In deel 1deel 1 hebben we onze vooruitzichten voor de economie en de nieuwe regering uiteengezet. In deel 2 graven we dieper naar de oorsprong en de verschuivingen binnen de Belgische rechterzijde. Er doet zich immers een hergroepering van rechts voor onder invloed van het neoliberalisme, de ontkerkelijking, de nationale kwestie en de reconstructie van het staatsapparaat. In dit deel willen we het dus vooral hebben over de strategie van de Belgische heersende klasse.

Structuur van de Belgische economie en de politieke formaties

39. De industriële revolutie van de 19e eeuw maakte van Wallonië een van de rijkste regio’s in Europa en van Vlaanderen, een traditioneel welvarend landbouwgebied, een van de armste. De traditionele Belgische holdingburgerij was Franstalig en zij had haar thuisbasis in Brussel. Vandaag is haar imperium grotendeels overgenomen door buitenlands kapitaal (bv. Petrofina, Société Generale, Cockerill-Sambre, BBL, Tractebel) en haar bedrijven worden door professionele managers gerund.

40. Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Vlaanderen zich als volwaardige industriële regio. De textiel in Oost-Vlaanderen, de metaal in het Gentse, de steenbakkerijen in de Rupelstreek, de handelsburgerij van Antwerpen vormden een te smalle basis om de hegemonie van de Brusselse holdingbourgeoisie te betwisten. De grote investeringen van Amerikaans kapitaal in Vlaanderen na de Tweede Wereldoorlog verschaften de Vlaamse burgerij (die even Franstalig was als de Brusselse) de mogelijkheid zich los te maken van de Brusselse burgerij. Daarbij hanteerde zij het thema van de ‘vernederlandsing van het bedrijfsleven’ (1955-1960) als ideologisch wapen om een plaats onder de zon te bekomen. Wallonië was een economisch wingewest geworden voor de voornamelijk Brusselse holdingbourgeoisie. De aanvoer van goedkope grondstoffen uit de kolonie en de naoorlogse reconstructie in West-Europa (het productieapparaat was in Wallonië grotendeels intact na de oorlog) gaf deze traditionele industrie een accumulatierente die de parasitaire holdingburgerij niet aanwendde om dit apparaat te moderniseren, maar gewoonweg leeg te melken en elders te investeren. Hierdoor kwam Wallonië reeds in de jaren ‘60 in economisch verval.

41. Het Franse kapitaal heeft een belangrijke invloed in de Belgische economie: Suez die de Generale overnam met de controle over Tractebel/Electrabel/Fabricom, Arcelor dat eerst Cockerill overnam en daarna via de fusie met Arbed ook Sidmar, GB-Inno-BM groep door Carrefour, Petrofina door Total-Elf, Glaverbel door Saint-Gobain, Acec door Alsthom. In Vlaanderen blijft het Amerikaanse kapitaal een overwicht behouden, onder meer via de automobielindustrie (Ford & Volvo, GM-Opel). Duits (Bayer, Volkswagen) en Nederlands-Brits (Unilever, Phillips) kapitaal zijn minder nadrukkelijk aanwezig. Het Belgische kapitaal concentreert zich in de bouw-, chemie- (BASF, Solvay) en de voedselsector (verbonden met de Boerenbond). Vooral in Vlaanderen bestaat er nog een breed vertakt KMO-bedrijfsleven dat steunt op familiaal kapitaal. Maar dit staat steeds meer onder druk van de internationale concurrentie, wordt overgekocht of gaat op de fles (het merendeel verdwijnt na één generatie).

42. De Belgische economie is bijgevolg overheersend in buitenlandse handen en dient als exportplatform naar de EU. De meeste Belgische kroonjuwelen zijn gedurende de laatste decennia overgenomen door buitenlandse holdings, we denken hier niet alleen aan bekende voedingsmerken zoals Côte d’Or, Callebaut, Maes, Devos-Lemmens, Imperial Products, Delacre, Tiense Suiker, Belga, Bastos, Groene Michel, Rizla+, Parein-De Beukelaar (vandaag Lu) en Comelco (met merknamen zoals Stassano, Stabilac, Joyvalle en Passendale), maar ook aan industriële reuzen buiten de voedingsnijverheid zoals Agfa-Gevaert, Petrofina, CMB, Glaverbel, Tractebel en Hessenatie. Grote Belgische multinationals bestaan amper (bv. Delhaize, Interbrew, Bekaert, Solvay), en dat heeft een invloed op de samenstelling en mentaliteit van de heersende klasse, die ofwel behoort tot een zeer parasitair financiekapitaal (veel van de ‘oude’ Franstalige burgerij) vaak verbonden aan de staatsschuld, ofwel tot de kleinburgerlijke KMO-wereld (veel van de Nederlandstalige burgerij).

43. De KMO-burgerij heeft een haat-liefde-relatie met het grootkapitaal. Enerzijds zijn de meeste KMO’s voor hun inkomsten in hoge mate afhankelijk van bestellingen van reuzenbedrijven en is het bovendien hun droom om te worden als de ‘groten’. Anderzijds voelen ze zich benadeeld omdat de Belgische economie volledig is afgestemd op de multinationals en de holdings. Coördinatiecentra van multinationals betalen slechts 0,93 procent belastingen op hun winsten, holdings slechts 0,48 procent. De bijdrage van de KMO’s tot de vennootschapsbelasting is relatief hoog (78 procent) terwijl hun aandeel in de totale winst nog geen 40 procent bedraagt (cijfers van Trends top 30.000-100.000). Dankzij intens lobbywerk heeft de KMO-sector een voorkeursbehandeling verkregen bij de recentste belastinghervorming: de bedrijfsvoorheffing bedraagt nu 24 in plaats 28 procent, terwijl die van grote bedrijven 30 bedraagt tegen 39 procent voordien.

44. Zelfs bij de KMO’s is een groot deel in buitenlandse handen. Uit een studie in 2002 van Agoria, de federatie van technologische industrie (metaal, elektronica en elektrotechniek, kunststof, ICT, automobiel en lucht- en ruimtevaart), blijkt dat meer dan de helft van de Belgische bedrijven in deze sector met 1 tot 100 werknemers in buitenlandse handen is. In vijf jaar tijd steeg het aantal buitenlandse bedrijven in de technologische sector (KMO’s + grote bedrijven) van 68 naar 75 procent. In de sectoren ICT, elektrotechniek en auto gaat het zelfs respectievelijk om 86, 88 en 89 procent. Het aandeel van Amerikaanse bedrijven is 27 procent, tegenover 44 uit de rest van Europa. De druk van het buitenlandse kapitaal op de Belgische economie is dus verpletterend, een tendens die al zeer lang bestaat maar door de boom van de jaren ‘90 nog versneld is. Tussen de regio’s is er nog een (relatief miniem) verschil. In Wallonië is 69 procent van de technologische bedrijven in buitenlandse handen, in Vlaanderen en Brussel is dat respectievelijk 74 en 85 procent.

45. Vanaf de jaren ‘60-’70 begonnen de verhoudingen tussen Vlaanderen en Wallonië te keren. De remmende voorsprong van Wallonië zorgde ervoor dat Vlaanderen met haar nieuwe productietechnieken en nieuwe sectoren het zuiden snel voorbijstak. De versterking van Vlaanderen in België hield ook een versterkte positie van de Vlaamse tegenover de Belgisch-Franstalige heersende klasse in. De Vlaamse heersende klasse is echter veel meer verdeeld dan die in Wallonië: tussen de pro-Belgische industriëlen van de grootindustrie en/of handel en het Vlaams voelende KMO-kapitaal, tussen de pro-Amerikaanse fracties en de pro-Europese. Deze verdeeldheid drukt zich in Vlaanderen uit in een groter aantal burgerlijke stromingen dan de historische splitsing tussen liberalen en katholieken. Binnen de Vlaamse bourgeoisie weegt de kleinburgerlijke fractie (zonen en dochters van boeren, kleine zelfstandigen, managers enzovoort) door.

