In dit laatste deel van onze vooruitzichten voor België analyseren we de toestand van de belangrijkste progressieve krachten: de linkse partijen, de vakbonden en bewegingen zoals de antiglobalisten en het verzet tegen de oorlog. Tijdens de jaren ’90 is de linkse leiding aanzienlijk naar rechts opgeschoven. Nu de heersende klasse een groot offensief inzet, is de linkerzijde onvoorbereid, hoewel zich in de maatschappij een duidelijke verlinksing voordoet, in de eerste plaats onder de jongeren. Het marxisme is actueler dan ooit.

De linkse partijen

115. De SP.a en PS hebben in mei een belangrijke verkiezingsoverwinning behaald. Zoals we hebben uitgelegd was dit in aanzienlijke mate te danken aan de economische heropleving waardoor de regering budgettaire ruimte had voor enkele kleine progressieve hervormingen. De sociaal-democraten hebben daarvan geprofiteerd om hun traditioneel kiespubliek, de werkende klasse en de linkse intellectuelen, te verrassen met wat kleine cadeaus zoals gratis openbaar vervoer, wijzigingen in de pensioenen en ziektekosten, afschaffing kijk- en luistergeld en nog wat fraais. Afgewogen aan de winsten die in die periode worden genoteerd zijn dit slechts kruimels, maar voor veel mensen was dit een aangename breuk met het soberheidsbeleid van de jaren ‘80 en ‘90. De socialisten konden dan ook serieuze winst innen bij de verkiezingen. De economische opleving heeft dus ademruimte gegeven aan het reformisme, dat onder Tobback volledig in diskrediet was geraakt (cf. verkiezingsnederlagen).

116. Bovendien kenmerkt de wereld en dus ook België zich door een trend van verlinksing aan de basis, een trend die natuurlijk wordt doorkruist door een trend van verrechtsing binnen de elite, de middenklasse en de verarmde lagen van de arbeidersklasse. Die verlinksing blijkt zeer duidelijk uit het fenomeen van de antiglobalisten en meer nog uit de massale anti-oorlogsbetogingen. Deze mensen zoeken ook een politieke stem en zijn terechtgekomen (of waren al aanwezig) bij de sociaal-democratie. De PS refereert opvallend naar het antiglobalisme met het ‘participatief budget’ in Bergen, het bastion van Di Rupo, naar het voorbeeld van het antiglobalistische Mekka, Porto Alegre. Het Hasselt van Stevaert beschikt over gratis openbaar vervoer voor iedereen en het ethernet (gratis internet via antenne), zaken die bij jongeren sterk aanslaan. Zowel Stevaert als Di Rupo hebben zich duidelijker links geprofileerd dan de socialistische leiding in de jaren ‘90, ze durven zelfs weer spreken van ‘socialisme’, wat zeker bij de Vlaamse partijleiding een lichte trendbreuk is.

117. Hoewel de socialisten stevig zijn gestegen, staan ze nog ver af van de 30 procent die ze in de naoorlogse periode haalden in Vlaanderen. Bovendien is de linkerzijde als geheel weinig versterkt, aangezien de overwinning grotendeels gebaseerd is op een herschikking binnen links, meer bepaald een verschuiving van de groene stemmen naar de socialisten.

118. Wanneer twee regeringspartijen of twee oppositiepartijen in essentie hetzelfde programma verdedigen, dan kiezen de mensen voor de grootste van de twee omdat ze het gevoel hebben dat een sterke partij beter hun verzuchtingen kan realiseren. De groenen zijn groot geworden door zich links van de socialisten te profileren. Er is echter wel een groot verschil in de sociale aard van beide politieke formaties. De SP.a en de PS zijn beide massapartijen en historische en organische uitdrukkingen van een gedeelte van de arbeidersklasse. De groenen daarentegen zijn, ondanks beperkte steun van syndicale apparaten in ACV en ABVV, fundamenteel kleinburgerlijke partijen met een zeer beperkte actieve aanhang. In de regering hebben ze het verschil niet kunnen maken en hebben ze daarentegen moeten inbinden op alle cruciale dossiers (nachtvluchten, wapenhandel). De verpletterende verkiezingsuitslag was dus te verwachten, maar kwam niettemin als een mokerslag. Een groot deel van het groene partijapparaat is vernietigd aangezien Agalev geen aanspraak meer maakt op subsidies. De kritieken op ‘de globalisering’ naar aanleiding van het debacle rond Ford tonen wel dat ze zich bewust zijn op welke gedachtestroom ze moeten inspelen. Ze zullen zich dus zoals vanouds profileren langs links van de socialisten. Verder dan oppositiekritiek en moraliserende preken tegen ‘wild kapitalisme’ komen de groenen echter niet, een alternatief op het neoliberale project moeten we van hen niet verwachten. Hun beleidsvoorstellen gaan evengoed mee met ‘loonlastenverlaging’ en dergelijke; het enige ‘alternatief’ dat ze bieden is aanpassing aan het consumptiegedrag, alsof dit de destructie van mens en natuur door de multinationals zou tegengaan. Hoewel ze regelmatig de christelijke arbeidersbeweging naar hun kamp willen lokken en zelfs al beschikken over een groep syndicalisten, tonen ze niet de intentie om te wegen op de arbeidersklasse om de samenleving te veranderen. Integendeel, de leiding van Agalev lijkt nog meer de kleinburgerlijke toer op te gaan. De geitenwollen sokken hebben plaats geruimd voor blitse managers van het middenveld. Zo’n partij zal nog minder aantrekkingskracht uitoefenen op de christelijke arbeidersbeweging en is dan ook op termijn ten dode opgeschreven. De peilingen wijzen in elk geval op weinig goeds, Agalev komt niet boven de kiesdrempel.

119. De PS teert in Wallonië veel sterker op het historische sociale weefsel van de arbeidersklasse, heeft nog een sterkere arbeidersvleugel en verlinkst sneller onder druk van de basis dan de SP.a. De PS vormt binnen de regering, veel meer dan de SP.a, een relatief tegengewicht voor de neoliberale hervormingen van de liberalen. Hoofdredacteur van de Morgen (en ex-socialist) Yves Desmet scheldt soms op de PS als “de partij van de ambtenaren en de uitkeringstrekkers”. De Waalse socialisten drukken inderdaad nog het meest de belangen van deze groepen uit, en dat is in weerwil van de mening van Desmet een positieve zaak.

