De voorbije jaren was er op internationale schaal een heropleving van de strijd tegen de onderdrukking van vrouwen. In Ierland, Argentinië en Polen waren er bewegingen voor het recht op abortus; er waren over heel de wereld betogingen van vrouwen tegen Trump; Spanje kende een “feministische staking”. Een nieuwe generatie betreedt de politieke arena en strijdt tegen de ongelijkheid en het geweld waarmee ze nog altijd te kampen hebben. Deze jongeren willen de maatschappij grondig veranderen en zijn op zoek naar ideeën die hen daarbij kunnen helpen.

Vrouwenonderdrukking en klassenmaatschappij

Vanaf het prille begin heeft het marxisme veel aandacht besteed aan de emancipatie van vrouwen. Friedrich Engels legde in zijn boek “De oorsprong van het gezin, de privé-eigendom en de staat” de grondslagen van een marxistische kritiek op de historische en actuele onderdrukking van de vrouw. Engels poneert dat de onderdrukking van de vrouw niet uit de lucht komt vallen, maar een historisch product is van de opkomst van de klassensamenleving. De prehistorische arbeidsdeling tussen mannelijke “jagers” en vrouwelijke “verzamelaars” hield geen onderscheid in status of klasse in. De familie of het gezin zoals we dat nu kennen, bestond nog niet en kinderen werden gemeenschappelijk door de stam of clan opgevoed. Pas wanneer neolithische mensengemeenschappen zo'n tienduizend jaar geleden sedentair werden en aan landbouw en veeteelt deden, was de samenleving in staat een systematisch overschot te produceren. Dit surplus werd echter door een beperkte groep ingepalmd en zo ontstonden privébezit en de klassenmaatschappij – een onderscheid tussen een gedomineerde, werkende en een dominerende, bezittende klasse. Om haar eigendom, de basis van haar macht, veilig te stellen, moesten de leden van de heersende klasse over rechtmatige erfgenamen beschikken. Aangezien DNA-tests nog niet voorhanden waren, was de enige methode om dit te verzekeren het dwingen van de vrouw tot monogamie. Via culturele, legale en religieuze instellingen en gebruiken zoals het huwelijk, de familie, vrouwenbesnijdenis en isolatie van het sociale weefsel (bijvoorbeeld via de harem) werd de vrouwelijke seksualiteit aan banden gelegd.

De opkomst van de industriële revolutie en de veralgemening van loonarbeid atomiseerde het huishouden, aangezien de familieleden individueel buitenshuis arbeid begonnen te leveren. Zo werd het instituut van de familie in het Westen op basis van de noden van het kapitalisme met de nodige schokken geherstructureerd. Vrouwen werden uit de traditionele thuisarbeid en uit het gezichtsveld van het mannelijke gezinshoofd gehaald om in fabrieken en ateliers te werken. Deze extern geleverde loonarbeid vormde de basis van een potentiële sociale en financiële onafhankelijkheid van de vrouw. Een deel van de huishoudelijke taken werden zelfs in koopwaren getransformeerd en op deze wijze gesocialiseerd. Via de ontwikkeling van de productiekrachten schiep het kapitalisme dus de materiële voorwaarden voor een verdere emancipatie van de vrouw. Tezelfdertijd stimuleerden andere factoren de verdere onderdrukking van de vrouw. Om de loonkosten te drukken maakten de kapitalisten in de 19e eeuw gretig gebruik van vrouwen- en kinderarbeid. De werkdag van de vrouwen was er een van lange uren, vuil en hard werk, gevaarlijke arbeidsomstandigheden, seksuele intimidatie en verkrachting. Na de werkdag moesten de arbeidersvrouwen ook nog voor de kinderen en het hele huishouden zorgen. Abortus was verboden en veel vrouwen overleden aan de gevolgen van illegale abortus of complicaties bij de geboorte.

