De documentaire The Economics of Happiness wordt momenteel op heel wat plaatsen in Vlaanderen vertoond en leidt er tot interessante discussies. De film werd in 2011 gemaakt door Helena Norberg-Hodge, een ecologiste en boegbeeld van de ‘localisten’, een beweging die zich sterk kant tegen de globalisering. In Vlaanderen zijn de promotie en de verdeling van de film in handen van de groene denktank Oikos, die ook zorgde voor Nederlandstalige ondertitels.

The Economics of Happiness gaat over de oorzaken van de economische crisis en over het falen van het huidige economisch systeem om welzijn en geluk te brengen in de wereld. Een belangrijke verdienste van de film is dat het ze een hele reeks fundamentele vragen opwerpt. Vragen die binnen het eenheidsdenken dat vandaag heerst onder economen, nog amper aan bod komen. Maakt geld gelukkig? Praat de reclame ons niet vooral frustraties aan? Valt economische groei wel te rijmen met ecologische duurzaamheid? Wat met de vereenzaming van de inwoners in onze steden? Willen we een steeds groter BBP of liever wat meer geluk? Hoe pakken we de werkloosheid aan? Enzovoort. De film is met andere woorden een omvattende kritiek op het falen van het huidige economisch systeem en de wetenschap die haar bestudeert. Ook de vele concrete initiatieven die erin bod komen van mensen die van onderuit proberen te werken aan oplossingen voor hun dagelijkse miserie, roepen bewondering op.

Deze sterke punten staan echter in schril contrast met de achterliggende inhoudelijke analyse en het alternatief dat de documentaire naar voren schuift. Die blijken weinig geloofwaardig en bij nadere bestudering hier en daar zelfs bijzonder conservatief (zie verder). De ecologische economie blijkt een huis met vele kamers. Wellicht is binnen het groene economisch denken slechts een kleine minderheid de ideeën toegedaan die hieronder besproken worden, toch loont het de moeite er dieper op in te gaan. Want zonder duidelijkheid over deze thema’s zal het ecologisch maatschappijproject niet de impact krijgen waar de mens en zijn omgeving nochtans dringend aan toe zijn (1).

Terug naar het dorp?

The Economics of Happiness is opgebouwd rondom de ervaringen in Ladakh, een regio in het noorden van Indië. Volgens Helena Norberg-Hodge, de maker van de documentaire, zouden de inwoners van Ladakh tot voor enkele decennia terug gelukkig zijn geweest. Ze leefden dicht bij elkaar en dicht bij de natuur. De globalisering en de verstedelijking brachten echter werkloosheid en criminaliteit. De oude sociale banden werden vernietigd en de botsingen van culturen leidden tot etnische conflicten en fundamentalistisch terrorisme. Norberg-Hodge pleit dan ook voor een ‘terugkeer naar het dorp’, voor het ‘localiseren’ van de economische productie en het samenleven. Er zit ongetwijfeld een kern van waarheid in de kritiek van Norberg-Hodge. Maar in de idyllische kijk op het dorp en in de nostalgie naar het verleden toont zich een eerder conservatieve reactie.

Een eerste vraag is of dit geen nostalgie betreft naar een verleden dat nooit heeft bestaan. Volgens Norberg-Hodge kende Ladakh vóór de globalisering ‘een hoge materiële levensstandaard’. In werkelijkheid werd die periode echter ook gekenmerkt door een hoge kindersterfte, massale ongeletterdheid en een totaal gebrek aan wat we vandaag als minimale basisvoorzieningen zouden beschouwen. Nadat Norberg-Hodge haar indrukken over Ladakh in 1991 publiceerde in haar invloedrijke boek Ancient Futures, volgde er onderzoek waaruit blijkt dat de lokale inwoners zelf niet zo positief terugkijken naar het verleden. De realiteit was er een van verplichte onbetaalde arbeid op het land (het begar-systeem, een lokale vorm van lijfeigenschap), armoede, onbetaalbare hoge schulden en hoge belastingen opgelegd door de staat, landeigenaars en boeddhistische kloosters (2). De vraag of het vroeger beter was, is met andere woorden niet zo eenvoudig.

Deze nostalgie naar het dorp hangt samen met de economische visie die Norberg-Hodge en de localisten verdedigen. Zij ontkennen het bestaan van schaalvoordelen (de economische theorie die stelt dat de eenheidskost van een product daalt bij productie op grotere schaal omdat de vaste kosten op die manier verdeeld kunnen worden over een groter aantal producten en vanwege de mogelijkheid tot arbeidsdeling). In de documentaire wordt beweerd dat kleinschalige productie goedkoper is. Wel, indien dat het geval zou zijn dan zouden de kleinschalige producenten die in de film getoond worden, de andere spelers op termijn uit de markt concurreren. In werkelijkheid neemt de gemiddelde bedrijfsgrootte decennium na decennium toe. Dat is een gevolg van het feit dat kleinschalige producenten doorgaans minder efficiënt produceren zodat ze uit de markt geconcurreerd worden en na verloop van tijd enkel de groten overblijven. Om dezelfde reden werkt in Bangladesh 75 procent van de bevolking als zelfstandige (het summum van kleinschaligheid), terwijl dat in een economisch ontwikkeld land als de Verenigde Staten nog maar 7,5 procent is (3).