120. De arbeidersklasse in Wallonië is vroeger gegroeid dan in Vlaanderen en mobiliseert makkelijker rond de traditionele eisen van de arbeidersbeweging. De PS was en is nog steeds de politieke uitdrukking van de arbeidersklasse in Wallonië. De arbeidersklasse in Vlaanderen is jonger. Zij radicaliseert makkelijker rond minder traditionele eisen van de arbeidersklasse (bv. oorlog, milieu, stress). De socialistische partij was en is in Vlaanderen historisch gezien op een minder directe manier daar de politieke uitdrukking van. Deze verschillen in sociale basis en opstelling van de socialistische partij in Vlaanderen en Wallonië wil echter niet zeggen dat de situatie aantrekkelijker is in een van beide landsdelen.

121. Hoewel de overwinning van SP.a-PS ten dele toe te schrijven is aan de verlinksing binnen de samenleving, kunnen we niet zeggen dat deze overwinning gekoppeld is aan concrete strijd op de werkvloer of deelname van de socialisten in grote bewegingen (zoals bv. in de jaren ‘80). De recente verkiezingsoverwinning is dus een zuiver electoraal gegeven, met alle gevaren van dien. De afhankelijkheid van stemgedrag zonder een solide basis onder de massa in termen van leden en militanten maakt de partij ontvankelijk voor snelle en diepe neergang wanneer het beleid haar in diskrediet brengt. De socialistische partijen (en a fortiori de SP.a) blijven sterk gecentraliseerde bureaucratische machines in handen van de top, met weinig openingen voor de werkende klasse en een linkerzijde. De zogenaamde ‘partijvernieuwing’ heeft dit nog bekrachtigd. Met enkele vormelijke ingrepen, een nieuwe voorzitter (Patrick Janssens), een nieuwe naam (SP.a) en een nieuw logo, wil de SP de ‘smet van het verleden’ afwerpen en zich het imago van een dynamische moderne sociaal-democratische partij aanmeten. In de praktijk wordt enkel de bureaucratisering en de vervlakking verder gezet. De hervorming van de SP naar SP.a is dan ook veel meer dan een gewone naamsverandering. Het is het eindpunt van een lang proces waarbij men de socialistische partij probeert om te vormen van een massapartij met een brede sociale basis naar een kaderpartij zonder voeling met de dagdagelijkse sociale strijd. Het is een proces van verrechtsing waarbij de socialistische partij steeds meer breekt met haar eigen sociale verleden. De SP.a zal verder vertroebelen, wat de spanningen met het ABVV nog zal vergroten. De leegte ter linkerzijde zal in eerste instantie enkel opgevuld worden door de rechtse demagogie van het Vlaams Blok.

122. Ook de omvorming van de Jong Socialisten tot Animo past in deze strategie van bureaucratisch centralisme. De JS stond traditioneel links van de SP en was nog een band met het meer radicale socialistische verleden. Om de JS te ‘moderniseren’ besliste de SP.a-leiding dat een naamsverandering nodig was, wat ineens gepaard ging met een zuivering en leegloop van de meer radicale afdelingen. Animo is slechts een kleine groep jongeren die zich nog maar weinig bezighouden met echte politieke analyse en actie. Zij worden bijna volledig gedirigeerd door de top, op uitzondering van enkele lokale werkingen die ontsnappen aan de controle en eigenlijk grotendeels losstaan van het overkoepelende Vlaamse niveau. Animo past hoofdzakelijk in een marketingstrategie die jongeren wil bespelen met een imago van coolheid (bv. filters voor joints met de naam Animo) en zo wil bijdragen aan het sexy gehalte van de partij. Om inbreng van jongeren en het politiek organiseren van jongeren gaat het helemaal niet.

123. Hetzelfde kan gezegd worden van het kartel met Spirit. Buiten de extra stemmen die Anciaux aanbrengt, is Spirit voor de SP.a-leiding vooral interessant voor het imago dat ze meebrengen. Het is geen toeval dat de woordensymboliek van Spirit en Animo (“de spirit van jong-links!”) gelijkaardig is. Bovendien versterkt het kartel met Spirit de kleinburgerlijke tendens in de partij, een kleinburgerlijke tendens waarvan de huidige partijleiding een mooie exponent is (cf. cafébaas Steve). Ook de huidige – beperkte – instroom in de partij bestaat niet echt uit arbeiders, veeleer uit middenklasse of welstellende lagen van de werkende klasse. Aan het discours van de SP.a hoor je de druk van die Vlaamse kleinburgerij die in de partij stapt. In peilingen onder ondernemers scoren de socialistische ministers overigens hoog. Het programma van de SP.a is vandaag dan ook in belangrijke mate toegespitst op de verzuchtingen van de Vlaamse KMO-wereld. De alliantie met Spirit dient om die tendens te versterken en Vlaams-nationalistische eisen beter bespreekbaar te maken in de partij. De campagne en de resultaten van Spirit bij de volgende regionale verkiezingen van 2004 zullen de nationalistische agenda van Bert en zijn vrienden op de voorgrond brengen. Deze zijn in de eerste plaats de regionalisering van de sociale zekerheid en de NMBS.

124. De partijleiding is euforisch door de overwinning en trekt de conclusie dat ze op de juiste weg zitten, een gevoel dat de peilingen nog bestendigen. Die euforie leidt tot nog grotere arrogantie ten opzichte van de basis (bv. parachuteren van Pascal Smet in Brussel zonder overleg met de partijmilitanten) Toch maakt de leiding een foute analyse van de situatie. Zij denken dat de vernieuwing in naam en imago haar vruchten heeft afgeworpen. Stevaert werpt zich graag op als degene die het oude, vastgeroeste socialisme heeft gemoderniseerd. Uiteraard is het nieuwe imago een factor geweest in de verkiezingsoverwinning, maar dit kan niet losgekoppeld worden van de economische situatie en de cadeaus. De kern van het SP.a-programma blijft evenwel de aanvaarding van het kapitalisme met sociale correcties indien mogelijk (cf. Blair in Groot-Brittannië en Schröder in Duitsland). In de komende periode zal er geen financiële ruimte zijn voor zelfs maar kleine cadeaus en ‘sociale correcties’. De basis van het reformisme valt bijgevolg weg. De sociaal-democratie zal botsen op het beleid dat ze voert en de sociale basis onder de arbeidersklasse die ze probeert te behouden.

125. Die sociale basis is fundamenteel voor het begrijpen van de ontwikkeling van de socialistische partijen, die historisch gegroeid zijn uit de strijd van de arbeidersklasse. De socialistische partijen worden dus doorsneden door twee tegengestelde tendensen. Hoewel het Blairisme (tendens naar verburgerlijking) hoogtij viert binnen de SP.a, wil de leiding tegelijk haar basis onder de arbeiders behouden. De band met de vakbonden blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraken van Stevaert bij het conflict in Ford Genk wanneer hij zegt dat de politiek niets kan doen (een laffe onsocialistische houding) maar de vakbonden wel. De SP.a probeert zelfs meer dan haar historische basis onder de arbeidersklasse te behouden, ze onderneemt ook pogingen om die uit te breiden door initiatieven te nemen voor de vereniging van de christelijke en socialistische arbeidersbeweging. Met de regelmaat van een klok nodigen de sociaal-democraten het ACW uit om zich bij hen aan te sluiten (bv. het ‘Sienjaal’ van 1996, de pogingen van Stevaert voor een groot links blok).

