De lente van 2003 werd ingeluid met een nieuwe oorlog. Na Afghanistan in het najaar van 2001 was het de beurt aan Irak. In tegenstelling tot de vorige Amerikaanse interventie was de beweging tegen de oorlog echter reeds vóór de invasie tot volle wasdom gekomen. De internationale anti-oorlogsbeweging die aan het begin van 2003 het licht zag, was een unieke beweging. Enerzijds was zij de grootste, internationale beweging – een echte mondiale beweging – in de wereldgeschiedenis. Op 15 februari liet ze haar macht zien tijdens honderden massabetogingen in de hele wereld. Miljoenen mensen protesteerden toen tegen de oorlogsdreiging.

Anderzijds was deze beweging uniek omwille van haar snelle groei en aftakeling. Terwijl het jaren duurde vooraleer het verzet in de jaren ’70 tegen de aanslepende Vietnam-oorlog van de grond kwam, vond het hoogtepunt van deze anti-oorlogsbeweging reeds vóór de oorlog zelf plaats. Toen bleek dat de Amerikaanse en Britse invasie in Irak onvermijdelijk was, stortte de beweging echter ineen.

De omvang, de verspreiding en de intensiteit van deze beweging waren geen toeval. De internationale anti-oorlogsbeweging was een uitlaatklep, een mondiale reactie op het jarenlange politieke, economische en sociale offensief van de rechterzijde. Het opeengehoopte ongenoegen en de geaccumuleerde frustratie bij grote lagen van de wereldbevolking vonden een uitdrukking in de resolute afwijzing van de arrogantie en de agressie van het Amerikaanse en Britse imperialisme. Het krediet dat Bush na 11 september van vele mensen gekregen had, verdampte snel tijdens de ervaring van de imperialistische pletwals, die in zijn drang naar oorlog over elke internationale afspraak, elk mondiaal overleg en elke elementaire waarheid walste.

Illusies

Ondanks de overduidelijke machteloosheid van de internationale overlegorganen, vooral de Verenigde Naties, bleef een groot deel van de beweging illusies in hen koesteren. De VN waren nochtans niet in staat het militaire geweld van de VS en Groot-Brittannië tegen te houden, te straffen of een alternatief aan te bieden. Integendeel, na de val van Bagdad ‘legaliseerden’ de VN de oorlog door aan de VS en haar coalitiepartners een mandaat te geven.

De illusies drukten zich in de anti-oorlogsbeweging uit in een reformistische houding. Aangezien men in het Westen in een parlementaire democratie leeft, dachten een heleboel mensen dat ze de oorlog konden tegenhouden, gewoon omdat zij een overgrote meerderheid in de samenleving vormden. Ze riepen hun regeringen op om zich tegen de oorlog te verzetten. Regeringsleiders zoals Blair, Aznar en Berlusconi hielden echter het been stijf, ondanks massabetogingen en peilingen die aantoonden dat het overgrote deel van hun bevolking, zelfs van hun eigen kiezers, de oorlogsstokerij veroordeelden.

Vele organisaties, verenigingen en gewone betogers hadden illusies in de burgerlijke democratie en verkeerden bovendien in de waan dat Frankrijk, Duitsland en België in hun verzet tegen de oorlog door vredesprincipes gedreven werden. Net zoals de burgerlijke democratie in laatste instantie echter enkel de belangen van de heersende klasse dient, zo vormt het beleid van deze landen een uitdrukking van hun enge, nationale belangen. De oppositie van Frankrijk en Duitsland werd, zoals we in ons artikel ’De verdeeldheid in het imperialistische kamp’ al uitgelegd hebben, niet ingegeven door morele verontwaardiging, maar wel door hun eigen imperialistische belangen in de regio. Op opportunistische wijze verpakten ze hun geopolitieke en economische motieven in pacifistische bekommernissen en eerbied voor het internationaal recht. Noch van de machteloze VN, noch van het ‘imperialisme light’ van Europa, hoeven we een rechtvaardige oplossing voor de problemen van de onderdrukte volkeren in het Midden-Oosten en de rest van de wereld verwachten.

De participanten

Het speerpunt van de anti-oorlogsmobilisaties werd door de jeugd gevormd. Een deel van de jongeren, vooral de studenten, waren via de anti-globaliseringsbeweging geradicaliseerd. De anti-oorlogsbeweging bracht nieuwe lagen jongeren, in de eerste plaats scholieren, in aanraking met (internationale) politiek. De jeugd speelt vaak een voortrekkersrol in massabewegingen en revoluties en vormt als het ware een barometer van maatschappelijke radicaliseringtendensen.