Kapitalistische multinationals ontzien inderdaad niets of niemand behalve hun winsten en grootschalige productie vermindert de controle van de producenten over hun productie, althans binnen een kapitalistische productiewijze. Dat zijn reële problemen die een analyse en oplossing vergen. Maar de oorzaak leggen bij de schaal van de productie is het kind met het badwater weggooien. De voordelen van schaalgrootte laten zich bijvoorbeeld zien in de organisatie van zaken als onderwijs en gezondheidszorg. Hoe zien de localisten hoger onderwijs in een systeem van kleinschalige dorpsproductie? Hoe organiseer je ziekenhuizen met gespecialiseerde medische zorg? Grootschaligheid is ook vaak duurzamer, denken we bijvoorbeeld aan kleinschalig transport per auto versus grootschalig transport per trein. Het is ook de schaalvergroting van de economie die in belangrijke mate verantwoordelijk is voor de verbeterde economische positie van vrouwen. De toenemende uitbesteding van huishoudelijk werk ondergraaft het gezin, dat het instituut bij uitstek vormt waarbinnen de kleinschalige productie plaatsvindt.

Technofobie

Het economisch conservatisme van de localisten toont zich ook in de analyse die gemaakt wordt van het werkloosheidsprobleem. Volgens Norberg-Hodge ligt de oorzaak voor werkloosheid bij de mechanisering. Daardoor neemt de productiviteit toe waardoor er minder mensen nodig zijn voor hetzelfde werk (4). Deze redenering is echter gestoeld op een zeer statische visie op de economie, terwijl er in werkelijkheid ook bijkomende productie en nieuwe producten en sectoren ontstaan. Indien mechanisering de oorzaak zou zijn van werkloosheid dan zouden landen met een hoge graad van mechanisering ook de hoogste werkloosheid kennen, en dat lijkt niet het geval. De analyse leidt ook tot absurde alternatieven. Volgens de localisten kunnen we beter minder efficiënt gaan produceren. Als we echt ineffiëntie nodig hebben, dan kunnen we werkloze arbeiders vragen om putten te graven en die nadien terug op te vullen (voor wie hierbij denkt aan John Maynard Keynes: hij was inderdaad voorstander van een dergelijke politiek in momenten van economische crisis, maar zeker niet op permanente basis).

De technofobie van de localisten doet denken aan ‘the luddites’, de beweging van textielarbeiders die in de 19e eeuw de machines kapotsloegen die inderdaad de directe aanleiding vormden voor hun werkloosheid. Bij nader inzien lijkt de reactie van de localisten ook op andere vlakken oude wijn in nieuwe zakken. Nog in de 19e eeuw bestond er een sterke, conservatieve stroming die zich keerde tegen wat sociologen omschrijven als ‘de modernisering’: de verstedelijking, de secularisering, de economische en politieke schaalvergroting, enzovoort. Een bekende analyse is die van Ferdinand Tönnies die zich verzette tegen de opkomende Gesellschafft – het nieuwe, stedelijke, koele, rationele samenlevingsverband – en nostalgisch terugverlangde naar de landelijke, authentieke Gemeinschaft. In die periode maakte Carle Zimmerman ook het onderscheid tussen ‘localistisch’ en ‘kosmopolitisch’ (5), een tweedeling die zelfs terminologisch samenvalt met het project van de hedendaagse localistische beweging.

Kapitalisme

In Het Communistisch Manifest (1848) bestempelden Karl Marx en Friedrich Engels deze ideeën als de reactie van een klasse van kleinschalige ondernemers, de kleinburgerij, die “door de ontwikkeling van de grootindustrie haar einde ziet naderen en die door de concurrentie steeds meer in het proletariaat wordt geslingerd. Hun programma is de terugkeer naar de oude maatschappij”(6). Ook de hedendaagse localisten klagen in The Economics of Happiness aan dat de kleine producenten geen kansen krijgen. Hun taalgebruik is gericht tegen het ‘corporate capitalism’ – het kapitalisme van de grote bedrijven – en niet tegen de kapitalistische productiewijze als dusdanig. Integendeel, de localisten willen meer kapitalisme en bevinden zich met dit standpunt eigenlijk in het gezelschap van het ‘handboek-liberalisme’, dat vandaag de economische wetenschap domineert. Deze visie presenteert een kapitalisme zonder grote bedrijven (perfecte markten) en verlangt terug naar een fase van voor het monopolistische stadium van het kapitalisme.

