Inleiding

Als een muur voor de socialistische omvorming van de maatschappij staat het kolossale staatsapparaat. In deze korte brochure wordt ingegaan op een aantal fundamentele vragen. Wat is de oorsprong van de staat? Wiens belangen dient zij? Kan de staat hervormd worden of moet zij helemaal omvergeworpen worden? Door wat moet het staatsapparaat vervangen worden; moet het eigenlijk wel vervangen worden?

Marx en Engels slaagden erin de staat te demystifiëren. Ze toonden aan dat de staat niet altijd bestaan heeft en prikten door de schijn van de burgerlijke democratie.

Vandaag worden de sociale rechten (zoals recht op staking, betoging en vrije meningsuiting) van militanten binnen de arbeidersbeweging en andere sociale bewegingen aangevallen, in naam van de Wet met een hoofdletter ‘W’, of Democratie met een hoofdletter ‘D’. Alsof de wet en de democratie, de rechtbanken en de politie, onafhankelijke entiteiten zijn die neutraal staan tegenover de bestaande sociale conflicten. In theorie is de Wet een reeks rechtvaardige regels die iedereen moet gehoorzamen. In werkelijkheid bestaat er een wet voor de rijken en machtigen, en een wet voor de rest.

De wet is niet geschreven in de hemel, maar op aarde. Zij is ook geen weerspiegeling van één of andere ‘natuurwet’. Zij dient een specifiek doel. De wet is geen edel systeem van "rechtvaardige regels", het is gewoon een aspect van de staat. De wet is één van de vele dwangmiddelen waardoor één klasse, de heersende klasse, een minderheid, de meerderheid kan regeren.

De heersende klasse heeft in vele gevallen een mysterieuze religieuze of ideologische sluier boven de staat gehangen om haar bestaan te legitimeren. Om deze bovennatuurlijke mist die de staat omringt, weg te vegen, moet eerst de mythe die beweert dat dit apparaat altijd al heeft bestaan, aangepakt worden. Gedurende het grootste deel van het bestaan van de mens was er immers geen sprake van een staat!

1. De stammenmaatschappij

De zogenaamde ‘histoire immobile’ is een simplistische kijk op geschiedenis die beweert dat de dingen zijn zoals ze altijd geweest zijn, en zoals ze altijd zullen zijn. Volgens deze opvatting bestaat het kapitalisme dus reeds van het begin der tijden, net zoals de staat, die vaak als een ‘neutrale scheidsrechter’ gezien wordt.

In werkelijkheid is het kapitalisme een recent stadium in de ontwikkeling van de menselijke samenleving. De staat, ofschoon ouder dan het kapitalisme, bestond nog niet in de eerste stammenmaatschappijen.

De samenleving heeft sinds haar primitief-communistische oorsprong – de stammenmaatschappij – al vele revoluties en omwentelingen doorlopen. De stap naar volwassenheid van de mensheid, de rationele, harmonieuze en democratische samenlevingsvorm die we socialisme noemen, ligt echter nog niet binnen handbereik.

De mensheid heeft reeds een hele reeks verschillende klassenheerschappijen, eigendomsverhoudingen en vormen van uitbuiting en onderdrukking doorstaan. Vandaag kunnen we echter vaststellen dat de economische, culturele en wetenschappelijke voorwaarden voor een echte klassenloze maatschappij aanwezig zijn. Het is onze historische taak om deze klassenloze maatschappij te vestigen.

In de eerste klassenloze maatschappijen kon er geen staat bestaan, kon er zelfs geen ‘beschaving’ ontstaan gezien de mens een nomadisch bestaan leed. Deze nomaden waren een gewapend volk zonder nood aan een leger of een ander dwangmiddel om een deel van de bevolking onder controle te houden en te onderdrukken. Deze samenlevingsvorm was echter geen wettenloze anarchie: misdaden en wangedrag werden democratisch door de gemeenschap geregeld. Natuurlijk waren er "leiders" zoals in elke menselijke samenlevingsvorm, maar dit waren mensen aan wie de gemeenschap op een democratische wijze autoriteit en respect verleende.