46. België kent historisch drie traditionele partijen: katholieken (conservatieve fractie van de burgerij), liberalen (progressieve fractie van de burgerij) en de socialisten. Na de Russische Revolutie komen een heleboel partijen op die ofwel een kort leven beschoren zijn zoals de fascistische en extreem-rechtse partijtjes (VNV, Rex, Verdinaso) of die verworden tot een geïsoleerde stroming (KP). Na de Tweede Wereldoorlog ontstaan aan de hand van de nationale kwestie een aantal rechtse en linkse nationalistische partijen zoals respectievelijk de VU en de MW. De neergang van de sociaal-democratie en vooral de christen-democratie in de jaren ‘80 ten slotte leidde tot de doorbraak van kleinburgerlijke groene partijen, die groot werden door zich te profileren langs de linkerzijde van SP-PS, terwijl in Vlaanderen de afbrokkeling van de SP sterk bijdroeg tot het succes van het extreem-rechtse Vlaams Blok.

47. In de jaren ‘90 werd het politieke landschap ter rechterzijde flink dooreen geschud. De politieke wijzigingen komen echter niet uit de lucht vallen, maar zijn een uitdrukking van een aantal fundamentele maatschappelijke veranderingen.

Het neoliberalisme

48. De eerste fundamentele maatschappelijke wijziging is de wereldwijde herstructurering van het kapitalisme onder de noemer ‘neoliberalisme’. Na de grote naoorlogse economische expansie kwam het kapitalisme vanaf midden jaren ‘70 in een serieuze crisis met de recessie van ‘74-‘75 en de nog diepere recessie van ‘79-‘81. Om die structurele crisis te overwinnen zette de heersende klasse én de staat (een instrument van de heersende klasse) een zware aanval in op de arbeidersklasse en haar verworvenheden (ook in de derde wereld en de stalinistische landen). Dit neoliberalisme houdt in: besparingen, privatiseringen, deregulering (minder overheidsinterventie in de economie en arbeidsrelaties), flexibilisering van de arbeid (o.a. meer deeltijdse en interimarbeid) en een hervorming van de staat.

49. Deze tendens werd internationaal ingezet door Thatcher en Reagan (na eerste experimenten in het Chili van Pinochet). In België kreeg het neoliberalisme een eerste push met de rooms-blauwe regering Martens-Gol-Declerck in 1981. Deze regering van katholieken en liberalen was de eerste homogeen rechtse regering sinds lang, aangezien de Belgische heersende klasse in de naoorlogse periode meestal verkoos te heersen via rooms-rode regeringen omdat de sociaal-democraten in de regering de arbeidersbeweging beter in bedwang hielden. Door hun banden met de arbeiders hielden de socialisten echter diepe structurele hervormingen tegen, zodat de bourgeoisie opteerde voor een rooms-blauwe regering die een begin maakte met de herstructureringen. Toch botsten ze al snel op de limieten van zo’n ‘beleid met de botte bijl’, o.a. door de historische algemene staking van de openbare diensten in 1983. Daarna zouden ze dus opnieuw opteren voor rooms-rode regeringen en een zachtere aanpak om de neoliberale hervorming door te voeren.

50. Traditioneel waren de katholieken de belangrijkste partij van de bourgeoisie in België. Van strikt conservatieve partij hadden zij zich in de loop van de 20e eeuw omgevormd tot een zogenaamde standenpartij, een partij die alle klassen wil verenigen onder de leiding van de bourgeoisie. Daarom was de CVP ook de klassieke ‘zuilenpartij’: de Boerenbond, het ACW (de arbeidersvleugel), NCMV (de middenstandorganisatie, het huidige UNIZO). Om haar arbeidersvleugel niet te vervreemden kon de CVP dus niet te ver naar rechts opschuiven. Bijgevolg was het de PVV (de liberalen, huidige VLD) die zich ontpopten tot dé partij van het neoliberalisme. Als minister van de rooms-blauwe regering toonde Verhofstadt zich de belangrijkste Belgische adept van Thatcher.

51. De liberalen (zeker de Vlaamse) belichaamden het neoliberalisme in zijn meest ruwe vorm. Met hun kritieken op de ‘logge staat’ (neoliberaal anti-etatisme) konden ze een groeiend deel van de Belgen aantrekken die de CVP en de SP steeds meer associeerden met de staat zelf. Die tendens werd nog versterkt door de crisis van de instellingen en de Witte Beweging (zie verder).

52. Cruciaal echter was de veranderende houding van de grote burgerij, waarvan de nieuwe generatie koos “voor een andere opstelling in de economische tegenstelling. Niet zozeer verschillen in de economische analyse van de CVP en de VLD, maar vooral de duidelijke positie van die laatste t.o.v. de linkerzijde van het politieke spectrum, bracht een beweging op gang die door de VLD volop werd ondersteund.” (Noël Slangen, communicatiespecialist o.a. reeds voor Stevaert, Dehaene en Verhofstadt, in ‘Het gevecht om de taart: over politieke herverkaveling in België’, p.53). Tijdens de jaren ‘90 gaat een groeiend deel van de heersende klasse de liberalen beschouwen als hun belangrijkste politieke uitdrukking, waardoor de VLD vandaag de centrale partij is in de Belgische politiek.

De ontkerkelijking

53. De tweede fundamentele maatschappelijke verandering waardoor de rechterzijde grondig herschikt werd, is het verdwijnen van de levensbeschouwelijke breuklijn in de Belgische politiek wegens de historische neergang van de macht van de Kerk. Dit was zowel de oorzaak als het gevolg van een hergroepering van de ‘progressieve’ en de ‘conservatieve’ burgerij.

54. De historische neergang van de macht van de Kerk is eigenlijk een proces dat al lang bezig is. De Kerk is nog een restant uit het feodalisme, waarvan de macht zich nog sterk liet gelden in de 19e eeuw en zelfs ver in de 20e eeuw (bv. de Koningskwestie). De burgerij heeft de Kerk overgeërfd van de aristocratie uit de Middeleeuwen. De macht van een heersende klasse steunt niet alleen op geweld, maar ook op ideologie. De Kerk was gedurende meer dan duizend jaar het belangrijkste ideologische instrument van de Europese heersende klassen. Haar instellingen en instituties waren soms sterker dan de staat of waren ermee versmolten. Dit leidde in de Middeleeuwen vaak tot een strijd tussen het ‘wereldlijke’ en het ‘geestelijke’ gezag. De macht van de Kerk verleende echter haar legitimatie aan de feodale sociale verhoudingen (heer tegenover lijfeigenen en pachters) en de ideologie van onderwerping en bescherming. De burgerlijke kapitalistische maatschappij vernietigde de basis van deze verhoudingen en ideologie. De burgerlijke ideologie was er een van gelijkheid voor de wet, die de vrijheid van ondernemen diende te verzekeren. Met het verdwijnen van de feodale sociale verhoudingen en het opkomen van de burgerlijke individualistische verhoudingen werd de materiële basis van het geloof en de Kerk ondermijnd.

55. De burgerij behielp zich langs de andere kant vaak van de Kerk in haar strijd tegen het socialisme. Het christelijk geloof behield een relevantie voor de burgerij om de arbeidersklasse te kunnen organiseren rond de parochie en niet rond het volkshuis. Maar deze ideologische onderdrukkingsfunctie wordt op haar beurt ondermijnd door de toenemende klassenpolarisatie. De sociale crisis van het kapitalisme en het gebrek aan een socialistisch alternatief leidt ons tot een paradoxale situatie waar de katholieke Kerk als instelling aan macht verliest maar geloof opnieuw een opgang kent. Geloof onder nieuwe vormen (sektes, ascetisch protestantisme maar ook New Age en islam) boekt succes als levensbeschouwelijke houvast voor een wereld in verandering.