Socialisten en de vrouwenkwestie

Een van de eerste eisen van de socialistische beweging was de vermindering van de arbeidstijd voor vrouwen. Maar de sociaaldemocratie was niet vrij van burgerlijke invloed en seksistische vooroordelen. In 1866 stemde de Eerste Internationale (onder invloed van de anarchist Proudhon) een resolutie voor de afschaffing van alle soorten vrouwelijke loonarbeid. Marx en Engels verzetten zich vurig tegen deze resolutie. De volgelingen van Lassalle probeerden de vrouwen uit het productieproces te duwen met dubieuze argumenten over de “natuurlijke rol van vrouwen”. Eigenlijk vreesden ze dat de vrouwen een extra concurrent op de arbeidsmarkt zouden vormen. De reformisten binnen de socialistische beweging stelden dat de meeste vrouwen “van nature” naar reactionaire ideeën neigden. Het vrouwenstemrecht zou enkel de conservatieve partijen en de Kerk versterken. Reformistische leiders stonden wantrouwig tegenover de zelforganisatie en zelfemancipatie van vrouwen. Zo antwoordde de Oostenrijkse socialistische partijsecretaris Schuhmeier op het voorstel om een socialistische organisatie voor gehuwde vrouwen op te richten: “Mijn wederhelft hoeft niet te worden georganiseerd, ik heb haar al thuis georganiseerd!” Een hemelsbreed verschil met de uitspraak van Engels: "binnen de familie is de man de bourgeois en vertegenwoordigt de vrouw het proletariaat”!

In 1871 slaagde Marx erin de statuten van de Eerste Internationale zo aan te passen dat er bijzondere vrouwengroepen konden worden opgericht. Op het Duitse partijcongres in 1891 wisten de marxisten een meerderheid van de afgevaardigden te overtuigen om te stemmen voor het vrouwenstemrecht, gratis onderwijs voor alle geslachten, gratis openbare medische zorg en ondersteuning van bevallingen. De Eerste Wereldoorlog en de revoluties aan het begin van de 20e eeuw verdiepten de splitsing van de socialisten en de vrouwenbeweging  in een reformistische en revolutionaire vleugel. Drie vrouwen wierpen zich op tot belangrijke woordvoerders van de revolutionaire stroming: Clara Zetkin, Alexandra Kollontai en Rosa Luxemburg.

Clara Zetkin (1857-1933)

Clara Eissner groeide op in een conservatieve familie in Saksen. Via Russische emigranten kwam ze in contact met socialistische ideeën en haar toekomstige man, Ossip Zetkin, een revolutionair marxist. Zij speelde haar eerste grote rol als voorvechter van de vrouwenzaak op het stichtingscongres van de Tweede Internationale in 1889 in Parijs. Clara Zetkin – ze droeg de naam van haar man met trots – verzette zich tijdens het congres tegen de opvatting dat vrouwenarbeid moest worden afgeschaft. Socialisten moesten niet tegen vrouwenarbeid strijden, maar tegen uitbuiting van vrouwen in het arbeidsproces. Vier jaar later slaagde ze erin om op de conferentie van Zürich een groot aantal eisen van de vrouwenbeweging in het socialistisch programma te laten opnemen: betere werkomstandigheden voor vrouwen, arbeidsduurvermindering, stop aan kinderarbeid, zwangerschapsverlof enzovoort.

De jaarlijkse Internationale Vrouwendag werd op haar initiatief in augustus 1910 in het leven geroepen en werd gezien als een dag van strijd rond de volgende eisen: voor het algemeen vrouwenstemrecht, tegen oorlog, voor de sociale bescherming voor moeder en kind, tegen prijsstijgingen. Zij zag die dag als een deel van de internationale strijd tegen onderdrukking en kapitalisme. Dit is de revolutionaire oorsprong van de vrouwendag van 8 maart.

