Het was weer een tumultueus jaar in Latijns-Amerika. Algemene stakingen, opstanden, het leger dat tientallen betogers neerschiet, presidenten die alle steun verliezen, bemoeienissen van Washington. Kortom, de typische cocktail van revolutie en contrarevolutie. Een hele reeks politieke, sociale en economische factoren hebben deze explosieve mix gebrouwen. Maar de grond van de huidige frontale botsingen tussen de klassen is de diepe economische crisis.
Burgerlijke economen beschrijven de jaren 1997-2002 als ‘het verloren halve decennium’ voor Latijns-Amerika, een referentie naar de jaren ’80, die toen bestempeld werden als ‘het verloren decennium’ vanwege de slechte economische resultaten en de schuldencrisis. Tijdens deze periode kende de helft van de regio een negatieve groei, terwijl de andere helft grotendeels stagneerde (cijfers van de VN-commissie ECLAC, Economische Commissie voor Latijns-Amerika en de Caraïben). In 2002 kromp de regionale economie met een halve procent. Bepaalde landen kenden een hele diepe val: Argentinië –10,8 procent, Uruguay –10,7 procent en Venezuela –9 procent. In 2003 groeide de regio met een magere 1,5 procent, met als enige uitschieter de Argentijnse economie die toenam met 7,3 procent, wat echter de verliezen van de voorgaande jaren verre van goedmaakt. Brazilië daartegen stagneerde met nog net een groei van 0,1 procent.
We moeten de lichte groei van 2003 niet te optimistisch gaan interpreteren; de bevolking is immers ook gegroeid. Vandaag staat de productie per hoofd nog steeds 1,5 procent lager dan in 1997. Bovendien komt die groei het gros van de bevolking niet ten goede. Deze cijfers weerspiegelen een regelrechte catastrofe, aangezien zelfs in tijden van groei de levensomstandigheden van de meerderheid lamentabel blijft. Na zes jaar van negatieve groei leeft 44,4 procent van de Latijns-Amerikanen (227 miljoen mensen) onder de armoedegrens. Tegen het einde van het millennium leden bijna 55 miljoen mensen aan een vorm van ondervoeding. Bij de kinderen onder vijf lijdt 9 procent aan acute ondervoeding (laag gewicht voor leeftijd) en 19,4 procent aan chronische ondervoeding (te klein voor leeftijd). Dit laatste is onomkeerbaar.
De crisis in Zuid- en Centraal-Amerika is meer dan de cyclische neergang van de kapitalistische economie, zoals wij die vandaag ook ervaren in Europa. De crisis in deze ex-koloniale landen komt eveneens voort uit het neoliberale beleid dat de grootmachten hen opdringen via het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere instellingen van het imperialisme. Zo was de privatisering van het gas in Bolivia, die aanleiding gaf tot de recente opstanden, een ideetje dat het IMF de president in het oor had gefluisterd – anders geen nieuwe leningen voor Bolivia. En aangezien de lokale elite braaf uit de hand eet van de imperialisten, wilden ze onmiddellijk het plan aanvatten. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
De druk van het imperialisme op het subcontinent is reusachtig. Volgens een recente studie (de volgende cijfers worden geciteerd door James Petras) bezaten buitenlandse banken in 1989 9,6 procent van de aandelen van Braziliaanse banken. Tegen 2000 was dat al 33 procent. In 2001 controleerde buitenlands financiekapitaal twaalf van de twintig grootste Braziliaanse banken. Een andere studie onder 212 directeurs van financiële instellingen toonde aan dat 55 procent van hen vertegenwoordigers zijn van buitenlandse banken, meestal Noord-Amerikanen of Europeanen. Het zijn zij die samen met de internationale financiële instellingen (IMF, Wereldbank) de voorwaarden vastleggen voor buitenlandse leningen, uiteraard volgens de eisen die de westerse banken stellen. De lokale banken controleren op hun beurt grotendeels de lokale ondernemingen en het vastgoed.
Bovendien kopen multinationals de meest winstgevende Latijns-Amerikaanse bedrijven gewoon op. Volgens een studie van de Banco Bilbao Vizcaya Argentina, die haar hoofdzetel in Spanje heeft, zijn 56 van de 150 grootste bedrijven in handen van buitenlandse groepen, de helft zijn nationale privé-bedrijven en negentien zijn overheidsbedrijven. Als we dit echter van dichterbij bekijken, dan blijkt dat de 75 nationale privé-bedrijven slechts 30 procent van de totale verkoop genereren.