56. Vandaag zijn de katholieke ideologische bastions van de conservatieve burgerij zo goed als vernietigd. Zowel de kardinalen als het koningshuis – nog zo’n overblijfsel van de feodaliteit – hebben veel aan gezag ingeboet. Daardoor is het bindmiddel, het geloof, tussen de diverse standen binnen de CVP weggevallen. “Dertig jaar verkiezingen zijn goed voor een vernieuwing van de helft van het electoraat. Heel wat trouwe kiezers van de CVP hebben nooit afgehaakt. Ze zijn gewoon overleden.” (Noël Slangen, o.c. p.52)

57. De verwereldlijking van de moraal (loskoppelen ethiek en godsdienst) maakte bovendien de weg open voor de groene partijen, vooral Agalev. Haar politieke kaders (bv. pater Versteylen) kwamen grotendeels voort uit de christelijke beweging (ACV, de jeugdverenigingen enzovoort) en een niet onbelangrijk deel van de progressieve vleugel van de CVP maakte mee de overstap. De dioxinecrisis gaf bij de verkiezingen van 1999 de finale steek: na decennia in de regering moest de CVP troonsafstand doen. Vooral de groenen konden van dit debacle profiteren.

Hergroepering van rechts

58. In heel Europa zijn we toeschouwer van een hergroepering van rechts. De conservatieve burgerij is op zoek naar nieuwe ideologische instrumenten. In Italië bijvoorbeeld leidde de ondergang van de christen-democratie tot de opkomst van Berlusconi en in Duitsland vormde de CDU zich van een standenpartij om tot een klassieke, conservatieve partij zoals de Torries in Groot-Brittannië.

59. Ook in België zien we een hergroepering van de rechterzijde, in de eerste plaats in Vlaanderen. Het is opvallend dat rechts in Vlaanderen historisch veel sterker staat dan links. Dit fenomeen heeft twee belangrijke oorzaken. Enerzijds heeft de leiding van de socialistische arbeidersbeweging de nationale kwestie (zie verder) steeds links laten liggen, wat de Vlaamse ontvoogdingsstrijd in de armen van de rechterzijde en zelfs het fascisme heeft geduwd. Anderzijds heeft de Belgische Werklieden Partij (de voorganger van de SP) bewust meegedaan aan de verdeling van de Belgische arbeidersbeweging op sektarische, namelijk levensbeschouwelijke lijnen. De leiding van de BWP, in hoofdzaak kleinburgers of zelfs overlopers van de ‘progressieve’ burgerij (bv. Vandervelde), stelde zich sterk antiklerikaal op en probeerde samen met de linkse liberalen een seculier front te vormen tegen de katholieken. Zij plaatste ‘morele’ en ‘politieke’ kwesties hoger op de agenda dan de eenheid van de arbeidersklasse, waardoor een groot deel van de Vlaamse arbeidersklasse in het katholieke kamp gedreven werd.

60. De sterkte van de CVP, namelijk het bewerkstelligen van een geforceerde eenheid tussen tegengestelde klassenbelangen, is inmiddels haar zwakte geworden. Doorheen de jaren is het ACW, de arbeidersbasis, steeds verder vervreemd van de ‘christelijke volkspartij’. Bovendien is de CVP, inmiddels CD&V, haar positie als voornaamste politieke steunpilaar van de burgerij kwijtgespeeld aan de VLD. De neergang van de CVP geeft aan de VLD de mogelijkheid om zich meer en meer als een volkse centrumpartij te profileren.

61. De VLD is in Vlaanderen de grootste politieke partij geworden en heeft de historische rol van de christen-democratie overgenomen. De VLD is vandaag de politieke partij bij uitstek waarlangs de heersende klasse haar belangen uitdrukt. Om die grootste partij te blijven, meet de VLD zich het beeld aan van een centrumpartij. Van ultraliberale partij is de VLD opgeschoven naar meer sociaal-liberalisme. Dit is nodig omdat een belangrijk deel van haar electoraat behoort tot de werkende klasse en hardcore neoliberalisme zou deze kiezers snel afstoten omdat het tegen hun belangen ingaat. Sinds ze in de regering zitten hebben de liberalen hun taal aanzienlijk gemilderd, zoeken ze wegen naar het ‘middenveld’ en konden ze zich uitbreiden naar het centrum door een deel van de gematigde CVP’ers (bv. Johan van Hecke, Pinxten) en gematigde VU’ers (Vankrunkelsven, Van Quickenborne) aan te trekken.

62. Dit leidt echter tot enorme spanningen binnen de VLD met haar rechterzijde. Een deel van die rechterzijde rond Ward Beysen heeft zich al afgesplitst onder de naam Liberaal Appel. Verdere rechtse afsplitsingen zijn niet onwaarschijnlijk op korte termijn. Zulke splinters zouden uiteindelijk terechtkomen bij een nieuwe conservatieve formatie, waarschijnlijk rond het Blok. Ward Beysen heeft zich al uitgesproken voor een kartel met het Vlaams Blok.

63. MR, de Franstalige liberalen, voeren op levensbeschouwelijk vlak een progressievere koers dan de VLD door de situatie in Wallonië, met name het overwicht van links.

64. Het Vlaams Blok profileert zich meer en meer als een rechtse en conservatieve partij. Zij beschikken over een zekere sociale basis door hun radicalisme en vooral door het gebrek aan links alternatief. Bovendien voelen steeds meer facties van de Vlaamse burgerij (de KMO’s) zich aangetrokken tot een ‘oplossing’ in de vorm van het Vlaams Blok. Zij zien immers in de logge Belgische staat (waar zij in tegenstelling tot het grootkapitaal weinig vat op hebben) een enorme kostfactor die hun concurrentievermogen aantast. Het beleid van de Belgische overheid is toegespitst op het buitenlandse kapitaal. De natte droom van figuren zoals Van Gaever (vroegere topman van de Vlaamse Luchtvaart Maatschappij en Delta Air Transport) is een groot rechts kartel, rechts van VLD en CD&V, een soort ‘Forza Flandria’ rond het Vlaams Blok.

65. In Italië geraakte de christen-democratie begin jaren ‘90 ook in een zware crisis. Uit de desintegratie van deze traditionele partij van de Italiaanse grootburgerij kwam uiteindelijk de zeer rechtse Forza Italia van Berlusconi voort, die nu de voornaamste politieke uitdrukking van de Italiaanse heersende klasse is. De Forza Italia regeert in een kartel met de extreem-rechtse Allianza Nazionale onder leiding van Fini en Lega Nord, geleid door Bossi. Het is duidelijk dat een deel van de Vlaamse heersende klasse, vooral uit de KMO’s, naar een zelfde scenario verlangt. Zowel in de VLD als in de CD&V zitten mensen die dit idee niet ongenegen zijn. Begin jaren ‘90 hebben de liberalen trouwens pogingen ondernomen om de ‘fatsoenlijkste Blokkers’ over te halen tot de vorming van zo’n rechts blok. Delen van CD&V en N-VA zullen waarschijnlijk op termijn opgaan in een groot conservatief kartel rond het Vlaams Blok.

66. De besprekingen tussen de Vlaams-nationalistische N-VA en CD&V zijn op niets uitgedraaid. Zowel VLD als CD&V vrezen een kartel tussen N-VA en Vlaams Blok en stelden daarom voor om de kieswet opnieuw te veranderen, zodat de N-VA toch subsidies krijgt en niet bij een grotere buur moet aankloppen.

67. Totnogtoe verkiest de grootburgerij om te regeren met een grote centrumrechtse partij om zo de arbeidersbeweging niet in het harnas te jagen. Daarom dat ze ook graag de ‘socialisten’ in de regering betrekken, dan houden die hun achterban beter in het gelid. Toch komt het niet ongelegen dat zich ter rechterzijde van de VLD een stevige partij vormt, waarop de heersende klasse indien nodig kan overschakelen.