In tegenstelling tot de anti-globaliseringsbeweging trad de arbeidersklasse op verscheidene plaatsen ook onafhankelijk, als klasse, op. De vijftien minuten durende (symbolische) staking die het Europees Vakverbond uitriep, viel in het niets bij de twee-urenstaking van de Spaanse UGT, de schokstakingen in heel Zuid-Europa op de dag dat de oorlog uitbrak, de acties van de Italiaanse dokwerkers tegen het oorlogstransport in verscheidene havens, de actie van Britse treinbestuurders enzovoort. Deze stakingen en acties maakten duidelijk dat de deelname van een land aan de oorlog enkel tegengehouden kon worden door de politieke en economische actie van de arbeidersbeweging en niet door rituele betogingen. De verlamming van de productie door werkonderbrekingen op de werkvloer, die het kapitalisme recht in haar winstproductie raakt, en vooral de syndicale boycot van het oorlogstransport via de havens, luchthavens, autowegen en het spoor behoren tot het krachtige arsenaal van de arbeidersklasse. Directe actie kan een prikkelende functie hebben, maar nooit dezelfde impact als deze massa-acties hebben. In laatste instantie kan enkel de georganiseerde arbeidersklasse via haar methodes, organisaties en middelen een dam opwerpen tegen kapitalisme en imperialisme.

De arbeidersklasse heeft aangetoond dat zij zich niet alleen bij ‘economische’ problemen in beweging zet, maar ook in staat is om zich te mobiliseren rond internationale politieke hangijzers. In Zuid-Europa werd een gedeelte van de arbeidersklasse zich bewust van de band tussen het beleid van sociale afbraak, het interne rechtse offensief enerzijds en de imperialistische oorlogspolitiek, het externe rechtse offensief anderzijds. Daar waar de arbeidersbeweging de strijd tegen de privatiseringen en de afbraak van sociale voorzieningen wist te verbinden met het verzet tegen de oorlog, zoals in Spanje, Italië en Griekenland, heeft de anti-oorlogsbeweging het langer uitgezongen dan in de andere landen.

De Belgische situatie

In België behoorde de regering schijnbaar tot het ‘vredeskamp’. Paarsgroen zwoer in alle talen dat ze geen rechtstreekse of onrechtstreekse steun zou leveren aan een oorlog tegen Irak die zonder zegen van de VN zou plaatsvinden. De regering gebruikte zelfs haar vetorecht om het zenden van troepen naar Turkije (tijdelijk) te verhinderen. Vier regeringspartijen (SP.a, PS, Ecolo en Agalev) maakten formeel deel uit van het Anti-Oorlogsplatform. Op 15 februari liepen naast leden van deze partijen ook vertegenwoordigers van de Franstalige liberalen, Spirit en zelfs NVA. Deze spectaculaire acties van de regerende partijen creëerden bij een heleboel mensen illusies in het anti-oorlogskarakter van paarsgroen.

In werkelijkheid had de regering echter een heel dubbelzinnige, eigenlijk hypocriete houding. Terwijl ze in woorden de oorlog veroordeelde, bleek de regering niet in staat of was ze zelfs niet bereid de logistieke transporten via de Antwerpse haven (en in mindere mate ook de Oostendse luchthaven) tegen te houden. Zoals we reeds in oktober 2002 aantoonden in ons ‘Shipspotting-dossier’, vormden deze wapentransporten juist de belangrijkste bijdrage van België aan de oorlog. Door van de wapentransporten het centrale actiepunt te maken hebben we met Vonk een kleine, maar fundamentele bijdrage geleverd aan de anti-oorlogsbeweging. Toen wij, samen met andere anti-oorlogsorganisaties, de dubbelzinnige houding van paarsgroen aan de kaak stelden, zorgde dit voor menig crisismoment in de regering. Vooral in Agalev en Ecolo en in mindere mate SP.a en SP ontstonden er meningsverschillen over het dubbelzinnige beleid.

De anti-oorlogscomités

Het verzet tegen de oorlog kon enkel via de basis georganiseerd worden. Daarom riep Vonk al vanaf september op tot de oprichting van anti-oorlogscomités (AOC) in scholen, wijken en bedrijven. Na de eerste actie tegen de komende oorlog, op 19 oktober 2002 aan de Antwerpse haven, namen we het initiatief om het Antwerps Anti-Oorlogscomité op te richten. Nog voor het uitbreken van de oorlog slaagde dit comité er samen met andere organisaties in om in Antwerpen een betoging te organiseren van een duizendtal mensen. Na Antwerpen werden ook in Gent, Brugge, het Waasland en Oostende anti-oorlogscomités opgericht. Op ‘dag X’ zelf bracht het Antwerps AOC over heel de dag 5.000 mensen op de been tegen de oorlog, het AOC Kust een 2 à 3.000 mensen net zoals de andere AOC’s die eveneens honderden of enkele duizenden mensen mobiliseerden.