126. Ondanks het verlies van een belangrijk deel van haar arbeiderspubliek aan het Vlaams Blok, blijft SP.a de uitdrukking van de linkerzijde in Vlaanderen. Hoewel de SP.a reeds jarenlang een rechts programma uitvoert in de regering, blijft zij de partij die het meest beïnvloed wordt door de maatschappelijke tegenstellingen. De strijd binnen de sociaal-democratie tussen enerzijds de verburgerlijking en anderzijds de banden met haar historische sociale basis (de arbeidersklasse) wordt beïnvloed door de klassenstrijd. Het neoliberale offensief van de laatste decennia was ook een ideologisch offensief tegen het socialisme. Hoewel de werkende klasse mondiger is geworden en minder schrik heeft van autoriteit, is hun politieke bewustzijn momenteel laag en zit ze vol rechtse vooroordelen (bv. over ‘vreemdelingen’, ‘loonlasten’, de onbetaalbaarheid van de sociale zekerheid enzovoort). De arbeidersleiding in de vakbonden en socialistische partijen weerspiegelt die verrechtsing, maar heeft ze tegelijk ook gevoed door haar historische rol als leiding naar het socialisme naast zich neer te leggen. Vandaag is er evenwel een kentering gekomen in het bewustzijn, de antiglobaliserings- en anti-oorlogsbeweging zijn daar symptomen van. Dit proces van bewustwording is nog maar in zijn beginfase en verloopt nog traag, met ups en downs. In tegenstelling tot bv. Italië, Spanje of Frankrijk kan je in de Belgische arbeidersbeweging nog niet spreken van een georganiseerde vertaling van die onderhuidse radicalisering. A fortiori kan je dan niet spreken van een duidelijke vertaling in de politieke leiding van de arbeidersklasse (de partijleiding). Die leiding is immers, zoals Trotski al wist, een van de meest conservatieve lagen van de samenleving omdat ze op een comfortabele plaats zitten. Het doorsijpelen van radicalisering naar boven gebeurt dus traag (bv. het ideologische congres van 1974). Hoewel het huidige beleid nog wel even kan doorgaan, zal die radicalisering vroeg of laat haar vertaling zoeken in de partij. De druk van de klassenstrijd zal de tegenstellingen binnen de sociaal-democratie verhogen en openingen creëren voor een linkerzijde. Dat is ABC van de materialistische dialectiek, de filosofische grond van het marxisme.

127. Extreem-links, met zijn 1001 verschillende splinterpartijtjes, heeft geen kaas gegeten van die dialectische methode. Voor hen zijn SP.a en PS niet langer arbeiderspartijen – sommigen trekken zelfs in twijfel of ze dit ooit zijn geweest – maar zuiver burgerlijke partijen. Wij gaan daarentegen uit van Lenins definitie van de sociaal-democratie als ‘burgerlijke arbeiderspartijen’, de huidige vertaling van de klasse, een vertaling waar marxisten vanzelfsprekend ontevreden over zijn, maar waar we niet rond kunnen! De verkiezingsresultaten spreken voor zich. Hoe graag we het ook willen, er bestaat geen binnenweg naar een revolutionaire arbeiderspartij. Zo’n partij kan je niet oprichten met vijf man en een paardenkop, evenmin met vijfhonderd man gezeten op de vurigste paarden met radicale rode vaandels in de hand. Dé nieuwe arbeiderspartij zal er niet komen op basis van initiatieven in de marge maar zal het resultaat zijn van differentiatieprocessen en openlijke breuken op grote schaal (zoals we in Vilvoorde en Tubize op kleine schaal hebben gezien). Openlijke breuken in de socialistische partijen en zelfs splitsingen, zowel langs rechtse als langs linkse kant, zijn in de toekomst onvermijdelijk. Daarom is het verkeerd SP.a en PS af te schrijven. Voor de overweldigende meerderheid van links (een meerderheid die volgens de peilingen nog aangroeit) zijn deze partijen hun politieke vertaling en hun referentie.

128. De nieuwe dada van extreem-links is natuurlijk het succes van ‘nieuwe arbeiderspartijen’ in andere Europese landen. In sommige landen hebben links-reformistische of uiterst-linkse partijen electorale successen kunnen boeken (bv. Frankrijk) of zelfs een beperkte aanhang onder de massa kunnen verwerven (bv. Nederland). Wij sluiten niet uit dat zulke fenomenen ook hier mogelijk zijn. Om echter een strategie te ontwikkelen voor de linkerzijde, moeten we begrijpen van waar die fenomenen komen en waar ze naartoe gaan. Hun succes is het gevolg van de verrechtsing van de socialistische partijen (in landen zoals Frankrijk en Italië ook de grote communistische partijen), zeker gedurende hun regeerperiodes in de jaren ‘90. Het succes van deze partijen zal dus ook slechts zolang duren als deze verrechtsing zich doorzet. In Nederland zagen we daar met de laatste verkiezingen een mooi voorbeeld van. De PVDA had bij de vorige verkiezingen een zware opdoffer gekregen en de SP kon daarvan profiteren door zijn zetelaantal bijna te verdubbelen. In de oppositie ging de PVDA echter weer een linksere retoriek voeren, met als resultaat een serieuze stijging, terwijl de SP ter plaatse bleef trappelen. Vandaag zijn we in een duidelijk andere periode aanbeland dan de vorige twee decennia, namelijk een periode van sociale polarisatie met onvermijdelijke gevolgen binnen de traditionele arbeiderspartijen. Wanneer de radicalisering zich vertaalt in die partijen, dan zal dit onvermijdelijk een impact hebben op het succes van de partijen ter linkerzijde ervan.

129. Waarom bestaat er dan nog geen ‘nieuwe arbeiderspartij’ in België? Ook hier is de sociaal-democratie immers serieus verrechtst. Ondanks alle pogingen van extreem-links is er inderdaad nog niet zo’n partij in zicht. Daarvoor bestaan diverse oorzaken. Ten eerste uiteraard het zielige sektarisme van extreem-links zelf, maar dit is de minst doorslaggevende oorzaak. In Wallonië is zo’n partij eenvoudigweg niet mogelijk door de dominantie van de PS. De Parti Communiste blijft achteruitgaan, de lijst Debout onder leiding van de delegees van Clabecq D’Orazio en Marra kon zelfs nog niet doorbreken en de SPT in Tubeke (zelf een afsplitsing van de PS door de polarisatie op lokaal vlak rond Clabecq) is ook geen lang leven beschoren. In Vlaanderen is de situatie anders, precies door de dominantie van rechts. Daardoor gaan linkse mensen nog makkelijker kiezen voor een grote linkse partij omdat door verdeeldheid rechts nog sterker wordt. Bovendien is er de christelijke arbeidersbeweging die een aanzienlijk deel van de arbeidersklasse verenigt (ACV is de grootste vakbond) en waarvoor de socialisten altijd al langs de linkerkant staan. Een nieuwe grote arbeiderspartij langs links van de SP.a en PS is dus niet direct in zicht.

