Wat is waarde? Al meer dan 2.000 jaar worstelt de menselijke geest met deze vraag. De klassieke burgerlijke economen braken er hun hoofd over, net als Marx. Na veel debat kwamen ze tot de correcte conclusie dat arbeid de bron is van waarde. Een stelling die de hoeksteen van de burgerlijke politieke economie werd. Marx en de klassieke burgerlijke economen waren het op dat vlak met mekaar eens.

Voor de burgerlijke economen vormde deze conclusie echter een paradox, een doodlopende straat. “De man die een uitweg vond uit deze doodlopende straat was Karl Marx,” legde Friedrich Engels uit. Voor Marx, die de waardetheorie verder ontwikkelde en uitdiepte, was het een middel om de wetten van het kapitalisme en het bestaan van meerwaarde te ontdekken. Daarom is de waardetheorie het voornaamste doelwit geworden voor alle tegenstanders van Marx. “De meest gebruikte methode van anti-marxistische schrijvers is het aantonen van de absurditeit van deze doctrine,” aldus A.D. Lindsay, de voormalige Master of Balliol College, Oxford, in 1931.

Wat is de bron van welvaart?

Het idee dat alle welvaart wordt gecreëerd door menselijke arbeid is zeker niet nieuw. Men kan het reeds terugvinden in de preken van John Ball (1338-1381) en het was een belangrijk idee van de communistische sektes tijdens de Engelse Burgeroorlog. “Maar rijke mannen ontvangen alles wat ze hebben uit de hand van de arbeider en als zij iets geven, dan geven ze het product van andermans arbeid weg, niet die van henzelf; zij zijn daardoor geen rechtvaardige actoren op deze aarde,” zei Gerrard Winstanley, leider van de Diggers, in 1652. De leider van de Londense Jakobijnen, John Thelwall, zei: “Bezit is niets anders dan menselijke arbeid.” En Benjamin Franklin, de Amerikaanse staatsman, schreef: “Handel is niets anders dan de uitwisseling van arbeid voor arbeid, want de waarde van alle zaken wordt bepaald door arbeid.”

Men zou hieraan kunnen toevoegen dat arbeid niet de enige bron is van materiële waarde of van de gebruikswaardes die tot stand komen door arbeid. De opbrengsten van de natuur, die we gratis ontvangen, dragen ook bij aan deze welvaart. Zoals econoom William Petty al opmerkte, is arbeid de vader van welvaart en de aarde diens moeder.

Tegenwoordig is de waardetheorie godslastering in burgerlijke kringen, vooral vanwege haar revolutionaire conclusies. In eerste instantie was de waardetheorie een zeer bruikbaar wapen van de bourgeoisie, toen zij het als progressieve klasse gebruikte tegen de politiek machtige grootgrondbezitters. Wanneer deze strijd was gewonnen, had de bourgeoisie de theorie niet meer nodig. In feite bevatte ze voor de bourgeoisie subversieve elementen die in diskrediet moesten worden gebracht. “Dat arbeid de enige bron van waarde is,” schreef econoom John Cazenove in 1812, “is een doctrine die net zo gevaarlijk is als dat ze fout is, omdat ze een middel is voor zei die al het bezit willen toeschrijven aan de arbeidersklasse, en het aandeel dat door anderen ontvangen wordt zien als diefstal of roof.”

Waardetheorie

De waardetheorie is simpel. Mensen kunnen alleen via arbeid leven en in hun basisbehoeftes voorzien. Uiteraard kan dit de vorm aannemen van een uitbuitende klasse die leeft van de arbeid van anderen.

“Elk kind weet dat ieder land waar men stopt met werken, niet eens een jaar lang, maar laten we zeggen een paar weken, ten onder zal gaan,” stelt Marx. In het algemeen geldt dat dingen in bepaalde hoeveelheden geproduceerd moeten worden en vervolgens overeenkomstig de behoeften van de samenleving verdeeld worden. Hieruit bestaan de economische wetmatigheden van alle samenlevingen, waaronder die van ons. “En elk kind weet ook dat de veranderende behoeften van de samenleving een wijziging van de hoeveelheid arbeid eist,” vervolgt Marx.

