoorlog voor. Zevenentwintig miljoen Russische doden en de vernietiging van het gros van de door de heldhaftige zelfopofferingen van de Russische arbeiders opgebouwde industrie, waren een harde bevestiging van de realistische verwachtingen van Lenin en Trotski.

Het is niet mogelijk hier in detail in te gaan op de internationale politiek van het stalinisme. Laat het volstaan aan te geven dat het beleid van ‘het socialisme in één land’ leidde tot de geleidelijke verandering van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie van een revolutionaire strategie, gebaseerd op de arbeidersklasse van alle landen die via de Derde Internationale probeerde sterke communistische partijen op te bouwen als revolutionaire leiding, tot één van manoeuvres en ‘handeltjes’ met kapitalistische regeringen, vakbondsbureaucraten en koloniale ‘democraten’ van het type Tsjang Kai-Shek.

Oorzaak en gevolg zijn geen eeuwige tegengestelden, maar wisselen vaak van plaats, waarbij de een in de ander overgaat. De opkomst van de Sovjetbureaucratie had als voorwaarde het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld land. De verschrikkelijke nederlagen van de arbeidersklasse in Duitsland en Bulgarije in 1923, in Groot-Brittannië in 1926 en voor alles in 1927 in China, die voortvloeiden uit de rampzalige politiek van de Stalin-Boekharin-leiding, versterkten op hun beurt de positie van de bureaucratie en de voorstanders van ‘het socialisme in één land’ en veroordeelden de bolsjewistisch-leninistische oppositie tot de nederlaag. De uitsluiting in 1927 van de Linkse Oppositie bereidde de weg voor een nieuwe en nog meer reactionaire wending in Rusland in de periode van de stalinistische consolidatie. Het lot van de revolutie in Rusland en die op internationaal vlak waren onlosmakelijk met elkaar verbonden en waren elkaars noodzakelijke voorwaarde, in plaats van mechanisch gescheiden ‘fasen’ met de internationale revolutie als een wenselijke, maar niet volstrekt noodzakelijke toevoeging (het dak van een huis, de piek op de kerstboom).

Trotski en de vijfjarenplannen

Dankzij een opvallend staaltje hersengymnastiek schrijft Monty Johnstone Trotski een ‘defaitistische’ houding toe tegenover de socialistische planning in de Sovjetunie. Waarin schuilde Trotski’s zogenaamde ‘defaitisme'?

Zoals we gezien hebben, streden Trotski en de Linkse Oppositie gedurende een hele periode (1923-27) voor het idee van de ontwikkeling van de industrie door middel van vijfjarenplannen, tegen het verzet en de spot van de stalinisten in. Na de uitsluiting van de Linkse Oppositie (1927) opende de stalinistische fractie de strijd tegen de ‘rechtse afwijking’ van Boekharin en nam ze — om die groep een slag toe te brengen — in een karikaturale vorm zekere aspecten van het programma van de Linkse Oppositie over. Terwijl ze delen negeerden die wezen op de noodzaak van arbeidersdemocratie, eigenden de stalinisten zich het idee van industrialisatie en de vijfjarenplannen toe. Het gevaar van het kapitalistisch herstel, waartegen de Oppositie gewaarschuwd had en die de stalinisten herhaaldelijk in de voorgaande periode ontkend hadden, werd nu door de fractie van Stalin gebruikt als een stok om hun vroegere aanhangers van Boekharin te slaan. Over dit manoeuvre van de stalinisten schrijft Monty Johnstone:

“Het is één van de mythes van het platvloerse trotskisme dat de invoering na 1928 door Stalin van verdergaande plannen [?] dan door de Oppositie waren voorgesteld, op zich bewijst dat deze gelijk had. Zoals Maurice Dobbs schrijft: ‘Er volgt niet uit dat wat in 1928-29 mogelijk was, noodzakelijkerwijs in een eerdere fase mogelijk was, toen zowel de industrie als de landbouw zwakker waren’.

“Maar ik zou het argument aanvaarden dat wanneer de partij eerder naar de waarschuwingen van de Oppositie tegen de gevaarlijke groei van de macht van de koelakken [rijke boeren] op het platteland geluisterd had, het proces van collectivisatie in 1929-'33 minder gewelddadig [!] geweest had kunnen zijn. Hier tegenover liep het economische beleid van de trotskisten, dat de uitbuiting van het platteland door de stad bevorderde [!] door een prijsbeleid, dat de prijs van industrieproducten hoog hield ten koste van de landbouwprijzen (zie bv. De nieuwe economie van Preobrazhenski, de voornaamste econoom van de Oppositie), in theorie vooruit op veel van de aanpak tegenover de boeren die Stalin na 1929 in de praktijk zou brengen. [!]”

Cogito, p. 25, voetnoot.

Over Stalins ‘verdergaande plannen’ zullen we het straks hebben. Maar laten we eerst afrekenen met de ‘rode professor’ Maurice Dobbs. Is het juist om te zeggen dat het in 1928-29 gemakkelijker was om met het beleid van industrialisatie en vijfjarenplannen te beginnen dan in de voorafgaande periode? Johnstone beantwoordt dat staaltje onzin zelf met zijn verwijzing naar de waarschuwingen van de Oppositie voor het gevaar van de koelakken.

Tegenover het beleid van concessies aan de koelakken en speculanten ('NEP-mensen') van Stalin-Boekharin, ten koste van de arme boeren en de industriearbeiders, stelde de Oppositie het heffen van belasting op de rijke boeren voor om de nodige investeringen voor de industrialisatie te financieren. Alleen op basis van industrialisatie zouden aan de dorpen de middelen gegeven kunnen worden om de eeuwenoude onderontwikkeldheid van de Russische landbouw te overwinnen. Alleen op basis van mechanisatie van de landbouw kon collectivisatie op basis van vrijwilligheid doorgevoerd worden. Het beleid van het aanpakken van de koelakken beschrijven als “het door de stad uitbuiten van het platteland” is niets anders dan de herhaling van de laster van de stalinisten tegen de Linkse Oppositie voordat ze zelf overgingen tot een maniakale, gewelddadige collectivisatie!

Toen de stalinisten na het wegwerken van de Linkse Oppositie gedwongen waren zich te keren tegen de ‘rechtsen’ — achter wie de groeiende dreiging van de koelakkenreactie stond — was de toestand op het platteland al wanhopig, terwijl de zware industrie — de noodzakelijke basis voor de socialistische opbouw — een hele periode was gestagneerd. Het is een leugen te stellen dat het stalinistische verzet tegen industrialisatie in de periode 1923-27 werd gedicteerd door hun bedoeling de industrie en de landbouw op te bouwen. Integendeel: ze moedigden juist die elementen in de Sovjeteconomie aan die een verschrikkelijke hindernis zouden blijken voor de ontwikkeling van de productie in de periode van de eerste vijfjarenplannen. Met zijn gebruikelijke grootmoedigheid geeft Johnstone toe dat, wanneer de partij geluisterd zou hebben naar de waarschuwingen van de Oppositie tegen het gevaar van de koelakken, “het proces van collectivisering in 1929-30 minder gewelddadig had kunnen zijn”.

En hoe ‘gewelddadig’ was dit ‘proces van collectivisering’ precies, kameraad Johnstone? In 1930 bedroeg de totale graanoogst 835 miljoen centenaren (1 centenaar = 50,8 kilogram). In de volgende twee jaar daalde die tot 200 miljoen. En dat in een tijd waarin de graanproductie al nauwelijks voldoende was om de bevolking te voeden. In dezelfde periode daalde de productie van suiker van 109 miljoen poed (1 poed = 16,36 kg) tot 48 miljoen.

Nog verschrikkelijker was het verlies aan vee. Het waanzinnige tempo van de collectivisering en de smerige methodes die werden gebruikt, dwongen de boerenstand tot wanhopig verzet, zodat het platteland in een nieuwe en bloedige burgeroorlog gestort werd. De woedende boeren slachtten uit protest hun paarden en vee. Het aantal paarden daalde van 34,9 miljoen in 1929 tot 15,6 miljoen in 1934, een verlies van 55 procent. Het aantal hoornvee daalde van 30,7 miljoen tot 19,5 miljoen, een verlies van 40 procent. Het aantal schapen 66 procent, varkens 55 procent. Tot op vandaag heeft de Sovjetlandbouw zich niet hersteld van de klap die door de collectivisatie werd toegebracht. Maar de meest afschuwelijke statistiek is die van de miljoenen boeren die in deze periode omkwamen — door honger, koude, ziekte, in achterhoedegevechten met het Rode Leger of in de slavenkampen na afloop. Het getal van 10 miljoen uitgeroeiden werd door Stalin niet ontkend; de laagste schatting is 4 miljoen.

Dat is het beetje ‘geweld’ waarnaar Monty Johnstone in zijn voetnoot terloops verwijst. Stalins plan voor collectivisatie ging inderdaad ‘veel verder’ dan de voorstellen die door de Oppositie waren ingediend! Trotski klaagde het aan als een avontuur. Gezien de materiële onderontwikkeldheid van de Russische landbouw betekenden Stalins ‘algemene perspectieven’ een ramp voor de landbouw. Maar hoe stond het met de industrie? Bewezen het succes van Stalins plannen, die ‘veel verder’ gingen dan de perspectieven van de Linkse Oppositie, niet hoe ‘pessimistisch’ Trotski was?

Toen Trotski na de beruchte schijnprocessen in Moskou vrijwillig verscheen voor de Dewey-commissie [70], die de tegen hem en de Oppositie ingebrachte beschuldigingen onderzocht, beantwoordde hij onder andere een aantal vragen over de meningsverschillen met de stalinisten over de kwestie van de industrialisatie in 1923-29. We citeren letterlijk de tekst van zijn verklaring:

Goldman: Meneer Trotski, wat was met betrekking tot de industrialisatie van de Sovjetunie, uw houding voorafgaand aan uw verbanning?

Trotski: In de periode van 1922 tot 1929 streed ik voor de noodzaak van een versnelde industrialisatie. Ik schreef in het begin van 1925 een boek waarin ik probeerde te bewijzen dat door planning en leiding van de industrie het mogelijk was een jaarlijkse toename van de industrialisatie te hebben van maximaal 20 procent. Ik werd in die tijd afgedaan als een fantast, een superindustrieel. Dat was de officiële naam voor trotskisten in die tijd: superindustriëlen.

Goldman: Wat was de titel van het boek dat u schreef?

Trotski: Waarheen gaat Rusland, kapitalisme of socialisme?

Goldman: Ik ben er zeer zeker van dat het in het Engels werd gepubliceerd onder de titel Whither Russia, Toward Capitalism or Socialism?

Trotski: De loop der gebeurtenissen toonde aan dat ik te voorzichtig was, en niet te overmoedig, in mijn inschatting van de mogelijkheden van de planeconomie. Dit was mijn strijd tussen 1922 en 1925, en ook de strijd voor het vijfjarenplan. Het begint met het jaar 1923, toen de Linkse Oppositie begon te strijden voor de noodzaak het vijfjarenplan te gebruiken.

Goldman: En Stalin noemde u in die tijd een ‘superindustrieel'?

Trotski: Ja.

Goldman: Hij was gekant tegen de snelle industrialisatie van het land?

Trotski: Sta me toe te zeggen dat in 1927, toen ik voorzitter was van de Commissie in Dnjeprostroy voor een waterkrachtcentrale, een elektriciteitscentrale; dat ik in een zitting van het Centraal Comité aandrong op de noodzaak die centrale te bouwen. Stalin antwoordde, en dat is gepubliceerd: "Voor ons is het bouwen van de Dnjeprostroy-centrale hetzelfde als voor een boer het kopen van een grammofoon in plaats van een koe.”

The Case of Leon Trotsky, p. 245

Dat was de reikwijdte van Stalins ‘algemene perspectieven’ in 1927! In die tijd was de beschuldiging van de stalinisten tegen de Oppositie niet dat ze ‘pessimistisch’ waren, maar dat ze ‘superindustriëlen’ waren! Hoe staat het met de stelling dat de plannen die later door Stalin werden doorgevoerd ‘veel verder’ gingen dan die van Trotski?

De jaren 1925-27 werden in beslag genomen door de strijd van de Oppositie tegen de economische lafheid van de Stalin-Boekharin-leiding. De stalinisten stelden in 1926 eerst een ‘plan’ voor dat zou beginnen met een groeipercentage van 9 procent voor het eerste jaar, 8 procent voor het tweede en langzaam zakkend tot 4 — een afnemende groei! Trotski, die door de heersende kliek werd gebrandmerkt als een ‘superindustrieel’, beschreef dit miserabele excuus voor een plan als de ‘sabotage van de industrie’ (natuurlijk niet in de letterlijke betekenis). Later werd het plan herzien om elk van de vijf jaren het groeipercentage van 9 procent te geven. Trotski streed voor een percentage van 18-20 procent. Hij wees erop dat het groeipercentage zelfs onder het kapitalisme 6 procent was geweest! De heersende kliek besteedde geen aandacht aan de Oppositie en ging door met hun kleinmoedige plan. In plaats van de door de ‘algemene perspectieven’ van Stalin-Boekharin geprojecteerde 9 procent bevestigden de resultaten van het eerste jaar van het vijfjarenplan volledig het perspectief van de Oppositie en stelde ze de volledige onjuistheid van het door Stalin en co. voorgestelde percentage aan de kaak. Tengevolge daarvan stortten deze zich het volgende jaar in het rampzalige avontuur van het ‘vijfjarenplan in vier jaar’. Tevergeefs waarschuwde Trotski tegen dit waanidee dat alles volledig in de war stuurde. Per bureaucratisch decreet kondigde de leiding nu een groeipercentage van 30-35 procent af! De ontsporing in de industrie in deze periode, waar de ongelukkige slachtoffers van de ‘sabotageprocessen’ de schuld van kregen, was in werkelijkheid het resultaat van het avonturisme van de stalinisten. Hun najagen van de hersenschimmen van het ‘socialisme in één land’ en van het ‘vijfjarenplan in vier jaar’ leidde tot het vastlopen van de economie en tot ongekende ellende voor de arbeidersklasse van de Sovjetunie.