130. Door de polarisatie binnen de maatschappij en het ontstaan van een prille linkse beweging, zijn sommige extreem-linkse groepen er in geslaagd om, op basis van hun activisme, relatieve successen te boeken in het protest tegen de oorlog en tegen de globalisering. Toch zijn ze momenteel, zeker na de verkiezingen, bijna allemaal in een diepe crisis. De PVDA is na dertig jaar inzet nog steeds niet doorgebroken en gaat zelfs aanzienlijk achteruit. Vele van hun militanten hebben afgehaakt door het gebrek aan perspectief en veel arbeiders ook door Resist, hun opportunistische alliantie met de religieus-nationalistische AEL van Abou Jahjah. Die AEL heeft de balans opgemaakt van hun samenwerking met extreem-links en concludeerde dat het beter was om de weg van religieus-etnisch separatisme te volgen, wat resulteerde in de rechtse Moslim Democratische Partij. Daarmee brengen ze de zaak van de ‘allochtonen’ geen stap verder, maar integendeel twee stappen terug. De SAP heeft zich zo diep in allerlei ‘nieuwe politieke bewegingen’ en postmodernistische fracties begraven dat ze er op de duur grotendeels zijn door opgeslokt. Alleen de LSP is nog niet in crisis omdat het allemaal nieuw is en de militanten nog niet zijn uitgeblust door de opeenvolgende nederlagen van hun gauchisme. Zij gedragen zich als de evidente pool (de zelfbenoemde voorhoede) waarrond een nieuwe arbeiderspartij zal ontstaan en maken zich door dit sektarisme niet bepaald geliefd binnen de beweging. Ook hen heeft de toekomst dus weinig goeds te bieden.

De vakbonden

131. Gedurende de jaren ‘90 hebben de vakbonden hun verlies van de jaren ‘80 kunnen goedmaken. In de jaren ‘80 was door het neoliberale offensief en het gebrek aan alternatief van de vakbondsleiding het aantal leden teruggelopen, vooral dan bij het ABVV. De netto syndicalisatiegraad (= syndicalisatiegraad zonder de werkloze leden en zonder passieve leden zoals bruggepensioneerden) daalde in die periode met 0,6 procent (Kurt Vandaele, 2002 ‘Een schatting van de syndicalisatiegraad in België’, Universiteit Gent). In vergelijking met andere landen is dit nochtans niet zoveel, wat vooral te maken heeft met de hoge mate van institutionalisering van de vakbond in België en de relatieve sterkte van de vakbondsbureaucratie. Tijdens de jaren ‘90, en dan vooral de tweede helft, hebben de vakbonden dat verlies kunnen goedmaken en gingen ze met 1,5 procent vooruit. Als je de bruto syndicalisatiegraad neemt, dan steeg die van 79,6 procent in 1990 naar 86,1 procent in 2000 (dus met de passieve en werkloze leden erbij, ongeveer 85 procent van de Belgische werklozen is aangesloten bij een vakbond). De netto syndicalisatiegraad steeg van 50,2 tot 58,1 procent. Opvallend daarbij is de sprong tussen 1999 (55,7) en 2000 (58,1), wat te maken heeft met de sterke economische opleving op dat moment.

132. Het ACV blijft kwantitatief de sterkste vakbond, met 53,8 procent van de Belgische vakbondsleden in 2000 tegenover 39 procent voor het ABVV (lichte daling ten opzichte van begin jaren ‘90) en 7,2 procent voor het ACLVB (eveneens lichte daling). In aantallen betekent dat een kleine 1,5 miljoen voor het ACV, een dik miljoen voor het ABVV en een kleine 200.000 voor het ACLVB. Voor alle drie staat dat gelijk met een groei. In Vlaanderen domineert het ACV als vanouds, in Wallonië het ABVV. Het ACV ziet zijn leden stijgen in alle gewesten, het ABVV groeit in Vlaanderen (sterker dan het ACV) en in Wallonië (minder dan het ACV), maar daalt in Brussel. Qua ledenaantal is het Vlaamse Gewest voor beide vakbonden dominant.

133. Het aandeel van de arbeiderscentrale neemt zowel in ACV als in ABVV af, maar blijft toch dominant, respectievelijk 55,3 procent en 55,6 procent. Het aandeel van de bediendecentrales groeit, in het ACV van 26,1 procent in 1993 tot 28,2 procent in 2000, in het ABVV van 19,7 tot 23,4 procent. Ook de ambtenarencentrales stijgen lichtjes, voor het ACV van 15,9 tot 16,5 procent, voor het ABVV van 20,8 tot 21 procent. Hieruit kunnen we afleiden dat er inderdaad een verandering is in de samenstelling van de arbeidersklasse die samenhangt met het toenemende belang van diensten in onze economie (meer bedienden). In tegenstelling echter tot wat burgerlijke economen en sociologen beweren, blijft de kern van de arbeidersklasse het industriële proletariaat, getuige daarvan de dominantie van de arbeiderscentrales.

134. België heeft een relatief sterke vakbondsbureaucratie. Dat heeft zo zijn voordelen (bv. behoud gedeeltelijke index), maar nog meer nadelen (bv. makkelijker verstikken van initiatieven aan de basis). In de naoorlogse periode zijn de Belgische vakbonden sterk geïnstitutionaliseerd, ze zijn mee de sociale zekerheid gaan beheren (bv. werkloosheidsuitkering) en hun apparaat heeft zich gedeeltelijk omgevormd van een strijdinstrument van de arbeidersklasse tot een sociale dienst voor de wettelijke bescherming van arbeiders. De vakbondsleiding is vastgeroest in de logica van medebeheer van de economie en sociaal overleg met het patronaat en de regering. Tijdens de eerste decennia na de oorlog had de heersende klasse haar banden met de vakbondsleiding aangehaald om de stabiliteit van het systeem te bewaren (zeker na zware crises zoals de Koningskwestie en de Grote Staking van ‘60-61). Aangezien die jaren zich kenmerkten door een ongeziene economische expansie, was er een materiële basis voor de integratie van de vakbondsleiding in de belangen van het kapitaal: de koek groeide constant, dus zowel burgerij als arbeiders konden aanspraak maken op een toenemend deel. Vanaf midden jaren ‘70 was die lange economische opgang echter gedaan (crisis, stagnatie met af en toe nog een opleving). Sindsdien knaagt het kapitaal aan het deel van de arbeiders om de winsten te herstellen en aarzelt het niet om de afspraken van het sociaal overleg met de voeten te treden. De vakbondsbureaucratie houdt evenwel angstvallig vast aan het sociaal overleg, omdat dit de basis is van haar macht.