2. Accumulatie en de slavenmaatschappij

Op een gegeven ogenblik werden kleine groepen mensen sedentair en ze gingen specifieke territoria bewonen. Zo kon de arbeidsproductiviteit zich ontwikkelen. De sedentaire mens begon actief de natuur te herscheppen naar zijn behoeften. Hiervoor ontwikkelde hij werktuigen en technieken. Het gevolg van de stijgende arbeidsproductiviteit was het ontstaan van een surplus, een overschot.

Voor de eerste keer in de geschiedenis van de mensheid werd een deel van de bevolking bevrijd van de dagdagelijkse strijd om de bestaansmiddelen. De samenleving werd opgedeeld en er ontstond een groep van niet-werkenden die de arbeid van anderen kon gebruiken om zichzelf in stand te houden.

Door dit proces ontstond accumulatie van kapitaal en kon de mens op grote schaal werktuigen produceren en primitieve landbouwtechnieken ontwikkelen. Weldra ontstond ook een leger om de sedentaire gemeenschap tegen overvallen van nomadenstammen te beschermen.

De samenleving werd dus in klassen verdeeld en dit veroorzaakte een breuk tussen de “haves” en the “have nots” – in het begin: de slaveneigenaars en de slaven.

Deze nieuwe heersende klasse van slaveneigenaren kon haar tijd besteden aan de ontwikkeling van kunst, wetenschap, architectuur, filosofie en wiskunde. De slavernij was dus de basis voor de oude beschavingen van Griekenland en Rome, die gezien worden als een grote vooruitgang op cultureel en wetenschappelijk gebied.

De slaveneigenaars waren echter een minderheid en hadden dus een militair apparaat nodig om hun slaven in bedwang te houden. Zo werd de staat geboren uit de verdeling van de samenleving in klassen.

Deze nieuwe staat onderscheidde zich van oudere samenlevingsvormen doordat haar onderschikten niet langer door bloedbanden bijeen werden gehouden, maar op territoriale basis gescheiden werden. Burgers werden geacht te leven volgens hun specifieke rechten en plichten die samenhingen met hun woonplaats, en niet langer meer bepaald werden door hun stam.

Een ander onderscheid was ook dat deze staat een militair apparaat schiep dat buiten de bevolking stond. Een gewapende bevolking in een klassenmaatschappij zou immers tot verschrikkelijke conflicten geleid hebben.

Engels beschreef de staat in zijn boek ‘Oorsprong van het gezin en de privé-eigendom’ als een product van de samenleving in een bepaald stadium van ontwikkeling. De staat heeft als onmogelijk doel de klassen met elkaar te verzoenen en hun tegengestelde economische en sociale belangen te verdoezelen. De staat fungeert als een soort ‘scheidsrechter’ die het sociale conflict moet modereren en de onderdrukte klasse onder controle houdt.[1]

Ook Lenin in zijn werk ‘Staat en Revolutie’ beschrijft de oorsprong van de staat als een product van de onverzoenbaarheid van de klassentegenstellingen.[2]

Aan de basis van het huidige systeem van politie, rechtbanken, leger, enz, liggen geen edele motieven. De staat is niet opgericht als een bescherming van de bevolking tegen asociaal en crimineel gedrag, maar zij werd gecreëerd als een dwangapparaat voor de heersende klasse, de minderheid, om de meerderheid van de mensen te onderdrukken.

Bij elke opeenvolgende vorm van klassenmaatschappij werd dit staatsapparaat overgenomen en geperfectioneerd als het instrument van de nieuwe heersende klasse. Zo werd de feodale staat en het feodaal recht een instrument van de adel om de lijfeigenen en boeren te onderdrukken, en zo werd de moderne staat een instrument van het kapitaal ter uitbuiting van de arbeid.

In elke burgerlijke revolutie die de kapitalisten aan de macht bracht – Engeland in 1649, Frankrijk in 1789 – nam de nieuwe heersende klasse het oude staatsapparaat over en verbeterde zij het als een instrument om de nieuwe onderdrukte klasse, de arbeiders, te onderdrukken.

Geloven wij nu echt dat de grote bankiers en directeuren van multinationals, monopolies en trusts in hun clubjes dit staatsapparaat bedacht hebben? Of is dit allemaal socialistische paranoia? Zonder dieper in te gaan op wat deze heren bediscussiëren in hun clubs kunnen we stellen dat ze nooit zoiets als de moderne staat konden verzonnen hebben. De moderne staat is het resultaat van revoluties en veranderende sociale situaties over de eeuwen heen, en niet van een vooropgezet meesterplan.