Laten we als antwoord op Johnstones verkeerde voorstellingen en halve waarheden van Trotski’s houding tegenover de vijfjarenplannen, eens kijken naar wat Trotski zelf te zeggen had voor de Dewey-commissie:

Trotski: Mijn houding tegenover de economische ontwikkelingen van de Sovjetunie kan als volgt gekarakteriseerd worden: ik verdedig de Sovjeteconomie tegen de kapitalistische en de sociaal-democratische critici, en ik bekritiseer de bureaucratische methoden van de leiding. De gevolgtrekkingen waren zeer eenvoudig. Ze waren gebaseerd op de Sovjetpers zelf. We hebben een zekere vrijheid van de bureaucratische hypnose. Het was volkomen mogelijk alle gevaren te zien op basis van de Sovjetpers zelf.

Goldman: Kunt u ons — heel in het algemeen — een idee geven van de successen van de industrialisatie in de Sovjetunie?

Trotski: De successen zijn heel belangrijk en ik onderstreepte dat elke keer. Ze zijn te danken aan de afschaffing van het particuliere eigendom en aan de mogelijkheden die inherent zijn aan de planeconomie. Maar ze zijn — ik kan dat niet exact aangeven — twee tot drie maal minder dan ze geweest zouden zijn onder een regime van sovjetdemocratie.

Goldman: Dus de stappen vooruit zijn er ondanks de bureaucratische controle en methoden gekomen.

Trotski: Ze zijn te danken aan de mogelijkheden die inherent zijn aan de socialisatie van de productiekrachten.

The Case of Leon Trotsky, p. 249

Op zoek naar aanvullend bewijs voor Trotski’s pessimisme, citeert Johnstone uit De Derde Internationale na Lenin:

“In de mate dat de arbeidsproductiviteit en de productiviteit van een maatschappelijk stelsel als geheel in de markt gemeten worden door de verhoudingen van de prijzen, is het niet zozeer militaire interventie, maar de interventie van goedkopere kapitalistische waren die misschien de grootste directe bedreiging vormt voor de Sovjeteconomie.”

Deze regels werden in 1928 geschreven, in een tijd dat de kapitalistische marktkrachten zich opnieuw voordeden in de Sovjeteconomie onder de NEP, toen de koelakken (rijke boeren) de raad van Boekharin: “Verrijk jezelf!” opvolgden en het gevaar van een werkelijk herstel van het kapitalisme, waartegen de Linkse Oppositie waarschuwde, heel reëel was. Zonder de context uit te leggen van Trotski’s woorden, geeft Johnstone de volgende commentaar:

“Het monopolie op de buitenlandse handel, dat Stalin en de partijmeerderheid terecht onderstreepten, en het middel waarmee de Sovjetunie zich tegen dergelijke economische ondermijning beschermde, werd voor Trotski een ‘bewijs voor de ernst en het gevaarlijke karakter van onze afhankelijkheid’.”

Cogito, p. 26-27.

Monty Johnstones geheugen is gemakshalve zeer kort. Want diezelfde ‘Stalin en de partijmeerderheid’ (d.w.z. Boekharin) hadden nog geen vijf jaar daarvoor gestaan voor de afschaffing van het staatsmonopolie op de buitenlandse handel en namen op 12 oktober 1922 in het Centraal Comité zelfs een motie aan waarin ze dat monopolie afschaften. De Russische editie van Lenins Verzamelde werken bevat een hele reeks brieven aan Trotski waarin hij deze vraagt een blok te vormen om te strijden voor het handhaven van het monopolie op de buitenlandse handel.

Zo schreef Lenin op 13 december 1922 aan Trotski:

“Hoe dan ook, ik smeek je op het komende Plenum de verdediging op jou te nemen van ons gezamenlijk standpunt over de onvoorwaardelijke noodzaak van het behoud en de versterking van het monopolie op de buitenlandse handel”.

Lenin, Verzamelde werken, Russische editie, deel 54, p. 324.

Wat bedoelde Trotski met zijn uitspraak dat ‘goedkope buitenlandse waren’ een bedreiging vormden voor de Sovjetmacht? In 1917 had de arbeidersrevolutie niet, zoals Marx en Engels zich dat hadden voorgesteld, plaatsgevonden in een ontwikkeld kapitalistisch land, maar in een onderontwikkelde semi-feodale economie. Dat gebeurde niet omdat “alle voor het opbouwen van het socialisme nodige voorwaarden” vervuld waren, maar vanwege het volstrekte onvermogen van de Russische burgerij om ook maar één van haar historische taken te vervullen op basis van het kapitalistische systeem. Rusland werd tot revolutie gedreven, niet omdat het de meest ontwikkelde maar juist omdat het de meest onderontwikkelde van de Europese machten was. Zoals Lenin het uitdrukte: het kapitalisme brak in zijn zwakste schakel.

De overwinning van de Russische arbeidersklasse in de Oktoberrevolutie was de voorwaarde voor het begin van de omvorming van de Russische samenleving. De historische taken van de burgerlijke revolutie konden in Rusland enkel vervuld worden onder de dictatuur van de arbeidersklasse. Dat is de wezenlijke betekenis van Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die hij in 1905 uitwerkte. De nationalisatie van de industrie, het staatsplan, het monopolie op de buitenlandse handel, dat waren de middelen waarmee de Russische arbeidersklasse Rusland uit het moeras van eeuwenoude achterlijkheid sleurde. De historische successen van de vijfjarenplannen in de Sovjetunie zijn op zich al voldoende rechtvaardiging voor de Oktoberrevolutie. Zoals Trotski schreef in De verraden revolutie:

“Het socialisme bewees zijn recht op de overwinning, niet in de pagina’s van Het Kapitaal maar in een industrieel gebied dat een zesde van de het aardoppervlak besloeg; niet in de taal van de dialectiek, maar in de taal van staal, cement en elektriciteit.”

Maar de kwestie van het historische lot van de USSR kan niet worden afgehandeld door het opsommen van een waslijst successen van de vijfjarenplannen. Lenin stelde al eerder de centrale vraag in de treffende uitdrukking: “Wie zal de overhand krijgen?” De Sovjetunie is geen eiland in de woestijn, maar onderdeel van een internationaal economisch en politiek systeem, waarin het lot van geen enkel land van het geheel kan worden geïsoleerd. De USSR moet ondanks de enorme successen zijn kracht nog altijd afmeten tegen die van de imperialistische machten van het Westen.

Het kapitalistische systeem begon — hoewel het al alle symptomen vertoonde van seniele aftakeling — met onmetelijke voordelen tegenover de Sovjetunie. Vanaf het begin moesten de bolsjewieken strijden tegen het overheersende lage culturele niveau van de massa’s, het ontbreken van een geschoolde arbeidersbevolking, kortom tegen de lage arbeidsproductiviteit. Deze factor — en niet het productievolume in algemene termen — is de werkelijke maat van economische successen en sociale vooruitgang. Op dit beslissende terrein ploetert de USSR na vijftig jaar Sovjetmacht nog altijd ver achter de VS.

De officiële Sovjetstatistieken geven aan dat de industriële productie per hoofd van de bevolking slechts 50 tot 60 procent is van die van de VS. Met een grotere arbeidersklasse, met het dubbele aantal technici en ingenieurs, is de werkelijke productie van Rusland slechts 65 procent van die van de VS. De productie-index van de zware industrie is de meest dramatische. De staalproductie in de USSR is gestegen van 4,3 miljoen ton in 1928 tot 107 miljoen toen in 1968 — slechts 18 miljoen ton minder dan de VS (de 24 miljoen ton geïmporteerd staal in de VS niet meegerekend). Maar de staalproductie per hoofd van de bevolking in de VS is hoger dan in de USSR. Anderzijds wordt de harmonieuze ontwikkeling van het menselijk leven en de cultuur niet weerspiegeld door het volume van de staalproductie alleen, maar meerbepaald door de ontwikkeling van consumptiegoederen en goederen van hoge technische kwaliteit voor de massa van de bevolking. Op dit terrein, dat een impact heeft op de levensstandaard van de arbeiders, loopt de USSR nog steeds achter op de kapitalistische landen.

De hordes van speculanten, oplichters en zwarte handelaren in Moskou, die in hun levensonderhoud voorzien door de buitenlandse toeristen achterna te lopen voor westerse goederen en vreemd geld, dat ze met een mooie winst aan de Sovjetarbeiders verkopen, zijn een duidelijke aanwijzing dat de dreiging van ‘goedkope buitenlandse waren’ zelfs vandaag nog niet is verdwenen. De draconische straffen (tot en met de doodstraf) die worden ingevoerd om deze speculatie te bestrijden hebben geen effect bij het onderdrukken van deze maatschappelijke kanker, die zijn wortels niet in ‘het voortbestaan van het kapitalisme’ heeft of in de perversheid van de menselijke aard, maar in de objectieve verhoudingen tussen de Sovjetunie en de wereldeconomie, die door geen enkele hooghartige bureaucratische ‘theorie’ kan worden afgeschaft.

Zoals Marx uiteenzette in De Duitse Ideologie: “Waar tekorten worden veralgemeend zal alle oude rotzooi herleven”. De eeuwige tekorten, hoge prijzen en lage kwaliteit van consumptiegoederen (niet alleen auto’s en technische goederen, maar ook voeding en kledij) zijn een fundamenteel feit voor de arbeidersklasse van de Sovjetunie. Dat wil niet zeggen dat er geen luxegoederen bestaan. De bevoorrechte lagen van bureaucraten, fabrieksdirecteuren, legerofficieren enzovoort bezitten in overvloed die zaken waar een Sovjetarbeider alleen maar kan van dromen: dure pakken, prachtige auto’s, luxeappartementen, villa’s op het platteland enzovoort. Terwijl arbeidersgezinnen in Moskou en andere steden in een toestand van overbevolking leven, bezitten veel leden van de hoogste lagen meer dan één huisje op het platteland (hun dacha) naast hun stadsappartementen. De luxueuze levensstijl van de bureaucratie is een permanente belediging voor de massa’s van de Sovjetbevolking. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de Sovjetarbeiders en boeren leden onder omstandigheden van verschrikkelijke armoede, kreeg de op bezoek gekomen veldmaarschalk Montgomery uit de handen van zijn Sovjet‘broeders’ een bontmantel van een Sovjetmaarschalk cadeau, compleet met medailles, diamanten enzovoort, die meer dan 5.000 pond kostte!

Onder Lenin en Trotski betekende de regel van het ‘partijmaximum’ dat een partijlid niet meer loon kon ontvangen dan een gewone arbeider, zelfs als zijn vaardigheden hem recht gaven op een hoger loon. Een van de voorwaarden voor de geboorte van een arbeidersstaat, zoals Lenin ze neerschreef in Staat en Revolutie, was de regel dat een functionaris geen hoger loon zou ontvangen dan dat van een geschoolde arbeider. Een vroeg dekreet van de revolutie stelde een loonverschil tussen arbeiders en specialisten vast op niet meer dan viermaal dat van de arbeiders. En dat beschreef Lenin al als een ‘kapitalistisch verschil’ dat stelselmatig verkleind moest worden. Deze wet gold tot 1931, toen hij formeel door Stalin werd afgeschaft.

De verraden revolutie

Op pagina 32 en 33 schrijft Monty Johnstone:

“Trotski’s dogmatisch credo over de onmogelijkheid van het opbouwen van het socialisme in één land bracht hem er zelfs nu toe te onderschatten hoe diepgeworteld en levenskrachtig het socialistische systeem in Rusland was, ondanks de chaos die was veroorzaakt door de zuiveringen van Stalin. Zonder het ingrijpen van een revolutie in het Westen in het geval van een oorlog, beweerde hij ‘dat de sociale basis van de Sovjetunie verpletterd moest worden, niet alleen in het geval van een nederlaag, maar ook in het geval van een overwinning!’ Vervreemd van de werkelijkheid in de Sovjetunie schreef hij dat ‘de Sovjetbureaucratie ver is gegaan met het voorbereiden van een burgerlijk herstel’ en ‘in de toekomst onvermijdelijk steun voor zichzelf moet zoeken in eigendomsverhoudingen’ die ‘haar verandering in een nieuwe bezittende klasse’ tot gevolg zou hebben.”

Heeft Trotski dat werkelijk gezegd? Laten we de passage uit De verraden revolutie, waaruit Johnstone zijn minicitaten heeft gesneden, eens volledig citeren. Op pagina 251 en 252 schrijft Trotski:

“Als een bewuste politieke macht heeft de bureaucratie de revolutie verraden. Maar een zegevierende revolutie is gelukkig niet enkel een programma en een vlag, niet slechts politieke instellingen, maar ook een stelsel van maatschappelijke verhoudingen. Het verraden is niet voldoende. Je moet het omverwerpen. De Oktoberrevolutie is verraden door de heersende laag, maar nog niet omvergeworpen. Ze heeft een groot weerstandsvermogen die samenvalt met de bestaande arbeidersklasse, het bewustzijn van de beste elementen ervan, de impasse van het wereldkapitalisme en de onvermijdelijkheid van de wereldrevolutie.”