135. De banden tussen de bureaucratie en het patronaat gaan vaak heel ver. Een deel van de Vlaamse vakbondsleiding gaat (net zoals een deel van de SP.a) mee met de verzuchtingen van de Vlaamse burgerij. In het ABVV-apparaat zorgt dat voor stijgende spanning. Een fractie rond de Vlaamse Gewesten en sommige kleine centrales (Textiel) wil een verdere opsplitsing van het nationaal (federaal) niveau (verminderde invloed van de Waalse vleugel en van sommige centrales) ten voordele van meer bevoegdheden en machten voor de Vlaamse Intergewestelijke. Deze spanning wordt gevoed door een bondgenootschap van een deel van het Vlaamse ABVV-apparaat met het Vlaamse patronaat, rechtse en socialistische politici die de sociale zekerheid willen opsplitsen om de weg te ruimen voor verdere privatisering van de sociale zekerheid, vermindering van de ‘patronale lasten’, Vlaamse CAO’s enzovoort. Dit is de betekenis van het artikel in Trends (‘Requiem voor een Vakbond’) gepubliceerd aan de vooravond van het ABVV-congres in 2001. Het ABVV wordt dus duidelijk gezien als een van de ultieme obstakels naar de opsplitsing van de sociale zekerheid. Voorlopig is dit nog niet gelukt.

136. Het proces van eenmaking van de ritmes en diepte van bewustwording van de verschillende segmenten van de arbeidersklasse is complex. De verrechtsing is ver doorgedrongen in de vakbonden, zeker in het ABVV. De sympathie voor het Vlaams Blok bijvoorbeeld is gestaag gegroeid. Dat is een grote hindernis voor radicalisering en maakt de vakbondsbasis meer ontvankelijk voor de Vlaams-nationalistische afleidingsmanoeuvres van de heersende klasse. De vakbondsleiding draagt hier een enorme verantwoordelijkheid doordat ze keer op keer weigert om leiding te geven aan de radicalisering en geen alternatief heeft voor de crisis van het kapitalisme, waardoor het Vlaams Blok dat vacuüm gedeeltelijk opvult met zijn extreem-rechtse demagogie.

137. De evolutie van de strategie van de syndicale leiding hinkt echter achter op de reële evolutie van de klassenstrijd in België de laatste jaren. In 2001 hebben 52.000 werkers gestaakt. Dit is vijfmaal meer dan in het jaar 2000. Dat is op zijn beurt meer dan het dubbele van 1998, wat het laatste recordjaar is. Het aantal stakingsdagen werd ook vermenigvuldigd met vijf. Dus op het hoogtepunt van de economische groei steeg het aantal stakingen al, wat niet abnormaal is. De thema’s waar toen voor gestaakt werd, waren anders dan vandaag en gingen bijvoorbeeld over de verhoging van de flexibiliteit en stress. De precarisering en de bestaansonzekerheid gaan hand in hand met inkomensonzekerheid. Dit onafhankelijk van of het nu goed of slecht gaan met de economie. Sinds het intreden van de economische neergang treden andere thema’s zoals behoud van banen op de voorgrond. Tegelijk steeg het aantal stakingsdagen, wat erop wijst dat de conflicten grimmiger worden en dat de sociale relaties verharden.

138. De vakbondsbureaucratie klampt echter krampachtig vast aan het ‘sociaal overleg’ en probeert haar basis dus in het gelid te houden. In 2002 sloten de vakbondsleiders bijvoorbeeld het zogenaamde Herenakkoord met het patronaat. Dat voorziet in het engagement van de vakbonden om in geval van sociaal conflict geen solidariteit te organiseren vanuit andere bedrijven, in ruil voor de belofte van het patronaat om niet meer naar de rechter en gerechtsdeurwaarder te stappen om efficiënte piketten te ontbinden. Zo legt de arbeidersbeweging zich een zelfdiscipline op die slechts goed is voor het patronaat. Ook tijdens de antiglobalistenbetogingen tegen de EU in 2001 en de anti-oorlogsbeweging van 2003 probeerde de leiding angstvallig haar achterban weg te houden van dit nieuwe radicalisme – en slaagde daar in belangrijke mate in. Bij de oorlog tegen Irak weigerde zij ook maar enig initiatief te nemen. Hetzelfde immobilisme zorgde voor een sociale ramp bij Sabena en dreigt de arbeiders van Ford in eenzelfde nederlaag te storten.

139. Onder een bepaalde laag ‘oude’ linkse militanten heerst scepticisme als gevolg van de opeenstapeling van volledige of gedeeltelijke nederlagen (Clabecq, Renault, Sabena enzovoort). Zij zuchten nog onder die nederlagen van het verleden. Zij leven echter in dit verleden en voelen niet (of willen het niet voelen) dat er een nieuwe wind waait waarvan de antiglobalisten en de protesten tegen de oorlog slechts een voorbode zijn. Hun bewustzijn loopt achter op de objectieve omstandigheden. Marxisten baseren zich niet op stemmingen onder activisten – stemmingen die immers van voorbijgaande aard zijn. Wij baseren ons op de analyse van het kapitalisme en de conclusies die we daaruit kunnen trekken.

140. De huidige periode kenmerkt zich door crisis. We staan voor een periode van nieuwe kolossale aanvallen als gevolg van de recessie en de noodzaak voor het patronaat om haar winstmarges te verdedigen en te herstellen. Dit patronale offensief zal zowel op de werkvloer als in de regeringspolitiek zichtbaar en voelbaar zijn. Maar de verhoging van klassenstrijd zal geen eenzijdig proces zijn, dus niet enkel op initiatief van het patronaat. Elke reactie zorgt vroeg of laat voor een actie in tegengestelde richting. De recessie zal de hele psychologie van de arbeidersklasse veranderen. We zien nu al hoe de jongerenradicalisatie een effect heeft op een laag delegees en militanten die hier duidelijk energie en hoop uit putten. Ze herkennen in deze dynamiek een maatschappijkritiek die hun vakbondsleiding lang geleden heeft gedumpt.