68. De CD&V wordt dus van twee kanten belaagd. Haar grootste troef was haar sociale basis, haar arbeidersvleugel via het ACV. De evolutie van de CD&V zal door drie factoren bepaald worden: haar relatie tot het ACV, het succes van de ‘vervolksing’ van de VLD en het succes van de verzachting van het Vlaams Blok. Het behoud van de status-quo is onhoudbaar, aangezien de historische bestaansreden van de CVP (de pseudo-verzoening tussen arbeid en kapitaal) vandaag gerealiseerd wordt door de coalitie SP.a-VLD. CD&V is momenteel niet in staat om de positie van belangrijkste burgerlijke partij terug te winnen omdat zij in de huidige politieke constellatie eigenlijk overbodig is. Het omtoveren van de CD&V in een conservatieve partij zal niet zo gemakkelijk gaan. Enerzijds staat ze tegenover een formidabele concurrent in de vorm van het Vlaams Blok, anderzijds zal een verdere verrechtsing problemen opleveren met haar sociale basis onder de arbeiders, die naar andere politieke vertegenwoordigers op zoek zou gaan (een trend die al bezig is). Een linksere retoriek zou dan weer de conservatieven in het harnas jagen en de arbeidersvleugel versterken. Een sluitende formule bestaat dus niet. Wat zeker is, is dat met elke verkiezingsnederlaag de druk op de partij groter wordt en dat de interne tegenstellingen, die gedurende bijna een eeuw in de partij ingebakken zaten, opnieuw sterker aan de oppervlakte zullen komen. Het Blok zal in zo’n scenario de bedreigde kamerleden van de CD&V trachten te recupereren, waardoor de partij ineens aan geloofwaardigheid zou winnen.

69. Voor experimenten met een groot rechts blok staat er nochtans een gigantisch obstakel: de asymmetrie tussen Vlaanderen en Wallonië. De basis voor een hergroepering van rechts rond een uiterst conservatief programma bestaat slechts in Vlaanderen met partijen zoals het Vlaams Blok, de N-VA en de rechterzijden van de liberalen en de CD&V. In Wallonië bestaat daarvoor geen basis want door de dominantie van links voelen zelfs de CDH en de MR zich verplicht om regelmatig linksere retoriek te gebruiken. De rechterzijde in Vlaanderen zal het verschil tussen links en rechts dus makkelijk kunnen kanaliseren naar een tegenstelling Vlaanderen-Wallonië om zo de aandacht af te leiden.

De nationale kwestie

70. In België worden internationale trends zoals neoliberalisme en ontkerkelijking doorsneden door de nationale kwestie. België is in feite geen klassieke kapitalistische staat. De democratische en culturele rechten van de Vlamingen werden tot ver in de 20e eeuw met de voeten getreden aangezien België als unitaire staat slechts één officiële taal had: het Frans. Die taalkwestie had een sociaal karakter, want Frans was de taal van de heersende klasse, zowel in Vlaanderen als in Wallonië. Toen in de tweede helft van de 20e eeuw het economisch zwaartepunt verschoof naar Vlaanderen, kwam daar evenwel verandering in.

71. De leiding van de BWP (voorloper van de SP) heeft altijd verzuimd om voldoende aandacht te schenken aan de democratische en culturele rechten van de Vlamingen. Nochtans kwam de doorbraak rond deze kwestie er dankzij de strijd van de arbeidersbeweging voor het algemeen stemrecht. Maar omdat deze democratische strijd nooit verbonden werd met de strijd voor socialisme, kwam de Vlaamse beweging in het vaarwater van kleinburgerlijke nationalistische stromingen, die op hun beurt in het zog kwamen van de Duitse bezetter en de collaboratie. Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef de Vlaamse beweging in de greep van het kleinburgerlijk nationalisme, met als politieke vertaling de Volksunie (VU) en later opnieuw meer en meer extreem-rechts en het Vlaams Blok.

72. De economische inhaalbeweging van Vlaanderen en de politieke en sociale implicaties daarvan betekenden echter dat de materiële en sociale basis voor een strijdbeweging voor Vlaamse emancipatie sterk werd uitgehold. De VU, een kleinburgerlijke Vlaams-nationalistische partij, was een anachronisme geworden. De enige manier voor dergelijke partijen (waartoe ook het Brusselse Franstalige FDF behoort) om te overleven is door zich te verbinden aan andere burgerlijke partijen. Bovendien vervulden de regerende partijen stapsgewijs het programma van de VU via de federalisering (zie verder), zodat de VU overbodig werd en in crisis geraakte. Na een kort intermezzo van VU-ID21 spatte de Volksunie uit elkaar in twee splinterpartijtjes, N-VA en Spirit, die echter geen lang leven beschoren zijn.

73. Spirit is ondertussen gereduceerd tot een kleinburgerlijke fractie binnen de SP.a. Ook de N-VA is eigenlijk overbodig geworden op het politieke veld en zij kunnen enkel terugvallen op een eng conservatief nationalisme. Daarom zal het moeilijk worden om aan de lokroep van het Vlaams Blok te kunnen weerstaan. Bart De Wever, voorzitter van de N-VA, ziet bijvoorbeeld in het afzweren van het 70-punten programma door Filip de Winter ‘een opening’. Een opening naar waar is niet duidelijk. Elke alliantie met het Blok vormt echter het einde van de enige bestaansreden van de N-VA (namelijk een ‘democratische’ versie van het Blok).

74. Terwijl de Vlaamse beweging hoofdzakelijk kleinburgerlijk is en blijft, slaagde de Waalse beweging erin zich te enten op de Waalse arbeidersbeweging, vooral na de staking van 1960-61 en de opkomst van het Renardisme. Wegens de dominantie van de conservatieven in Vlaanderen voelden de Waalse arbeiders zich op Belgisch niveau geblokkeerd in hun strijd voor meer overheidscontrole op de economie en ‘antikapitalistische structuurhervormingen’. De PS wist in 1987 een electorale relance te forceren met de slogan “voor een radicaal federalisme”. Voor de reformistische leiding van de PS is de federalisering echter slechts een middel om haar machtspositie in Wallonië te betonneren. Ze geeft geen klasseninhoud aan deze slogan. Voor haar betekent Waalse eenheid de eenheid tussen Waalse arbeiders en het Waalse patronaat tegen het ‘conservatieve Vlaanderen’.

75. Op dezelfde manier loopt de SP-leiding kritiekloos de kleinburgerlijke Vlaamse beweging achterna, wat het kartel tussen Spirit (een splinter van de vroegere VU) en de SP.a nog eens bevestigt. De verdeeldheid van de socialistische beweging op taallijnen resulteert in een serieuze verzwakking van de arbeidersbeweging in heel het land. Niet de communautaire tegenstellingen maar wel de tegenstelling arbeid-kapitaal moeten centraal staan.

76. De versterking van de Vlaamse heersende klasse leidde bovendien tot de splitsing van de burgerlijke partijen (en jammer genoeg ook de arbeiderspartij) op communautaire lijnen. Deze splitsing van de burgerlijke partijen wil niet zeggen dat de Belgische burgerij niet langer bestaat, maar dat de dynamiek van het nationale vraagstuk zich ook in de burgerij uitdrukt. Zowel de Vlaamse als de oude Waalse burgerij wil de Belgische staat en diens machtsmiddelen voor haar eigen kar spannen.

77. Het ‘communautaire probleem’ loopt als een rode draad door de geschiedenis van België. In feite is het een weerspiegeling van het onvermogen van de Belgische bourgeoisie om een van de hoofdtaken van de burgerlijk-democratische revolutie door te voeren: de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk. In de afgelopen dertig jaar kende België vier grondwetsherzieningen en evenveel staatshervormingen, waarvan de ene al definitiever is dan de andere. Geen enkele heeft echter de communautaire vrede op duurzame wijze kunnen verzekeren. Het federaliseringproces heeft de centrifugale krachten daarentegen versterkt, zodat politici vandaag een ‘confederaal model’ overwegen. Zelfs separatisme is een werkscenario waarmee rekening wordt gehouden.

78. Franstaligen en Nederlandstaligen hebben nu formeel dezelfde democratische-culturele rechten. De nationale kwestie wordt echter van boven af aan de politieke agenda opgedrongen en vormt ondertussen een fundamenteel instrument in het beleid van de burgerij.