In deze woorden, die Johnstone blijkbaar ‘niet opgemerkt’ heeft, is geen greintje onderschatting te vinden van de levenskracht van de fundamentele maatschappelijke verworvenheden van de Oktoberrevolutie of enig fatalisme over de overwinning van een kapitalistische contrarevolutie. Maar laten we verder lezen. We citeren de erop volgende paragraaf van Trotski’s werk volledig ('Het karakter van de Sovjetunie nog niet beslist door de geschiedenis') om beter te illustreren hoe Monty Johnstones ‘uitgebalanceerde’ methode van citeren in de praktijk werkt. Doorgaand op de bovenstaande redenering, schrijft Trotski:

“Laat ons, om de aard van de huidige Sovjetunie beter te begrijpen, twee verschillende hypothesen maken over de toekomst ervan. Laten we eerst aannemen dat de Sovjetbureaucratie wordt omvergeworpen door een revolutionaire partij die alle kenmerken heeft van het oude bolsjewisme, bovendien verijkt met de wereldervaringen uit de recente periode. Zo'n partij zou beginnen met het herstellen van de democratie in de vakbonden en de sovjets. Ze zou in staat zijn de vrijheid van de Sovjetpartijen te herstellen en zou dat ook moeten doen. Samen met de massa’s en aan het hoofd ervan zou ze een meedogenloze zuivering van het staatsapparaat doorvoeren. Ze zou rangen, standen en alle soorten voorrechten afschaffen en de ongelijkheid in beloning van de arbeid terugbrengen tot de levensbehoeften van de economie en het staatsapparaat. Ze zou de jeugd de vrije kans bieden onafhankelijk te denken, te leren, te bekritiseren, op te groeien. Ze zou verregaande veranderingen invoeren in de verdeling van het nationale inkomen overeenkomstig de wil en de belangen van de arbeiders en de boerenmassa’s. Maar voor zover het de eigendomsverhoudingen betreft, zou de nieuwe macht niet naar revolutionaire methodes hoeven te grijpen. Ze zou het experiment van de geplande economie behouden en verder ontwikkelen. Na de politieke revolutie — het afzetten van de bureaucratie — zou de arbeidersklasse in de economie een reeks zeer belangrijke hervormingen moeten invoeren, maar geen nieuwe sociale revolutie.

“Wanneer — om een tweede veronderstelling te maken — een kapitalistische partij de heersende Sovjetkaste zou omverwerpen, zou ze een groot aantal bereidwillige dienaren vinden onder de huidige bureaucraten, administrateurs, technici, directeuren, partijsecretarissen en in de bevoorrechte hoogste kringen in het algemeen. Natuurlijk zou ook in dat geval een zuivering van het staatsapparaat nodig zijn. Maar een kapitalistisch herstel zou waarschijnlijk minder mensen uit het apparaat moeten verwijderen dan een revolutionaire partij. De voornaamste taak van de nieuwe macht zou het herstel van het particuliere bezit van de productiemiddelen zijn. Om te beginnen zou het nodig zijn de omstandigheden te scheppen voor de ontwikkeling van sterke boeren uit de zwakke collectieve boerderijen en om de sterke collectieven om te vormen in productiecoöperaties van het kapitalistische soort, in landbouwaandelenmaatschappijen. In de sfeer van de industrie zou de privatisering beginnen met de lichte industrie en de voedselproductie. Het planningsprincipe zou voor een overgangsperiode worden veranderd in een reeks van compromissen tussen de staatsmacht en de individuele ‘corporaties'- potentiële bezitters, d.w.z. onder de Sovjetgrootindustriëlen, de geëmigreerde vroegere eigenaars en buitenlandse kapitalisten. Ondanks het feit dat de Sovjetbureaucratie ver is gegaan in het voorbereiden van een kapitalistisch herstel, zou het nieuwe regime in de zin van het invoeren van vormen van privé-bezit en andere methodes van industrie, geen hervorming maar een sociale revolutie moeten doorvoeren.

“Laten we — als derde variant — aannemen dat noch een revolutionaire, noch een contrarevolutionaire partij de macht grijpt. De bureaucratie gaat door aan het hoofd van de staat. Zelfs onder deze omstandigheden zullen de maatschappelijke verhoudingen niet bevriezen. We kunnen er niet op rekenen dat de bureaucratie op vreedzame wijze en uit zichzelf terug zal treden ten gunste van socialistische gelijkheid. Wanneer deze het op dat moment gunstig acht om, ondanks de zo opvallende ongemakken van een dergelijke operatie, rangen en standen in te voeren, dan moet het in de toekomst onvermijdelijk steun voor zichzelf zoeken in eigendomsverhoudingen. Men kan argumenteren dat de grote bureaucraat weinig geeft om de heersende eigendomsverhoudingen, zolang die hem maar het nodige inkomen garanderen. Maar dat argument negeert niet alleen de onzekerheid van de rechten van de bureaucraat, maar ook de kwestie van zijn nakomelingen. De nieuwe cultus van het gezin is niet uit de lucht komen vallen. Voorrechten zijn maar de helft waard wanneer je ze niet aan je kinderen kunt overdragen. Maar het recht om een testament te maken is niet los te maken van het recht op bezit. Het is niet genoeg om directeur te zijn van een concern, je moet aandeelhouder zijn. De overwinning van de bureaucratie op dit beslissende vlak zou zijn verandering in een nieuwe heersende klasse betekenen. Anderzijds zou de overwinning van de arbeidersklasse op de bureaucratie het opnieuw opleven van de socialistische revolutie betekenen. De derde variant brengt ons dus terug naar de eerste twee waarmee we, om de zaak eenvoudig te houden, waren begonnen.”

De verraden revolutie, p. 252-254

Zo past Monty Johnstone zijn ‘marxistische’ methode toe. Hij voert als Trotski’s standpunt een aantal argumenten op die uit hun verband zijn gerukt en op kunstmatige wijze aan elkaar zijn geplakt, die in het werk waaruit ze gehaald zijn opgenomen als een veronderstelling (één van de drie!) en omgeven zijn door een hele reeks voorbehouden en uiteenzettingen die nergens in Johnstones ‘objectieve’ weergave opgenomen zijn.

“Trotski voorspelde de onvermijdelijke restauratie van het kapitalisme in Rusland”, dat is de essentie van Johnstones ‘evenwichtige’ argumentatie. Maar wie de bovenstaande passage uit De verraden revolutie leest, kan zo'n conclusie niet trekken. Integendeel, Trotski benadrukt herhaaldelijk dat, terwijl de politieke (antibureaucratische) revolutie te maken zou hebben met betrekkelijk gemakkelijke taken, elke poging van de bureaucratie om opnieuw kapitalistische bezitsverhoudingen in te voeren, beantwoord zou worden door het koppige verzet van de Sovjetarbeiders en enkel zou kunnen slagen als gevolg van een bloedige strijd en burgeroorlog.

Verre van het voorspellen van het spoedige herstel van het kapitalisme in de Sovjetunie legt De verraden revolutie uit dat de bureaucratie verplicht is de staatseigendom te verdedigen omdat dat hetgene is waarop ze steunt en waaruit ze alle macht en voorrechten afleidt. In tegenstelling tot degenen die de bureaucratie als een heersende klasse beschrijven en de Sovjetunie als ‘staatskapitalistisch’, legt Trotski uit:

“De Sovjetbureaucratie heeft de arbeidersklasse politiek onteigend met zijn eigen methodes om de maatschappelijke verworvenheden te verdedigen. Maar het simpele feit van zijn grijpen van de politieke macht in een land waar de voornaamste productiemiddelen in handen van de staat zijn, schept een nieuwe en totnogtoe onbekende relatie tussen de bureaucratie en de rijkdommen van de natie. De productiemiddelen behoren de staat toe. Maar de staat ‘behoort toe’ aan de bureaucratie, bij wijze van spreken. Wanneer deze nog volkomen nieuwe relatie geconsolideerd zou worden, de aanvaarde norm zou worden en zou worden gelegaliseerd, hetzij met, hetzij zonder verzet van de arbeiders, dan zou dat op de lange duur leiden tot een volledige liquidatie van de maatschappelijke veroveringen van de arbeidersrevolutie. Het is echter op zijn minst te vroeg om daar nu van te spreken. De arbeidersklasse heeft het laatste woord nog niet gesproken. De bureaucratie heeft nog geen maatschappelijke steun geschapen voor zijn heerschappij in de vorm van speciale vormen van eigendom. Ze is gedwongen het staatseigendom te verdedigen als de bron van zijn macht en inkomen. In dit aspect van zijn activiteit blijft hij een wapen van de arbeidersdictatuur.”

De verraden revolutie, p. 249

En toch blijft Monty Johnstone erbij dat Trotski beweerde dat er in de Sovjetunie een herstel van het kapitalisme plaatsvond. Ofwel heeft hij het boek dat hij wil analyseren niet eens gelezen. Ofwel heeft hij niets begrepen van wat hij gelezen heeft. Er is nog een mogelijkheid, maar we zullen de moeite niet nemen de aandacht van de lezer daarop te vestigen. Het is voldoende op te merken dat als leden van de YCL willen begrijpen wat Trotski over Rusland schreef, ze dan de werken van Trotski zelf moeten lezen en zich best niet afhankelijk maken van de onpartijdigheid van hun ‘theoretici’.

“Maar Trotski voorspelde de nederlaag van de Sovjetunie en de overwinning van de kapitalistische contrarevolutie na de oorlog!”, werpt Monty Johnstone tegen.

Cogito, p. 33

Op pagina 227 van De verraden revolutie schrijft Trotski:

“Kunnen we echter verwachten dat de Sovjetunie uit de komende oorlog tevoorschijn zal komen zonder nederlaag? Op deze duidelijk gestelde vraag zullen we even duidelijk antwoorden: wanneer de oorlog enkel en alleen een oorlog zou blijven, zou de nederlaag van de Sovjetunie onvermijdelijk zijn. In technische, economische en militaire zin is het imperialisme onvergelijkbaar sterker. Wanneer het niet wordt verlamd door de revolutie in het Westen, zal het imperialisme het regime dat ontsprong uit de Oktoberrevolutie wegvagen.”

Trotski geeft verder een sobere analyse van de internationale krachtsverhoudingen tussen de klassen:

“Het gevaar van een oorlog en een nederlaag van de Sovjetunie is een realiteit, maar de revolutie is ook een realiteit. Wanneer de revolutie de oorlog niet tegenhoudt, dan zal de oorlog de revolutie helpen. Gewoonlijk zijn tweede geboortes gemakkelijker dan de eerste. In de nieuwe oorlog zou het niet nodig zijn twee volle jaren te wachten op de eerste opstand. Bovendien zal de revolutie, als ze eenmaal is begonnen, niet halverwege stoppen. Het lot van de Sovjetunie zal op de lange duur niet beslist worden op de kaarten van de generale staven maar op de kaart van de klassenstrijd. Alleen de Europese arbeidersklasse, die zich onverzoenlijk verzet tegen zijn kapitalistische klasse en tegen de ‘vrienden’ van de vrede, kan de Sovjetunie beschermen tegen vernietiging of tegen een ‘geallieerd’ mes in de rug. Zelfs een militaire nederlaag van de Sovjetunie zou slechts een voorbijgaande periode vormen in het geval van een overwinning van de arbeidersklasse in andere landen. En aan de andere kant kan geen enkele militaire overwinning de erfenis van de Oktoberrevolutie redden wanneer het imperialisme overeind blijft in de rest van de wereld.”

De verraden revolutie, p. 231 en 232

Wat was de toestand waarmee de Sovjetunie aan het eind van de Tweede Wereldoorlog te maken had? In 1945 had Rusland het rampzalige verlies van 27 miljoen doden geleden. De staalproductie stond op 8 miljoen ton, vergeleken met 120 miljoen ton geproduceerd door de VS en 25 miljoen door Groot-Brittannië. Bovendien bleven de gewapende krachten van de Brits-Amerikaanse imperialistische machten intact — de oorlog had zich in Europa voornamelijk afgespeeld als een heldhaftige strijd tussen de Sovjetunie en nazi-Duitsland. Het VS-imperialisme had de atoombom in handen, de Sovjetunie nog niet.

Alle berekeningen van het Brits-Amerikaanse imperialisme waren op het ontstaan van zo'n situatie gebaseerd geweest. Hun beleid was zowel het Duitse imperialisme als de Sovjetunie te verzwakken en de handen vrij te houden om de Sovjetunie te wurgen wanneer die erin zou slagen Hitler te verslaan. Waarom ging dit plan niet door? Welke macht verlamde in 1945 de hand van het Britse en het Amerikaanse imperialisme? Zoals Trotski in De verraden revolutie uitlegde, is het Rode Leger een machtige factor ter verdediging van de verworvenheden van Oktober, maar geconfronteerd met zo'n overweldigend negatieve krachtsverhouding, zou zelfs de heldhaftigheid van het Rode Leger geen zin gehad hebben.

De Sovjetunie werd alleen gered door de revolutionaire stemming in de ‘geallieerde’ troepen en de revolutionaire beweging in Europa op dat moment. Na Hitlers nederlaag zou elke poging een aanval te doen op de Sovjetunie muiterij in elk leger van het Britse en het Amerikaanse imperialisme uitgelokt hebben. Trotski had dit voorzien en de gebeurtenissen toonden dat hij volkomen gelijk had.

De tragedie van de Tweede Wereldoorlog, de verschrikkelijke prijs die de arbeiders van de Sovjetunie betaalden, was het resultaat van het misdadige beleid dat Stalin en de bureaucratie voerden in de periode voorafgaand aan de oorlog. Het is niet alleen zo dat de manoeuvres van Stalin op internationaal gebied de arbeiders van Duitsland en Spanje demoraliseerden en tot de overwinning van het fascisme in die landen leidden. De zuiveringsprocessen leidden tot grote verwarring onder de Sovjettroepen en in de economie, wat de verdedigingskracht van de USSR ondermijnde, de nazi’s tot de aanval aanmoedigde en tot een reeds van verschrikkelijke nederlagen leidde in de eerste dagen van de oorlog, toen miljoenen Sovjettroepen zich zonder strijd aan de nazi’s overgaven. Het was niet een kwestie van militaire inferioriteit (de vuurkracht van het Rode Leger was superieur aan die van de Reichswehr) maar eenvoudigweg van een decimering van de leiding van het Rode Leger door de zuiveringen en de blinde arrogantie van Stalin en de bureaucratie die, terwijl ze op hysterische wijze het ‘pessimisme’ van Trotski aanklaagden, de Sovjetunie helemaal onvoorbereid tegenover de fascistische aanval aan haar lot overlieten.

