Op 19 december 2022 werd door Mark Rutte namens de Nederlandse staat excuus geboden aan alle slachtoffers van het Nederlandse slavernijverleden. Dit wordt terecht gezien als een stap vooruit, maar is niet genoeg en komt veel te laat.

Veel Nederlanders zijn verontwaardigd door de excuses. “Nederland was zo’n kleine speler, dan zijn excuses toch niet belangrijk?” was jarenlang het bekende verhaal. Een verhaal, want het is niets meer dan een sprookje ingefluisterd door mensen die de geschiedenis opzettelijk hebben verdraaid. Gebruikmakend van de onwetendheid over het slavernijverleden hebben burgerlijke nationalisten de Nederlandse rol geminimaliseerd. Zo kunnen zij een vals beeld geven van de activisten die de kwestie aankaarten. Het geeft hun de munitie om de ‘hardwerkende Nederlander’ als een blok neer te zetten tegenover de ‘klagende Surinamers en Antillianen', waarbij ze economische ongelijkheid aan ‘luiheid’ verwijten.

Van dit sprookje klopt er niets. Nederland was een belangrijke speler, zowel in de slavenhandel als in de slavernij zelf. Binnen de Atlantische slavenhandel was de Nederlandse bijdrage ongeveer 5% van het totaal, ongeveer 500.000 mensen. Vergeleken met het totaal van 12 miljoen klinkt dit weinig, maar om dit getal te evenaren zou men de gehele bevolking van Rotterdam in ketenen moeten slaan. Ook waren het Nederlandse schepen die tussen 1650 en 1675 de meeste mensen verhandelden. Onderzoekers stellen nu tevens dat Nederland als centrum van de wereldhandel ook later een belangrijke rol speelde in de explosieve groei van de slavenhandel en dat Nederlanders als tussenhandelaren zeer efficiënt waren in het gebruiken van geweld om mensen te ronselen.

Slaven werden wettelijk gezien als bezit, wat het mogelijk maakte om hen in nog grotere mate uit te buiten dan bijvoorbeeld Nederlandse loonarbeiders en de winsten voor het kapitaal te maximaliseren. De meerderheid werd tewerkgesteld in plantages, waar zij dan het harde veldwerk deden dat benodigd was voor het produceren van voornamelijk koffie en suiker. Er was een vrijwel constante inbreng nodig van nieuwe slaven, want velen ontsnapten en nog veel meer stierven er.

Deze productie was belangrijk voor de kapitalisten. Terwijl de slavenhandel afnam, nam het belang van de slavernij langzaamaan toe. In 1775 was maar liefst 19% van alle importgoederen gemaakt door slaven en bestond 5% van de Nederlandse economie uit slavernij-gerelateerde winsten.

Hoewel de Nederlandse rol in de Atlantische slavernij steeds vaker wordt belicht, is dit niet zo voor wat er is gebeurd in Azië. De Nederlandse VOC was daar slavenhouder en slavenhandelaar. Dit wordt vaak maar kort beschreven; de Canon van Nederland besteedt er zeven woorden aan. De slavernij in Azië werd lang door historici beschreven alsof het enige doel was om slaven als pronkstuk te hebben, of om aan lokale vorsten te verhandelen. Ook in Azië hadden de slaven echter voornamelijk economische functies: zware dwangarbeid zoals het laden en lossen van schepen, mijnbouw en landarbeid op de plantages.

In Azië waren Nederlandse handelsposten belangrijke centra voor de handel in slaven, tot het punt dat niet-Europeanen vrijbrieven nodig hadden om te bewijzen dat zij geen slaven waren en er een slavenbelasting bestond. Nederlanders verscheepten in Azië meer slaven - 675.000 tot 1.150.000 - dan in het Westen; toch is dit onderwerp pas in de laatste 10 jaar goed onder de loep genomen. Zo weinig mensen hebben hier kennis van dat er waarschijnlijk tienduizenden mensen in Nederland zijn die afstammen van slaven in Azië en dat niet weten.

Na meerdere oorlogen en een economische recessie aan het einde van de 18e eeuw, kwamen de slavenhandel en slavernij in het geding. Nederland kon maar met moeite de slavenhandel voortzetten en naarmate de handel economisch minder belangrijk werd, ontstond er ruimte voor oppositie. Slavenhandel werd voortgezet in de koloniën, maar in 1814 kwam er een verbod op de invoer van nieuwe slaven. De slavernij zelf werd later pas afgeschaft: op 1 januari 1860 in Nederlands-Indië en 1 juli 1863 in Suriname en de Nederlandse Antillen.

Excuses zijn al eens eerder gegeven - aan de slavenhouders. Bij de afschaffing van de slavernij kregen slavenbezitters een ‘schadevergoeding’ van gemiddeld 300 gulden per slaaf. In totaal bedroegen deze ‘schadevergoedingen’ bijna 12 miljoen gulden, 10% van de rijksuitgaven in 1863. Er waren echter geen tegemoetkomingen voor de mensen wier nieuwe vrijheid werd beschouwd als schade. In Suriname moesten ze zelfs voor 10 jaar nog verplicht blijven werken op de plantages! Hier ziet men duidelijk dat de Nederlandse staat optrad in het belang van de heersende klasse en niet van de mensen die toen steun nodig hadden om een nieuw bestaan op te bouwen.

De nazaten van voormalige slaven zijn door dit verleden economisch benadeeld, dit blijkt uit honderden studies over de jaren heen. Vaak hebben ze minder toegang tot onderwijs, minder onderwijs genoten, lager betaalde banen en zwakkere economische posities. Het Nederlandse kapitalisme heeft hun weinig beters te bieden dan loze woorden.

De rijkdommen vergaard door het ketenen van mensen die voor elke gulden tot de dood uitgeperst werden, behoren tot de bouwstenen van het Nederlandse kapitalisme en de kapitalistische klasse. Het werd onderdeel van de kapitalen die zij hebben gebruikt om het systeem van uitbuiting dat we nu de dag nog kennen, op te bouwen. De enige manier om daadwerkelijk af te rekenen met de erfenis van slavernij en kolonialisme is door een einde te maken aan deze uitbuiting, door dit kapitaal te onteigenen. Dit kan alleen door een gezamenlijke strijd van alle werkenden en onderdrukten voor een socialistisch Nederland.