141. De recessie bijt zeer snel in de werkgelegenheid. Dat zal onvermijdelijk gevolgen hebben op de arbeidersstrijd, het bewustzijn en de politieke evolutie van de vakbondsleiding. De rechterzijde heeft in de vakbonden een dominante positie weten te verwerven en ageert als een rem op elke sociale strijd. Trotski had het bij het rechte eind toen hij concludeerde dat de vakbondsbureaucratie een van de meest behoudsgezinde krachten vormt in de maatschappij. Het rechtse monopolie zal in de komende periode nochtans plaats maken voor grote breuklijnen aan de top, politieke rusteloosheid bij de basis en vernieuwde impulsen aan het proces van bevraging bij de leden.

142. Recente pogingen voor de ontwikkeling van een syndicale linkerzijde zijn totnogtoe op niet veel uitgelopen (Beweging voor Vakbondsvernieuwing rond de delegees van de Forges de Clabecq, de Beweging Voor Syndicale Democratie rond Faust in het Brusselse, het initiatief ‘Gedaan met sluiten’ van de delegees van FCI Mechelen). De hoofdreden hiervoor is niet de repressie van de rechterzijde in de vakbond of de demoralisatie van veel delegees. Deze factoren spelen zeker een rol. Het gebrek aan een juiste strategie en methodes wegen echter zwaarder door (sektarisme in de BVV, onduidelijkheid over werken aan een nieuwe vakbond of niet, gebrekkige politisering van de delegees en het gebrek aan kaders die deze initiatieven op een consequente manier kunnen dragen). Wie dieper graaft, merkt nochtans dat er een potentieel is onder de arbeidersklasse. De – gezien de grootte van Vonk – relatief succesvolle steun aan onze oproep voor een syndicale boycot van de wapentransporten toont wat een effect zo’n oproep zou hebben als die gelanceerd wordt door de vakbondsleiding of door een georganiseerde syndicale linkerzijde. Binnen de vakbeweging sluimert een potentieel voor oproepen die aansporen tot een radicale trendbreuk met het gevoerde beleid.

143. België hinkt achterop in een proces van verlinksing binnen de vakbond dat zich voordoet in andere Europese landen (Griekenland, Italië, Spanje, Frankrijk, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Zweden, Nederland) en bij uitbreiding over heel de wereld (het meest ontwikkeld in Latijns-Amerika). Het is de taak van de marxisten om de wetmatigheden in de wereld te bestuderen en bloot te leggen. We zitten in een nieuwe cyclus van arbeidersstrijd. Nederland was met zijn ‘Poldermodel’ heel lang hét voorbeeld van sociale vrede, maar onder druk van de crisis van het kapitalisme ontstaan ook daar scheuren in de consensus en polariseert de maatschappij. Ook in België zal dit moleculaire proces aan de oppervlakte treden.

144. We moeten niet gaan zoeken naar ‘linkse leiders’, want een deel van de bureaucratie zal zelf verlinksen en zich onder druk van de basis in een situatie van semi-oppositie plaatsen. De crisis van de Duitse metaalvakbond deze zomer bevat de krijtlijnen van een mogelijke navolging in België. Hier hebben we gezien hoe voormalige rechtse leiders verdeeld geraken onder druk van de verharding van de sociale relaties en de druk van de basis. Deze verdeeldheid heeft geleid tot een milde links-rechts-tegenstelling in de vakbond. Ook in België zal dit gebeuren. Nu al stellen een groeiend aantal secretarissen in het ABVV zich vragen bij de lijn van voorzitster De Vits. Er heerst onrust bij het middenkader omdat zij dit project minder en minder kunnen verkopen aan de basis, om de simpele reden dat dit project voor arbeiders geen resultaten oplevert. De voorzitter van ABVV Metaal, Herwig Jorissen, waarschuwde de arbeiders van Ford voor extreem-links. Dat toont hoe zenuwachtig de bureaucratie is omdat ze een algemene radicalisering vrezen zoals ten tijde van Clabecq. Met de sociale verkiezingen zal het ABVV waarschijnlijk rake klappen krijgen, waardoor er meer open kritieken in eigen rangen zal ontstaan.

145. De vraag rijst hoe de sociale polarisatie zich vandaag zal uitdrukken. Vandaag bevindt de linkerzijde van het ABVV zich grotendeels buiten de traditionele centra. Dat is de wet van de ongelijke ontwikkeling die Trotski formuleerde. We moeten niet direct gaan zoeken in de klassieke bastions van de arbeidersklasse voor hoop op reactie tegen het patronale offensief. Hasselt is niet alleen een nieuw bolwerk van de socialisten, de linkerzijde van het ABVV is ook sterk vertegenwoordigd in Limburg (ACOD, AC, steun voor syndicale boycot). Dat geeft een interessante situatie nu de regio zo sterk getroffen is door de ramp bij Ford. De polarisatie kan zich echter ook links van het ABVV uitdrukken. In Spanje steunt de rechtse regering momenteel op de voormalig communistische vakbond CCOO. Ook de ABVV-leiding is door de socialisten in de regering geneigd haar eisen te milderen. De mogelijkheid bestaat dus dat de polarisatie zich eerst uitdrukt via het ACV of zelfs het ACLVB.

146. De bureaucratie van het ACV voelt zich meer en meer in het nauw gedreven met de huidige politieke configuratie. Het is nu de tweede opeenvolgende regering waar de CD&V niet in zit. Wat als de CD&V drie legislaturen na elkaar niet in de regering zit? Dan zit het ACV niet meer aan de vetpotten. De verrechtsing van CD&V onder de gebroeders Van Rompuy vervreemdt de christelijke arbeidersbeweging nog meer. Eigenlijk heeft het ACV geen politieke vertaling meer en de neergang van de groenen maakt die weg ook minder evident. De dreiging van het ACV om niet deel te nemen aan de werkgelegenheidsconferentie van de regering in september (een zeldzame zaak!) na de aanvallen van de VLD over de ‘zwarte kas’ geven deze zenuwachtigheid weer. Bijgevolg bevindt het ACV zich in een periode van reflectie over wat te doen. Ze zoeken nieuwe vormen van politieke uitdrukking. Zo zijn ze onmiskenbaar meer betrokken bij de antiglobalisten dan het ABVV, ze frequenteren meer internationale bijeenkomsten zoals in Porto Alegre en werken nauwer samen met Attac en de NGO’s. Voor hen is dit een vorm van politieke uitdrukking, een podium van waaruit ze politieke eisen kunnen formuleren (bv. vermogensbelasting).

147. Terwijl de christelijke arbeidersbeweging geen politiek verlengstuk heeft, zit het ABVV in de wurggreep van de regeringsdeelname van SP.a, die gesteund wordt door de lijn De Vits. Het ACV komt sowieso in oppositie doordat CD&V zich in de oppositie bevindt en zijzelf tegelijkertijd zonder echte politieke uitdrukking zitten. In deze context lijkt het niet onwaarschijnlijk dat vormen van radicalisering zich eerder uitdrukken binnen het ACV. Hierbij zal de socialistische beweging niet lang kunnen achterblijven.