Een regime van proletarisch bonapartisme

Monty Johnstone heeft weinig te zeggen over de oorzaken van het stalinisme. Hier en daar laat hij de oude frase vallen van ‘schending van socialistische rechtsgeldigheid’. Maar ondanks al zijn bombastische woorden over de ‘marxistische methode van kritische en zelfkritische analyse’ zit er geen spoor van analyse in zijn hele werk. Johnstone prikt gaatjes in dit of dat woord van Trotski, rukt citaten uit hun verband en koppelt passages kunstmatig aan elkaar. Zo hekelt hij enerzijds Trotski als de ‘aartsbureaucraat’ bezeten door centrale planning en schuift hij Trotski anderzijds een ‘defaitistische’ houding tegenover de socialistische planning in de schoenen.

Wat was de basis voor Lenins verzet tegen de stalinistische bureaucratie? Lenin vreesde dat deze laag de revolutie zou kunnen verstikken en de weg kon voorbereiden voor het herstel van het kapitalisme. Dat gebeurde niet, zoals Johnstone met betrekking tot Trotski gehaast uitlegt. Ook Trotski voorzag aanvankelijk de mogelijkheid van een herstel. Maar, zoals Lenin uitlegde, de geschiedenis kent allerlei soorten van maatschappelijke veranderingen, niet alleen sociale revoluties en contrarevoluties, maar ook politieke revoluties en politieke contrarevoluties.

Voor de lezer van Johnstones artikel lijkt het onverklaarbaar dat voor een hele historische periode het ‘socialisme’ zich kon uiten in de vorm van de dictatuur van één mens. Maar in werkelijkheid levert de geschiedenis van de kapitalistische revoluties veel voorbeelden van vergelijkbare processen. De Britse kapitalistische revolutie manifesteerde zich door het protectoraat van Cromwell. De grote Franse Revolutie doorliep veel fasen, en gaf uiteindelijk toe aan de politieke contrarevolutie van Napoleon. De reactie vertegenwoordigde in Frankrijk niet het herstel van het feodalisme, maar een bonapartistisch contrarevolutionair bewind dat niettemin steunde op de basis van de nieuwe eigendomsverhoudingen die door de revolutie geschapen waren.

Het zou natuurlijk monsterlijk zijn te veronderstellen dat zo'n dictatuur vergelijkbaar zou zijn met het socialisme in de betekenis van het woord zoals dat door Marx, Engels, Lenin en Trotski begrepen werd. Maar wat in Rusland bestond was niet ‘socialisme’, maar de dictatuur van de arbeidersklasse. Bovendien vond die dictatuur plaats onder zekere specifieke historische omstandigheden: geïsoleerd in een onderontwikkeld land, onderworpen aan de enorme druk van vijandige klassenkrachten. Doen alsof onder deze omstandigheden de dictatuur van de arbeidersklasse niet een reeks van inwendige veranderingen kon ondergaan, maar altijd in een toestand van maagdelijke zuiverheid moet blijven, is doen alsof het mogelijk is de revolutie los te maken van de processen die plaatsvinden in de samenleving — precies het tegenovergestelde van het marxisme. De arbeidersklasse is geen ‘heilige koe’ die op de een of andere wijze niet open staat voor de druk van de klassenmaatschappij.

Lenin had bij zijn pogingen het Sovjetapparaat te bevrijden van de dreiging van de bureaucratie nooit de illusie dat het probleem opgelost kon worden zonder de hulp van de internationale socialistische revolutie. En daarin had hij groot gelijk. Het falen van de revoluties in het Westen leidde niet tot kapitalistische contrarevolutie, zoals Lenin en Trotski voor mogelijk hadden gehouden. Maar de maatschappelijke processen die door het isolement van de revolutie in Rusland waren opgeroepen, veroorzaakten de transformatie van de arbeidersstaat in het totalitaire bonapartistische monster dat de staat onder Stalin was en die onder Brezjnev en Kosygin voortduurt, ondanks het verwijderen van een paar van de lelijkste trekken. De staat verhief zich boven de massa’s, eigende zich de heersende taken van de klasse toe, verpletterde de laatste sporen van arbeidersdemocratie en bezegelde haar overwinning door de fysieke uitroeiing van de hele ‘oud-bolsjewistische’ leiding.

Wanneer men de werken van Lenin leest, valt meteen de volledige afwezigheid van de hooghartige blufferige taal van de stalinisten op. Lenin was altijd eerlijk, realistisch en waarheidsgetrouw in wat hij over de Sovjetstaat schreef. Wat ze in die tijd hadden was geen ‘socialisme’ of ‘communisme’ maar een arbeidersstaat, en Lenin aarzelde niet om daaraan toe te voegen: ‘met bureaucratische misvormingen’. Het verschil was dat in die tijd de Sovjetstaat zich bewoog in de richting van het socialisme. Er bestond ongelijkheid, maar het bewuste streven was in de richting van gelijkheid, van het verminderen van de macht en de voorrechten van de functionarissen, van het betrekken van de arbeiders bij het organiseren van hun levens en het beheer over de staat en de industrie. En hoe staat het vandaag? Het enige waarmee de Sovjetunie zich als arbeidersstaat onderscheidt is de genationaliseerde economie en het plan: dat zijn de enige overblijvende verworvenheden van de Oktoberrevolutie. Deze zaken betekenen op zich een enorme stap voorwaarts, maar zelfs zij kunnen een succesvolle overgang naar het socialisme niet garanderen.

De vooruitgang gemaakt door de planeconomie leidt echter niet tot grotere gelijkheid en vrijheid voor de werkende mensen maar tot de groei van corruptie en bevoorrechting voor de bovenste lagen, ongehinderd door de controle van de arbeidersdemocratie.

De ‘hervormingen’ aan de top worden net als onder de tsaren opgelegd uit angst voor een revolutie van onderaf. Ze raken niet aan de basis van de voorrechten en de macht van de bureaucratie. En zelfs deze kruimels worden op het ene moment aarzelend gegeven om op het volgende moment weer teruggenomen te worden.

Zal de bureaucratie ‘afsterven’?

“Wat hij [Trotski] niet begreep (...) was dat het mogelijk is dat gedurende een zekere langdurige periode een socialistische economie en een ondemocratische, onsocialistische bovenbouw ongemakkelijk en tegenstrijdig naast elkaar kunnen bestaan. Vroeg of laat zal de ontwikkeling van de eerstgenoemde de neiging hebben [?] de samenleving (hoewel verdraaid, ongelijk en zeker niet ‘automatisch') te drijven naar een hervorming van de bovenbouw [?] en die meer in lijn te brengen [?] met de economische basis ervan en de wensen van zijn in toenemende mate meer ontwikkelde en geschoolde arbeidersklasse en intelligentsia.”

Cogito, p. 30

Het aan de macht komen van de stalinistische bureaucratie was geworteld in de onderontwikkeldheid van de Russische samenleving, maar het zou een grove fout zijn en kenmerkend voor de liberale ‘gradualistische’ mentaliteit, om aan te nemen dat de bureaucratie gewoon ‘zal afsterven’ naarmate de economie groeit. Dat zou waar geweest zijn in het geval van een betrekkelijk gezonde arbeidersstaat met ondergeschikte bureaucratische misvormingen, zoals Rusland was in de tijd van Lenin en Trotski. Maar het punt dat Monty Johnstone probeert te vermijden is het feit dat de Sovjetbureaucratie nu een speciale bevoorrechte kaste vormt, een nieuwe aristocratie, die tientallen jaren eraan gewoon is geraakt de meester van de rest van de samenleving te zijn. Ze heeft een volledig monopolie op de politieke macht, op het staatsapparaat, de massamedia, de politie en de gewapende macht. Gedurende tientallen jaren heeft ze getoond (en dat doet ze nu nog) dat ze in staat is tot een uiterst meedogenloze en barbaarse onderdrukking van ook maar het minste verzet.

De marxistische theorie van de staat legt uit hoe de bovenbouw van de staat ontstaat uit de tegenstellingen tussen de klassen in de maatschappij. Maar nadat ze tot stand is gekomen heeft de staat altijd de neiging een zekere onafhankelijkheid en een beweging van zichzelf te verwerven. In die zin spraken Marx en Lenin van de staatsmacht als iets dat “boven de samenleving staat en er zich in toenemende mate van vervreemdt”. De maatregelen die de bolsjewieken na de revolutie namen, waren erop gericht het ontstaan van dergelijke neigingen in het Sovjetstaatsapparaat te voorkomen door het aan de meest nauwgezette controle en toezicht door de arbeidersklasse te onderwerpen. Maar toen de stalinistische bureaucratie er eenmaal in was geslaagd zichzelf (zoals Johnstone gedwongen is toe te geven) boven de rest van de samenleving te verheffen als een speciale bevoorrechte kaste, kreeg de bestrijding van de bureaucratie een totaal ander aspect. De gevestigde belangen van de bureaucratie, haar volledige vervreemding van de arbeidersklasse in wiens naam ze beweert te heersen, betekenen dat er een nieuwe revolutionaire strijd nodig zal zijn — een politieke revolutie — om het juk van de bureaucratische politiecontrole af te werpen.

Waarom houdt de bureaucratie zo koppig aan de macht vast? Is dat een of ander bijzonder kenmerk van hun geestesgesteldheid? Is het een kwestie van ‘persoonlijkheden’? Helemaal niet. Net als andere heersende klassen, kasten en groepen in de geschiedenis, gebruikt de Sovjetbureaucratie de staatsmacht om haar bevoorrechte positie in de samenleving te verdedigen. Er is niet meer bewijs voor dat ze wil ‘afsterven’ dan voor het idee dat de kapitalistische klasse in het Westen haar macht en roofbuit zou overhandigen aan de werkende klasse.

Monty Johnstone bekritiseert Trotski voor zijn ‘vitterige en ondoordachte kritiek’ op Stalins grondwet van 1936, die het verkiezingsstelsel voor de Sovjets afschafte en het verving met een grondwet die (op papier) leek op die van een burgerlijke democratie, “waarvan de fundamentele zwakheid niet lag in de extreem democratische voorzieningen, maar in hun irrelevantie tot de echte situatie in de USSR op een moment dat Stalin ermee de vloer kon aanvegen en dat ook deed.” (Cogito, p. 32)

Monty Johnstone veroordeelt zijn eigen argumenten. Wat voor soort ‘grondwet’ is het die niet kan worden uitgevoerd? En hoe is het mogelijk dat één mens ‘er de vloer mee aanveegt’? Was dat alleen maar een gril van Stalin? Of de kracht van zijn ‘persoonlijkheid’? We hebben het al eerder gezegd en we herhalen het: wanneer een idee massale steun vindt en een kracht wordt in de handel en wandel van de mensen, dan moet het de belangen van een klasse of van een groep uitdrukken.

De ‘theorie’ van de ‘persoonsverheerlijking’ legt niets uit over Stalins Rusland. Men moet de vraag stellen: wie profiteerde van Stalins maatregelen? Welke groep in de samenleving werd beter door de onderdrukking van de arbeidersdemocratie, door de afschaffing van het wettelijk maximuminkomen, door het opnieuw invoeren van epauletten, salueren en oppassers in het leger? De belangen die weerspiegeld werden in het tegen de arbeidersklasse gerichte beleid van het stalinisme waren die van dezelfde bureaucratie waartegen Lenin had gestreden — de miljoenen functionarissen in de staat, de partij, het leger, de collectieve boerderijen, de vakbonden.

“Maar hoe kan dat?”, roept Monty Johnstone, een kaste die bestaat uit miljoenen mensen! Jullie bureaucratie omvat “alle leiders van de partij, de Jonge Communisten, de staat, coöperatieve en collectieve boeren, alle functionarissen, directeurs, technici, voormannen en hun gezinnen die voortkomen uit de meest ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse en de boerenstand, en die, toen Stalin stierf, zo'n 22 miljoen mensen telden.”

Cogito, p. 33

Johnstone verwerpt het argument met minachting, een heersende kaste van 22 miljoen mensen? Wie heeft ooit zoiets belachelijks gehoord? Wat Johnstone niet uitlegt is dat de bureaucratie, zoals Trotski aangaf, geen homogene laag is, maar bestaat uit een reeks verschillende lagen. Trotski stelt de plaatselijke partijsecretaris net zo min op één lijn met de Stalins en de Brezjnevs als wij dat zouden doen met de kleine winkelier op de hoek en de Rockefellers en Getty’s.

Indien de hoogste 1 procent van monopoliekapitalisten de enige drijfkracht van het westerse kapitalisme zouden zijn, zou het systeem in één dag in elkaar storten. Maar de burgerij handhaaft zijn klassenheerschappij door middel van een hele reeks tussenlagen onderuitbuiters en onder-onder-uitbuiters. Met de stalinistische bureaucratieën van Oost-Europa en de Sovjetunie is het niet anders. De stalinistische kliek werd aan de macht gebracht op de rug van miljoenen functionarissen. Dat weerhield Stalin er niet van honderdduizenden kleine (en minder kleine) functionarissen te veroordelen tot een afgrijselijk einde in de concentratiekampen. Net als in het Ottomaanse Rijk, en in elke despotische staat, worden de plaatselijke functionarissen tot zondebok gemaakt voor de misdaden van de bureaucratie als geheel.

In de zuiveringen trok Stalin een grens van bloed tussen de Oktoberrevolutie en het nieuwe bewind van proletarisch bonapartisme. Uit vrees voor de ideeën van Oktober, met hun geest van arbeidersdemocratie en socialistisch internationalisme, slachtte hij de hele ‘oud-bolsjewistische’ leiding af en gaf hij dezelfde behandeling aan iedereen die nog enige band had met de oude tradities van het bolsjewisme en met Oktober. Zoals Trotski uitlegde waren de zuiveringen een eenzijdige burgeroorlog die door de bureaucratie tegen het bolsjewisme werd gevoerd. De ‘leiders’ van de Sovjetstaat hebben niets gemeen met Oktober. De Chroestjovs, Brezhnevs en Kosygins zijn allemaal leden van de generatie van gangsters en lakeien die in de jaren dertig over het bloedige lijk van het bolsjewisme heen naar de macht klommen.