Deze comités leverden een belangrijke bijdrage aan de mobilisatie van jongeren en werkende mensen aan de betogingen en acties, maar op zich konden ze de Belgische logistieke deelname aan de oorlog niet verhinderen. Dat kon enkel een syndicale boycot.

De syndicale boycot

In Oostenrijk besloot de spoorvakbond elk Amerikaans legertransport te boycotten. Als gevolg hiervan verbood de rechtse regering dit transport in naam van de neutraliteit van het land. Dokwerkers, met de steun van hun vakbonden, hebben in Italië eveneens geprobeerd het lossen van militair materieel te stoppen. Wij stelden dat dit ook in België mogelijk was en lanceerden een campagne voor een syndicale boycot tegen de oorlogstransporten. Alleen een dergelijke massa-actie kon een alternatief bieden voor de beperkte en sterk individualistische directe acties (zoals trainstopping en de laatste planespotting). Meer dan honderd delegees, militanten en secretarissen van het ABVV sloten zich bij onze oproep aan. De vakbondsleiding smoorde echter elk protest in de kiem en steunde het schijnheilige buitenlandse beleid van Louis Michel. De anti-oorlogsbeweging zou uiteindelijk (tijdelijk?) doodbloeden in acties voor een consumentenboycot van Amerikaanse producten (lees voor een kritiek ’Boycot van Amerikaanse producten: heiligt het doel de middelen?’).

Verdeeldheid van de anti-oorlogsbeweging

De beweging stond niet alleen bloot aan druk van buitenaf, in de vorm van het charmeoffensief van paarsgroen en het duimendraaien van de vakbondsleiding, maar werd ook het slachtoffer van een interne verdeeldheid. StopUsa, het aparte anti-oorlogsplatform van de PVDA, had de beweging in november 2002 reeds verdeeld, nog voor de eerste grote mobilisatie had kunnen plaatsvinden. Dit platform organiseerde aparte betogingen en acties en zorgde met haar opportunistische pro-Saddam-houding voor verwarring in het anti-oorlogskamp. Het steunen van Saddam Hoessein, een bloedige dictator en een kleine imperialist in zijn eigen regio, was de extreem-linkse tegenvoeter van de reformistische houding van steun aan de imperialistische politiek van Frankrijk en Duitsland. Voor het Irakese volk biedt echter noch de dictatuur van Saddam, noch de huidige Amerikaanse bezetting, noch de VN soelaas. De Irakezen moeten zélf over hun land en hun materiële rijkdommen kunnen beschikken.

Het einde van de beweging?

Na de Amerikaanse invasie in Irak en het uitbreken van de oorlog kromp de internationale beweging in elkaar. De illusies van een groot deel van de beweging spatten uiteen en er heerste veel verwarring. Het doel van de anti-oorlogsbeweging was het tegengehouden van de oorlog, maar ondanks haar magnifieke mobilisaties had ze gefaald. De beweging had geen perspectief over hoe het verder moest. Veel participanten namen een fatalistische houding aan: ze hadden geprobeerd de oorlog tegen te houden, maar nu hij er was, konden ze er niets meer aan verhelpen. Toch zette deze ervaring mensen aan het denken en een deel van de manifestanten begon radicalere, antikapitalistische conclusies te trekken, wat uiteindelijk het belangrijkste is.

De oorlog vormde niet het einde, maar een nieuw stadium in het lijden van de Irakese bevolking. Vandaag moet de anti-oorlogsbeweging een anti-imperialistische beweging worden, gericht tegen de koloniale bezetting van Irak door de VS en haar medeplunderaars. De internationale gebeurtenissen van de laatste maanden zijn voor vele mensen een ware leerschool geweest. Het ware gelaat van de burgerlijke democratie, kapitalisme en imperialisme werd op brute wijze ontbloot. Zowel tegen de aanvallen op de rechten en de levensomstandigheden van de onderdrukte volkeren van Irak, Palestina, Afrika enzovoort, als tegen de aanvallen op de rechten en de levensomstandigheden van de werkende klasse zeggen wij neen. Het kapitalisme heeft ons geen Nieuwe Wereldorde gebracht, maar enkel een Nieuwe Wereldwanorde. De geschiedenis leert ons dat het kapitalistische systeem oorlog betekent. Oorlog om winsten, markten, grondstoffen en invloedssferen. Enkel een fundamentele wijziging van de internationale en nationale maatschappelijke orde kan een uitweg bieden.

De opbouw van een nieuwe, socialistische samenleving begint bij het verzet aan de fundamenten van de oude maatschappij: in de wijken, de scholen, de universiteiten en de vakbonden. Sluit daarom aan bij Vonk en/of een van de anti-oorlogscomités in je buurt en strijd met ons voor vrede en socialisme!