Net als Rosa Luxemburg bevond Zetkin zich in de revolutionaire vleugel van de Duitse sociaaldemocratie. Gestimuleerd door de ervaring van de Russische revolutie van 1905, pleitten Zetkin en Luxemburg voor een algemene staking om de politieke doelstellingen van de vrouwenbeweging te bereiken.  Tijdens het Congres van de Tweede Internationale in 1912 riep zij de socialistische partijen op om zich te verzetten tegen de nakende oorlog. Toen de reformisten voor de Duitse oorlogskredieten stemden, ontstond een breuk in het socialistische kamp, die zich verdiepte na het uitbreken van de Russische revolutie in 1917. Deze eerste arbeidersrevolutie gaf een nieuwe impuls en hoop aan de strijd van de internationale werkende klasse en de vrouwenbeweging in het bijzonder. Vrouwen speelden vaak een voortrekkersrol in de strijd voor vrede en socialisme. Clara Zetkin koos resoluut voor het revolutionaire kamp. Ze werd vervolgens gearresteerd en de rechtervleugel binnen de sociaaldemocratie verwijderde haar van de redactie van de grootste arbeiderskrant voor vrouwen "Die Gleichheit", een krant die ze zelf had opgericht. In 1918 was ze een van de medeoprichters van de Spartakusbond en later de Duitse Communistische Partij. Binnen de partij leidde ze de vrouwenbeweging zowel op nationaal als internationaal vlak, terwijl ze vanaf 1920 als de eerste vrouw in het Duitse parlement de belangen van de arbeidersvrouwen vertegenwoordigde.

Alexandra Kollontai (1870-1952)

Alexandra Domontovich werd geboren in de Russische elite. Haar vader was een generaal en haar moeder de dochter van een Fins industrieel. Rond 1890 ontmoette Alexandra Vladimir Kollontai, een arme student ingenieurswetenschappen en haar toekomstige echtgenoot. Toen ze in Zürich economie ging studeren, leerde ze het marxisme kennen. Terug in Rusland werd ze lid van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (RSDAP) die toen de marxisten verenigde. Hoewel ze zich eerst aan de zijde van de mensjewieken schaarde, vervoegde ze de bolsjewieken in 1914. Na de Russische revolutie werd ze volkscommissaris van Sociaal Welzijn en de meest prominente vrouw in het sovjetbestuur. Ze stond aan het hoofd van het Vrouwendepartement dat het analfabetisme onder vrouwen bestreed en hen van hun nieuwe rechten in de sovjetstaat bewust maakte. Ze liep niet steeds keurig in de pas en werd samen met Alexander Shlyapnikov lid van de Arbeidersoppositie die de eerste tekenen van bureaucratisering in de nieuwe sovjetstaat bekritiseerde. In 1923 werd ze aangesteld tot ambassadrice van de Sovjetunie voor Zweden. Hierdoor werd ze de eerste vrouwelijke ambassadeur.

Alexandra Kollontai verzette zich hevig tegen het burgerlijke feminisme. Ze schreef vele werken die over de vrouwenkwestie handelden en tegen de  ideeën en methodes van de liberale vrouwenbeweging ingingen. Haar belangrijkste werk is misschien wel "De sociale basis van het vrouwenvraagstuk" (1909). In de inleiding van dit boek schrijft ze: "Terwijl onze eerbare vrienden, de burgerlijke academici, de kwestie van de superioriteit van de ene over de andere sekse nauwkeurig bestuderen, het brein wegen en de intellectuele capaciteiten van mannen en vrouwen berekenen, erkennen de aanhangers van het historisch materialisme [= de marxisten] volmondig de natuurlijke verschillen tussen de seksen. We vragen slechts één ding, namelijk dat elk individu, man of vrouw, werkelijk de mogelijkheid krijgt om de meest vrije en volledige zelfontplooiing te bereiken, dat de breedste kansen worden geboden om alle natuurlijke talenten te ontwikkelen en toe te passen. Tezelfdertijd ontkennen de aanhangers van het historisch materialisme het bestaan van specifieke "vrouwelijke" kwesties die los staan van de algemene sociale problemen van onze tijd. Bepaalde economische factoren hebben ooit tot de ondergeschikte positie van vrouwen geleid, waarbij de natuurlijke eigenschappen slechts een secundaire rol speelden. Enkel het volledig verdwijnen van deze (economische) factoren, enkel de evolutie van de economische vormen die ooit de knechting van vrouwen veroorzaakten zal een radicale verandering in hun sociale positie bewerkstelligen. Maar een dergelijk perspectief mag geen rem vormen op de strijd voor hervormingen die gericht zijn op een onmiddellijke lotsverbetering van de arbeidersklasse. Integendeel, elke nieuwe overwinning van de werkende klasse is een sport in de ladder die de mensheid naar het rijk van de vrijheid en sociale gelijkheid leidt; elk nieuw recht dat vrouwen bekomen brengt hen dichter bij hun doel: totale emancipatie.”