Op dit moment worden de interne tegenstellingen van het Sovjet-bonapartistische bewind steeds duidelijker onthuld. De opstandige beweging onder de intellectuelen is een voorbode van komende gebeurtenissen. Marxisten begrijpen dat de intelligentsia geen klasse op zich zijn, maar de maatschappelijke laag die het meest open staat voor de druk en de beweging van klassen in de samenleving. Zo ging de beweging van de intelligentsia in 1956 in Polen en in Hongarije vooraf aan de revolutionaire beweging van de arbeidersklasse. [71]

Het is veelzeggend dat bepaalde vooraanstaande tegenstanders van het bewind in de Sovjetunie zelf voormalige leden van de bureaucratie zijn, zoals de ‘gepensioneerde’ generaal die onlangs de zaak van de Krim-Tartaren op zich nam. Onder druk van de arbeidersklasse zal de bureaucratie, die vergeven is van interne tegenstellingen, zich onvermijdelijk splitsen. De laagste regionen die in aanraking komen met de arbeidersklasse — de plaatselijke functionarissen, de laagste rangen van leger en politie, de laagste functionarissen — zullen de zijde van de arbeiders kiezen — net zoals ze dat in 1956 in Hongarije deden toen de topbureaucraten zonder steun in de lucht bleven hangen. Het enige verzet waar de Hongaarse arbeiders mee te maken hadden kwam van het uitschot van het lompenproletariaat, georganiseerd in de AVO, de gehate politieke politie, die een bloedig einde vond in de handen van de arbeidersklasse, die verschrikkelijk geleden had onder hun misdaden.

In tegenstelling tot de ‘geleideljkheids'-illusies van Monty Jonstone is er geen kans dat de Sovjetunie voorwaarts gaat op de weg naar het socialisme vooraleer de heerschappij van de bureaucratie is omvergeworpen door een nieuwe politieke revolutie in Rusland en de andere gedeformeerde arbeidersstaten. De revolutie zal geen sociale revolutie zijn, gericht op het veranderen van de bestaande eigendomsverhoudingen. De Sovjetarbeidersklasse wil niet terug naar het kapitalisme, maar voorwaarts op de basis van de verworvenheden van industrie en wetenschap naar een hoger niveau van arbeidersdemocratie dan zelfs in de dagen van Lenin en Trotski het geval was, en dan door naar het socialisme.

De antibureaucratische revolutie zal een revolutie zijn om de controle over de staat, de vakbonden, de industrie, aan de bevoorrechte parasieten te ontnemen en opnieuw een gezonde arbeidersdemocratie in te voeren, die een voorbeeld en een lichtbaken zou zijn voor de arbeiders van de rest van de wereld en niet de groteske karikatuur die in de ogen van de arbeiders in de hele wereld enorme schade heeft toegebracht aan het beeld van het marxisme-leninisme. En wat we zeggen over Rusland geldt net zo voor de andere staten waar kapitalisme en grootgrondbezit zijn omvergeworpen — Oost-Europa, China, Cuba, Noord-Vietnam en Korea, Syrië en Birma.

Welk soort socialisme?

“Wanneer we een zinvolle inschatting maken van Trotski’s politieke positie”, schrijft Monty Johnstone, “moeten we arbitraire definities vermijden die de zaken uit hun historische context halen en een loze woordenstrijd uitlokken.”

Cogito, p. 28

Wanneer we naar een zinvolle inschatting zoeken van Trotski’s politieke positie, dan moeten we elders zoeken. Nergens in zijn hele artikel legt Johnstone uit wat Trotski precies schreef met betrekking tot het stalinisme en de Sovjetunie. Hij beperkt zich tot geïsoleerde fragmenten van citaten die er niet op gericht zijn Trotski’s positie aan de lezer duidelijk te maken, maar enkel om Trotski er dwaas uit te laten zien. Het zou eenvoudig zijn zo'n ‘karwei’ te klaren met Marx, Engels of Lenin wanneer je dezelfde ‘methode’ gebruikt. Burgerlijke professoren hebben dat trouwens vaak gedaan.

Wat Johnstone niet kan of wil begrijpen is dat hetzelfde verschijnsel zich op verschillende wijzen kan manifesteren onder verschillende omstandigheden en dat je er dan op een totaal andere manier mee om moet gaan. Zo zagen we dat wat de kwestie van het herstel van het kapitalisme in Rusland betreft zowel Lenin als Trotski dat als onvermijdelijk beschouwden, tenzij de socialistische revolutie plaatsvond in het Westen. Dat was in feite mogelijk tot 1927-31. Maar in zijn laatste werk, Stalin, was Trotski al tot de conclusie gekomen dat om een aantal redenen het stalinistische regime in Rusland in zijn huidige vorm tientallen jaren zou kunnen voortbestaan.

Het zal de lezer opvallen dat kameraad Johnstone, meteen nadat hij ‘arbitraire definities’ verworpen heeft, zich juist op één zo'n arbitraire discussie stort: is het socialisme een “samenleving zonder klassen, goederen, geld en staat"? Of is het misschien “de omvorming van de productiemiddelen in het gemeenschappelijke bezit van de samenleving"? Johnstone stemt uiteindelijk voor “coöperatieve productie op grote schaal” en komt dan triomfantelijk tot de conclusie dat het ‘socialisme’ niet alleen in de Sovjetunie is bereikt, maar in nog dertien andere landen!

We zullen momenteel niet kibbelen over kameraad Johnstones ‘definitie’. Het element van ‘grootschalige coöperatieve productie’ is ongetwijfeld één van de elementaire trekken van het socialisme. Maar is dat ook alles wat het socialisme is? Zelfs kameraad Johnstone zou dat niet durven zeggen. Op pagina 30 schrijft hij:

“Wat in de jaren dertig werd bereikt in termen van een socialistische economie was natuurlijk nog slechts het skelet van het socialisme waarvoor verscheidene tientallen jaren van vreedzame groei nodig waren voor het volledig de verschrikkelijke erfenis van Russische onderontwikkeldheid overwon en tevoorschijn kwam als een volledig ontwikkelde rijke, harmonieuze en culturele socialistische samenleving.” (onze nadruk)

In Johnstones ogen stonden de zaken er in Stalins Rusland niet zo goed voor. Maar toen hadden we alleen nog maar het ‘skelet’ van het socialisme, terwijl nu...

Wel kameraad Johnstone, hoe staat het met vandaag? Je ziet de Sovjetmaatschappij als een “volledig ontwikkelde, rijke, harmonieuze en culturele socialistische samenleving”. En hoe staat het dan met al die verslagen van corruptie, wanbeleid, vriendjespolitiek enzovoort, waar de Sovjetpers vol mee staat? De Sovjetleiders beweren dat ze “het communisme opbouwen”, en toch hebben ze de doodstraf nodig voor economische misdaden. Twee jaar geleden berichtte de Morning Star dat het hoofd van de lichte industrie in het gebied rond Moskou was doodgeschoten wegens fraude. Ook corruptie is ‘hoog ontwikkeld’ in de Sovjetunie. Hoe staat het met de grove ongelijkheid in lonen, het bestaan van miljonairs met een bezit van 500 miljoen roebel, die je inderdaad ‘rijk’ kunt noemen? En wat kan ‘harmonieuzer’ zijn dan de verhouding tussen de Russische en Tsjechische bureaucratieën? Of is dat woord bedoeld om de toestand te beschrijven waarin alle oppositie genadeloos wordt neergeslagen? Wat het ‘culturele’ peil betreft, dat wordt goed gehandhaafd door de deporteratie van schrijvers naar ‘corrigerende’ kampen vanwege de misdaad dat ze uitvoering van de grondwet eisen!

In 1935 pochte Stalin dat het opbouwen van het socialisme in Rusland was ‘voltooid’. In die tijd konden kinderen van twaalf jaar ter dood veroordeeld worden! En in werkelijkheid werd in de propaganda van de Sovjetbureaucraten de opbouw van het ‘socialisme’ iedere paar jaar opnieuw ‘voltooid’. Het socialisme werd zo vaak ‘voltooid’ dat het een grap werd onder de Sovjetarbeiders. En na Stalins dood moest de bureaucratie het laten vallen ten gunste van de nog grimmiger mop dat het niet langer ‘het socialisme’ was dat werd opgebouwd, maar ‘het communisme’, en dat in twintig jaar!

Vanzelfsprekend lezen we in de pers van de communistische partijen steeds minder over het “verwezenlijken van hef socialisme in Rusland” naarmate we dichterbij het einde van de periode van twintig jaar komen. Zo schrijft Monty Johnstone op p. 30:

“Het gepraat over een overgang naar het communisme in de afzienbare toekomst dat in het tijdperk van Stalin en Chroetsjov opgang maakte, wordt nu algemeen gezien [!] als een enorme hoeveelheid holle retoriek en extravagante beweringen.”

Inderdaad, kameraad Johnstone. Maar wat schreven jullie, de leiding van de CP, ten tijde van deze “enorme hoeveelheid holle retoriek en extravagante beweringen”, ten tijde van het tweeëntwintigste congres? In die tijd waren jullie druk bezig die stelling aan je leden wijs te maken. Het lijkt erop dat de lijn weer is veranderd — zonder een woord van uitleg aan de achterban! Deze volledige draai wordt ‘algemeen gezien’ — een formulering die slechts als vijgenblad dient voor de schaamte van de miserabele ‘theoretici’ die gisteren vol lof waren over Chroestjov, de dag ervoor over Stalin, en die ‘algemeen gezien’ bereid zijn hun ideeën en principes te veranderen net zoals een rijke snob van overhemd verwisselt.

De eerste vraag die zal opkomen bij elk denkend lid van de CP is: wanneer het socialisme in de Sovjetunie is opgebouwd, wanneer de kapitalistische klasse uiteindelijk is geliquideerd en de klassenstrijd is overwonnen, waarom kunnen ze dan de arbeiders geen democratische rechten geven? Wij denken dat er nu geen kans is op herstel van het kapitalisme in Rusland of in welke dan ook van de arbeidersstaten. Waarom zou je dan de uitdrukking van oppositionele gezichtspunten verbieden, de vorming van verschillende arbeiderspartijen? De Sovjetunie heeft niets te vrezen als het socialisme echt is opgebouwd. Zelfs burgerlijke partijen zouden kunnen worden toegestaan op voorwaarde dat ze niet overgaan tot terreur of sabotagedaden. Je kunt de vroegere uitbuiters eenvoudigweg toestaan pamfletten te publiceren waarin ze oproepen tot de terugkeer naar de ‘goede oude tijd’ van miljonairs, kozakkenpolitie en massaal analfabetisme. Ze zouden door de arbeiders als waanzinnigen worden behandeld, net zoals Chesterton [72] door het Britse burgerlijke ‘publiek’ werd bezien toen hij opriep tot de terugkeer naar het ‘Merry England’ van het feodalisme!

Laat ons de vraag op een andere manier stellen: indien het waar is dat het socialisme (waarmee niet enkel een genationaliseerde planeconomie wordt bedoeld, maar de “planmatige en harmonieuze productie van goederen voor het oplossen van de menselijke behoeften”) in Rusland is opgebouwd, dan zou de hand van de reactie zowel in binnen- als buitenland verlamd zijn. Het beeld van een echt “volledig ontwikkelde, rijke, harmonieuze en culturele Sovjetsamenleving” zou een buitengewoon effect hebben op de geest en ziel van de arbeiders van de kapitalistische landen van het Westen. De aandrang naar de socialistische transformatie zou onweerstaanbaar zijn. Maar hoe beantwoordt de realiteit aan kameraad Johnstones ‘mooie formulering’?

In plaats van dat de realiteit van het Sovjetleven de arbeidersklasse van het Westen ertoe inspireert in de richting van het socialisme te gaan, heeft ze op onmetelijke wijze de hand van de kapitalistische klasse versterkt die kan verwijzen naar de smerige vervormingen van het totalitarisme in Rusland, Oost-Europa en China om de arbeiders van hun eigen landen angst aan te jagen. “Willen jullie communisme?”, roepen ze, “Daar is het! Dat is communisme! De Berlijnse muur is communisme! Hongarije 1956 is communisme! De werkkampen zijn communismel”

De verdedigers van de ‘communistische’ partijen hebben geprobeerd het afstotelijke uiterlijk van het totalitarisme te verfraaien door er overal de stempel ‘socialisme’ en ‘communisme’ op te zetten. Ze slagen er niet in de misdaden van de Russische bureaucratie weg te wassen — ze slagen er enkel in het idee van socialisme in de ogen van de arbeiders in diskrediet te brengen.

Monty Johnstone pakt de vraag of het socialisme al dan niet is opgebouwd niet aan als een marxist, maar als een haarklover en een (slechte) formalistische logicus. Voor een marxist kan de kwestie niet worden beslist door de logica van definities, maar door de dialectiek van de geschiedenis. Johnstone citeert een ‘definitie’ uit Lenins Staat en Revolutie, maar hij legt niet uit wat Lenins analyse in dat werk is van het proces waarlangs een arbeidersstaat naar het socialisme gaat. In Staat en Revolutie schetst Lenin de volgende voorwaarden voor een arbeidersstaat, voor de dictatuur van de arbeidersklasse bij het ontstaan ervan:

1. Vrije en democratische verkiezingen met afzetbaarheid van alle functionarissen
2. Geen functionaris krijgt een hoger loon dan een geschoolde arbeider
3. Geen staand leger of politiemacht, maar het bewapende volk
4. Geleidelijk aan moeten alle administratieve taken door allen vervuld worden om beurt: elke kok moet in staat zijn eerste minister te worden. “Als iedereen een bureaucraat is, kan niemand een bureaucraat zijn.”