Multinationals halen dan ook serieuze winsten uit Latijns-Amerika. In 2002 versluisden ze 22 miljard dollar aan winst op basis van 76 miljard dollar aan investeringen, met andere woorden bijna 35 procent rentabiliteit. Na drie jaar hebben multinationals dus al meer dan het aanvankelijk geïnvesteerde bedrag teruggewonnen. En dit is maar een fractie van het geld dat buitenlandse kapitalisten uit het continent zuigen. Volgens ECLAC is in 2002 vanuit Latijns-Amerika 69,2 miljard dollar richting VS versast als winst of intrest op leningen. In dit cijfer zijn dus niet de miljarden gerekend die jaarlijks naar Europa en Japan gaan, noch geld voor verzekeringen, verscheping en andere diensten, om nog niet te spreken over het illegaal geld dat in dezelfde richting verdween.
Het subcontinent wordt net als de rest van de wereld leeggeplunderd door de imperialisten, uiteraard met de gedweeë medewerking van de lokale heersende klasse en regeringen. Daarom moet het ons niet verwonderen dat gewone werkende mensen daartegen in opstand komen. En het afgelopen jaar is dat verzet enkel maar gegroeid.
Instabiliteit in het ene land na het andere
Vanuit het oogpunt van de revolutionaire beweging is het Latijns-Amerikaans subcontinent onmiskenbaar het meest vooruit in de hele wereld. Een korte opsomming van feiten uit 2003 maakt deze stelling zonneklaar. Laat ons beginnen met de twee landen waar het proces van revolutie en contrarevolutie het verst gevorderd is: Venezuela en Bolivia.
Begin 2003 overleefde de regering van de linkse Venezolaanse president Hugo Chavez opnieuw een poging tot staatsgreep, ondanks de economische chaos door de patronale lock-out (dichthouden van de fabrieken door de bazen). Ook de pogingen om hem weg te stemmen via een referendum heeft Chavez totnogtoe makkelijk kunnen afslaan omdat de oppositie nu eenmaal niet beschikt over genoeg kritische massa.
Bolivia heeft op enkele maanden tijd twee massale opstanden doorgemaakt waarbij telkens tientallen doden vielen, maar de staat kon haar neoliberale plannen niet doorvoeren. De arbeidersbeweging speelt een toenemende rol in de revolte en haar leiders spreken zelfs over de nood aan een socialistisch regime. Met hun verzet zijn de Boliviaanse massa’s erin geslaagd de rechtse president ‘Goñi’ te verjagen, ondanks de steun van de VS. Dat is overigens de vierde Latijns-Amerikaanse president die in evenveel jaar zijn biezen moest pakken wegens volksprotest (voordien in Ecuador, Argentinië en Peru).
In dat laatste land staat president Toledo op het dieptepunt van zijn populariteit. In de peilingen heeft hij slechts steun van 8 procent van de bevolking, terwijl hij in 2001 nog via massaprotest aan de macht was gebracht. In juni moest hij zelfs de noodtoestand afkondigen in Peru vanwege tienduizenden betogende syndicalisten over heel het land. De situatie was nog maar net bekoeld of in november stak de storm alweer op. De onderwijzers gingen opnieuw in staking en kregen gevolg bij de openbare diensten, in de privé-sector, bij de dokters, de werklozen, de studenten.
Van hetzelfde laken een broek in Ecuador. President Lucio Gutierrez was in 2000 een van de leiders van een opstand tegen de rechtse regering en op basis daarvan werd hij eind 2002 verkozen tot president. Na ocharme een jaar in die zetel is hij door zijn rechtse beleid zijn linkse regeringspartners MPD en Pachakutik kwijt en maakt de inheemse bevolking zich op voor nieuwe protesten.
In Colombia is de rechtse president Uribe, ondanks de hulp van het Amerikaanse leger, er nog altijd niet in geslaagd de linkse guerrilla een serieuze nederlaag toe te brengen. Meer zelfs, hij heeft zopas zelf in het zand moeten bijten bij een referendum dat hem meer macht zou geven en verdere privatisering moest goedkeuren. En alsof dat nog niet genoeg is, wonnen verschillende linkse kandidaten de lokale verkiezingen, onder meer in de hoofdstad Bogota waar de vakbondsleider ‘Lucho’ nu burgemeester is.
Tijdens augustus vond in Chili de eerste algemene staking plaats sinds de dictatuur van Pinochet, wat een duidelijke aanwijzing is dat ook in dit relatief welvarende land de slinger naar links zwaait. In de Socialistische Partij, die de regeringscoalitie leidt, komen steeds meer stemmen op voor een breuk met het liberale beleid en socialistische leiders organiseerden samen met de vakbonden de staking.
