Het is 10 jaar geleden dat Willem-Alexander van Oranje-Nassau op 30 april ingehuldigd werd als koning der Nederlanden. Het jaar 2013 werd officieel gekozen omdat het 200 jaar was sinds Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau terugkwam uit Londen om ‘soeverein vorst Willem I’ van de Nederlanden te worden.

In werkelijkheid zat er meer dan louter symboliek achter de beslissing voor het jaar 2013. Het was tevens een tijd van crisis voor het Nederlandse kapitalisme. De financiële crisis van 2008 veranderde in een crisis van de reële economie, die wereldwijd gevoeld werd. De bezuinigingsmaatregelen van kabinet-Rutte II waren zeer impopulair en ondermijnden het vertrouwen in de politiek en de overheid.

Het jaar 2013 was een goed moment voor de Nederlandse heersende klasse om de monarchie in te zetten, als nationaal ‘bindmiddel’ in een tijd dat de werkloosheid piekte rond de 8%. Er kwam een nieuwe koning, Willem-Alexander, die het stokje overnam van zijn moeder Beatrix. Dit zou een groot feest worden voor alle Nederlanders, van de grootaandeelhouders van Shell en Heineken tot de flexwerkers en langdurig werklozen.

De media hadden het maanden lang alleen maar over de nieuwe koning. Alle politieke partijen waren kritiekloos. Er was een klein tegengeluid van groepjes republikeinen, die soms werden gearresteerd voor demonstraties tegen de monarchie. Zij werden echter overstemd door voorstanders van de monarchie, waaronder de meeste ‘progressieve’ politici, commentatoren, enz.

Toentertijd lag de steun voor de monarchie al jarenlang rond de 80%. Het leek voor velen praktisch onmogelijk dat dit snel zou gaan veranderen. ‘Het is nu eenmaal traditie’, ‘mensen houden van sprookjes’, ‘Koningsdag is toch een gezellig feest’, werden altijd opgevoerd als argumenten. Geen enkele linkse partij durfde openlijk voor de republiek te pleiten, uit angst voor stemmenverlies. De SP verwijderde het punt van de republiek in 2006 uit haarverkiezingsprogramma, om opportunistische redenen.

Nu is de situatie echter veranderd. Een IPSOS-peiling van vorig jaar toonde aan dat de steun voor de monarchie nog maar 51% is, wat historisch gezien een flinke daling is. Onder jongeren is de steun nog lager.

Het is duidelijk dat dit verbonden is met de veranderende situatie in Nederland. Het is helemaal niet zeker voor velen dat zij een betere situatie tegemoet gaan dan hun ouders. De trieste poging om prinses Amalia te promoten als ‘toekomstige koningin’ heeft er onder jongeren alleen maar toe geleid dat zij hun situatie met de hare vergelijken, om tot vragen te komen als ‘waarom krijgt Amalia vanaf haar 18e wel een flinke som geld, terwijl ik mezelf in de schulden moet steken’. Zelfs toen Amalia bedreigd werd door elementen uit het criminele circuit, was de reactie van veel studenten er een van ‘laat die arme meid gewoon student zijn en stop met dit circus van de monarchie’.

Hetzelfde geldt in bredere zin. Terwijl de inflatie torenhoog is wegens flink toegenomen prijzen aan de pomp en in de supermarkt, krijgt de koning gewoon inflatiecorrectie op zijn salaris van 1 miljoen euro. Het idee dat de werkende klasse ook recht op inflatiecorrectie zou hebben, wordt intussen gepresenteerd als ‘extreem’ en ‘onrealistisch’.

In tijden van coronacrisis kon Willem- Alexander nog ingezet worden als symbool van nationale eenheid, om het land ‘bij elkaar te houden’. Toen hij echter met zijn gezin stiekem op vakantie naar Griekenland ging terwijl de rest van Nederland in lockdown zat, kon hij deze symbolische rol minder goed uitoefenen.

Een contrarevolutionair wapen

De monarchie is geen onschuldig oubollig instituut. Het is voor ons marxisten niet simpelweg een kwestie van dat de monarchie ‘ouderwets’ of ‘te duur’ is. In een bepaald opzicht is de Nederlandse monarchie de meest ‘moderne’ monarchie die er kan bestaan, met relatief vlotte figuren die zich als boven de natie staande BN’ers gedragen. En ook als de koning vanaf morgen helemaal geen inkomen uit de staatskas zou trekken, zouden we alsnog tegen de monarchie zijn.

De reden daarvoor is dat de monarchie een ondemocratisch reservewapen is van de heersende klasse. In een klassenmaatschappij is er behoefte aan een ‘boven de natie’ staande persoon, die voor nationale eenheid kan zorgen. De koning is ongekozen en krijgt zijn positie via erfopvolging, wat volledig ondemocratisch is.

Maar er is meer. Militairen leggen hun eed af aan de koning. En de koning zelf moet iedere wet ondertekenen. In normale tijden zijn dit slechts formaliteiten, want het betekent weinig. Echter, in kritieke situaties, zoals een links-socialistische regering die de sleutelsectoren van de economie zou willen nationaliseren, is het niet onlogisch dat de heersende klasse de koning zou aanzetten tot een weigering om zijn handtekening te zetten. Dan is er direct een constitutionele crisis, met een conflict tussen de ministers en de koning, aan wie de krijgsmacht de eed heeft afgelegd. Dit opent de deur voor een koninklijke coup om het kabinet te ontslaan.

Hoewel dit niet direct zal plaatsvinden, toont het echter wel aan dat we de kwestie van de monarchie niet symbolisch moeten beschouwen. Het is de taak van de arbeidersbeweging om te strijden voor de republiek. Hoewel iedere republiek een stap vooruit zou zijn, willen we geen burgerlijke republiek, waarin de kapitalisten de touwtjes in handen blijven hebben. We hebben nood aan een socialistische republiek, waar we niet alleen de politiek maar ook de economie onder controle brengen van democratische afgevaardigden. Dan kunnen we de economie laten draaien voor de noden van de meerderheid, in plaats van voor de winsten van een kleine minderheid.