Dat waren de voorwaarden die Lenin schetste, niet voor het ‘socialisme’, niet voor het ‘communisme’, maar voor de allereerste periode van de arbeidersstaat — de periode van overgang van kapitalisme naar socialisme. Lenin speelde niet met definities van ‘socialisme’. De voorwaarden voor een arbeidersstaat werden niet uit Lenins duim gezogen. Ze vormen de veralgemening van de historische ervaring van de arbeidersklasse. Ze zijn de gedistilleerde essentie van de historische ervaring van de Commune van Parijs van 1870-1872, waarop Marx zijn begrip van de dictatuur van de arbeidersklasse baseerde en die Lenin op briljante wijze analyseerde in Staat en Revolutie.

De overgang naar het socialisme kan enkel gerealiseerd worden door de actieve en bewuste deelname van de arbeidersklasse aan het beheer van de samenleving, van de industrie en van de staat. Het is niet iets dat hen vriendelijk cadeau gedaan wordt door ‘communistische’ Mandarijnen. De hele gedachtegang van Marx, Engels, Lenin en Trotski was op dit feit gebaseerd. Tegen de verwarde ideeën van de anarchisten in argumenteerde Marx dat de arbeiders een staat nodig hadden om het verzet van de uitbuitende klassen te overwinnen. Maar dat argument van Marx is zowel door de reformisten als door de stalinisten misvormd om enerzijds het reformisme te rechtvaardigen en anderzijds de totalitaire karikatuur van het ‘socialisme’ dat zogezegd in de USSR is opgebouwd. Maar zoals Lenin uitlegde: de arbeidersklasse heeft alleen een staat nodig “die zo is opgebouwd dat ze meteen begint af te sterven en niets anders kan doen dan afsterven”, of om de woorden van Marx te gebruiken: ‘een semi-staat’.

Onder Lenin en Trotski was de Sovjetstaat zo opgebouwd om de arbeiders te betrekken bij de taken van controle en beheer, om het ononderbroken proces van het terugdringen van de ‘speciale functies’ van de ambtenarij en van de macht van de staat te verzekeren. Strikte beperkingen werden geplaatst op salarissen, macht en voorrechten van functionarissen om de vorming van een bevoorrechte kaste te voorkomen. Vanwege de overheersende onderontwikkeldheid en het gebrek aan geschoolde arbeid, werd een loonsverschil vastgesteld van niet meer dan viermaal. In 1919 ontving een Volkscommissaris (vergelijkbaar met een minister) hetzelfde loon als een arbeider. Burgerlijke specialisten kregen meer, maar een partijlid die specialist was, kreeg een arbeidersloon.

In 1931 schafte Stalin de wet af die het maximale wettelijke loon vaststelde. Het gemiddelde maandloon van een arbeider in Rusland is vandaag 80-90 roebel (ongeveer 60 euro of volgens de officiële koers maximaal 100 euro). Ministers krijgen tot 5.000 roebel per maand (3.000 tot 5.000 euro), waarbij de talloze ‘voordeeltjes’ zoals onbeperkte kostenrekeningen, particuliere ziekenhuizen, particuliere theaters, villa’s, bars enzovoort nog niet gerekend worden. Toen Trotski het Rode Leger opbouwde was het gebaseerd op dezelfde opvattingen van arbeidersdemocratie als de staat: de oude tsaristische tradities van klassenonderscheid in uniform, rangen, medailles, enzovoort werden afgeschaft. Er was geen bevoorrechte officierenkaste, de officieren gingen vrij en op gelijke voet om met de ‘gewone soldaten’. Onder Stalin werd alle oude rotzooi opnieuw ingevoerd: het officierenkorps verscheen opnieuw in zijn Byzantijnse grootsheid: rangen, epauletten, salueren en oppassers — alle oude kaste- en rangsverering en kruiperigheid werden in de jaren dertig nieuw leven ingeblazen. Vandaag betekent militaire dienst in Rusland en in Oost-Europa twee jaar dwangarbeid op hongerlonen, terwijl de generaals en maarschalken over de soldaten heersen. In Bulgarije bijvoorbeeld is het gemiddelde maandloon van een arbeider ongeveer 100 lev. Een soldaat ontvangt 1,50 lev, een aankomend officier begint op 200 lev. En voor een marxist onthult het leger in een scherpere vorm alle tegenstellingen in de samenleving.

Natuurlijk veronderstelt geen enkele marxist dat de samenleving ineens van het kapitalisme naar het socialisme kan springen, zonder door tussenfasen te gaan, vooral niet in een onderontwikkeld land. Maar de essentie van de overgangsperiode is, zoals Lenin uitlegde, de geleidelijke vermindering van de macht van de staat, naarmate de meerderheid van de bevolking betrokken raakt bij het plannen en beheren van de samenleving. Een marxist onderzoekt niet enkel wat is, maar ook in welke richting het zich ontwikkelt. Onder Lenin en Trotski was de Sovjetrepubliek de dictatuur van de arbeidersklasse die zich bewoog in de richting van het socialisme. Onder Stalin, Chroestjov en Brezjnev is het een monsterlijk vervormde arbeidersstaat, een staat waarin de genationaliseerde productiemiddelen en het plan nog bestaan, maar onder controle staan van een totalitaire eenpartijstaat die zich niet in de richting van het socialisme beweegt, maar integendeel naar grotere rijkdom, voorrechten en macht voor de parasiterende heersende kaste.

Monty Johnstones verzekering dat ‘het socialisme’ in de Sovjetunie is opgebouwd, is een verkrachting van de ideeën van Marx en Lenin. Hij aanvaardt alle beloften en tegenwerpingen van de huidige heersende kliek als goede munt, ondanks het feit dat die beloften al zijn weerlegd door de bloedige onderdrukking van de Hongaarse arbeiders in 1956, door het voortbestaan van voorrechten, corruptie en onderdrukking in Rusland, de invasie in Tsjecho-Slowakije, de schijnprocessen tegen de schrijvers, de blijvende onderdrukking van de werken van Trotski en de ‘oude bolsjewieken’, de behandeling die minderheden als de Oekraïners en de Krim-Tartaren ondergaan, de in het oog springende vervalsing van de ‘officiële’ geschiedenis, het antisemitisme, enzovoort, enzovoort. De heerschappij van de Sovjetbureaucratie heeft het woord ‘socialisme’ in een slecht daglicht geplaatst. En dat, Monty Johnstone, is de grootste misdaad van het stalinisme en van de internationale communistische partijen.

Nationalistische degeneratie van de communistische partijen

“Een fundamentele marxistische kritiek van het stalinisme, die nog steeds gemaakt moet worden, zal niet uitgaan van Trotski’s stellingen, hoewel zijn geschriften bestudeerd moeten worden voor de vele waardevolle lessen — zowel positief en negatief — die ze voor ons bevatten. Maar zelfs waar zijn incidentele inzichten het meest briljant zijn, is het binnen het raamwerk van een fundamenteel verkeerd model, dat hem belette de ontwikkelingswetten van de Sovjetmaatschappij te begrijpen of het (weliswaar nieuwe en onbekende) verschijnsel van het stalinisme in al zijn complexiteit en veelzijdigheid te begrijpen. Vandaar de onvriendelijkheid waarmee de geschiedenis zijn belangrijkste voorspellingen heeft behandeld.”

Cogito, p. 33

We hebben al commentaar geleverd op de manier waarop niet de geschiedenis maar Monty Johnstone Trotski’s ‘voorspellingen’ heeft ‘behandeld’. Het is jammer dat hij niet is ingegaan op enkele ‘voorspellingen’ die door Stalin en de communistische partijleiders in het Westen over de afgelopen tientallen jaren zijn gedaan. Hij waagt het niet ze te citeren. Hij zou helemaal niets aan die uitspraken moeten vervalsen om ze volledig vervreemd van de werkelijkheid te doen lijken.

We hopen dat we in dit artikel — tenminste in grote lijnen — hebben getoond hoe enkel Trotski een marxistische analyse maakte van het “weliswaar nieuwe en onbekende” verschijnsel van het stalinisme. We zijn nog steeds op zoek naar de “briljante, complexe en veelzijdige analyses” van de Brezhnevs en de Kosygins, van de Dutts en Klugmans. De geschiedenis heeft die niet onvriendelijk behandeld, ze zijn namelijk nooit gemaakt!

Hoe ‘onvriendelijk’ heeft de geschiedenis Trotski’s belangrijkste prognoses behandeld? In 1928, in zijn Kritiek op het ontwerpprogramma van de Communistische Internationale, schreef Trotski dat wanneer de ‘theorie’ van het ‘socialisme in één land’ door de Internationale zou worden overgenomen, dit onvermijdelijk zou leiden tot de nationalistische ontaarding van de Communistische Internationale.

“Revolutionair patriottisme kan alleen maar een klassenkarakter hebben. Het begint als patriottisme tegenover de partijorganisatie, tegenover de vakbonden, en groeit naar staatspatriottisme wanneer de arbeidersklasse de macht grijpt. Waar de macht in handen van de arbeiders is, is patriottisme een revolutionaire plicht. Maar dit patriottisme moet een onlosmakelijk onderdeel van het revolutionaire internationalisme zijn. Het marxisme heeft de arbeiders altijd geleerd dat zelfs hun strijd voor hogere lonen en kortere werkuren niet succesvol kan zijn, tenzij deze gevoerd wordt als een internationale strijd. En nu lijkt het er opeens op dat het ideaal van een socialistische samenleving bereikt kan worden met de nationale krachten alleen. Dit is een doodsklap voor de Internationale.”

“De onoverwinnelijke overtuiging dat de fundamentele klassenbedoelingen, en meer nog dan de partiële doeleinden, niet gerealiseerd kunnen worden door nationale middelen of binnen nationale grenzen, vormt het hart van het revolutionaire internationalisme. Wanneer echter het uiteindelijke doel gerealiseerd kan worden binnen nationale grenzen door de inspanningen van een nationaal proletariaat, dan is de ruggengraat van het internationalisme gebroken. De theorie dat het mogelijk is het socialisme in één land te realiseren, vernietigt de innerlijke band tussen het patriottisme van de zegevierende arbeidersklasse en het defaitisme van de arbeidersklasse van de kapitalistische landen. De arbeidersklasse van de ontwikkelde kapitalistische landen is nog steeds op weg naar de macht. Hoe en op welke manier ze daar naartoe marcheert, hangt er geheel af van of ze de taak van de opbouw van een socialistische samenleving ziet als een nationale of een internationale taak.”

“Wanneer het al mogelijk is het socialisme in één land te realiseren, kan men in die theorie niet alleen na maar ook vóór het veroveren van de macht geloven. Wanneer het socialisme binnen de nationale grenzen van het onderontwikkelde Rusland kan worden bereikt, is er des te meer reden te geloven dat het gerealiseerd kan worden in het ontwikkelde Duitsland. Morgen zullen de leiders van de Communistische Partij van Duitsland deze theorie voorstellen. Het ontwerpprogramma geeft ze daar de macht toe. Overmorgen zal de Franse partij aan de beurt zijn. Het zal het begin zijn van het uiteenvallen van de Komintern langs de lijnen van het sociaal-patriottisme.”

De Derde Internationale na Lenin, pp. 71-72

In deze regels liep Trotski op briljante wijze vooruit op de ineenstorting van de Derde Internationale en de nationalistische ontaarding van de ‘communistische’ partijen tientallen jaren vooraleer die plaatsvond. Nadat hij op cynische wijze de Komintern had gebruikt als grenswacht van de Sovjetunie hief Stalin haar in 1943 minachtend op als ‘bewijs van goede wil’ tegenover zijn imperialistische bondgenoten. Op hetzelfde moment dat onder de invloed van de oorlog miljoenen arbeiders in Italië, Griekenland, China, Oost-Europa en Groot-Brittannië zich in de richting van de revolutie bewogen, werd de Derde Internationale in de prullenbak van de geschiedenis geworpen.

Het is juist dat om een aantal redenen het stalinisme tijdelijk versterkt uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn kwam. Dat was voornamelijk vanwege het volkomen bankroet van het kapitalisme op wereldschaal, zijn onmacht om aan het einde van de oorlog in Rusland tussenbeide te komen. De revolutionaire arbeidersbeweging in Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, en de stemming van de ‘geallieerde’ arbeiders in uniform verlamden de hand van het imperialisme. Het onvermogen van het imperialisme om in Oost-Europa en China tussen te komen, en de rotheid van het kapitalisme in die gebieden, leidde tot de snelle omverwerping van het kapitalisme en het grootgrondbezit, wat volgens Johnstone op onweerlegbare wijze de onjuistheid aantoont van Trotski’s beschuldiging van de contrarevolutionaire aard van het stalinisme. Hij noemt niet de toestand in Frankrijk, waar de PC, die vanwege de heldhaftige rol die de leden ervan in het verzet pleegden een enorm prestige genoot, deelnam aan een coalitieregering met De Gaulle [73]; of over Italië, waar Stalin de reusachtige KP de opdracht gaf de ‘ex-fascist’ Badoglio [74] te steunen op een moment dat de noordelijke steden in handen van de arbeiders waren; of over Griekenland, waar de 200.000 mensen sterke, door de KP geleide guerrillabeweging verteld werd dat ze de wapens moest neerleggen en “op verkiezingen wachten” terwijl de knokploegen van Grievas de communisten op straat neerknalden; of over Groot-Brittannië, waar de KP stond voor een regering van ‘nationale eenheid’ met Churchill!

De ineenstorting van het grootgrondbezit en van het kapitalisme in China en Oost-Europa en de vervanging ervan door genationaliseerde planeconomieën was op wereldschaal een zware slag aan het imperialisme. In het bijzonder de overwinning van het Chinese Rode Leger in 1949 [75] was de op één na grootste gebeurtenis van de 20e eeuw na de Russische Revolutie. Door deze gebeurtenissen kwam de vele miljoenen tellende Chinese boerenmassa voor de eerste keer op het toneel van de wereldgeschiedenis.