Dat brengt ons op de zogenaamde microkredieten, een thema dat ook populair blijft bij economen en NGO’s. Microkredieten zijn kleine leningen die, vooral in ontwikkelingslanden, verstrekt worden aan armen zodat ze een eigen onderneming kunnen starten. Ze staan centraal in het debat over armoedebestrijding en economische ontwikkeling, zeker sinds in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede werd uitgereikt aan Muhammad Yunus, de grondlegger van het systeem van microkredieten in Bangladesh. Microkredieten zijn echter gebaseerd op hetzelfde kleinschalige handboek-liberalisme en een individualistische kijk op ondernemerschap. Recent onderzoek toont echter steeds duidelijker de beperkte of zelfs schadelijke gevolgen van microkredieten aan (7). In regio’s waar veel microkredieten worden verstrekt, daalt de gemiddelde bedrijfsgrootte wat de productiviteit en de kansen op economische ontwikkeling ondergraaft. De reden waarom microkredieten geen effect hebben wordt mooi gevat in de woorden van Cambridge-econoom Ha-Joon Chang: “Wat de “rijke landen” echt rijk maakt, is hun vermogen is om collectief ondernemerschap uit te bouwen” (3). Grote delen van een bevolking aanzetten tot kleinschalige productie via microkredieten, leidt misschien wel tot een aantal succesverhalen, maar voor de meerderheid van de betrokkenen eindigt het onvermijdelijk met een faillissement en een schuldenberg. We kunnen niet allemaal ondernemer zijn in het huidige stadium van het kapitalisme. Een aannemelijke verklaring voor de golf aan zelfmoorden onder Indische boeren (naar schatting 160,000 zelfmoorden sinds 1997!) zijn de toenemende schulden als gevolg van het systeem van microkredieten (7). In de The Economics of Happiness wordt deze golf aan zelfmoorden overigens ook vermeld, maar vervolgens verklaard als een gevolg van de globalisering (dat klopt natuurlijk in zekere zin, maar meer kleinschaligheid en meer microkredieten zijn duidelijk niet de oplossing).

In de ogen van Karl Marx was de nostalgie van de kleinburgerij utopisch. Het kapitalisme leidt in zijn ontwikkeling tot schaalvergroting via het ononderbroken proces van concentratie en centralisatie van kapitaal. Een kapitalisme zonder grote bedrijven is daarom een niet te verwezenlijken ideaal. Een ecologische economie heeft dan ook geen behoefte aan een terugkeer naar pre-kapitalistische maatschappijvormen, maar aan het overtreffen van het huidige systeem door een post-kapitalistisch alternatief in socialistische zin. Het is de kapitalistische productiewijze zelf (en niet ‘corporate capitalism’!) die enkel oog heeft voor winsten op korte termijn, die ons via reclame behoeften en frustraties aanpraat en die volledig incompatibel is met de dringend vereiste globale, gecoördineerde en democratische aanpak van de voornaamste structurele uitdagingen waarvoor de planeet en haar bewoners vandaag staan.

15 mei 2012,

Nick Deschacht

(Dit artikel verscheen eerder in Aktief (2012/2), tijdschrift van het Masereelfonds)

Eindnoten

(1) Binnen de anti-globaliseringsbeweging ontstond eind de jaren 1990 een debat tussen de eerder linkse stromingen en dezelfde organisaties die vandaag The Economics of Happiness produceerden (IFG, ISEC, etcetera). Een bijzonder interessante bespreking van deze organisaties en hun ideeën is het artikel: Westerink, H. (2000). De dorpspolitiek van het International Forum on Globalization. In: De Fabel van de illegaal, 38/39. http://www.doorbraak.eu/gebladerte/10648f38.htmhttp://www.doorbraak.eu/gebladerte/10648f38.htm

(2). van Beek, M. (2000). Lessons from Ladakh? Local responses to globalization and social change. In: Globalization and Social Change. J. D. Schmidt & J. Hersh. London: Routledge. pp. 250-266.

(3). Chang, H.J. (2010). 23 dingen die ze je niet vertellen ove het kapitalisme. Nieuw Amsterdam. Zie pp. 181 & 187.

(4). Een variant op deze redenering is het argument in de discussie rond hernieuwbare energie, dat “ook de vakbonden daar toch niet tegen kunnen zijn aangezien het minder efficiënt is dus banen oplevert”. Dit is een fout argument (zie tekst), maar dat doet natuurlijk niks af aan de noodzaak van hernieuwbare energie.

(5). Elchardus, M. (2007). Sociologie: een inleiding. Amsterdam: Pearson. Zie deel 6.

(6). Marx, K., & Engels, F. (1848). Het communistisch manifest. Zie hoofdstuk 3.

(7). Bateman, M. (2010). Why doesn’t microfinance work? The destructive rise of local neoliberalism. Londen: Zed Books. Zie vooral pp. 78-96.