De jongeren en de bewegingen

148. Sinds het begin van de 21e eeuw zijn er tekenen dat de wereldsituatie aan het veranderen is. Na een lang rechts offensief, dat overigens tegenwoordig nog heviger wordt voortgezet, begon de slinger terug naar links te zwaaien. We zeggen duidelijk ‘begon te zwaaien’ omdat die evolutie slechts in zijn prille fase is. Een van de meest opmerkelijke symptomen van die kentering was de nieuwe internationale beweging van antiglobalisten, die een gigantische sprong voorwaarts was in vergelijking met de voorgaande periode. In België kreeg die beweging voet aan grond in het najaar van 2001 met de betogingen tegen ‘het Europa van de multinationals’. Wel bleef de omvang en impact van de antiglobaliseringsbeweging hier achter op andere Europese landen, vooral Zuid-Europa en in mindere mate Frankrijk. Met de anti-oorlogsbeweging tijdens de eerste helft van 2003 zou de radicalisering bij grotere lagen van de Belgische bevolking al veel duidelijker worden.

149. De antiglobaliseringsbeweging bestaat voornamelijk uit jongeren, en dan vooral studenten. De ideeën die er overheersen zijn kleinburgerlijk, dikwijls postmodern, wat een gevolg is van de verdere neergang van het socialisme en marxisme na de ineenstorting van het stalinisme in Oost-Europa. Bovendien heeft de bureaucratische arbeidersleiding in partij en vakbond de jeugd vervreemd van de socialistische beweging, waardoor ze vaak sceptisch staan ten opzichte van de georganiseerde politiek en ontvankelijk zijn voor anarchistische ideeën. Ondanks die nadelen gaat het om frisse lagen jongeren die op zoek zijn naar alternatieven op het kapitalisme en openstaan voor nieuwe ideeën, dit in scherp contrast met de jeugd van de jaren ‘90 die amper geloofde in een alternatief op het kapitalisme, een gevolg van het neoliberaal ideologisch offensief. Ze hebben daarenboven massaal (kritisch) gestemd voor SP.a en PS, wat de vervreemding van de arbeidersbeweging niet direct oplost maar socialisme wel opnieuw bespreekbaar maakt. Het leeuwendeel van die jongeren blijft ongeorganiseerd, ze lopen achter het vaandel van een NGO of flirten met communistische en/of anarchistische ideeën, maar daar blijft het bij. De typische organisaties van de antiglobalisten (bv. Attac) slagen er niet in om deze jongeren aan te trekken. Voor de sociaal-democratie zou dat een fluitje van een cent zijn mochten ze ook maar een greintje van hun oude organisatietechnieken willen toepassen.

150. Die mobilisatie van de jeugd is een symptoom van de crisis van het kapitalisme, die zich op een bepaald moment ook onder de arbeiders zal manifesteren. In sommige landen (bv. Italië en Brazilië) is de arbeidersbeweging al vroeger op het toneel verschenen en hebben belangrijke delen van de vakbonden (o.a. FIOM, de grootste metaalvakbond van Italië) deelgenomen aan de protesten. Door de georganiseerde deelname van de arbeiders was de antiglobaliseringsbeweging sterker in die landen. In België waren er weinig contacten tussen de antiglobalisten en de basis van de vakbonden (wel met het apparaat van het ACV). De vakbondsleiding wilde dit te allen prijze vermijden. Toch voegden bijvoorbeeld in Gent syndicale delegaties en sectoren (bv. ABVV Scheldeland) zich bij de antiglobalistenbetoging.

151. De anti-oorlogsbeweging was onmiskenbaar een stap verder. Op 15 februari 2003 betoogden miljoenen mensen tegen de nakende invasie van Irak (CNN sprak de dag zelf over 120 miljoen, daarna sprak de burgerlijke pers over enkele miljoenen, in Spanje alleen waren het er al 6 miljoen). Dat was de grootste wereldwijde demonstratie in de geschiedenis. Het opgestapelde ongenoegen over de wijze waarop onze wereld in elkaar zit, de verschrikkelijke onrechtvaardigheid, kwam tot uitbarsting in een harde neen aan de imperialistische agressie tegen Irak. Veel mensen zijn nu gedesillusioneerd omdat die gigantische beweging uiteindelijk de oorlog niet heeft kunnen stoppen. Toch mogen we de diepe betekenis ervan niet onderschatten. Ondanks illusies in de ‘democratische regeringen’, in de VN en in Europa hebben mensen in groten getale de internationale politiek willen beïnvloeden en zijn ze daarvoor uit hun passiviteit gebroken. De omvang van de beweging toont de diepte van de tegenstellingen op wereldschaal. In België vormde ook nu de jeugd weer de kern van de diverse betogingen en acties, hoewel volwassenen deze keer eveneens veel talrijker deelnamen. Op de dag dat de oorlog uitbrak en in de twee volgende weken verschenen de scholieren op het toneel met opeenvolgende stakingen en betogingen, zelfs in kleine dorpen.

152. Tijdens het verzet tegen de oorlog trad de arbeidersklasse in verscheidene Europese landen onafhankelijk als klasse met haar eigen strijdmethoden op. Enkele Britse treinbestuurders weigerden wapens te vervoeren en werden daarin gesteund door hun vakbond. In Oostenrijk boycotte de gehele spoorvakbond dit transport, in Italië slaagden de dokwerkers er gedeeltelijk in materieel tegen te houden en ook in België vreesde het establishment op een bepaald moment zo’n syndicale boycot. Vooral in Zuid-Europa (Italië, Spanje, Griekenland) was de georganiseerde arbeidersbeweging (de vakbonden) prominent aanwezig in betogingen en stakingen op de dag dat de oorlog uitbrak. In deze landen werd een gedeelte van de arbeiders zich bewust van het verband tussen de imperialistische oorlog en de binnenlandse afbraak van sociale verworvenheden, het rechtse offensief in binnenland en buitenland. Waar de arbeidersklasse georganiseerd deelnam, was de beweging veel omvangrijker en is ze minder snel en dramatisch in elkaar gestort. Het toont dat de arbeiders kunnen radicaliseren op basis van niet-economische thema’s.