Deze ontwikkelingen werden in die tijd verwelkomd door de Britse marxisten, die er volstrekt niet aan twijfelden dat ze deze onderontwikkelde landen in staat zouden stellen om te beginnen met de historische taak van het overwinnen van de uit het semi-feodale verleden overgebleven taken. Maar we begrepen ook duidelijk de impliciete tegenstelling in het soort ‘revolutie’ dat zich in China en Oost-Europa voordeed. We begrepen dat ze door de stalinistische leidingen op een bonapartistische wijze werden doorgevoerd. De Russische bureaucratie gebruikte het Rode Leger als stormram en verpletterde de zwakke, tandenloze kapitalistische klasse en installeerde haar eigen creaties. Balancerend tussen de klassen schiepen ze een staat naar het voorbeeld van Moskou. In plaats van de heerschappij van de arbeiderssovjets kwamen ‘nationale’ varianten van het Russische stalinisme, met alle afzichtelijke vervormingen van eenpartijstaten, totalitaire en politiestaten. De Oost-Europese en Chinese ‘revoluties’ begonnen waar de Russische Revolutie eindigde: in grotesk vervormde regimes van proletarisch bonapartisme.

Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben we de jammerlijke waarheid gezien van Trotski’s analyse van het socialisme in één land. In plaats van het verenigde, ‘harmonieuze’ blok, waarnaar Johnstone verwijst, zien we in de eerste plaats het walgelijke spektakel van de onderdrukking en plundering van Oost-Europa door de Russische bureaucratie na de oorlog en vervolgens het uiteenvallen van het stalinistische ‘blok’ langs nationalistische lijnen, beginnend met het Joegoslavische debacle, met als hoogtepunt het elkaar met tanks, vliegtuigen en kanonnen neermaaien van de soldaten van het Russische en Chinese ‘socialisme’ in grensconflicten.

De Oktoberrevolutie won het gehoor van de arbeiders van de ontwikkelde kapitalistische landen door haar trompetgeschal van het socialistische internationalisme. De bolsjewistische oproep voor een ‘vrede zonder annexaties en oorlogsschattingen’ vond weerklank in de harten van miljoenen oorlogsmoede arbeiders van alle oorlogvoerende landen, Duitsland inclusief. De propaganda en verbroedering die langs klassenlijnen werd gevoerd, leidde tot algemene desertie in de rijen van het Duitse leger en later in de buitenlandse interventielegers.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte de Russische bureaucratie de meest schaamteloze chauvinistische vooroordelen in hun propaganda. In plaats van een positie van arbeidersinternationalisme verbreidden ze nauwelijks verhuld de idee dat “de enige goede Duitser een dode was”. En dit anti-Duitse element klinkt nog steeds door in de propaganda van de stalinisten. Het beleid van de Russische bureaucratie om de Duitse arbeidersklasse te laten betalen voor de misdaden van Hitler, wiens overwinning mogelijk werd gemaakt door de misdaden en het verraad van de Duitse sociaal-democratische leiders enerzijds en van Stalin en de leiders van de Duitse KP anderzijds. Na de oorlog werden 10 miljoen Duitsers met geweld verdreven uit Oost-Europa, waarvan zo'n 2 miljoen onderweg omkwamen in barbaarse omstandigheden.

In de jaren na de oorlog plunderde de Russische bureaucratie Oost-Europa. Oost-Duitsland moest herstelbetalingen doen ter waarde van 16 miljard dollar. Roemenië en Hongarije betaalden respectievelijk 570 miljoen en 400 miljoen dollar. Niet alleen de ‘vijand’ maar ook de andere Oost-Europese landen werden stelselmatig beroofd van industrie, rollend materieel enzovoort dat werd afgevoerd naar Rusland. Daarom waren het de misdaden van de Russische chauvinisten na de oorlog die kunstmatig steun gaven aan de opkomst van reactionaire bewegingen onder de verdreven bevolking in West-Duitsland en die het woord ‘communisme’ in een slecht daglicht stelden bij de Duitse arbeidersklasse, die voor de oorlog ‘de roodste van Europa’ was.

Voor de oorlog was Oost-Europa berucht om de nationale scheidslijnen. Het kapitalisme en de kapitalistische nationale staat bleken niet in staat om op vreedzame en rationele wijze met de problemen af te rekenen die ontstonden uit dit ingewikkelde lappendeken van nationaliteiten en talen. Deze nationale scheidslijnen zijn de pest geweest voor Oost-Europa, een belangrijke factor in het bestendigen van de onderontwikkeldheid van het gebied, de armoede en de ellende van de massa’s en de wrede onderdrukking van de nationale minderheden. Indien de stalinisten ook maar een jota hadden behouden van de tradities van het bolsjewistische internationalisme, dan zouden ze de leuze van een Socialistische Federatie van Oost-Europa naar voren hebben geschoven, gebaseerd op een gemeenschappelijk economisch plan en gekoppeld aan de enorme rijkdommen en het potentieel van de USSR.

De ‘balkanisering’ van Oost-Europa, die na de oorlog door de Russische stalinisten bewust werd bevorderd, heeft onvermijdelijk de huidige situatie doen ontstaan. Zoals tevoren door Trotski werd voorzien, cultiveert elke nationale bureaucratische kliek zijn ‘eigen’ grenzen! Dat in een periode waarin zelfs in het Westen de burgerij geconfronteerd wordt met de tegenstelling tussen de nauwe marges van de nationale markt en de allesoverheersende eisen van de moderne economie, hoewel er natuurlijk op basis van het particuliere bezit van de productiemiddelen geen oplossing voor deze tegenstelling is.

De resultaten van dit nationale ‘socialisme’ zijn grotesk. Op dit moment zijn er in Joegoslavië 300.000 werklozen en zijn er nog eens 400.000 die in hun ‘socialistische’ vaderland geen werk kunnen vinden en gedwongen zijn in het Westen te gaan werken. Over de grens in het ‘socialistische’ Bulgarije, waar de mensen een vergelijkbare taal spreken, zijn er fabrieken die op 45-50 procent van hun capaciteit werken vanwege het tekort aan halfgeschoold personeel (The Economist, 20 januari 1968). Ook Tsjecho-Slowakije en Oost-Duitsland hebben te lijden aan een tekort aan arbeidskrachten, voornamelijk dankzij de uitstoot van de Sudeten-Duitsers en de massale uittocht uit het afstotende stalinistische regime van Ulbricht.

Maar de meest misdadige manifestatie van het ‘socialisme in één land’ is de splitsing tussen Rusland en China. Monty Johnstone wijst op de overwinning door het Chinese Rode Leger in 1949 als ‘bewijs’ dat ‘het socialisme in één land’ niet onverenigbaar zou zijn met revolutionair socialistisch internationalisme. Maar de Chinese stalinisten namen de macht ondanks het ‘broederlijke’ advies van hun Sovjet-'kameraden’. Stalin was voor een verdeling van China of een coalitieregering met Tsjang Kai-Sjek!

Het zou interessant zijn Johnstones analyse te lezen over het geschil tussen Rusland en China, dat hij in zijn artikel niet eens noemt. Welke verklaring geef je daarvoor, kameraad Johnstone? Is dat nog een ‘tragische fout'? Of is het een gevolg van Mao’s ‘persoonsverheerlijking'? Wanneer Stalins ‘persoonsverheerlijking’ de hele Russische bevolking onder terreur kon houden, dan kan Mao waarschijnlijk ook de 700 miljoen Chinezen manipuleren door de kracht van zijn ‘persoonlijkheid’. Maar in werkelijkheid hebben Johnstone en de ‘theoretici’ van het stalinisme geen verklaring voor de splitsing tussen Rusland en China. En daar is ook geen uitleg voor wanneer we ervan uit zouden gaan dat zowel Rusland als China ‘socialistische landen’ zijn.

De Russische/Chinese splitsing, die door de Britse marxisten al was voorspeld vooraleer Mao aan de macht kwam (omdat ze zich baseerden op de prognose van Trotski, waar de geschiedenis naar verluidt zo ‘onvriendelijk’ tegen is geweest), heeft niets te maken met theoretische kwesties en met ideologie. Het is het resultaat van een botsing tussen de belangen van twee rivaliserende nationale bureaucratieën. Net als de elkaar beconcurrerende gangsterbendes in het Chicago van Al Capone, zijn de Russische en Chinese bureaucratieën niet bereid hun macht en rijkdommen met wie dan ook te delen en beschermen ze ijverig ‘hun territorium’ tegen inmenging door hun ‘broederlijke kameraden’.

Uit marxistisch standpunt is het Chinees-Russisch conflict een monsterachtige gebeurtenis die nooit plaats had kunnen vinden tussen twee echt gezonde arbeidersstaten. Het is een misdaad die ongekende schade toebrengt aan de zaak van het socialisme op wereldschaal. Maar ook is het lijnrecht in tegenspraak met de belangen van de arbeiders en boeren, zowel in Rusland als in China.

Een echt marxistisch-leninistische partij zou al lang geleden de fundamentele eis voor een socialistische federatie van Rusland en China hebben geformuleerd. De Russische bureaucratie probeert de grote vlakten van Sovjet-Azië te openen, die ongekend grote minerale rijkdommen bevatten. Het aanboren ervan zou de hele levensstijl van de Sovjetbevolking kunnen veranderen. Het voornaamste obstakel is het tekort aan arbeidskrachten: Sovjetarbeiders aarzelen Moskou en Leningrad te verlaten om naar Centraal Azië te gaan. De massale bevolking van China levert echter een grote potentiële arbeidersbevolking voor deze historische taak. Maar wanneer Chinezen de ‘grens’ (een willekeurige, betekenisloze streep die nationale eenheden doormidden hakt) overschrijden, worden ze met geweld teruggedreven door eenheden van het Rode Leger. Tegelijkertijd is de Russische bureaucratie aan het onderhandelen met het Japanse grootkapitaal voor het openen van Siberië!

Ondanks al hun gebral over ‘arbeidersinternationalisme’ hebben noch de Chinese noch de Russische bureaucratieën het echte internationalistische programma naar voren gebracht voor het aaneenkoppelen van de twee grote economische reuzen in het belang van beide volkeren. In plaats daarvan hebben we het spektakel van grensconflicten gezien, de misdadige moord op Russische en Chinese arbeiders in uniform, de nog misdadiger en gruwelijker propaganda van de Russische en Chinese stalinisten die niet alleen chauvinistisch is, maar zelfs racistische elementen bevat. Dat is de realiteit van Johnstones ‘dertien socialistische landen’ — dertien totalitaire staten, overheerst door dertien nationalistische bureaucratieën die met elkaar communiceren in de broederlijke taal van machinegeweren en raketten.

Maar Trotski’s prognose is ook in een andere kwestie nog altijd correct. In de Kritiek op het ontwerpprogramma van de Komintern zet Trotski uiteen dat de ‘theorie’ van ‘het socialisme in één land’ het gevaar van nationalistische ontaarding betekent, niet alleen na maar ook vóór de machtsverovering. En wat is de positie van de partijen van de voormalige Communistische Internationale vandaag de dag? Overal, of ze nu aan de macht zijn of niet, vertonen de zogenaamde ‘communistische’ partijen alle afstotende trekken van nationalistische degeneratie. Tientallen jaren lang volgden de ‘leidingen’ van de communistische partijen blindelings en op een werkelijk kruiperige manier de dictaten van de Russische stalinistische bureaucratie op. Hun beleid bestond uit een reeks van tegengestelde bochten en wendingen die overeenkwamen met de nieuwste manoeuvres van Stalin. Dan klaagden ze de sociaal-democratische arbeiders aan als ‘stakingsbrekers’ en ‘proto-fascisten’ en dan weer riepen ze op tot eenheid met de burgerlijke partijen van het zogenaamde liberalisme. Nu eens verzetten ze zich tegen de oorlog met Duitsland op basis van Hitlers vredesvoorwaarden en dan weer namen ze na 1941 de rol aan van de ergste stakingsbrekers ‘in het nationaal belang’.

Monty Johnstone probeert met gemanipuleerde citaten de inconsequentie van Trotski’s analyse van de Sovjetunie te ‘bewijzen’. Maar de reeks van politieke salto mortales die door zijn vrienden Pollitt, Dutt, Gollan, Campbell en anderen in het verleden vertoond werden, gaan elke beschrijving te boven. Zulke manoeuvres hebben niets gemeen met het marxisme en de marxistische methode; ze zijn slechts het bewijs voor de volstrekt principeloze aanpak van alle communistische partijleiders.

In de afgelopen twintig jaar heeft de stalinistische ‘monoliet’ een reeks zware slagen te verduren gekregen. De breuk met Joegoslavië, de Poolse gebeurtenissen en de Hongaarse revolutie van 1956. Vooral de Chinees-Russische botsing heeft de ijzeren greep van de Russische bureaucratie op de internationale beweging verzwakt. Maar welk alternatief biedende ‘progressieve’ of ‘linkse communistische’ partijleiders voor de ‘lijn van Moskou'? Een terugkeer naar de ideeën van Lenin? Helemaal niet.

De leiders van de communistische partijen hebben overal van de toestand gebruik gemaakt om het recht van elke nationale bureaucratie om in zijn eigen kippenhok te heersen te bevestigen. De ‘Britse weg naar het socialisme’, de ‘Poolse weg naar het socialisme’ enzovoort zijn allemaal manifestaties van de kleingeestige, nationalistische mentaliteit van de communistische partijleiding en hun vastberadenheid om hun eigen leidende positie in ‘hun eigen’ land te handhaven zonder ‘bemoeienis’ van buitenaf.

De positie die door een aantal buitenlandse communistische partijen werd ingenomen over Tsjecho-Slowakije is hiervoor nog een bewijs. Ze praatten de daden van de Russische bureaucratie niet goed, zoals ze met rampzalige gevolgen in 1956 gedaan hadden. De Gollans, de Dutts, de Johnstones hebben echter ook geen poging gedaan de invasie in Tsjecho-Slowakije te analyseren of uit te leggen. “Is het niet genoeg dat de partijleiding zich van de invasie heeft gedistantieerd? Waarover klagen jullie?” Ja kameraden, maar wat een marxist interesseert zijn niet vrome gebaren (de rechtse sociaal-democratische leiders ‘distantieerden’ zich ook van de invasie in Tsjecho-Slowakije) maar een verklaring.