79. De communautaire kwestie is in laatste instantie terug te brengen tot een kwestie van centen. In een situatie van volledige tewerkstelling, hoge economische groei, degelijk onderwijs enzovoort zou het communautaire probleem wegsmelten als sneeuw voor de zon. Maar dat is niet de normale toestand onder het kapitalisme. Sinds de jaren ‘70 is er een structurele werkloosheid en stijgende armoede en voert de overheid een permanent bezuinigingsbeleid. Wallonië wordt hierdoor zwaarder getroffen, enerzijds door de aard van de industrie (‘oude’ industrie zoals staal), maar meer nog doordat de socialistische traditie Wallonië onaantrekkelijk maakt voor investeringen. Kapitalisten hebben liever gehoorzame werkers dan strijdbare syndicale delegaties. Het relatief jonge proletariaat van Vlaanderen is minder georganiseerd en volgzamer door de lange invloed van de Kerk. Daardoor bestaan er sterke verschillen tussen de regio’s op het gebied van werkloosheid en armoede.

80. De burgerij gebruikt zo de nationale kwestie om de aandacht af te leiden van de echte problemen. De Vlaamse burgerij speelt in op de verschillen in werkloosheid om een beeld te creëren van de ‘luie Waal’ en zo de Vlaamse arbeider aan haar kant te krijgen. Telkens als de sociale spanningen oplopen trekt de heersende klasse de communautaire kaart. Dat biedt de burgerij de mogelijkheid om de aandacht van sociale conflicten af te leiden, meer zelfs: zij slaagt erin om sociale conflicten om te buigen tot communautaire conflicten en zo verdeeldheid te zaaien in het kamp van de Belgische arbeidersbeweging (bv. recent conflict bij NMBS). Heel het federaliseringproces heeft de arbeidersklasse verdeeld en verzwakt.

81. Toch is de burgerij momenteel niet geïnteresseerd in een aparte Vlaamse en Waalse staat: separatisme zou op economisch en politiek vlak catastrofale gevolgen hebben. Volgens een studie uit 1994 zou de opdeling van België zo’n 15 à 20 procent welvaartsverlies betekenen. Daarenboven is de burgerij niet van plan de controle te verliezen over de Belgische staat, die immers de fundamentele structuren behelst via welke zij haar macht over de bevolking uitoefent. De steunpilaar van elke heersende klasse blijft haar repressieapparaat, dat zich nog steeds onder de mantel van de federale overheid bevindt. Sterker nog, sinds het oprichten van de Belgische staat heeft de burgerij haar repressieapparaat steeds proberen uitbreiden, centraliseren en efficiënter maken (zie verder).

82. Bovendien zou de opdeling van België leiden tot grensdisputen en een strijd om de hoofdstad Brussel. Een splitsing van België zou, in tegenstelling tot wat de nationalisten ons willen doen geloven, niet vreedzaam verlopen. Een Vlaamse staat zou Brussel nooit willen loslaten, terwijl de Brusselaars nooit hun opname zouden aanvaarden in een Vlaamse staat. Dit is trouwens de reden waarom Brussel (een ander gewest!) gekozen werd als hoofdstad van Vlaanderen. Door nationalistische gevoelens aan te wakkeren speelt de heersende klasse dus met vuur.

83. De discussie binnen de burgerij gaat echter niet over het bestaan zelf van de Belgische staat, wel over de rol ervan. Het Vlaams Economisch Verbond (de Vlaamse patroonsorganisatie) valt de staat regelmatig aan voor ‘de hoge loonkosten’, ‘te veel administratieve rompslomp’, ‘de sociale wetgeving’ enzovoort. In zoverre de Belgische staat kan beantwoorden aan die verlangens, zal de Vlaamse burgerij niet aansturen op separatisme.

84. Ook het buitenlandse kapitaal ziet een opgesplitst België niet zitten. België is voor multinationals een exportplatform naar de rest van de immense EU-markt. Het creëren van twee verschillende landen in deze centrale regio zou de administratieve kosten en bureaucratische regels verhogen voor verkeer tussen Vlaanderen en Wallonië, terwijl de infrastructuur van de bedrijven is uitgesmeerd over de twee gewesten. Hier werkt dus een heel andere logica dan in lageloonlanden aan de rand van de EU, zoals Tsjechië of Slovenië, die het kapitaal wel beter kon inschakelen als ze afsplitsten (Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië).

85. Ten slotte zijn er de twee imperialistische reuzen van het Europese vasteland, Frankrijk en Duitsland, voor wie een (etnisch) conflict in het hart van hun gezamenlijk project tegen de VS, met name de EU, te allen prijze vermeden moet worden. Beide grootmachten, wiens invloed op de Belgische politiek enorm is, hebben al duidelijk laten verstaan dat een opdeling van België hun goedkeuring niet wegdraagt.

86. Hoewel de heersende klasse dus geen baat heeft bij separatisme, leidt de logica van de huidige staatshervorming uiteindelijk toch naar het opbreken van België. Een ernstige economische crisis bijvoorbeeld kan het fragiele evenwicht tussen gewesten en gemeenschappen onherroepelijk breken. Ook het politieke model is gebaseerd op tal van ongemakkelijke evenwichten en compromissen, ingegeven door problemen van het moment zelf (wapenhandel, Voeren, Brussel, faciliteiten enzovoort), waardoor een nieuwe institutionele crisis nooit ver weg is (denk bijvoorbeeld aan een meerderheidspositie van het Vlaams Blok in de Vlaamse korf van de Brusselse instellingen).

87. De kapitalistische crisis zal zich niet alleen in een verharding van de sociale relaties uitdrukken, maar ook in een verharding van de positie van de Vlaamse en Waalse burgerij rond de nationale kwestie. Aangezien het Waalse kapitaal traditioneel en historisch verweven is met de Belgische staat, wil de Waalse bourgeoisie de economie in de eerste plaats via protectionistische en staatsinterventionistische maatregelen opkrikken. Hiervoor vindt zij in de PS een geschikte partner (de bouwbedrijven zijn bijvoorbeeld grote sponsors van de PS). De Vlaamse KMO-burgerij daarentegen wil vanuit de idee van het ‘nationaal concurrentievermogen’ en door de druk van de mondiale markt juist het proces van ‘ontvetting’ van de staat stevig voortzetten. Hierbij ondervindt ze nagenoeg geen weerstand van de Vlaamse socialisten, aangezien de Vlaamse progressieve kleinburgerij diep in het apparaat van de SP.a is binnengedrongen (cf. cafébaas Stevaert). Geen van deze twee recepten kan natuurlijk de crisis tegenhouden, maar het toont wel een hemelsbreed dispuut aan tussen het Vlaamse en Waalse kamp over de rol en de aard van de Belgische staat. Dit meningsverschil bestaat al decennia, maar het is pas in periodes van crisis dat deze interne tegenstellingen sterk aan de oppervlakte kunnen komen.

88. De tegenstellingen binnen de burgerij zullen zich uitdrukken in de verschillende burgerlijke partijen, waarbij in Vlaanderen een deel van de burgerij zich achter een verdere federalisering zal scharen, terwijl de meerderheid van de oude bourgeoisie de status-quo wil behouden en misschien zelfs een grotere rol aan de Belgische eenheidsstaat wil toebedelen. Het algemene politieke debat, dat de discussie van de burgerij is, zal zich vooral op de nationale kwestie toespitsen, des te meer door de regionale verkiezingen in 2004. Dit zal een invloed hebben op het bewustzijn van de arbeidersklasse. Het is daarom van groot belang om de werkelijke belangen achter zowel de Vlaamse als Waalse nationalistische retoriek te onthullen.