153. Tijdens deze periode heeft een deel van de bevolking enkele illusies verloren. Normaal gezien kan de heersende klasse via haar media het gros van de publieke opinie klaarstomen voor oorlogen (bv. eerste Golfoorlog, bombardementen van Servië). Deze keer zijn ze daar niet in geslaagd. Bovendien is het masker van de democratie in bepaalde landen afgevallen toen de regeringen toch hun steun gaven aan de oorlog, ondanks de afkeuring van hun bevolking. Door de labiele wereldsituatie zal het militarisme en de strijd ertegen in de komende periode een belangrijk thema blijven dat de zielen beroert. In de VS wint de beweging tegen de bezetting aan kracht en dat zal ook in België een impact hebben, net zoals de Vietnambetogingen hun stempel hebben gedrukt op een generatie. Toch moeten nog veel illusies doorprikt worden, illusies die door een aanzienlijk deel van de vredesbeweging gevoed worden. Volgens een enquête van het maandblad MO* verzet 64 procent van de Vlamingen zich tegen de afschaffing van de VN en is 57 procent voorstander van een Europees leger (hoewel niet gespecificeerd wordt welke taken zo’n leger moet hebben, verdediging of interventie). Het is de taak van de marxisten om te vechten tegen illusies in de VN en in de ‘vredespolitiek’ van de EU. Op termijn zullen internationale instellingen zoals de VN inboeten aan legitimiteit en – net zoals in de jaren ‘30 de Volkerenbond – verdwijnen uit onmacht, aangezien de grootmachten deze instellingen niet meer interessant vinden als instrument. We mogen zeker niet lichtzinnig zijn over de mogelijkheden van de Europese landen om zichzelf een progressief imago aan te meten door middel van goedkoop verzet tegen het brute Amerikaanse imperialisme. Het is onze taak een duidelijk klassenstandpunt te verdedigen, ook met betrekking tot internationale relaties.

Conclusie

154. We komen uit een periode waarin de objectieve omstandigheden om revolutionair werk te verrichten zeer moeilijk waren. Het ideologische offensief van de bourgeoisie en de nederlagen die aan de arbeidersklasse zijn toegebracht, hebben een diepe impact achtergelaten op het bewustzijn van de massa. Het politieke bewustzijn werd jaren achteruit gezet. De leiding van de arbeiders in partij en vakbonden heeft daar een ontzaglijke verantwoordelijkheid in. Zij hebben toegegeven aan de druk van de heersende klasse en zijn blijven hangen in begrippenkaders en methodes die niet overeenkomen met de levenssituatie van de klasse die ze vertegenwoordigen. De tijd dat het kapitalisme voor langere periodes de welstand en het welzijn van de werkende klasse kon doen toenemen, ligt al een poosje achter ons. Integendeel, het kapitalisme bevindt zich momenteel weer in een diepe crisis en de heersende klasse is daarom bezig een groot offensief in te zetten tegen de levensstandaard en de verworvenheden van de arbeiders. Dat heeft een impact op het bewustzijn. De symptomen daarvan zijn reeds duidelijk in andere landen en in de bewegingen van de jeugd en tegen de oorlog.

155. Hoewel de objectieve omstandigheden al zijn veranderd, is er nog geen verandering in de subjectieve factor, in laatste instantie de leiding. In een sterk artikel ‘De klasse, de partij en de leiding’ zei Trotski daarover het volgende: “Het proletariaat kan gedurende lange tijd een leiding ‘tolereren’ die al een volledige innerlijke degeneratie heeft ondergaan maar nog niet de kans heeft gehad die degeneratie te laten zien bij grote gebeurtenissen. Grote historische schokken zijn nodig om het scherpe contrast tussen de leiding en de klasse bloot te leggen. De krachtigste historische schokken zijn oorlogen en revoluties. Juist daarom overvallen oorlog en revolutie de arbeidersklasse vaak onverwacht. Maar zelfs in gevallen waar de oude leiding haar innerlijke corruptie heeft bewezen, kan de klasse niet onmiddellijk een nieuwe leiding improviseren, zeker als ze van de vorige periode geen sterke revolutionaire kaders heeft geërfd die bij machte zijn om de ineenstorting van de oude leidende groep te benutten.”

156. Een organisatie van 150 of 200 marxistische kaders kan bijdragen tot een verandering, niet in de objectieve situatie maar ten aanzien van de ervaringen die duizenden (syndicale) militanten en actieve jongeren opdoen en de lessen die zij hieruit trekken. Vele nederlagen op het sociale front zouden hebben kunnen bijdragen tot een juister begrip in de taken en de opstelling naar de leidingen van ABVV, ACV, PS en SP(.a). Een terugblik in het recente verleden illustreert dit. In 1993 had een dergelijke organisatie een belangrijke rol kunnen spelen tijdens de interprofessionele acties tegen het Globaal Plan. Vele delegaties hebben toen, vooral met de PS, gebroken, maar deze vrijgekomen energie werd verkwist in ten dode opgeschreven electorale operaties (Gauches Unies, Rood-Groene beweging) in plaats van een politieke massastroming te worden die een koerswijziging eist van de traditionele leidingen. Tijdens de stakingen juist voor de Witte Mars had een organisatie van 150 à 200 marxistische kaders een positieve rol kunnen spelen waardoor de syndicale beweging een actievere tussenkomst zou gedaan hebben en de linkerzijde zich niet in een verzoenende positie genesteld zou hebben terwijl velen binnen uiterst-links (bv. D’Orazio) zich afkerig opstelden tegenover een maatschappelijke revolte tegen de klassenjustitie. Tijdens de beweging rond de Veelkleurige Mars voor Werk (op initiatief van de syndicale delegaties van de Forges de Clabecq) zou een marxistische stroming een bijdrage hebben kunnen leveren tegen de gauchistische afwijking die men vanuit de PVDA en vanuit de leiding van de Forges stimuleerde en die ondanks al het heroïsme de strijd noch deed overwinnen (achthonderd bleven aan de deur van Duferco) noch tot de vorming van een syndicale linkerzijde leidde.

157. Met Vonk werken wij aan een organisatie van revolutionaire kaders. De degeneratie van de arbeidersleiding is heel ver gevorderd, maar ze hebben in de ogen van de werkende klasse nog niet hun legitimiteit verloren, dat hebben de recente verkiezingen wel aangetoond. De aard van de huidige fase van het kapitalisme zal echter in de komende periode zorgen voor kleine en grotere schokken. Eigenlijk hebben we daarvan dit jaar met de crisis rond Irak al een eerste trilling ervaren. Over een uitgestrekte tijdspanne zullen de arbeiders stap voor stap – en vaak met sprongen – gaan uitkijken naar een alternatieve leiding. Zij zullen druk uitoefenen op hun leiding, hen testen en indien nodig op zoek gaan naar alternatieven. Dit zal een zeer complex dialectisch proces zijn. Met Vonk willen wij marxistische kaders trainen die zo’n alternatieve leiding kunnen zijn. Het proces is nog maar in zijn beginfase, wat ons tijd geeft om eerst de krachten van het marxisme verder uit te bouwen, zodat we klaar staan wanneer grote schokken het systeem zullen doen daveren.

Lees ook deel 1 over de toestand van de economie en de nieuwe regeringde toestand van de economie en de nieuwe regering en deel 2 over de rechterzijde in Belgiëde rechterzijde in België.