3. De Commune van Parijs

In alle revoluties die aan de Commune van Parijs voorafgingen, was de voornaamste taak de verovering van het staatsapparaat. Marx en Engels stelden echter dat het doel van het socialisme helemaal anders zou zijn. In Marx’ werk is er geen sprake van utopisme: hij zoog de historische opdracht van de arbeidersklasse in verband met de staat niet uit zijn duim, maar hij leidde hem af uit de praktische conclusies van de Commune van Parijs in 1871.

Hoewel hij het heroïsme van de communards die “de hemel bestormden” prees, werd Marx gedwongen zijn theorie na hun nederlaag aan een onderzoek te onderwerpen. De enige verbetering die Marx in het Communistisch Manifest nodig achtte, was dus op basis van deze revolutionaire ervaring.

In het voorwoord van de uitgave van juni 1872 stelden Marx en Engels dat het programma van het Communistisch Manifest “op sommige plaatsen verouderd is geworden” en ze halen een zin uit Marx’ boek ‘De Franse Burgeroorlog’ aan: “de arbeidersklasse kan niet eenvoudigweg het staatsapparaat overnemen en het voor de eigen doeleinden gebruiken.”

4. Reformisme

Verbazend genoeg werd deze zin door vele leiders van de arbeidersbeweging volledig verkeerd begrepen. Men interpreteerde dit als een argument ten gunste van langzame, graduele verandering - kleine hervormingen dus - waardoor de staat kon aangepast worden aan de belangen van de arbeiders. De leiders van de Duitse arbeidersbeweging bijvoorbeeld vroegen een ‘vrije volksstaat’. Marx bespotte dit idee: “Wat bedoelen jullie met een ‘vrije volksstaat’? De staat is een instrument voor de onderdrukking van de arbeidersklasse en niets anders!”

Zolang de staat een staat is, zal zij bestaan om het volk te onderdrukken en op het moment dat het een instrument van het volk wordt, dan stopt deze ‘volksstaat’ een staat te zijn.

Lenin nam dit idee over. De leiders van de Europese socialisten daarentegen veroordeelden de Russische Revolutie, polemiserend over ‘democratie’, democratie met een hoofdletter ‘D’. Lenin stelde echter dat er niet zo iets bestond als abstracte ‘democratie’. Wat tot dan toe bestaan had, was de burgerlijke democratie. Hoewel deze democratie een grote stap vooruit was in vergelijking met de wantoestanden in het verleden, bleef ze beperkt, vals en hypocriet. Deze louter ‘politieke’ democratie spotte met de verwachtingen van degenen die uitgebuit werden.

Zelfs het parlement vandaag is zo’n beschimping. Om de vier jaar kiezen we leden van of mensen sympathiserend met de heersende klasse die dan onze belangen moeten vertegenwoordigen.

Wat Marx natuurlijk bedoelde toen hij stelde dat de arbeiders het staatsapparaat niet zomaar kunnen overnemen, verduidelijkte hij in veel van zijn geschriften. In een brief naar Kugelman bijvoorbeeld schreef hij: “Als je het laatste hoofdstuk van mijn ‘Achttiende Brumaire’ leest, dan zie je dat ik stel dat de volgende poging van de Franse Revolutie niet langer, zoals daarvoor, zal zijn het transfereren van het bureaucratisch-militair apparaat van de ene naar de andere hand, maar wel de verwoesting van dit apparaat. Dit is de voorwaarde voor elke echte volksrevolutie.”

Wie neemt eigenlijk de fundamentele beslissingen in deze democratie? Niet de regering of het kabinet, maar de grote bankiers en de monopolies, de muntspeculanten en de effectenmakelaar – en wie verkiest hen? Wie verkiest de rechters? Wie verkiest de mediamagnaten?

Marxisten zijn de eersten die de democratische rechten, het recht van staking, organisatie, vrije meningsuiting, enz, die de arbeiders door de sociale strijd verworven hebben, verdedigen en ervoor strijden om hen uit te breiden.