89. Het is onmogelijk om binnen een kapitalistisch kader België om te vormen tot een democratische federale staat, dat hebben de laatste vier staatshervormingen wel bewezen. Maar het is evengoed onmogelijk om terug te gaan naar het oude unitaire België. Net zoals de eenmaking van Europa nooit tot zijn logische conclusie doorgetrokken kan worden op kapitalistische basis, is het ook onmogelijk de communautaire vrede definitief te bewerkstelligen op basis van hervormingen van de Belgische staat. Dit kan enkel op socialistische basis.

Evolutie van de staatsinstellingen

90. De aard van de periode waar we ons sinds kort in bevinden (zowel internationaal als nationaal), is er een van crisis, grote instabiliteit en bijgevolg toenemende polarisatie tussen de klassen. Dit is cruciaal voor het begrijpen van de verdere evolutie van de staat. Enerzijds vermindert de versnippering (de groenen en de VU verdwijnen), de grote partijen groeien opnieuw, anderzijds is er sprake van toenemende polarisatie tussen de klassen. Deze paradox kan maar verklaard worden indien we juist de sociale polarisatie verbinden met de politieke vertegenwoordiging. Deze polarisatie tussen klassen ondersteunt traag maar zeker een links-rechts polarisering op politiek vlak. Het introduceren van de kiesdrempel had tot doel een ‘marktoligopolie’ te kunnen vormen en politieke stabiliteit te verzekeren door nieuwkomers (Rossem, Witte beweging, potentieel Resist) voortaan in de marginaliteit te houden. De gevolgen gaan echter verder dan oorspronkelijk bedoeld aangezien Agalev er mede door verdwijnt, en dit is juist het gevolg van de links-rechts polarisatie als onderstroom.

91. De regeerakkoorden worden steeds belangrijker en de rol van het burgerlijke parlement wordt ondergraven om het land bestuurbaar te maken. Tijdens de jaren ‘30 was een van oorzaken van de politieke instabiliteit (de ene regering viel na de andere) de grote rol die het parlement nog speelde in de burgerlijke democratie. De uitvoerende macht heeft echter de macht van het parlement danig ingeperkt. Vandaag beschikt een regering over veel middelen om haar val af te weren. De doorslaggevende factor blijft natuurlijk of de regerende partijen zelf het beleid van de regering willen en kunnen voortzetten.

92. De verschuiving van de macht in het kapitalistische staatsapparaat van de wetgevende naar de uitvoerende instellingen en van de uitvoerende macht naar de uitvoerende functie is een oude tendens inherent in de evolutie van de burgerlijke parlementaire stelsels op momenten van uitgerekte sociale crisis. Onder de Martens-regeringen begin jaren ‘80 nam dat de vorm aan van ‘bijzondere machten’ of ‘volmachten’ die het parlement toekende aan de regering. Op deze manier stelde het parlement zich vrijwillig buiten spel op een moment dat de regering sterke sociale en politieke stormen moest trotseren als gevolg van haar draconische soberheidsbeleid en de gevolgen van de recessie. We beschreven dit toen als een milde vorm van parlementair bonapartisme. (Bonapartisme is een politiek proces als gevolg van een maatschappelijke crisis waarbij de staat zich poogt te verheffen boven de botsende klassen door te steunen op fracties van deze sociale klassen. Het is een poging om tot een oplossing te komen in een aanslepend conflict dat in een impasse is gekomen. Dit neemt de vorm aan van een verschuiving van de macht van de wetgevende kamers naar het uitvoerend bestuur, van het uitvoerend bestuur naar de uitvoerende functie. Talrijke tussenvormen hebben zich door de geschiedenis heen gemanifesteerd, van mild parlementair bonapartisme tot open militaire en politiedictatuur.)

93. Tijdens de tweede helft van de jaren ‘90 moest de Belgische staat bovendien een storm trotseren die op dat moment eigen was aan België, in tegenstelling tot de jaren ’80, die in veel landen een periode van hevige polarisatie waren vanwege de internationale kapitalistische herstructurering onder de naam van het neoliberalisme. De moord op enkele kinderen en vooral de gerechtelijke behandeling van het dossier brachten allerlei opgestapelde frustraties bij de Belgische arbeiders- en middenklassen naar boven. De Dutroux-affaire was de aanleiding tot een diepe institutionele crisis en bracht de regerende partijen CVP-PSC en SP-PS nog meer in diskrediet.

94. De Witte Beweging in 1996-97 ontketende een regimecrisis met een sterk revolutionair potentieel. Zowel de arbeidersklasse als delen van de middenklassen stelden het systeem in vraag via een kritiek op wat marxisten de bovenbouw noemen: in de eerste plaats het gerecht en de monarchie, twee elementen van de burgerlijke democratie die voor de Dutroux-affaire, in tegenstelling tot de rijkswacht (Bende Van Nijvel) en ‘de politiek’ (corruptie, cf. Agusta), op nog enig krediet konden rekenen. Plots zagen veel mensen in dat de Belgische justitie een klassengerecht is. Toen onderzoeksrechter Connerotte werd teruggefloten, gingen veel arbeiders spontaan in staking (in bepaalde bedrijven gedurende weken!), een bewijs dat de werkende klasse niet alleen radicaliseert op basis van economische thema’s. De jongeren deden scholierenstakingen, mensen begonnen zich te organiseren in witte comités en op de Witte Mars stroomden 300.000 Belgen samen in Brussel. Daar bovenop kwam de Veelkleurige Mars voor Werk op initiatief van de delegees van de Forges de Clabecq. Het regime kraakte in zijn voegen.

95. Sinds 1996 is de burgerij, met behulp van de sociaal-democratie, erin geslaagd om haar instellingen te restaureren en te normaliseren. De belangrijkste reden waarom de staat zich heeft kunnen herpakken, is het gebrek aan marxistisch inzicht bij de toevallige leiding van de Witte Beweging (hoofdzakelijk de ouders van de vermoorde en vermiste kinderen) en natuurlijk de rol van de arbeidersleiding, zowel in de vakbonden als socialistische partijen. De syndicale linkerzijde draagt ook een bijzondere verantwoordelijkheid als gevolg van haar onwil om de arbeiders op een eigen klassenprogramma te mobiliseren en in te schakelen in deze brede protestbeweging. Deze onwil is enkel te verklaren door de enge en verkeerde voorstelling van klassenstrijd als zijnde enkel de strijd tussen arbeid en kapitaal op de werkvloer. De oproep voor de Veelkleurige Mars voor Werk tezamen met de ouders van Julie en Melissa was nochtans een breuk met dit enge denken. Deze subjectieve zwaktes hebben ruimte gegeven aan de burgerij om een hervorming in te zetten die haar belangen dient.

96. Een eerste reactie van de heersende klasse was het oprakelen van het koningshuis. Tegen het einde van het koningschap van Boudewijn (cf. de vaudeville rond abortus) en zeker na zijn dood was het koningshuis bijna alle legitimiteit verloren. De koning heeft binnen de burgerlijke samenleving eigenlijk vooral morele autoriteit (net zoals de Kerk). Die ‘morele zuiverheid’ gaat de heersende klasse in de verf zetten op momenten van crisis. Ze haalde bij de Witte Beweging Albert binnen om de gemoederen te bedaren en zo tijd te winnen voor de uitwerking van een strategie. Tegelijkertijd beantwoordt deze inzet van de monarchie aan een afzonderlijke strategische agenda van de Belgische dynastie teneinde niet te moeten delen in de klappen en afstand te nemen in de ogen van de publieke opinie van de ‘verrotting’ van de institutionele pijlers van de staat (parlement incluis). Sinds eind jaren ‘90 werd de monarchie dus opnieuw gepromoot door het huwelijk van Filip en Mathilde (‘onze Lady Di’), door de kindjes, dor de toename van ‘royalty watching’ van de media en zelfs door image building van Albert als ‘gewone mens’ door bv. zijn hobby motorrijden. De hele mediahype rond het koningshuis dient om het geschonden imago van deze Belgische instelling te herstellen. De koning wordt als een menselijke en morele figuur voorgesteld, die in laatste instantie ‘ons landje’ bijeen houdt.