Rosa Luxemburg (1871-1919)

De Duitse socialiste Rosa Luxemburg is vooral bekend omwille van haar verzet tegen de Eerste Wereldoorlog en haar strijd tegen het reformisme in de socialistische beweging. Ze was niet alleen een militant leider van de Duitse arbeidersbeweging, maar ook onderlegd in theoretische kwesties. In tegenstelling tot Alexandra Kollontai of Clara Zetkin werd Luxemburg niet direct geassocieerd met de vrouwenkwestie. De dingen die zij over vrouwenemancipatie schreef, handelden voornamelijk over het vrouwenstemrecht. Toch beschouwde ze de bevrijding van de vrouw niet als een secundaire kwestie. In november 1918 schreef ze in een brief aan Zetkin "Misschien moet ik schrijven over de vrouwenkwestie. Het is zo belangrijk nu, en we hebben geen kameraden die hier iets van begrijpen”. Haar strijd tegen het reformisme kan gezien worden als haar antwoord op een van de fundamentele vragen van de vrouwenbeweging: is de bevrijding van vrouwen binnen het kapitalisme mogelijk of niet? Een van haar belangrijkste werken, “Hervorming of Revolutie”, legt duidelijk uit waarom socialisme enkel via een revolutionaire breuk met het kapitalisme kan worden bewerkstelligd. Enkele van de toenmalige leiders van de partij, Bernstein en later Kautsky, stelden dat als gevolg van de ontwikkeling van het kapitalisme het socialisme gradueel kon bereikt worden. Beetje bij beetje, hervorming na hervorming, zou de werkende klasse de controle over de staat bekomen en dus, bijna "per ongeluk" het socialisme bereiken. Luxemburg was niet tegen hervormingen binnen het kapitalisme, maar stelde dat deze steeds een tijdelijk karakter hadden en de fundamentele krachtsverhoudingen niet in vraag stelden. De arbeidersbeweging moest steeds een strijd voor concrete hervormingen binnen het systeem (loonsverhoging, arbeidsduurvermindering, sociale zekerheid, herverdeling via belastingen, enzovoort) koppelen aan een strijd tegen het systeem zelf (privébezit van de productiemiddelen, de klassenmaatschappij, de staat enzovoort). Net als Clara Zetkin en Alexandra Kollontai was Rosa Luxemburg er diep van overtuigd dat de volledige emancipatie van de vrouw alleen mogelijk is onder het socialisme. In 1919 werd ze door de eerste fascistische milities vermoord, in samenwerking met de rechtse socialisten die haar revolutionaire impact op de Duitse arbeidersklasse vreesden en het liever met de burgerij op een akkoordje gooiden.

Verwezenlijkingen van de Russische Revolutie

De Russische Revolutie van 1917 begon op Internationale Vrouwendag, dankzij spontane betogingen van vrouwen die brood en vrede eisten. Een van de eerste beslissingen van de Sovjetregering was het vastleggen van een volledige gelijkheid voor de wet tussen man en vrouw. Vrouwen kregen het recht op scheiding, abortus en het seculier huwelijk. Deze politieke rechten betekenden een enorme stap vooruit voor de Russische vrouwen, van wie de slechte legale positie onder de tsaristische autocratie plots beter werd dan deze van de vrouwen in de “verlichte” kapitalistische landen. Maar Lenin wees erop dat deze politieke rechten onvoldoende waren om vrouwen werkelijk te emanciperen. Werkelijke emancipatie wordt niet enkel in de politieke, maar ook in de culturele en sociaaleconomische sfeer verkregen. De nieuwe socialistische staat diende deze emancipatie verder na te streven door het onderwijs uit te breiden, voor publieke kinderopvang te zorgen, het huishoudelijke werk te verminderen enzovoort.