Om te voorzien in de menselijke behoeften, moet de arbeid van een samenleving, ongeacht de organisatievorm van de productie, verdeeld worden op basis van die voorwaarden. De vorm die dit aanneemt hangt af van het sociaal systeem. “Natuurlijke wetten kunnen niet worden afgeschaft. Het enige dat kan veranderen is de vorm waarin deze wetten werken,” legt Marx uit. “Arbeid, als de schepper van alle welvaart, is een voorwaarde voor het menselijk bestaan die los staat van alle maatschappijvormen.Het is een altijd aanwezige noodzakelijkheid die vorm geeft aan de interactie tussen mens en natuur, en daardoor aan het menselijk leven zelf.”

In een niet-geïndustrialiseerde natuureconomie, produceren producenten gebruikswaarden voor de behoeften van de lokale gemeenschap, maar na verloop van tijd wordt de markt dominant en produceren de producenten niet langer voor rechtstreeks gebruik, maar om te ruilen. Zo wordt iedereen afhankelijk van elkaar door de arbeidsdeling, omdat iedereen producten nodig heeft die door anderen worden geproduceerd. Het ruilen van goederen gebeurt op basis van een gemeenschappelijke eigenschap, los van de verschillende fysieke eigenschappen van de goederen. Die gemeenschappelijke eigenschap is dat zij allebei een waarde vertegenwoordigen.

Net zoals het gewicht van een object alleen kan worden begrepen als het vergeleken wordt met een ander object, kan de waarde van een product alleen worden begrepen als het daadwerkelijk wordt geruild voor een ander product. Om deze uitwisseling mogelijk te maken moet er een element aanwezig zijn op basis waarvan alle goederen met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit is niet het gewicht, de kleur, de omvang of een andere fysieke eigenschap. Die kunnen immers sterk verschillen van product tot product. Wat goederen met elkaar gemeen hebben is dat het producten van menselijke arbeid zijn.

“De natuur bouwt geen machines, locomotieven, spoorwegen etc. Dit zijn producten van menselijke arbeid,” aldus Marx. Als gevolg hiervan kan de hoeveelheid arbeid die nodig was voor de totstandkoming van een product vergeleken worden met die van een ander product. Er kunnen maar een x aantal horloges geruild worden voor een x aantal paren schoenen, afhankelijk van de hoeveelheid arbeid die nodig is om ze te produceren. Goederen kunnen dus worden beschouwd als fysiek geworden arbeidstijd.

Werkelijkheid en schijn

Voor Marx is waarde een relatie tussen personen die goederen produceren, een sociale relatie, maar die op onwerkelijke wijze verschijnt als een relatie tussen dingen. Het zijn echter alleen mensen, met hun eigen belangen, die betrokken zijn bij dit proces en deze objecten gebruiken om te verkopen, en niet andersom. Deze verwarring wordt veroorzaakt door wat Marx ‘koopwarenfetisjisme’ noemt. Zoals we weten kan schijn bedriegen. Elke dag lijkt het alsof de zon om de Aarde draait, terwijl in werkelijkheid de Aarde om de zon draait. We moeten dus door de verschijningsvorm van de dingen heen kijken om bij de werkelijkheid te komen. Dat is het bestaansdoel van de marxistische economische theorie.

Waarde, opgevat in Marxistische zin, doet zich voor als een opmerkelijk iets. Het is noch een natuurlijke, noch een fysieke eigenschap van een product, en we kunnen het niet met onze zintuigen vatten. Waarde kan zelfs met de meest krachtige microscoop niet worden waargenomen. Het kan ook niet worden aangeraakt of geroken; het heeft geen fysieke eigenschappen. Maar ruilwaarde bestaat en is geen arbitraire eigenschap. Zoals Marx het heeft uitgelegd, is waarde een sociale eigenschap die enkel verschijnt wanneer er een ruil plaatsvindt tussen goederen. Het is een sociale eigenschap, een relatie tussen de arbeid van de producenten. De wet van vraag en aanbod dient enkel om de marktprijs van producten op of rond hun waarde te bepalen.

Waarde is niet het gevolg van een specifieke vorm van arbeid, maar van abstracte menselijke arbeid – arbeid in het algemeen. De arbeid die in verschillende producten, zoals schoenen en jassen, is gestoken verschilt. Het zijn specifieke producten van de schoenmaker en de klerenmaker. Maar wat er tijdens het ruilen wordt geruild is niet de specifieke arbeid, maar de menselijke arbeid in het algemeen, de abstracte menselijke arbeid. Alle arbeid, of deze nu simpel of ingewikkeld is, kan worden teruggebracht tot hoeveelheden gemiddelde arbeid; geschoolde arbeid is niet meer dan een optelsom van meerdere ongeschoolde arbeidsprocessen.