97. Het proces van staatshervorming draait essentieel rond twee assen: de hervorming van het gerecht en de politie.

98. In juni 1997 al keurden in de Kamer alle partijen, op uitzondering van de groenen en de Volksunie, een eerste wetsontwerp goed, de zogenaamde ‘wet op de misdadige organisaties’. Onder alibi van bestrijding van de maffia werd er een wettekst gestemd die het mogelijk maakt om elke vorm van politieke actie en contestatie van de economische macht te criminaliseren. Na een aanvankelijke verwerping aanvaardde de Senaat in december 1998 deze wet in aangepaste vorm, waarbij de kern van ontwerp 342 bewaard bleef. De wet op de criminele organisaties komt echter weer aangegaloppeerd op Europees vlak met Eurojust (het Europees parket) en de antiterroristische regelgeving en afspraken tussen politiediensten en parketten van de nationale lidstaten. Later werden de meest gewraakte aspecten van het ontwerp 342 (namelijk de politieke definiëring van een misdadige organisatie) weerhouden in de organische wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten.(november 1998).

99. In maart 1998 werd de ‘kleine Franchimont’ gestemd. Deze voorziet in de mogelijkheid van zogenaamde ‘proactieve onderzoeken’. Dit zijn onderzoeken naar informatie op basis van de verdenking dat er daden kunnen plaatsvinden die nog niet hebben plaatsgevonden of die zelfs nog niet bekend zijn, maar die kunnen plaatsvinden binnen het kader van een misdadige organisatie. De proactiviteit versterkt aanzienlijk de macht van de politie, die onderzoeken kan starten zonder gerechtelijke controle. Verder voorziet de ‘kleine Franchimont’ in de versterking van de rol van de procureur des Konings ten koste van de onderzoeksrechter.

100. De integratie van de verschillende politiediensten (gemeentepolitie, rijkswacht en gerechtelijke politie) in een eenheidspolitie was de volgende logische stap. Dit nieuwe politiekorps bestaat uit twee niveaus: een lokale politie en een federale politie. Het eerste niveau staat onder het gezag van de burgemeester en het federale niveau onder het gezag van het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Justitie. De gerechtelijke politie werd ook ondergeschikt aan de politie van de ordehandhaving.

101. De Franstalige socioloog Jean-Claude Paye, auteur van een scherpe analyse van deze evolutie in het boek ‘Vers un Etat policier en Belgique’, trekt de volgende conclusie: “Het gaat hier om een wijziging van de krachtsverhoudingen. Via de wet op de integratie van de politiediensten, heeft het parlement aan de uitvoerende macht zijn bevoegdheden afgestaan die de Grondwet haar heeft toegeschreven: de organisatie van de politiediensten. (...) Aan de versterking van de uitvoerende macht ten koste van de wetgevende macht moet een ander element toegevoegd worden: het overwicht van de uitvoerende functie op de uitvoerende macht.” Hiermee bedoelt hij de toegenomen macht en autonomie van de politiediensten zelf over hun eigen activiteiten en controle ten koste van de voogdijministers. De rijkswacht genoot reeds van zulke voordelen. “Deze nieuwe eenheidspolitie is echter geen ‘Staat in de Staat’ maar vormt het centrale apparaat van de Staat.” (ibidem)

102. Door de fusie van de politiediensten beschikt de staat over een verbeterd instrument voor controle over het individuele leven en ook over een preventief apparaat voor de controle over sociale acties. Dit vernieuwde apparaat richt zich natuurlijk en in de eerste plaats tegen de onderdrukte klassen. De uitbreiding van het repressieapparaat wordt meestal aanvankelijk gerechtvaardigd op basis van de strijd tegen geweld: de Dutroux-affaire diende als rechtvaardiging voor de ‘wet op de misdadige organisaties’ en ‘proactieve maatregelen’; de Europese Voetbalbeker in België in 2000 diende voor de zogenaamde antihooliganwetten waaronder de snelrechtprocedure; de aanslagen van 11 september dienden voor de antiterrorismewetten. In het afgelopen jaar werden deze wetten echter uitgetest om sociaal protest in te dijken: activisten die militaire transporten via het spoor wilden tegenhouden worden berecht via het snelrecht, betogers tegen het rechtse asielbeleid moeten hun paspoort tonen aan de politie voor ze mogen meedoen (preventieve identificatie) en in Melsele arresteert de politie meer dan honderd activisten alvorens ze kunnen protesteren tegen de wapentransporten (preventieve arrestatie). De uitbouw van het repressieapparaat heeft ondanks haar rechtvaardiging van ‘antiterrorisme’ en ‘antihooliganisme’ onder andere ook als doel de onderdrukking van sociale strijdbewegingen. De arbeidersbeweging zal hiermee eveneens geconfronteerd worden.

103. In tegenstelling echter tot wat extreem-linksen vaak razen, bestaat vandaag in Europa, op korte of halflange termijn, geen sociale basis voor een politiedictatuur. Dit sluit niet uit dat fracties van het staatsapparaat zullen dwepen met zulke plannen en zelfs pogen deze door te voeren. In België hebben we in een recent verleden nog verschillende voorbeelden gezien (o.a. het complot van kolonel Militis, de fascistische infiltratie van de Staatsveiligheid en de Rijkswacht door de WNP, de terreur van de Bende van Nijvel). Ze zijn echter allemaal vroegtijdig gesmoord door de slimmere lagen van de burgerij. Dit sluit ook niet uit dat de repressie op korte termijn wel gaat stijgen. Het Italiaanse voorbeeld (Genua 2001) toont echter dat dit duidelijk beperkingen heeft en dat de burgerij in Europa de repressieve aanpak van Berlusconi niet goed gezind is. Deze meerderheidsfractie vreest dat een voorbarige repressie een radicaliserend effect zal hebben, wat de linkerzijde tot een offensief kan uitlokken. De repressie van Genua heeft in ieder geval een bewustmakingsproces over de echte aard van de kapitalistische staat versneld bij een laag jongeren die hun ‘democratische maagdelijkheid’ verloren zijn.

104. De tendens voor open confrontatie bestaat zeker en vast in Europa (bv. Oostenrijk, Nederland, Italië) en is zelfs in stijgende lijn. Anderzijds is deze tendens zeker niet algemeen en blijft de meerderheid van de Europese bourgeoisie opteren voor het indammen van het sociale protest door te leunen op de arbeidersbureaucratie (bv. bij protest tegen de oorlog, zie verder).

105. De arbeidersbeweging weze echter gewaarschuwd. De heersende klasse is opnieuw aan het experimenteren met strengere vormen van onderdrukking: de repressie in Genua, de vernieuwde versie van een ‘strategie van de spanning’ in Italië maar ook op Europees vlak; de wereldwijde poging tot criminalisering van de antiglobaliseringsbeweging (bv. arrestatie van Bové in Frankrijk en in België het proces tegen de voorzitter van Attac, Eric Goeman) en criminalisering van elk sociaal verzet dat buiten de oevers treed van het ‘toelaatbare’ (contestatie binnen de grenzen van het overlegmodel). Al deze voorbeelden tonen aan dat de burgerij weet dat de crisis onvermijdelijk een nieuwe periode van klassenstrijd aankondigt, strijd die niet meer volledig ingedijkt kan worden met de klassieke methodes van concessies, inkapseling van de leiding, overleg enzovoort.