Het uitblijven van de wereldrevolutie waar Lenin en Trotski op gehoopt hadden, betekende dat de kersverse Sovjetunie in isolatie haar economie moest ontwikkelen vanop een semifeodale basis. Daar bovenop kwam nog de invasie van troepen uit 21 landen, die slechts met enorme opofferingen kon worden teruggeslagen. In deze context werd het revolutionaire elan versmoord en nam de stalinistische bureaucratie uiteindelijk in de tweede helft van de jaren 1920 de macht over. De conservatieve familiestructuur werd opnieuw de hoeksteen van de Russische samenleving en progressieve wetten op abortus en scheiding werden teruggedraaid. Toch leren de eerste jaren na de revolutie ons wat een socialistische samenleving voor de emancipatie van de vrouw kan betekenen – en dit in de context van de onderontwikkelde tsaristische economie! Een hedendaagse, ontwikkelde socialistische maatschappij zou de kapitalistische landen inzake welzijn en vooruitgang ver achter zich laten en een model worden voor de gehele wereld.

Marxisme en feminisme

Marxisten zijn natuurlijk niet de enigen die de problematiek van de emancipatie van de vrouw naar voor gebracht hebben. In de burgerlijke revoluties van het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw speelden vrouwen een zeer actieve rol. De eerste “vrouwenbeweging” was in wezen een beweging van vrouwen uit de bourgeoisie en kleinburgerij. Aanvankelijk dachten zij een volledige sociale en economische emancipatie via het onderwijs te kunnen verkrijgen. Een beroemd vertegenwoordiger van deze burgerlijke feministen was Olympe de Gouges, die actief was tijdens de Franse Revolutie. In haar beroemde "Verklaring van de rechten van vrouwen en vrouwelijke burgers" plaatste de Gouges nooit vraagtekens bij de burgerlijke orde, maar toch waren haar eisen nog te radicaal; ze werd in 1793 terechtgesteld. Een andere activiste, Rose Lacombe, probeerde, in tegenstelling tot de Gouges, de strijd van de vrouwelijke arbeiders te koppelen aan een revolutionair perspectief. Ze stichtte de "Vereniging van revolutionaire burgers" met als doel arbeidersvrouwen te organiseren.

Maar later zou duidelijk worden dat de burgerlijke vrouwenbeweging eerder vroeg dan laat botst met de klassenstrijd. De geschiedenis van de Britse sufragetten is wellicht het beste voorbeeld van de beperkingen van het burgerlijk feminisme. In 1903 stichtte Emmeline Pankhurst de Women’s Social and Political Union (WPSU), een strijdorganisatie voor vrouwenrechten. Haar dochters Christabel, Sylvia en Adela militeerden ook in deze organisatie. De WPSU voerde zeer radicale acties, die leidden tot aanhoudingen en gevangenisstraffen. Maar vanaf het begin ontstonden er in de WPSU spanningen die hun oorsprong vonden in een verschillend klassenperspectief.

Sylvia in het bijzonder probeerde de beweging te verbinden met de gehele arbeidersstrijd en werd uiteindelijk een overtuigde socialiste. Zij verbond de acties van burgerlijke ongehoorzaamheid van de WPSU met deelname aan de acties van de arbeiders. Ze begreep het belang van massamobilisatie en van een klassenperspectief in de strijd die zij leverde.

Ik wil niet een grondig militantisme van enkelen, maar wel een grote oproep aan de massa’s om de strijd te vervoegen”, zei ze. Deze benadering werd echter niet gedeeld door haar moeder en haar zus Christabel, die zich verzetten tegen eenheid van de WPSU met de arbeidersorganisaties. Zij wilden alleen een vrouwenstrijd en benadrukten de onafhankelijkheid van de WPSU tegenover de arbeidersbeweging.