Op Cuba hebben in juni honderdduizenden mensen betoogd tegen de verstrenging van het Europees beleid ten opzichte van hun land, natuurlijk onder druk van de VS. Die massabetogingen tonen dat de steun voor de revolutie en haar verwezenlijkingen nog steeds groot is.
Op zondag 7 december stemde Uruguay met 62,2 procent het voorstel tot privatisering van de oliesector weg. Deze cijfers zijn een indicatie van het ongenoegen onder de bevolking en wijzen op weinig goeds voor de rechtse regering bij de komende verkiezingen. De campagne tegen het wetsvoorstel werd gevoerd door de centrum-linkse Frente Amplio en de vakbonden.
In Centraal-Amerika laten de armen zich evenmin onbetuigd. De ordetroepen zagen zich in november gedwongen minstens zes demonstranten te doden in de Dominicaanse Republiek. Panama, Honduras, Haïti en Costa Rica kregen eveneens massabetogingen en/of algemene stakingen over zich heen. En in El Salvador won het linkse FMLN de lokale en parlementsverkiezingen, waardoor ze afstevenen op het presidentschap in 2004.
Zoals we voorspeld hadden, laat de linkse Braziliaanse president Lula het afweten. Geen pogingen tot diepgaande progressieve hervormingen zoals in Venezuela, wel vage verklaringen met in de realiteit liberale hervormingen (o.a. van het pensioen) en allianties met rechtse partijen. Maar niet getreurd, het tweede deel van onze voorspelling moet nog komen: “Wanneer blijkt dat vanuit de politiek geen oplossing komt, dan zal het zwaartepunt verschuiven naar het sociale en zullen de verdrukte klassen zelf in actie komen.” Lula is aan de macht gekomen op basis van jarenlange strijd van de vakbonden, de landloze boeren en andere verdrukten. Het is logisch dat ze nu even afwachten en kijken wat hij doet. De ontevredenheid stapelt zich evenwel op. Wanneer de vlam uit de rest van Latijns-Amerika overspringt, dan zal Lula nog voor hete vuren staan en is de kans zeer reëel dat onder druk van zijn achterban het roer een zwenking naar links maakt.
De nieuwe Argentijnse president Kirchner wordt in de media ook regelmatig als links afgeschilderd. Wij delen deze mening niet, hoewel hij soms linkser uit de hoek kan komen dan bijvoorbeeld zijn Braziliaanse collega. Kirchner is altijd een vertegenwoordiger geweest van de elite en dat hij veel stemmen heeft gehaald onder arbeiders verandert daar niets aan. Zijn linkse retoriek en uithalen naar het Internationaal Monetair Fonds dienen echter wel om de geradicaliseerde bevolkingslagen te sussen. Eind 2001 was Argentinië immers eveneens het toneel van een beginnende revolutie. Die mag intussen weer even geluwd zijn, de Argentijnse heersende klasse weet nochtans dat een kleine vonk het land opnieuw in lichterlaaie kan zetten. Dat verklaart de ‘linkse’ positie van Kirchner.
Al deze feiten tonen aan dat in Latijns-Amerika een algemene trend heerst richting revolutie. Uiteraard is die weg niet rechtlijnig, Argentinië is daarvan een mooi voorbeeld. Zulke bewegingen kennen up en downs, periodes van opstanden worden afgewisseld door momenten van schijnbare stabiliteit en zelfs overheersing van rechts. Maar de richting van de pijl is ontegensprekelijk.
Daarenboven – en dit is zeer belangrijk – hebben de verdrukten in geen enkel land totnogtoe een zware nederlaag moeten incasseren. Integendeel, ze hebben een hele reeks overwinningen geboekt door privatiseringen te stoppen en regeringen omver te werpen. Daardoor hebben ze hun volle zelfvertrouwen herwonnen, nadat het in de vorige decennia ernstige klappen had gekregen.
In Latijns-Amerika wordt duidelijk wat wij bedoelen met wereldrevolutie. Bewegingen in het ene land beïnvloeden en versterken bewegingen van arbeiders en boeren in andere landen. Stel u voor wat zou gebeuren als in de huidige omstandigheden in één land de arbeiders samen met de boeren de macht zouden nemen. De regimes in de omringende landen zouden vallen als domino’s. Eén beslissende overwinning zou de situatie in Latijns-Amerika en de hele wereld volledig veranderen. We zouden aan het begin staan van een nieuw tijdperk.