Marxisten willen ook maximaal gebruik maken van het parlement, de Kamer en de rechtbanken om deze rechten te verdedigen en hen uit te breiden. Deze rechten zijn echter geen doel op zich, maar een middel om ons doel te bereiken

5. Burgerlijke democratie

In het Communistisch Manifest stelden Marx en Engels dat de door arbeiders veroverde democratische rechten enkel rechten zijn op weg naar het doel van de omverwerping van het klassensysteem, van de nieuwe samenleving.

Engels voegde hier nog aan toe dat de staat in een democratische republiek even onderdrukkend is als in een politiestaat. In een burgerlijke democratie oefent het kapitaal echter haar macht indirect uit door middel van omkoping of lobbywerk.[3]

De kapitalisten prefereren de burgerlijke democratie als een goedkoper en kneedbaarder systeem, maar mocht deze democratie ooit aan de kern van het kapitalisme raken, dan zal de heersende klasse niet aarzelen om haar af te schaffen. In de beginjaren ’70 bijvoorbeeld werd in Engeland een coup voorbereid in het geval dat Labour haar socialistische programma effectief zou uitvoeren. Ook de Gladio-samenzwering in Europa is hier een voorbeeld van.

De taak van het marxisme is het blootleggen van de ware aard van de staat en het gevaar dat deze staat betekent voor de arbeidersklasse, maar ook wat de staat moet vervangen en hoe dit moet gebeuren.

Marxisme heeft niets gemeen met anarchisme dat stelt dat elke vorm van autoriteit en organisatie inherent slecht is – dit is een soort mysticisme en heeft niets te maken met een serieuze historische analyse van de samenleving.

Hoe kunnen treinen op tijd rijden, hoe kan de harmonieuze ontwikkeling van de economie en samenleving die socialisme heet, gepland worden zonder een organisatie van de samenleving?

6. Arbeidersdemocratie

Terwijl de kapitalisten hun staat nodig hebben om hun klassenheerschappij te behouden, hebben de arbeiders een staat nodig om deze klassenheerschappij te beëindigen. Gezien elke staat in de laatste analyse enkel bestaat ter onderdrukking van de ene klasse door de andere; van de meerderheid door de minderheid, zou een arbeidersstaat deze wet op zijn kop zetten. De arbeidersstaat betekent dan de heerschappij van de meerderheid over de minderheid.

Zo’n regime zou als eerste daad een Europese en internationale oproep moeten doen om haar bij te staan en overal een einde te maken aan de anarchie van het kapitalisme en mee te helpen bij de opbouw van een socialistische maatschappij. Deze arbeidersstaat moet de sleutelsectoren van de economie nationaliseren, dit wil zeggen hen eigendom maken van de staat, maar dan onder democratische controle en management van de arbeiders zelf.

Een regering met een dergelijk programma zou natuurlijk reeds van in het begin gesaboteerd worden door de oude staat. Langs de andere kant zou een dergelijk programma miljoenen arbeiders inspireren om haar te hulp te schieten en haar programma in de praktijk uit te voeren door de banken en de bedrijven over te nemen.

Wanneer de arbeiders dit doen, beginnen ze zichzelf als klasse op te heffen, namelijk door de klassentegenstellingen uit de wereld te helpen en de staat als ‘staat’ – een instrument om de klassenmaatschappij in stand te houden – op te heffen.

Zoals Engels schreef: “De eerste daad waarin de staat echt naar voor komt als de vertegenwoordiger van de gehele samenleving, namelijk het in bezit nemen van de productiemiddelen in naam van de samenleving; deze daad zal tevens de laatste onafhankelijke daad zijn als een staat. De tussenkomst van de staatsmacht in sociale relaties wordt overbodig in de ene na de andere sfeer en sterft vanzelf af. De heerschappij over personen wordt vervangen door de administratie van dingen en de coördinatie van het productieproces.”

7. Overvloed

Opnieuw is er hier geen sprake van utopisme. Marx verzon geen perfecte sociale orde uit het niets, maar hij bestudeerde het proces van de geboorte van een nieuwe samenleving uit de oude. Het doel van een socialistische transformatie van de samenleving is een einde te maken aan de klassenverdelingen, een maatschappij te scheppen waarin Marx’ aforisme “van ieder naar zijn vermogen, naar elk zijn behoefte” werkelijkheid wordt.[4] Dit vergt echter de ontwikkeling van een economie van overvloed, die perfect mogelijk is op basis van de moderne wetenschap en techniek, eens de anarchie van de markt en de dictatuur van het kapitaal omvergeworpen is.