106. Een van de onruststellende eigenschappen van het sociale en politieke protest in 1996 en 1997 (Witte marsen, Witte comités, de weeeklang durende stakingen, de Veelkleurige Mars voor Werk op initiatief van de delegees van de Forges de Clabecq) is dat ze zich in grote mate buiten het controlebereik bevonden van de traditionele omkadering van de maatschappelijke contestatie. Ze waren immers ook een uitdaging voor de macht en het gezag van de traditionele omkadering van sociaal protest, namelijk de vakbondsleiding en de leiding van de SP-PS. Vandaar de nieuwe wetgeving voor de misdadige organisaties. Vandaar de hetze tegen de delegees van de Forges de Clabecq door het hele establishment. Het proces tegen de dertien van Clabecq was een poging van het openbaar ministerie en de rijkswacht om een gevaarlijk precedent te scheppen door een oude antisocialistenwet van de 19e eeuw op te rakelen. Deze wet voorziet in de vervolging van ‘agitatoren’ voor hun ‘opruiende taal’ zelfs al zijn ze niet betrokken bij eventuele ‘rellen’. De gedane toespraak is voldoende voor de vervolging volgens deze wet. Deze heksenjacht was echter slechts mogelijk omdat het ABVV haar fabriekskern rond D’Orazio en Marra heeft uitgesloten uit de vakbond en zo deze militanten voor de leeuwen heeft gegooid. Hun uitsluiting was het signaal van de vakbondstop aan de rijkswacht en het gerecht dat ze de toestemming kregen om toe te slaan: het ABVV zou ze niet verdedigen nadat ze uit de ban werden geslagen.

107. De marge waarover de burgerij en haar staatsapparaat beschikt, hangt dus in grote mate af van de houding van de leiding van de arbeidersbeweging. Het naïef vastklampen van de vakbondsbureaucratie aan het zieltogende overlegmodel of het vertrouwen in de ‘politieke vrienden’ zijn tekenen van zwakheid die aanzetten tot grotere agressie vanwege het patronaat en de staat. De bourgeoisie voelt dat zij de grenzen kan verleggen en oude democratische verworvenheden van de arbeidersklasse verder kan ondermijnen. Vandaar het veelvuldige gebruik van de rechtbanken in sociale conflicten tegen piketten of tegen de staking zelf, zoals bij de staking van de Sabena-piloten of de machinisten van de NMBS. Het ‘Herenakkoord’ heeft de zwakheid van de vakbondsleiding slechts meer in de verf gezet en nodigt de bourgeoisie en haar staat uit tot een verder offensief (zie verder).

108. De burgerij in België en de rest van Europa heeft zich het afgelopen decennium in grote mate bediend van het neoliberale project van de Europese eenmaking om haar concept van de ‘nachtwachtstaat’ in de diverse landen door te duwen. Deze evolutie zorgt voor een groeiende afkeer van de bevolking tegenover de EU (de strijd van de dokwerkers bijvoorbeeld kan op veel sympathie rekenen). Alle nationale regeringen voeren hun bezuinigings- en privatiseringspolitiek in de naam van Europa: “Er is geen alternatief” of “Het mag niet van Europa”. Zo is een van de peilers van de EU de wet op het concurrentievermogen. Nationale staten kunnen niet langer beslissen over staatstussenkomst via subsidies en dergelijke zonder het fiat van Europa. Indien een nationale regering het verdict van de Commissie naast zich neerlegt, volgen sancties. Het dictaat van Europa en het verdrag van Maastricht komt nu echter onder druk te staan doordat het met de voeten wordt getreden door de grootste leden, Frankrijk en Duitsland, die vlotjes de norm van het begrotingstekort hebben overschreden, terwijl Frankrijk Europa eveneens uitdaagt door staatssteun te verlenen aan het noodlijdende Alsthom. De mate waarin de burgerij ook in België haar beleid zal kunnen legitimeren door te verwijzen naar ‘Europa’ zal dus onder druk komen te staan, en daarmee ook de arbeidersleiding die het project Europa steeds door dik en door dun heeft verdedigd als het hare (het befaamde ‘Rijnlandmodel’).

109. De burgerij is erin geslaagd haar instellingen opnieuw een schijn van legitimatie te verlenen, maar de factoren die dit in de afgelopen tien jaar mogelijk maakten (de relatieve geloofwaardigheid en coherentie van Europa, economische groei, coöperatie met de sociaal-democratie) dreigen in hun tegendeel om te slaan. Daarmee zullen de confrontaties en de aanvallen op de levenstandaard een meer open karakter krijgen.

110. De economische opleving heeft de Belgische heersende klasse ademruimte gegeven na een diepe sociale crisis in de jaren 1996-1997 (Witte Beweging, Forges de Clabecq, Renault Vilvoorde). Om die crisis te overwinnen heeft ze veel oplapwerk moeten doen (cf. politieke vernieuwing). Ze weet nochtans dat uitstel geen afstel is en bereidt zich voor op een zware confrontatie (opbouw repressieapparaat, herschikking rechts). Onder de oppervlakte van de samenleving bleven de tegenstellingen zich opstapelen, wat tot een uitbarsting moet leiden. De crisis knaagt aan de herwonnen legitimiteit en zal de tegenstellingen stap voor stap blootleggen. De linkerzijde moet dus voorbereid zijn op een harde confrontatie.

Racisme en discriminatie

111. De opkomst van uiterst-rechts werd in een eerste fase door de staatsinstellingen beantwoord door een officieel antiracisme dat veelal niet verder ging dan repressieve tolerantie (erkennen van het ‘anders zijn’) tegenover de Turks-Marokkaanse gemeenschap, tot het veroordelen van het Vlaams Blok en het oproepen van jonge migranten tot behoorlijk gedrag, wat in feite hun latente criminalisering versterkte. Aan de sociaal-economische discriminatie werd weinig gedaan en het toekennen van gelijke politieke rechten werd vermeden om het Vlaams Blok geen wind in de zeilen te blazen. Nu sommigen weer denken dat het Blok in Antwerpen een plafond heeft bereikt, is de durf gegroeid om het stemrecht voor lokale verkiezingen toch in te voeren.

112. De decennialange achteruitstelling van de gastarbeiders en hun kinderen heeft tot de vorming van een relatief aparte gemeenschap geleid met haar eigen wijken en culturele praktijken die niet losstaan van wat er in het Midden-Oosten en de Arabische wereld gebeurt (Palestina, Irak). De racistische onderdrukking wordt niet meer getolereerd door de jongste generatie. De passiviteit van de arbeidersbeweging tegen dit veelzijdige racisme en de officiële repressieve erkenning van de culturele eigenheid heeft totnogtoe het ontluikende bewustzijn in religieus-etnische richting geduwd. Als marxisten benadrukken wij dat de emancipatie (het ‘gelijke-kansen-discours’) binnen het kapitalisme een illusie is. Iets anders is het bekomen van gelijke rechten op alle vlakken. Hiermee is de emancipatiestrijd niet gestreden maar kan zij zich juist integreren in de strijd tegen een systeem dat velen uitbuit en onderdrukt ten voordele van een kleine parasitaire minderheid, de burgerij.

113. De verbanning van racisme tegen de legale migranten in het politieke discours viel samen met een harde aanpak van illegalen (uitwijzingen, moord op Semira Adamu in 1998). De vorige regering heeft, na intens actievoeren van jongeren en antiracistische bewegingen (voornamelijk in Franstalig België), een beperkte regularisatie doorgevoerd van ongeveer 15.000 ‘sans papiers’. De huidige regering gaat over tot collectieve uitwijzingen, per land van herkomst, voor al diegenen die geen regularisatie kregen (maar wel via de aanvraagprocedure werden gelokaliseerd) en al diegenen die opgepakt worden via razzia’s. Voor het eerst is er een beweging aan het groeien waarbij de mensen zonder papieren zichzelf collectief organiseren. Deze regering gaat verder in de criminalisering van illegalen, voedt het racisme onder de bevolking, weigert de koppelbazen te bestraffen terwijl diegenen die hun solidariteit praktisch uiten met illegalen wél bestraft kunnen worden, net zoals de sans papiers zelf.

114. Als marxisten benadrukken wij de noodzakelijke alliantie met de arbeidersbeweging in de strijd voor het toekennen van papieren. In de arbeidersbeweging dienen wij te benadrukken dat deze regularisatie hen uit de clandestiniteit haalt en aldus de mogelijkheid schept tot gemeenschappelijke strijd en verdediging van sociale rechten, waardoor deze arbeidskrachten niet meer aan overuitbuiting worden blootgesteld en aldus de sociale rechten van anderen niet langer in het gedrang brengen.