De werkelijke reden waarom Breznjev en co besloten Tsjecho-Slowakije binnen te vallen was hun angst voor het effect dat ook maar de geringste concessie in Tsjecho-Slowakije zou hebben op de arbeiders in Rusland. Hun optreden is een bewijs voor hun strakgespannen zenuwen, niet voor zelfvertrouwen en kracht. En toch doen de Gollans en de Johnstones nog steeds alsof het slechts een ‘tragische fout’ was van de kant van de Sovjetbureaucratie!

De ‘onafhankelijke’ positie van de communistische partijleidingen in het Westen tegenover Moskou is maar één kant van de medaille. Anderzijds hebben we de voortgezette pogingen van de Gollans en de Waldeck-Rochets om zich aanvaardbaar te maken in ‘hun’ burgerlijke ‘publieke opinie’. De ‘nieuwe look’ van de stalinisten is nog afstotender dan de oude. Het is een karikatuur van het armzalige reformisme van de sociaal-democratische leiders. Zo werd de Daily Worker de Morning Star, benadrukten de leiders van de CP in al hun uitspraken de niet-revolutionaire, burgerlijke respectabiliteit van de Partij, zijn diepe patriottisme dat het de term ‘Groot’ terug wil geven aan Brittannië. Blijkbaar willen de communistische partijleiders bewijzen dat ze het volkslied luider dan de conservatieve of rechtse Labour-leiders kunnen zingen! De Union Jack hangt op elke grote demonstratie van de CP. Tenslotte is het ‘onze’ vlag...

Het was veelzeggend dat dezelfde CP-’theoretici’ die de invasie in Tsjecho-Slowakije bekritiseerden, de meest uitgesproken steun uitspraken voor de schandalige rol die de leiding van de Franse PC en de CGT speelde tijdens de meigebeurtenissen van het afgelopen jaar.

Voetnoten

[70] Dewey, John (1859-1952). Amerikaans filosoof, zat in 1937 de commissie voor waaraan Trotski zich vrijwillig onderwierp naar aanleiding van de valse beschuldigingen tegen hem op de Moskouse processen (gepubliceerd als The Case of Leon Trotsky).

[71] Na de dood van Stalin werd het nieuwe Poolse stalinistisch regime in 1954 reeds zwaar op de proef gesteld door massale stakingen en protesten tegen de stijging van de levenskosten. Het tweede congres van de KP zette een ‘nieuwe koers’ in: meer aandacht voor consumptie-industrie, vrijwillige in plaats van gedwongen landbouwcollectivisatie en meer vrijheid van kritiek in de pers. In mei ‘56 werden 30.000 politieke gevangen vrijgelaten. Het kwam tot een algemene staking voor hogere lonen, waarbij de politie enkele demonstranten doodde en een gewapende opstand was het gevolg. In de fabrieken en mijnen waren spontaan arbeidersraden gevormd, net zoals in Rusland in 1905 en ‘17. Na de repressie werden deze geïnstitutionaliseerd, maar kregen geen zeggingschap over de productie en bleven adviesorganen zonder macht. Hongarije kende na de Tweede Wereldoorlog penibele economische omstandigheden, zware stalinistische vervolgingen en interne ‘zuiveringen’, waarvan iedere communist het slachtoffer werd die ook maar de minste kritiek op de lijn van de Sovjetunie had. Toen Imre Nagy in 1953 premier werd, kwam er meer aandacht voor de consumptie-industrie om aan de noden van de bevolking tegemoet te komen. Hij werd echter tegengewerkt door een grootdeel van de zittende bureaucratie en in 1955 wegens ‘revisionisme’ uit al zijn functies ontheven en uit de partij gezet. Een sympathiebetuiging van arbeiders en studenten liep eveneens uit op een opstand, opnieuw nadat het vuur was geopend op demonstranten. Sovjettanks rukten op tegen de opstandelingen. Arbeidersraden waren gevormd in de meeste fabrieken, maar toch waren er eveneens militairen en burgerlijke elementen die de beweging steunden om de parlementaire democratie herin te voeren en het kapitalisme te herstellen. Het waren echter de arbeidersraden die nog een algemene staking uitriepen, die tot januari 1957 duurde. Uiteindelijk werden ze afgeschaft en hun leiders (de ware voorhoede van de arbeidersklasse) geëxecuteerd.

[72] Chesterton, Gilbert Keith (1874-1936): Engelse reactionair-katholieke schrijver en criticus.

[73] De Gaulle, Charles (1890-1970): Frans generaal, later autoritair politicus. Nadat hij samen met de Engelsen en Amerikanen Frankrijk mee had bevrijd van de Duitsers, werd hij tussen ‘44 en ‘46 premier en opnieuw in 1958. Het jaar daarop werd hij president en vestigde in Frankrijk wat wel eens genoemd wordt ‘de meest dictatoriale democratie mogelijk’ of ‘de meest democratische dictatuur’. Na de massale stakingen en het studentenprotest in 1968, trad hij in ‘69 uiteindelijk af.

[74] Badoglio, Pietro (1871-1956): generaal, stafchef van Mussolini. In 1940 brak hij met de Duce vanwege militaire meningsverschillen en in 1943 volgde hij hem na zijn val op en sloot een wapenstilstand met de geallieerden. De macht kwam daarna in feite in handen van de gewapende communistische partizanen. In het kader van Stalins machtspolitiek en de verdeling van Europa in invloedssferen (Italië behoorde vanzelfsprekend, net als Griekenland tot de imperialistische invloedssfeer), beval de Sovjetunie hen de wapens over te dragen aan de binnenkomende Amerikaanse soldaten.

[75] In China bouwden de communisten na het debacle in de jaren ‘20 hun partij terug op (op basis van Mao’s strategie van de agrarische revolutie) en in verschillende afgelegen gebieden kwamen communistische enclaves tot stand. In 1935 vestigde de partij zich in noordwest-China na de zgn. ‘Lange Mars’. De Kwomintang voerde ondertussen een rechtse militaire dictatuur. Hetzelfde jaar stelde de Komintern een nieuw volksfront met de Kwomintang aan hen voor tegen de Japanse agressie, dat in ‘36 tot stand kwam. De KP kon zich nu weer wat consolideren, maar de samenwerking hield slechts enkele jaren stand. In januari ‘41 roeide de Kwomintang 4.000 communistische soldaten uit en vocht verder met Engelse en Amerikaanse steun. Tussen 1946 en 1948 wonnen de communisten echter het pleit omdat ze veel meer steun van het volk kregen. In ‘49 was heel China (behalve Taiwan) veroverd en werd de Volksrepubliek uitgeroepen. Vanaf het einde van de jaren ‘50 begonnen er zich tegenstellingen te ontwikkelen tussen de bureaucratieën van China en de Sovjetunie, wat heel duidelijk zichtbaar werd toen de Russische technici in 1960 teruggetrokken werden uit China. Het kwam zelfs tot ernstige grensconflicten (1969), zodat China toenadering zocht bij de VS en atoombommen op de Sovjetunie richtte, die ze er — terecht — van beschuldigden ‘sociaal-hegemonisten’ te zijn. Dit verwijt kon natuurlijk evengoed door de Russen teruggekaatst worden. Enkel met Roemenië en Albanië werden nog goede betrekkingen onderhouden. Dit alles maakt duidelijk dat ‘socialisme in één land’ automatisch leidt tot ‘sociaal-patriottisme’.


Conclusie

Het is gemakkelijker vervalsingen te schrijven dan ze te weerleggen. In dit werk zijn we er slechts in geslaagd de meest in het oog springende vervalsingen te behandelen. Maar in wezen is de hele methode van Johnstones artikel vreemd aan het marxisme. Het is er niet op gericht de positie van Trotski duidelijk te maken om die dan te beantwoorden. Het vervalst Trotski’s ideeën om die belachelijk te maken. Zo'n benadering heeft niets gemeen met de methode van Marx, Engels, Lenin en Trotski, die altijd een duidelijke en eerlijke karakterisering gaven van de ideeën van hun tegenstanders zodat ze daarop in konden gaan.

Maar het definitieve bankroet van Johnstones positie wordt onthuld door een opmerking die hem bijna onopgemerkt uit de pen glipt:

“Een fundamentele marxistische kritiek van het stalinisme”, schrijft hij, “die nog steeds moet worden gemaakt, zal niet voortvloeien uit Trotski’s vooronderstellingen (...)”

Daar hebben we het dan! “De berg heeft een muis gebaard.” Zestien jaar na de dood van Stalin, dertien jaar na het Twintigste Congres, en Johnstones “fundamentele kritiek op het stalinisme” moet nog gemaakt worden!

Dat is de ongelooflijke conclusie die de leden van de YCL en de CP geacht worden te slikken van de ‘theoretici’ van hun beweging. Trotski’s ‘model’ is ‘wezenlijk verkeerd’, maar wat ons model aangaat — wel, we wachten er nog op tot het vorm aanneemt!

Wij nodigen de leden van de CP en de YCL uit hun eigen conclusies te trekken uit de laffe excuses van de Monty Johnstones. Stel de vraag aan de leiding: waarom kunnen jullie ons geen analyses geven en een uitleg van het stalinisme? Waarom produceren de Sovjetleiders geen analyse? Helaas, er zal geen antwoord op komen. Momenteel zijn de Sovjet-'kameraden’ druk bezig Stalin weer op te graven en ook de magere conclusies terug te nemen die in de vijftiger jaren aan hen werden ontworsteld. Natuurlijk, morgen zal Breznjev worden ‘afgezet’ en de een of andere ‘progressieve’ bureaucraat zal opnieuw concessies doen om te voorkomen dat de arbeiders gaan vechten. In feite zal de bureaucratie wat dan ook doen voor de arbeiders, behalve van hun rug af gaan!

Het is duidelijk dat deze discussie niet werd verwelkomd door de communistische partijleiding. Ze probeerden deze zolang mogelijk uit te stellen. Maar met hun nieuwe ‘onafhankelijke’, ‘democratische’ en ‘respectabele’ imago op het spel durfden ze de discussie niet langer te verhinderen. De gebeurtenissen die het wereldstalinisme in de afgelopen jaren hebben geteisterd hebben brede discussies uitgelokt in de rangen van de communistische partijen. Elke poging van de kant van de bureaucratie om bijvoorbeeld de discussie over Tsjecho-Slowakije tegen te gaan zou geleid hebben tot een debacle zoals in 1956. Hun daden worden hen door de gebeurtenissen opgedrongen.

De uitverkoop van de beweging van de Franse arbeiders door de stalinistische leiding veroorzaakte wijdverspreide protesten en verzet onder de achterban van de PC die, anders dan hun leiders, hun klassenbewustzijn en hun wens de samenleving te veranderen niet verloren hebben. Net zo hebbende gebeurtenissen in Frankrijk en Tsjecho-Slowakije de meest bewuste leden van de YCL en de CP aan het denken gezet over de fundamentele kwesties die de beweging aangaan. Dergelijke ontwikkelingen vinden ongetwijfeld plaats in de Italiaanse en de andere communistische partijen.

Gisteren werd het stalinisme geschokt door Hongarije en Tsjecho-Slowakije, door Frankrijk en de Chinees-Russische splitsing. Wat zal er morgen gebeuren? De komende periode opent het vooruitzicht van nieuwe en verschrikkelijke klassengevechten op een internationale schaal. Onder de bescherming van de naoorlogse hoogconjunctuur zijn nieuwe verse krachten gereed gemaakt die niet aangetast zijn door de wanhoop en het cynisme van de oudere generatie. De prachtige strijd van de Italiaanse en Franse arbeidersklasse vormt een voorbode van wat zal komen. De vraag is nu alleen nog wat het eerste zal komen — de socialistische revolutie in het Westen of de politieke revolutie in het Oosten?

In de hitte van grote gebeurtenissen zullen de nieuwe krachten van de revolutie gevormd en getest worden. Een groot deel van deze krachten zal, vooral in Frankrijk en Italië, maar ook in Groot-Brittannië komen van de communistische partijen en de communistische jongerenorganisatie. Het is de plicht van alle kameraden in deze organisaties om zich theoretisch voor te bereiden op de grote taken die ons wachten. Theorie is niet iets dat de partij-'intellectuelen’ je op een bordje kunnen aanreiken. Alle echte marxisten moeten zichzelf trainen en scholen in de fundamentele ideeën, methodes en tradities van het marxisme. De geschriften van Marx, Engels, Lenin en Trotski zijn geen droge, academische en irrelevante zaken, maar bevatten de levende lessen van de ervaring van de arbeidersbeweging van alle landen gedurende meer dan anderhalve eeuw. Wanneer leden van de CP en de YCL een rol willen spelen in het opbouwen van de beweging die de samenleving langs socialistische lijnen zal veranderen, dan moeten ze deze taak serieus nemen.

Op basis van gebeurtenissen en de schepping van marxistische, bolsjewistische kaders om deel te nemen in de onvermijdelijke beweging van de arbeidersklasse in Groot-Brittannië en internationaal, is de overwinning in de strijd voor een verenigde, harmonieuze socialistische wereldfederatie in laatste instantie verzekerd. De nachtmerrie van het stalinisme en het kapitalisme zal een nare herinnering uit het verleden worden en het opbloeien van de productieve krachten van de planeet, geïntegreerd onder een stelsel van democratische controle en planning, zal kunst, cultuur en wetenschap in staat stellen tot ongekende hoogten te stijgen. Voor de eerste keer zal de mensheid in staat zijn zich echt te ontwikkelen in een wereld die bevrijd is van oorlogen, armoede en onderdrukking.

Augustus-oktober 1969