Sylvia wou van de WPSU een socialistische organisatie maken en trok heel Groot Brittanië door om socialistische ideeën te propageren. Uiteindelijk werd ze in 1914 door haar moeder en haar zuster uitgesloten uit de WPSU. Dat gebeurde nadat zij het woord had genomen op een bijeenkomst van socialisten en syndicalisten in steun van de Ierse revolutionair Jim Larkin. Hier zien we duidelijk het verschil in benadering. De kleinburgerlijke feministen wilden dat de beweging zich organiseerde rond “vrouwenkwesties”, terwijl Sylvia de eengemaakte strijd tegen het kapitalisme zag als de weg naar de bevrijding van de vrouw.

Het uitbreken van de eerste wereldoorlog leidde tot het volledige failliet van de beweging der sufragetten. De WPSU schortte al haar acties op en werd een fervente aanhanger van de Britse regering en van de oorlogsinspanningen. De Britse eerste minister vroeg persoonlijk de steun van de WPSU en financierde hun betogingen in steun van de oorlog die als motto hadden “Wij vragen het recht om te dienen.” Emmeline heeft zelfs een feministisch argument gebruikt om de oorlog te steunen tegen Duitsland, dat een “masculiene natie” zou zijn.

Na de oorlog hebben Emmeline en Christabel Pankhurst reactionaire antisyndicale standpunten ingenomen. Zij waren bij de eerste vrouwen die zich kandidaat stelden bij de verkiezingen, maar deden dat wel bij de Conservatieve partij! Sylvia daarentegen nam deel aan de stichting van de Britse communistische partij.

Het voorgaande maakt duidelijk waarom marxisten geen voorstander zijn van een eengemaakte vrouwenbeweging. Het is verkeerd om te beweren dat alle vrouwen dezelfde belangen hebben. Organisaties stichten die beweren alle vrouwen te verdedigen, verbindt de arbeidsters met de belangen van de vrouwelijke burgers en kleinburgers. Zij kunnen, noch willen de strijd voeren in het belang van het vrouwelijke deel van de werkende klasse.

Marxisme en onderdrukking

Voor de marxistische vrouwen, net als voor alle marxisten trouwens, is de strijd voor vrouwenrechten in de eerste plaats een klassenstrijd.

Betekent dit dat we de strijd tegen onderdrukking (van vrouwen of andere vormen van onderdrukking zoals gender, ras, godsdienst, nationaliteit enz.) opzij schuiven voor de klassenstrijd? Geenszins! Maar net als Zetkin, Kolontaï en de anderen zijn we ervan overtuigd dat we alleen door eengemaakte strijd van alle arbeiders efficiënt kunnen strijden tegen onderdrukking. Omgekeerd is slechts door te strijden tegen elke vorm van onderdrukking dat alle pogingen om de arbeiders te verdelen kunnen worden gecounterd en de eenheid van de arbeidersklasse kan worden bereikt.

De lage lonen van degenen die het slechtst betaald worden, leggen druk op de lonen van alle arbeiders, ook degenen die hogere lonen hebben. Het is in het belang van de ganse arbeidersbeweging om daartegen te strijden. Arbeiders die zich onderdrukkend of discriminerend gedragen schaden de eenheid van de arbeidersbeweging, vermits zij tweedracht zaaien. Een arbeider die zich seksistisch gedraagt, verwijdert zich automatisch van de collega’s die hij viseert en maakt zo gezamenlijke syndicale acties moeilijker.

De emancipatie van de vrouw is dus geen probleem dat enkel vrouwen aanbelangt. Hetzelfde geldt voor andere vormen van onderdrukking. Elke aanval tegen een deel van de arbeidersklasse en elke poging om op gelijk welke manier verdeeldheid te zaaien, brengt schade toe aan de volledige arbeidersklasse. De marxisten ijveren er dus voor dat de ganse arbeidersklasse strijdt tegen elke vorm van onderdrukking of discriminatie. Onze slogan luidt: “een aanval tegen één van ons, is een aanval tegen allen!”

Tijdschrift Vonk

layout Vonk 322 page 001

Activiteiten

Onze boeken

Onze boeken