Het opbouwen van een dergelijke economie vereist een bewuste planning en organisatie van productie, distributie en handel. De heerschappij over de mensen moet dus vervangen worden door de administratie van zaken, en de bureaucratie moet afgeschaft worden.

De werkweek moet tot 32 uur worden ingekort, zonder loonverlies; vervolgens ingekort tot vier 6 uur dagen enz, tot niet alleen de werkeloosheid is opgeheven, maar tot iedereen de noodzakelijk tijd heeft om deel te nemen aan alle aspecten van de samenleving. Zoals Lenin ooit stelde: “wanneer iedereen een bureaucraat wordt, is niemand nog een bureaucraat.”

De oude liberale droom van een goedkope regering kan werkelijkheid worden door de twee grootste kosten af te schaffen. Eerst en vooral worden de functionarissen aangepakt. Hun jobs worden ontdaan van macht en prestige en worden herleid tot hun ware - namelijk puur administratieve - aard. Alle ambtenaren worden verkozen en zijn permanent afzetbaar. Alle partijen behalve de fascistische worden toegelaten zich te organiseren.

De enorme verspilling aan rijkdom die kruipt in het militair apparaat dat uiteindelijk dient om ons op onze plaats te houden wordt dan ook overbodig. Misdaad en veiligheid kan door de samenleving zelf geregeld worden zonder de ‘hulp’ van een kolossaal staatsapparaat.

Besluit

De staat heeft niet altijd bestaan. Vroegere samenlevingen hadden er gewoon geen nood aan. Op een zeker niveau van economische ontwikkeling werd het echter noodzakelijk om de samenleving in klassen op te splitsen. De staat was een resultaat van de klassenmaatschappij. Vandaag is de onderverdeling in klassen niet langer een noodzakelijkheid, maar een hindernis op het pad van de verdere ontwikkeling van de mensheid. De taak van de socialistische transformatie van de samenleving is ons bevrijden van deze ketting.

Om Engels nog een laatste keer aan te halen: “De samenleving die de productie zal reorganiseren op basis van een vrije en gelijkwaardige associatie van de producenten, zal het gehele staatsapparaat terugzetten waar het hoort: in het museum van antiquiteiten, naast het spinnenwiel en de bronzen bijl.”

Vooraleer het marxisme de staat kan veroveren, moet het echter eerst de arbeidersbeweging veroveren. Het is de taak van marxisten om de arbeiders inzicht te geven in de natuur van de staat, haar geschiedenis, haar aard en functie. Marxisme is immers de theoretische uitdrukking van de arbeidersbeweging, de gids voor de actie.

[1] “(…) een product van de samenleving in een bepaald stadium van ontwikkeling: het is de toegeving dat deze maatschappij in een onoplosbare contradictie met zichzelf verwikkeld is, dat zij is opgesplitst in onverzoenbare tegenstellingen die ze niet kan uitdrijven. Opdat deze tegenstellingen, klassen met tegengestelde economische belangen, zichzelf en de maatschappij niet zouden opbranden in een onvruchtbare strijd, werd het noodzakelijk om een macht te hebben die schijnbaar boven de samenleving stond en die het conflict zou modereren en het in de grenzen van de “orde” zou houden.”

[2] “De staat is een product en een manifestatie van de onverzoenbaarheid van de klassentegenstellingen. De staat ontstaat waar, wanneer en hoe zeer klassentegenstellingen objectief niet kunnen verzoend worden. En ook omgekeerd, het bestaan van een staat bewijst dat klassentegenstellingen onverzoenbaar zijn.”

[3] “De staat is een apparaat van de onderdrukking van de ene klasse door de andere; in een democratische republiek evengoed als in een monarchie… In een democratische republiek oefent het kapitaal haar macht indirect uit, maar met meer zekerheid, door middel van directe omkoping van ambtenaren, of door middel van een alliantie tussen de regering en de beurs.”

[4] Ieder levert arbeid naar zijn/haar vermogen en verkrijgt volgens zijn/haar behoefte.

Naar een artikel van Phil Mitchinson, Socialist Appeal 23, juli/augustus 1994