Tijdens het productieproces scheppen de machines geen nieuwe waarde, wat in eerste instantie wel zo lijkt. Zij geven hun eigen waarde stukje bij beetje door aan de nieuwe producten, namelijk via afschrijving. Machines moeten aan het werk gezet worden door arbeiders, anders roesten ze weg. “Een inactieve machine is een waardeloos onderdeel van het arbeidsproces,” legt Marx uit. “Bovendien valt het ten prooi aan de vernietigende kracht van natuurlijke processen. IJzer roest en hout rot weg. Garen dat niet wordt gebruikt om mee te weven of te naaien is verspild katoen. Menselijke arbeid moet deze elementen tot leven wekken en hen veranderen van mogelijke ruilwaarden in werkelijke ruilwaarden.”

Marx beantwoordde het tegenargument dat een luie arbeider schijnbaar grotere waarden produceert, omdat hij er langer over doet om hetzelfde te produceren. Marx legt uit dat niet alleen arbeid waarde schept, maar ‘sociaal noodzakelijke’ arbeid, een onderscheid dat klassieke economen niet maken. Hiermee wordt de gemiddelde arbeid bedoeld die noodzakelijk is om een product te maken onder gemiddelde omstandigheden en met het huidige technologische niveau. Of een product sociaal noodzakelijke arbeid bevat of niet zal worden aangetoond tijdens het uitwisselen, als het product verkocht of geweigerd wordt. Als het langer duurt om een product te maken dan het gemiddelde, dan is deze extra arbeid overbodige arbeid. Concurrentie zorgt ervoor dat de prijzen zullen zakken tot het niveau van het sociale gemiddelde. Alle goederen die worden gemaakt met hogere kosten zullen niet verkocht worden of verkocht worden onder de productiekosten. Productiekosten kunnen op hun beurt worden teruggebracht tot arbeidskosten. De stijging en daling van het prijsniveau stabiliseert zich op een niveau dat productiekosten en een zekere winst gegenereerd worden. De kapitalist die gebruik maakt van onproductieve arbeid zal snel failliet gaan, omdat hij zijn producten niet kan verkopen.

Als kapitalisten erin slagen om goederen goedkoper te produceren door de kosten terug te brengen, dan zullen ze meer producten verkopen en enorme winst maken, tot het moment waarop iedereen hen nadoet en de nieuwe techniek ook toepast. Als dit gebeurt, dan zakt de prijs naar een nieuw niveau dat overeenkomt met de nieuwe hoeveelheid ‘sociaal noodzakelijke’ arbeid. Elk product wordt nu sneller geproduceerd en bevat daardoor minder waarde dan eerst, waardoor de kosten en de prijs omlaag kunnen. De sociaal noodzakelijke arbeid verschilt van plaats tot plaats, maar op elk moment is er een zeker gemiddelde te identificeren. Via dit proces wordt bepaald hoeveel goederen de samenleving nodig heeft en hoe de hoeveelheid arbeidskracht verdeeld moet worden tussen de verschillende sectoren van de economie. Dit toont hoe de waardetheorie een belangrijk element vormt binnen het kapitalistische systeem.

De noodzaak om de ‘sociaal noodzakelijke’ arbeidstijd bij te benen verklaart waarom het kapitalisme niet kan bestaan zonder continu de manier van produceren te revolutioneren en de uitbuiting te verhogen. De introductie van machines, samen met de uitbreiding van kapitaal, betekent een onvermijdelijke tendens naar verdere concentratie en centralisatie van kapitaal en de opkomst van monopolies.

De argumenten van de kapitalisten worden steeds vaker ontkracht. De reformististen (sociaal democraten, n.v.d.r.), die het belang van de waardetheorie ontkennen, hebben zich overgegeven aan het kapitalisme en treden op als haar verdedigers. Maar hun ideeën komen niet overeen met de hedendaagse realiteit, omdat de levensstandaard continu zakt in dit tijdperk van bezuinigingen. De crisis van het kapitalisme betekend ook de crisis van het reformisme en de burgerlijke economen waar het zich op baseert. De crisis, die een langslepende en onoplosbaar karakter heeft aangenomen, dwingt de arbeidersklasse om naar een coherent alternatief te zoeken.

Alleen het Marxisme kan een dergelijk alternatief bieden, gebaseerd op een wetenschappelijke kijk op de wereld; de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. Dit is de reden waarom het Marxisme in een voortdurende strijd verwikkelt is met de verdedigers van een achtergebleven systeem en ideologie.